Alle berichten (2935)

Sorteer op

10897308292?profile=originalDe dekolonisatie van Nederlands-Indië        Door: Gert Oostindie

Tijdens de dekolonisatieoorlog met Indonesië trad Nederland soms uiterst gewelddadig op. Nog steeds is niet duidelijk of sprake was van excessen of van routineus geweld. Toch wordt een uitgebreid onderzoek nog altijd tegen-gehouden.

In juli 1949, in de nadagen van de dekolonisatieoorlog in Indonesië, liep een Nederlandse patrouille onder leiding van marinier Leen Teeken in een hinderlaag bij het Oost-Javaanse dorp Prambon Wetan. Vier militairen, onder wie Teeken zelf, en een Chinese spion werden gedood. Zes anderen werden gevangengenomen.

Nederland dacht dat die ook dood waren, maar twee maanden later doken zij weer op en werden ze geruild met Indonesische vrijheidsstrijders.

Het verhaal van de patrouille-Teeken was in Nederland al langer bekend. Onlangs berichtte NRC Handelsblad op basis van onderzoek van de Nederlandse fotografe Marjolein van Pagee echter dat dit onvolledig was. Daags nadat de patrouille in de hinderlaag was gelopen overvielen Nederlandse mariniers het dorp. Door hun vergeldingsactie werden zo’n zestig Javaanse burgers gedood en vijftig huizen in brand gestoken. Dat is althans wat Van Pagee opmaakte uit een bewaard gebleven schrift van de dorps-schrijver.

Is ook dat tweede verhaal, de vergeldingsactie, waar? Dat is op basis van een enkel krantenartikel uiteraard niet vast te stellen. Ondenkbaar is het echter beslist niet. Naarmate er meer onderzoek wordt gedaan naar het optreden van het Nederlandse leger tijdens deze vuile dekolonisatieoorlog duiken er meer gevallen op, die wij nu kwalificeren als oorlogs-misdaden. En zeer vaak ging het, zo blijkt uit onderzoek, inderdaad om represailles voor gesneuvelde makkers.
In dat stramien passen de vergeldingsacties voor de patrouille-Teeken naadloos. Al in 1992 suggereerde veteraan Wim Hornman dat hier keihard was opgetreden: ‘Ze walsten door de dorpen en de dessa’s heen. Ze verhoorden gevangenen. Ze verdroegen geen tegenstand.’
Maar daarmee is de bredere vraag, of het Nederlandse leger zich schuldig maakte aan systematische ‘contraterreur’, uiteraard nog niet beantwoord.
 

‘Ze walsten door de dorpen en   de dessa’s heen, verhoorden gevangenen en verdroegen geen tegenstand’. De dekolonisatie-oorlog in Indonesië was de grootste militaire operatie uit onze geschiedenis. Er waren 100.000 dienstplichtigen, 50.000 oorlogs-vrijwilligers, enkele duizenden beroepsmilitairen, plus zo’n 70.000 mannen van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL) bij betrokken. In het totaal dienden er dus ruim 220.000 manschappen onder Nederlandse vlag. De missie die de militairen werd opgedragen was dan wel koloniaal, maar klinkt vanuit hedendaags perspectief ook weer verrassend bekend: het herstellen van rust en veiligheid, en het creëren van de voorwaarden voor wederopbouw na een desastreuze buitenlandse bezetting.


10897317682?profile=originalDe werkelijkheid was echter veel gecompliceerder. Op 17 augustus 1945 proclameerden Soekarno en Mohammad Hatta onafhankelijke Republiek Indonesië. Dat was twee dagen na de Japanse capitulatie. Nederland hoopte na de capitulatie het koloniale gezag zo snel mogelijk te herstellen, hoewel er wel ruimte was voor een zeer geleidelijke dekolonisatie onder Haagse regie. Maar de republikeinen daarentegen wilden niets minder dan Merdeka, volledige onafhankelijkheid en vrijheid.

In de volgende vier jaren werd veel onderhandeld, maar nog meer gestreden. Indonesisch geweld in de zogenoemde bersiap, tussen september 1945 en begin 1946, leidde tot vele duizenden doden onder etnische minder-heden (Europeanen, Indo’s en Chinezen). Daarnaast, en lang-duriger, was er een bloedige strijd tussen rivaliserende Indonesische groepen onderling. Tegelijk werd er een onversneden dekolonisatie-oorlog gevoerd tussen de Nederlandse krijgsmacht en het republikeinse leger.

Nederland zag in dat er onderhandeld moest worden. Dit was mede noodzakelijk omdat de internationale publieke opinie steeds kritischer werd over het Nederlandse beleid. Tot tweemaal toe leek een onderhandelde vrede binnen handbereik, maar door toedoen van haviken aan beide zijden werden deze kansen gemist.
Het treurige alternatief was voortzetting en uitbreiding van de oorlog. Dat bleef niet beperkt tot de twee Nederlandse ‘politionele acties’, zo genoemd in de vergeefse hoop het buitenland ervan te overtuigen dat het niet ging om een onafhankelijkheids-strijd van een kolonie tegen een koloniale mogendheid, maar slechts om het bestrijden van binnenlandse verstoringen van de openbare orde.

 

Deze acties in 1947 en 1948-1949 wezen uit dat het Nederlandse leger een conventionele oorlog althans op korte termijn kon winnen; vrijwel heel Java en grote delen van Sumatra werden min of meer onder controle gebracht. De acties zetten Nederland in de internationale opinie echter in de beklaagdenbank.

Nederlandse militairen in Indië

 

Bovendien werd steeds duidelijker dat de militaire tak van de republikeinen, de Tentara Nasional Indonesia (TNI), en ook allerlei andere strijdgroepen een veel grotere bedreiging vormden doordat zij kozen voor een guerrillaoorlog. Die tactiek lokte Nederlandse contraguerrilla uit, die waarschijnlijk veel meer slachtoffers eiste dan de oorlogvoering gedurende de kortstondige politionele acties, maar ook steeds minder perspectief op een definitieve overwinning bood.

Intussen was de daadwerkelijke militaire controle van Nederland, ondanks de schijnbare successen van de politionele acties, zeer beperkt. De grote legermacht was nog altijd veel te klein voor het enorme oppervlak waar de koloniale orde moest worden gehandhaafd, en bovendien lukte het niet het vooroorlogse civiele apparaat weer op orde te krijgen.
 
Uiteindelijk werd de dekolonisatie-oorlog toch tot een einde gebracht aan de onderhandelingstafel.     Op 7 mei 1949 tekenden de onderhandelaars Mohamed Roem en Jan Herman van Roijen een akkoord dat wél de basis zou vormen voor de soevereiniteits-overdracht, op 27 december 1949. Een wapenstilstand werd al op 3 augustus van kracht, slechts een dag of tien na het drama in Prambon Wetan, vandaar de latere uitruil van krijgsgevangenen. Ditmaal zwegen de wapens. De repatriëring van de Nederlandse troepen ging van start, al kwamen de laatste militairen pas begin 1951 terug – eerder was niet mogelijk, omdat de scheeps-capaciteit nogal tekortschoot.

Het aantal in de periode 1945-1950 in Indonesië omgekomen militairen in Nederlandse dienst bedroeg 4751, exclusief doden bij hulpkorpsen, Rode Kruis en politiemensen; het Nationaal Indië-monument in Roermond houdt een cijfer aan van 6226. Beide cijfers liggen zeer waarschijnlijk lager dan het aantal Europese slachtoffers van de Bersiap-periode, en zeker van het aantal doden aan Indonesische zijde, dat gewoonlijk rond de 100.000 wordt geschat – een wilde gok, waarbij bovendien moet worden aangetekend dat een aanzienlijk deel van hen niet stierf door Nederlands geweld, maar in de onderlinge strijd van de diverse Indonesische strijdende partijen.
 

Verkeerde kant van de geschiedenis

 

In 2005 gaf Nederland toe dat het ‘aan de verkeerde kant van de geschiedenis’ had gestaan. Het zou tot 2005 duren voordat de Nederlandse regering uitsprak dat ons land, achteraf bezien, in deze oorlog ‘aan de verkeerde kant van de geschiedenis’ had gestaan. ‘We’ hadden indertijd niet begrepen dat de tijden voorgoed veranderd waren, dat onze rol in Indonesië was uitgespeeld. Het hoge woord was eruit, bij monde van minister van Buitenlandse Zaken Ben Bot, zelf een ‘Indische jongen’ en daarom beter in staat geacht deze pijnlijke boodschap te delen met veteranen en repatrianten uit het verloren Indië.

 
De missie waarmee de Nederlandse militairen op pad waren gestuurd, werd omschreven als een vredesmissie, als opbouwwerk. Dat daar oorlogs-handelingen aan vast konden zitten, zal duidelijk zijn geweest. Maar de duur, omvang en intensiteit van wat uiteindelijk een dekolonisatieoorlog werd, waren van geheel andere orde dan verwacht. Aan Nederlandse zijde schatten alle partijen – politiek, militair, publieke opinie – dit aanvankelijk veel te optimistisch in. En toen ze hun vergissing eindelijk inzagen, bleek een exit strategy niet zomaar voorhanden. Bovendien bleek de oorlog steeds vuiler te worden, mede omdat de tegenpartij noodgedwongen voor een guerrilla koos.


Al tijdens de oorlog zelf doken berichten op in de Nederlandse pers over ‘moffengedrag’ tegen Indonesiërs. Die werden echter overstemd door zorgvuldig geregistreerd positief nieuws over ‘onze jongens in Indië’. Na de soevereiniteitsoverdracht werd het stil. Het duurde zo’n twintig jaar, tot 1969, voor het publieke stilzwijgen werd doorbroken. Veteraan Joop Hueting zocht al langere tijd het nieuws met verklaringen over de oorlogs-misdaden, begaan door de Nederlandse militairen. Het duurde – kenmerkend – jaren voor hij eindelijk een forum vond, eerst in de Volkskrant, vervolgens op het nog betrekkelijk nieuwe medium de televisie.

Huetings optreden in het VARA-televisieprogramma Achter het Nieuws leidde tot verhitte discussies, debatten in de Tweede Kamer en een onder hoge tijdsdruk vervaardigd onderzoeks-rapport van een ambtelijke commissie dat de geschiedenis in zou gaan als de Excessennota, gebaseerd op eerder verricht juridisch onderzoek dat politiek noch juridisch was gedeeld. Het ging dus om onderzoek naar misdrijven die uitdrukkelijk als zodanig waren gerapporteerd, zoals de operaties van het beruchte Korps Speciale Troepen onder kapitein Raymond Westerling: standrechtelijke executies van gevangen militairen en dorpelingen, martelingen, verkrachting, brandstichtingen en plundering.

 

De commissie beschouwde het rapport slechts als een eerste inventarisatie, maar de politiek wilde deze geschiedenis snel begraven. Eigenhandig schreef minister-president Piet de Jong, zelf voormalig marineman, dat er weliswaar sprake was geweest van betreurenswaardige ‘excessen’, maar dat de militairen aan Nederlandse zijde zich in de regel goed hadden gedragen: ‘De Regering betreurt dat er zich excessen hebben voorgedaan, maar zij handhaaft haar opvatting, dat de krijgsmacht als geheel zich in Indonesië correct heeft gedragen. Verzamelde gegevens bevestigen, dat van systematische wreedheid geen sprake is geweest.’
In het Kamerdebat over de Excessennota drong onder meer oppositieleider Joop den Uyl (PvdA) aan op een parlementaire onderzoekscommissie, maar een meerderheid in de Tweede Kamer wees dit af. De beslissing noch een parlementair onderzoek, noch een grondig wetenschappelijk onderzoek te laten uitvoeren   naar de oorlogvoering, inclusief mogelijke oorlogsmisdaden, was gevoed door de angst een doos van Pandora te openen.

Verdwenen daarmee de oorlog, en de vraag naar oorlogsmisdaden, in de spreekwoordelijke doofpot? Nee. Vanaf 1969 is het nodige onderzoek gedaan; veel daarvan as juist gericht op gebeurtenissen die al in 1969 als ‘excessen’ waren geclassificeerd. Telkens weer kwam de koloniale oorlog in het nieuws, publiceerden journalisten over nieuwe vondsten of brachten bekende feiten als nieuws. Er werden rechtszaken gevoerd over oorlogsmisdaden; de rechter dwong de staat in deze specifieke gevallen tot erkenning, excuses en schadeloosstelling. Onderzoekers plozen archieven uit, interviewden militairen en politici. Veteranen schreven hun memoires. Er was geen sprake meer van verdoezeling.


Maar daarmee is allerminst gezegd dat het onderzoek bevredigend is afgerond, en al helemaal niet dat de vraag is beantwoord of het Nederlandse leger zich al dan niet systematisch aan oorlogsmisdaden heeft schuldig gemaakt. Dat dit incidenteel wél het geval is geweest, is allang erkend, en de Excessennota blijft daarbij een belangrijke bron. Al was het dan pas na rechterlijke vonnissen, Nederland heeft officieel erkend dat er in het Javaanse dorp Rawagedeh en in Zuid-Sulawesi oorlogsmisdaden zijn gepleegd en heeft daar de weduwen van vermoorde dorpelingen ook een financiële tegemoetkoming betaald; de benaming ‘schade-loosstelling’ is overigens een pervers woord in dit verband.
Ook heeft het kabinet-Rutte II aangegeven nieuwe gevallen die aan het licht komen op dezelfde wijze te zullen behandelen. Er lijkt nu ook ruimte te komen om kinderen van slachtoffers te compenseren. Dus met andere woorden, als de nabestaanden van vermoorde dorpelingen uit Prambon Wetan hun zaak ‘hard’ weten te maken, zal Nederland de inmiddels bekende gebaren maken.

10897318467?profile=originalMaar daarmee weten we nog steeds niet of we het hebben over excessen of routineus geweld. Mede daarom bepleitten drie instituten – het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde (KITLV), het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH) en het Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies (NIOD) – in juni 2012 in de Volkskrant een breed onderzoek naar de dekolonisatieoorlog, en in het bijzonder het Nederlandse militaire optreden. Het pleidooi van de instituten was om de discussie breder te trekken, inhoudelijker te maken, ‘niet om te moraliseren, maar om ons te helpen begrijpen wat de aard van het geweld en het Nederlandse optreden was’.
 

Frans Timmermans was eerst vóór, later tegen

 

Frans Timmermans was als Kamerlid vóór nader onderzoek, maar als minister van Buitenlandse Zaken tegen. Het pleidooi leidde tot een golf van overwegend positieve publiciteit, ondersteunende commentaren in toonaangevende kranten en Kamervragen en -debatten. De uitkomst was echter teleur-stellend. Het toen regerende kabinet-Rutte I gaf aan dat de instituten uiteraard alle vrijheid hadden om het bepleite onderzoek uit te voeren, maar wilde het niet financieel steunen. Het tweede kabinet-Rutte bevestigde dit standpunt, waarbij publiekelijk en vertrouwelijk werd gewezen op de opvattingen van de Indonesische regering, die te kennen had gegeven liever gezamenlijk naar de toekomst te willen kijken dan terug te blikken op deze delicate periode uit het gemeen-schappelijke verleden. Pikant in dit alles was de rol van Frans Timmermans, als Kamerlid voor de oppositionele PvdA ten tijde van Rutte I nog voorstander van het onderzoek en overheidssteun daarvoor, als minister van Buitenlandse Zaken in het tweede kabinet-Rutte echter tot andere gedachten gebracht.

 

Waarom toch die weigering een breed onderzoek te financieren dat ertoe kan bijdragen om de onderste steen boven te krijgen? We kunnen niet uitsluiten dat zorgen om het Nederlandse (militaire) imago en eventueel ook financiële claims een rol spelen. Maar het heeft er alle schijn van dat de Indonesische opstelling van groter belang is. Tot op heden heeft geen Indonesische regering ooit belangstelling getoond voor serieus historisch onderzoek naar de dekolonisatieoorlog, al dan niet in samenwerking met Nederland uitgevoerd.

Dat is niet vreemd. Onbevangen historisch onderzoek zou het beeld ondergraven van één verenigd heroïsch volk dat onder leiding van het leger de kolonisator het land uit vocht. Openheid van Nederlandse zijde over oorlogs-misdaden begaan in de jaren 1945-1950 zou bovendien in de Indonesische samenleving de roep kunnen versterken om kritisch onderzoek naar de massale moordpartijen, deels onder regie van het leger, in de jaren 1965-1966.

Er zijn wel signalen van een begin van openheid aan Indonesische zijde, maar feit blijft dat Den Haag zich inderdaad kan verschuilen achter het standpunt van Jakarta dat onderzoek naar deze periode belastend kan zijn voor de bilaterale betrekkingen. Maar het blijft, op z’n minst, buitengewoon opmerkelijk dat Indonesië kennelijk zo’n sterk stempel kan zetten op het Nederlandse onderzoek naar de eigen militaire en koloniale geschiedenis.

 

Meer weten

 

Een breed overzicht van de dekolonisatie geven Wim van den Doel, Afscheid van Indië. De val van het Nederlandse imperium in Indië (2000) en J.A.A. de Jong, Avondschot. Hoe Nederland zich terugtrok uit zijn Aziatisch imperium (2011). Zie ook Ad van Liempt, Nederland valt aan: Op weg naar de oorlog met Indonesië 1947 (2012).


Een overzicht van de oorlog, de nasleep in Nederland en de visie van de veteranen biedt Stef Scagliola, Last van oorlog: De Nederlandse oorlogsmisdaden in Indonesië en hun verwerking (2002). De klassieke studie over ‘excessief geweld’ is Ontsporing van geweld: Over het Nederlands/Indisch/Indonesisch conflict (1971/2012) van de veteranen, tevens sociologen, J.A.A. van Doorn en W.J. Hendrix.
J.A. de Moor schreef Westerling’s oorlog: Indonesië̈ 1945-1950: De geschiedenis van de commando’s en parachutisten in Nederlands-Indië 1945-1950 (1999).

 

Bron: Historisch Nieuwsblad

19.3.2016

Lees verder…

Dodentocht in de bergen Door: Hans Vervoort

10897318698?profile=originalDodentocht in de bergen         Door:  Hans Vervoort

Het grote oorlogsgravenkerkhof Kembang Kuning in Surabaya is indrukwekkend. Duizenden witte kruisen van WO-II-slachtoffers staan keurig in lange rijen naast elkaar en als je er langs loopt hergroeperen ze zich in steeds andere wiskundige patronen van diagonalen en loodlijnen.

"Verzamelgraf" is een vaak voorkomend opschrift. Op een centrale plek staat het gedenk-teken voor ("Ik val aan, volg mij") Karel Doorman en de vele matrozen die deden wat hij vroeg.

Helemaal vooraan liggen de kinderen. Hun kruisen zijn kleiner dan van de volwassenen, die van de meisjes eindigen in een bloempatroon. Jongens en meisjes liggen gelukkig wel bij en door elkaar.

Mijn broertje ligt op rij BBB, nummer 22. Hij stierf, zes jaar oud, in 1944 in kamp Ambarawa 6 en ik heb maar één herinnering aan hem. Hij zat rechtop in het bed van het ziekenzaaltje, een vrolijk en druk kind, en vertelde opgewonden dat hij die dag iets raars had beleefd: hij moest niezen en lachen tegelijk! "En, wat deed je?"vroeg ik gespannen. Ik was zijn jongere broertje, ik had nog veel te leren.

 

Zes van de acht kinderen van het gezin Engelenburg (leeftijden: van 3 tot 11 jaar oud)

 

Wat hij antwoordde is uit mijn geheugen gewist, ik moet het doen met dit ene beeld van hem.

Hij ligt nu alweer bijna 70 jaar op Kembang Kuning, maar hij wordt geen dag ouder. Ik heb hem bezocht in 1974 en in 2006 opnieuw.

Beide keren viel me op hoeveel kinderen Engelenburg er in zijn omgeving lagen, acht in totaal, vijf meisjes en drie jongens, in leeftijd variërend van drie tot 11 jaar. Welke ramp was hen overkomen? Allen overleden op 29 oktober 1945.

In de Bersiaptijd dus. Zo heet de gewelddadige periode van zes maanden die volgde na de capitulatie van Japan op 15 augustus 1945 en het twee dagen later uitroepen van`de Republik Indonesia door de nationalistische leiders Sukarno en Hatta.  

 

De Engelse bevrijders van Ned.-Indie hadden maar een deel van Java en de andere eilanden onder controle en de kersverse regering van de nieuwe republiek had te weinig middelen om in haar gebied de orde te handhaven. In het machtsvacuüm dat ontstond oefenden groepen Pemoeda's - fanatieke jonge Indonesiërs - een terreurbewind uit dat erg veel slachtoffers maakte onder de zojuist bevrijde Hollanders en Indische Nederlanders.     

De schattingen lopen uiteen tot 20.000 slachtoffers.

Het leidde uiteindelijk tot de   grote uittocht van de Indische gemeenschap naar het onbekende vaderland aan de Noordzee.

 

Eenmaal daar aangekomen merkte men al snel dat er bij de Nederlanders weinig interesse was voor oorlogsgebeurtenissen die overzee hadden plaatsgevonden. In de loop van de tijd is dat wel wat veranderd. Inmiddels wordt jaarlijks op 15 augustus herdacht dat honderdduizend Nederlanders de gehele oorlog in Japanse interneringskampen hebben door-gebracht en over de politionele acties is veel gepubliceerd. Maar de Bersiaptijd die daartussen lag is in Nederland niet bekend, terwijl dat voor de Indische groep juist de ergste van alle tijden was.

 

10897319861?profile=originalOmgeving Watesbelung (2006)

 

Waaróm wordt daar nooit over geschreven, vroeg ik mij vaak af.

De oorzaak kan eigenlijk alleen zijn dat het idee van gewelddadige Indonesiërs niet past in het schuldbewuste beeld dat we in de afgelopen vijftig jaar hebben geschapen van onze koloniale tijd. De Nederlanders overheersten daar 3 eeuwen lang een vreed-zaam en dociel volk en toen het zijn vrijheid opeiste stuurden we er een leger van 100.000 man op af en noemden het een "politionele actie". Bij zoveel spijt over wat wij zelf hebben aangericht past niet het beeld van de jonge Pemoeda's die - altijd groepsgewijs - met kapmes en speren duizenden (Indo)-Europese vrouwen en kinderen doodden in een orgie van fanatiek geweld en soms uit pure roofzucht. Dat half jaar waarin de machtsverdeling anders lag en meteen tot misbruik leidde past niet in het plaatje van onze koloniale schuld.

En zo liggen de Engelenburgs en alle andere Bersiap-slachtoffers al zestig jaar te wachten op het schrijven van hun stukje van de geschiedenis. Daar, op de begraafplaats Kembang Kuning beloofde ik mijn broertje dat ik het drama van zijn kerkhof-buurtjes dit keer echt zou achterhalen. Na mijn vorige bezoek, in 1974 had ik dat ook geprobeerd, maar kwam toen nergens..Nu - met internet als vraagbaak - zou het allicht beter gaan.

 

Toch werd het een lange zoektocht. Geen van de honderden Engelenburg-hits die Google opleverde leidde tot iets. Het slachtofferregister van de Oorlogsgravenstichting gaf een kleine aanwijzing: de familie Engelenburg was overleden in Ngadireso, een piepklein dorpje in de bergen van Oost-Java. Maar "Ngadireso" liet op internet geen lampje branden. Dan de Oorlogsgravenstichting maar eens aangeschreven of zij misschien nog wat meer wisten over hun doden. Dat leverde nieuws op:   de Engelenburgs woonden in Toempang, een ander dorpje bij Malang, en waren naar Ngadireso gevoerd en daar om het leven gebracht. En alhoewel die informatie uiteindelijk niet bleek te kloppen gaf ze toch de doorbraak. Want op internet stond een artikel van de historicus H. Bussemaker, waarin Toempang werd genoemd als de plaats waar 39 Bersiap-moorden hadden plaatsgevonden.

 

Namen wist hij niet, maar het was een begin. Het googlen van de naam Toempang in combinatie met "oktober 1945" bracht me op de genealogische website van de familie Moormann. In die familie was een vrouw van vijftig jaar in oktober 1945 in Toempang overleden. Zo jong dood en precies in die maand? Op de bonnefooi mailde ik de webmaster of mevrouw Moormann misschien één van de Toempang-slachtoffers was. Per omgaande berichtte hij dat het hier Geertruida (Riep) Moormann-Vlaanderen betrof die samen met haar zoontje Clemens (11 jaar) inderdaad door de Pemoeda's om het leven was gebracht..

 

10897319497?profile=originalRiep Moormann in de jaren ‘30

 

Via hem kwam ik in contact met Ineke Moormann, de jongste dochter die - destijds vijftien jaar - bij toeval het bloedbad was ontlopen.. En plotseling vielen alle stukjes op hun plaats, want Ineke vertelde me dat zij op dat moment in Malang was met een zekere Roos Engelenburg die toen dertien was en haar hele familie verloor bij de onlusten.

Roos Engelenburg! Zij was het negende kind, de oudste. En zij leefde nog!

Met behulp van Ineke Moormann en Roos Engelenburg, nu 76 en 74 jaar oud, heb ik de laatste jaren en dagen van hun vermoorde familieleden reconstrueerd.

Makkelijk ging hen dat niet af, en Roos moest zelfs afhaken omdat de herinneringen haar teveel werden. Hier is hun verhaal.

Een beetje oorlog

 

Malang is één van de mooiste plaatsen van Indonesië en van oudsher het centrum van een vruchtbaar gebied.. Boven Malang, in de aanloop van de hoogste berg van Java, de Semeru (3600 meter), liggen enkele bergdorpjes temidden van sawah's en plantages. Tumpang ligt het laagst, op zo'n 600 meter boven de zeespiegel. Vanuit Malang ging voor de oorlog enkele keren per dag een stoomtram naar dit plaatsje, een tocht van 20 kilometer..Wilde je van Tumpang verder de heuvels in, naar successievelijk Watesbelung, Ngadireso of Poncokusumo (op 900 meter hoogte), dan nam je een dokar, een paard-en-wagen om dan onder het geklikklak van de paardenhoeven de soms steile weg naar boven te gaan. De plaatsjes lagen zo'n vijf kilometer uit elkaar aan de weg die naar boven liep.

 

10897320082?profile=originalLandweg naar Ngadireso (2006)

 

In Watesbelung woonde in 1942 de familie Moormann in een groot stenen huis. "Het was heerlijk daar, heel mooi en vredig", herinnert Ineke zich, "We woonden aan een kleine rivier en achter ons huis tot aan de bergen waren allemaal sawah's. . Mijn vader en mijn oudste broer Sam hadden overal wat grond die ze bebouwden. De plantages in de buurt bestonden het meest uit koffie, thee, suiker, kapok, sinaasappelen, ananas, bananen. Niet allemaal van ons hoor! Ook Indonesiërs hadden hier grond voor bebouwing en niet te vergeten rijstvelden en maïs-velden. Wij Moormannen zaten vooral in de suiker, de Vlaanderen's (mijn moeders kant) hadden het meer op koffie en thee."

Vader Moormann en Marie (Riep) Vlaanderen. trouwden in 1914 en kregen samen 12 kinderen waarvan er in 1942 nog 11 leven, 4 dochters en 7 zoons. De oudste zoons helpen altijd in en om het huis.

 

De oorlog maakt een abrupt eind aan het ritme van het plantersbestaan. De twee oudste zoons, Sam en Alex worden in het begin van 1942 opgeroepen voor respectievelijk het leger en de marine. Alex, die eerder een priesterstudie afbrak wordt "hospik" op één van de schepen van Karel Doorman en de familie krijgt na de oorlog een lintje en oorkonde toegestuurd: Alex heeft zich onderscheiden door "toen   het schip in zinkende toestand verkeerde, door te gaan met gewonden een plaats in de sloep te bezorgen en te weigeren het schip te verlaten, waarna hij, na eerst nog zijn zwemvest te hebben afgestaan, met het schip ten onder ging". Sam wordt na de capitulatie als krijgsgevangene naar de Japanse mijnen getransporteerd en werkt later aan de Birma spoorweg. Hij overleeft het.

 

Vader Moormann en de jongere zoons komen in Japanse burger-interneringskampen terecht, zoals uiteindelijk alle (Indo) Europese mannen van 17 tot 60 jaar. Voor de vrouwen en kinderen geldt dat "totoks" (volbloed Europeanen) ook al snel opgesloten worden     in de ca. 250 Jappen-kampen, verspreid over de eilanden. Alleen de Indo-Europese vrouwen en hun kinderen mogen buiten het kamp blijven wonen in hun eigen huizen. Ze moeten zich in leven houden met geïmproviseerde handeltjes nu de mannelijke kostverdieners weg zijn. Het is sappelen om in leven te blijven.

Als volbloed Hollandse zou Riep Moormann-Vlaanderen eigenlijk geïnterneerd moeten worden maar de Japanners laten haar met rust. De reden is vermoedelijk dat zij in het dorp een belangrijke rol vervult. Ineke: "Mijn moeder was geliefd in de buurt. Ze was zoiets als een verpleegkundige en beheerde het medicamenten-depot. Ze ging er altijd op uit, ook in de nacht, om mensen te verzorgen of doden af te leggen. Daar gaf ze zelfs haar laatste witte laken voor weg."

 

10897320496?profile=originalClem met de hond Hector

 

Op de vele foto's in Ineke's familiealbum staat Riep als een stevige, kordate moeder en huisvrouw. Maar naarmate de oorlog vordert merken de dochters dat moeders krachten beginnen  te slinken. Ineke: "In haar jeugd had mijn moeder een zware longontsteking gehad en ze moest leven met nog maar één long. Nu mijn vader en de broers weg waren stond mijn moeder er alleen voor en dat viel niet mee. De plantages lagen natuurlijk stil, er was gebrek aan voedsel en je kon merken dat moeder ten einde raad was en zich beroerd voelde. Ten slotte stuurde ze mijn oudere zussen weg omdat er in Watesbelung niet genoeg eten te krijgen was. Jo werkte in de verpleging in Toempang en Trees bij oma van Deuning. Daar heeft ze heel goed leren koken!"

 

Oma van Deuning woont in het hoger gelegen plaatsje Ngadireso. Ze is een jaar of zestig en kan hulp goed gebruiken. Voor de oorlog waren de jongens Moormann bevriend met oma's Indonesische pleegzoon Appi, maar die gedraagt zich de laatste tijd nogal anti-Nederlands. De Japanse bezetters stimuleren het nationalisme mits de leiders zich achter Japan scharen. Talloze jongeren sluiten zich aan bij paramilitaire groepen. Ook Appi is geradicaliseerd. Hij draait wel bij als de oorlog afgelopen is, hoopt Oma.

 

10897320676?profile=originalHet vermoedelijke huis van Oma van Deuning

 

In het grote huis in Watesbelung blijft Riep nu over met de jongste dochter Ineke en nakomertje Clemens, roepnaam Clem. Hij is bijna elf. Tiener Ineke haalt de emmers water uit de rivier, houdt de tuin schoon, en kookt als moeder daarvoor te zwak is. Even verderop ligt het enige andere stenen huis van het dorp en daar woont een Javaanse heer van adel. Zijn volledige naam is veel langer maar hij laat zich Atema noemen. Hij heeft een zwak voor de Moormanns en helpt waar hij kan. Riep verkoopt hem af en toe een stuk meubel, zodat ze weer wat geld heeft voor voedsel. Als alle ellende voorbij is koopt ze de meubels terug, is de afspraak.

Veel contact met andere Indische Nederlanders in de buurt heeft Riep niet. Eigenlijk alleen met Oma Deuning en de Engelenburgs die ook in Ngadireso wonen.

 

Opa Engelenburg heeft enkele sawahs en op een heuvel een sinaasappelplantage. Hij woont in het huis bovenaan de heuvel met zijn tweede, jonge vrouw Annie en hun dochtertje Felicienne (3 jaar) en zoontje Robbie (6). De oudste zoon Lothar uit zijn eerste huwelijk woont met zijn vrouw Miene beneden aan de heuvel. Ze hebben 7 kinderen. Roos is met haar dertien jaar de oudste, ze heeft vier zusjes en twee broertjes: John (11), de tweeling Benita en Evelien (10), zusje Willy (8), Richard (6) en Irene (4).

"We woonden naast het bos en speelden met elkaar", herinnert Roos zich 60 jaar later, "Er waren geen andere kinderen in de buurt om mee te spelen. We vermaakten ons met de honden, geiten, kippen. We hadden een heel gelukkige jeugd."

 

Vader Lothar Engelenburg wordt  in het begin van de oorlog opgeroepen voor het leger en belandt dan als krijgsgevangen sergeant van het KNIL op Sumatra, waar hij in 1944 door de Japanners wordt omgebracht. De Engelenburgs horen dit natuurlijk pas na de bevrijding. Net zoals de Moormanns moeten ook zij sappelen om de oorlog door te komen, maar dankzij opa's inspanningen op het land is er toch enig inkomen.

 

Bersiap

 

Eindelijk, in 1945, eindigt de oorlog. Het Japanse leger capituleert op 15 augustus 1945. Even lijkt het er op dat de goede tijden zullen terugkeren. Bij de Engelenburgs hopen ze dat vader Lothar spoedig thuis zal komen. Bij de Moormanns vindt de gezinshereniging al vrij snel plaats: vader en de jongere zoons

keren op eigen houtje uit de kampen terug en ook de dochters komen thuis. De mannen maken plannen om de plantages weer op te starten.

Natuurlijk hebben ze gehoord van de onafhankelijkheidsverklaring en de oprichting van de republiek, maar door hun verblijf in de interneringskampen hebben ze weinig gezien van de groei van het nationalisme bij de Indonesische jeugd. Ach, zo'n vaart zal het wel niet lopen, is hun eerste indruk

Al snel verandert de situatie. Na de onafhankelijkheidsverklaring steekt Sukarno enkele radio-redevoeringen af waarin hij oproept om het land te bevrijden van de Hollanders. Bersiap! (wees paraat!) is de kreet van de dag..

 

10897320695?profile=originalClemens (Clem), enkele dagen na zijn 11e verjaardag vermoord

 

De 44-jarige leider behoort zelf  tot de al wat oudere, tot compromissen bereid zijnde nationalisten en het is de bedoeling van zijn regering dat overal plaatselijke Komité's Nasional Indonesia opgericht worden die orde en gezag in de republiek zullen handhaven. In die

Komité’s nemen vooral wat oudere, gematigde nationalisten plaats en hun beleid bevalt de ongeduldige jongeren niet.

Groepjes Pemoeda's (jongeren) stropen het land af en waar-schuwen hun landgenoten dat er niets geleverd mag worden aan  de blanken. Met bamboesperen  en klewangs gewapend posten    ze voor de huizen van de (Indo)Europeanen. Het Merdeka (vrijheid)-geroep is niet van de lucht. Ook in Watesbelung en de andere bergdorpen slaat de revolutie aan. Soto-verkoper Bienki waarvan het dorp altijd dacht dat hij geestelijk niet helemaal in orde was, ontpopt zich nu als een echte hater van het Hollandse gezag. Ook Appi, de Indonesische pleegzoon van oma Deuning voegt zich bij de groep Pemoeda's die de bergdorpen terroriseert.

 

Riep Moormann met 11 van de uiteindelijk 12 kinderen (Clem moest nog geboren worden). Foto uit 1934

 

De sfeer in het land wordt met de dag dreigender. De Engelse overwinnaars beseffen dat zij in een wespennest terecht zijn gekomen. Veel geïnterneerde Europeanen, vooral vrouwen en kinderen, wachten in de over de eilanden verspreide burgerkampen nog op evacuatie, maar dat is in deze situatie te riskant. De Engelse legercommandant vindt een oplossing:hij geeft de gecapituleerde Japanse bewakers opdracht om hun bevrijde gevangenen nu te beschermen tegen de Pemoeda's. Dat scheelt, maar de buiten de kampen op het platteland wonende Indo-Europeanen zijn er niet mee geholpen. Zij worden nu het voornaamste mikpunt.

"Ze stonden 's avonds voor het huis en riepen 'Bunuh orang belanda' (doodt de blanken)", herinnert Ineke zich, "ze maakten lawaai met van alles, om je 's nachts wakker te houden.

Angst en nog eens angst, dat overheerste alles."

In Ngadireso besluit dan opa Engelenburg in overleg met moeder Miene dat Roos, die al dertien jaar is, voor haar veiligheid beter naar Malang kan vertrekken. De jongere kinderen zullen ze niet zo gauw iets doen, maar Roos kan gevaar lopen bij de opgewonden Pemoeda's. Roos gehoorzaamt gedwee.

 

Ook vader Sam Moormann is niet gerust en stuurt zijn dochters eveneens naar Malang, waar de situatie vermoedelijk stabieler is. Ook de jongste dochter, Ineke, vertrekt ditmaal. Ze is net vijftien geworden en krijgt een baantje in de keuken van het Malangse ziekenhuis Sawahan. Daar ziet ze Roos Engelenburg, ze kennen elkaar van de nonnen-school in Malang. Samen beleven ze hachelijke tijden want het idee dat in Malang de situatie stabiel is blijkt niet te kloppen. Japanners bewaken in opdracht van de Engelse overwinnaar het met prikkeldraad omgeven hospitaal-terrein. Zij gaan op 1 oktober de strijd aan met Pemoeda's als die het ziekenhuis beginnen te beschieten. Het verplegend personeel woont in een dienst-woning die voor het ziekenhuis ligt, direct in het schootsveld van het geweervuur. Drie dagen en nachten duurt het gevecht en Ineke en Roos brengen die tijd in doodsangst door, terwijl de kogels in de muren van het huis slaan   en ze het dreigende geschreeuw van de Pemoeda's horen. De Japanners houden lang stand, maar geven zich ten slotte toch over als het aantal gewonden oploopt. Het Indonesische leger (TNI) neemt het ziekenhuis in,   de sfeer is gespannen en onvriendelijk, maar zij laten toe dat de gewonden verzorgd worden. Ook Ineke en Roos - eigenlijk keukenhulp - worden ingezet om wonden te verbinden en doden af te leggen. Zelfs de gangen van het ziekenhuis liggen vol bloedende slachtoffers. Het is een gruwelijke ervaring voor de meisjes.

 

Als zij langs een ziekenzaal met gewonde Japanners lopen en      de jonge Roos in gedachten      een liedje fluit, valt dat verkeerd bij één van de TNI-soldaten die  op wacht staan. Hij denkt dat ze naar de Japanners fluit. De meisjes worden afgemarcheerd naar het Marinekamp, een verderop gelegen internerings-kamp, met de bajonet in de rug.

 

Alex (links) sneuvelde bij de Slag in de Javazee, met Clem

 

Daar worden zij na een bars verhoor een week opgesloten in een betonnen cel, met een betonnen brits en een matje. Ze leven op wat rijst en soep. Gelukkig worden ze na die week vrijgelaten, maar na de ondergane spanningen van de beschietingen en de horror van de verwondingen die zij moesten verzorgen slaat deze ervaring een diepe bres in de mentale reserves van de meisjes.

Intussen gaat het in Watesbelung ook steeds beroerder.

 

Het einde

 

Op 10 oktober kondigt het Malangse opperbestuur een officiële boycot af van de (Indo) Europese gemeenschap. Niemand mag hen meer iets verkopen, in de stad worden water en licht afgesloten, taxi's en betjakrijders moeten alle (Indo) Europese passagiers weigeren. Hun doden moeten ze zelf naar het kerkhof dragen en daar eigenhandig begraven. In Watesbelung zorgen Bienki en zijn kornuiten ervoor dat deze regels naar de letter gevolgd worden. En dit is pas het begin. Op 17 oktober wordt een algeheel arrestatiebevel voor alle Indo-Europese mannen en jongens van boven de veertien uitgevaardigd. Vader Moormann en de zojuist teruggekeerde zoons worden afgevoerd naar de gevangenis in Malang. Ook Opa Engelenburg wordt daar geïnter-neerd. Zijn jonge vrouw en zijn schoondochter blijven met de acht kinderen onbeschermd achter.

 

Foto met oorkondetekst van Alex Moormann

 

In Watesbelung voelt Riep Moormann zich onveilig in het grote huis, nu de mannen weggehaald zijn. Dit hoorde Ineke later van de Indonesische buren, die meeleefden maar weinig konden doen. Want alle hulp aan de belanda's werd gezien als verraad aan de republiek. Gelukkig voor Riep is er een logee, Tineke Boogaard, Ineke's beste vriendin van de nonnenschool.

"Ze was een weeskind", vertelt Ineke, "toen de oorlog uitbrak werd ze in een kostfamilie geplaatst en kreeg van de zoon des huizes van 18 jaar een kind. Voor ons Rooms-Katholieken was het een groot schandaal. Ik mocht van de nonnen niet eens met haar spreken zondags na de mis. Grote onzin natuurlijk, maar ja. Tineke was toen maar 13 of 14 jaar, het was heel erg voor haar. Het kindje is dood geboren en Tineke werd opgevangen door mijn moeder."

 

Tineke speelt met Clem en probeert met Riep iets te bedenken voor zijn verjaardag. Op de 24ste oktober zal hij elf worden en alhoewel hij natuurlijk geen cadeaus verwacht zullen ze toch proberen er iets van te maken. Maar het loopt anders. In de grote stad Surabaya, anderhalf uur rijden van Malang, stijgt de spanning tussen de bevolking en de Engelse troepen, gevechten breken daar uit. Via de radio slaat de volkswoede over naar de Pemoeda's in Malang en de bergdorpen. De terreur wordt verscherpt. Riep en de twee kinderen krijgen nu van het groepje Pemoeda's bevel dat ze permanent binnenshuis moeten blijven. Ze mogen zelfs geen water meer uit de rivier halen. Gelukkig is de regentijd net begonnen, dat helpt, maar de honger wordt na enige tijd ondraaglijk. Bang wachten Riep en de kinderen hun lot af.  

Ineke: "Meneer Atema heeft die dagen zijn leven op het spel gezet om moeder Clem en Tineke eten en drinken te verschaffen, al die nachten. Hij verdient de Hemel." En dan slaat ineens de vlam in de pan.

 

Ineke: "Wat ik weet heb ik van de heer Eliasar gehoord, onze Indonesische buurman (hij leeft allang niet meer). De Pemoeda's zijn met z'n zevenen de dorpen

afgegaan. Broertje Clem was tegen het verbod in op straat toen ze kwamen. Hij werd naar ons huis meegesleurd en daar begonnen ze met hun kapmessen. Moeder is nog om hulp gaan roepen bij meneer Eliasar. Ze kwam met flinke kapwonden aan hoofd en nek bij hem, hij woonde vijf minuten verderop. Hij heeft haar zo goed het kon geholpen met`de wonden en haar toen teruggestuurd naar huis. Ja, wat wil je, hij was doodsbang dat ze zijn gezin wat zouden aandoen. Indonesiërs die de blanken hielpen waren ook niet veilig! Moeder is in grote paniek zo goed en kwaad als het kon terug gestrompeld.

 

Landschap in de omgeving van Watesbelung en Ngadireso

 

Andere bewoners uit de buurt hebben mij later verteld dat mijn broertje Clem en Tineke Boogaard toen nog leefden, al waren ze al wel toegetakeld. Ze zijn in de schuilkelder gegooid die we achter het huis hadden gegraven en daar aan hun lot overgelaten. En zo doodgegaan. Niemand uit de omgeving durfde iets te doen. De Pemoeda's hebben in het huis alles kort en klein geslagen en het tenslotte in brand gestoken. En daarna gingen ze naar Ngadireso, waar de Engelenburgs woonden."

Het duurde lang voor Roos Engelenburg de kracht kon opbrengen om te beschrijven wat daar gebeurde. De tekst die zij mij stuurde is ontroerend in z'n karigheid en precisie.

 

"Wat er op de 29e oktober 1945 zich heeft afgespeeld ben ik te weten gekomen door het verhaal van ons kindermeisje die ik in

 

1991 in Ngadireso hebt ontmoet. Mijn moeder was op het moment dat de kinderen werden vermoord niet aanwezig. Ze was met ons kindermeisje de potten en pannen aan het wassen bij de bron (een goed kwartier lopen van ons huis).

Toen ze terug kwam zag ze wat er gebeurd was. Ons kindermeisje is heel hard weg gerend en heeft zich een week schuil gehouden.

Daarna hebben ze mijn moeder vermoord.

Van mensen in ons dorp heb ik vernomen dat een van de moordenaars zich later van het leven heeft beroofd.

Enkele kilometers verder bij ons vandaan woonde een vrouw die wij Oma Deuning noemden. Zij is door haar pleegzoon vermoord."

 

Zoon Wiet Moormann bij het graf van zijn moeder op Kembang Kuning

 

Oma van Deuning (63) werd niet getjingtjangd maar opgehangen. Misschien was dit bedoeld als een mildere dood dan het ombrengen met kapmessen.

De dodentocht is niet beperkt gebleven tot de veertien slachtoffers uit dit relaas. In totaal zijn door Pemoeda's in de vier boven elkaar gelegen bergdorpen Tumpang, Watesbelung, Ngadireso en Poncokusumo eind oktober 1945 39 mensen omgebracht, voornamelijk vrouwen en kinderen.                                          De Oorlogsgravenstichting draaide de namenlijst keurig voor me uit toen ik de vier bergdorpjes noemde en vroeg wie daar in oktober 1945 waren omgekomen.

 

In 1948 groef de ODO (Opsporingsdienst Overledenen) de lijken op, mede dankzij de aanwijzingen van Eliasar die met zijn beide zoons 28 slachtoffers had begraven. Hij vond dat zijn christenplicht en heeft die daad van naastenliefde duur moeten bekopen. Verdacht van "anti-republikeinse gezindheid" werd hij opgepakt en voor ruim drie maanden opgesloten in een van de cellen van de Veldpolitie-kazerne te Toempang. Toen hij terugkeerde naar Watesbelung bleek zijn huis gerampokt.

Het staat keurig genoteerd in een politierapport uit 1948, toen Malang weer onder Nederlands gezag stond. Er werden toen ook enkele Indonesische getuigen gehoord, en in de politiedossiers staan verschillende lijstjes met namen van de mogelijke daders. Daaronder een zekere "Bini - 40 jaar - soto-verkoper". Arrestaties hebben niet plaatsgehad, het gebeurde was te lang geleden.

Voordat de Pemoeda's op weg gingen naar de Moormanns en de Engelenburgs, hadden zij in het laagst gelegen plaatsje Toempang al verschrikkingen gebracht. Ineke en Roos konden mij er niets over vertellen en ook Eliasar bericht er niet over. Maar in een politierapport uit 1948 komt getuige Doelsaid Gondongan aan het woord over wat hij in Toempang heeft gezien..

Een moordpartij die ik persoonlijk heb waargenomen , was de moord op mevrouw W., mevrouw S. en hun familieleden. Voordat deze slachtpartij plaats vond, mochten de Nederlanders geen voedsel en water kopen (boycot). Twee of drie dagen daarna kwamen de extremisten bij mevr. S. thuis en vroegen aan de schoonzus van mevr. S., een Menadonese, het volgende:

"Mevrouw, wat voor landaard hebt

 

U? Wilt u gered worden dan moet U van hier weggaan en mengt u zich niet met de Belanda's. Zo niet dan moet U het zelf maar weten."

Bedoelde mevrouw (schoonzus van mevr. S.) antwoordde: "Ik ben getrouwd met 'toean'. Hoe kan ik hem verlaten en wel in deze moeilijke omstandigheden? In vreugde leefde ik met hem samen en in smart moet ik hem verlaten en van hem scheiden? Dat is toch niet menselijk?"

 

Bij het horen van deze woorden gingen de extremisten uiteen. Doch na enkele dagen verschenen ze weer en op die dag vond de moordpartij plaats. Middels klewangs, waarmee de extremisten toen bewapend waren, hebben ze de vrouwen afgeslacht. Tot een der slachtoffers behoorde ook de twaalfjarige Bobby (kleinzoon van mevr. S.). Bobby's lijf werd 'gebatjokt' (gestoken) doch was niet op slag dood, hij kon juist nog op zijn benen staan, doch de extremisten hebben hem onmiddellijk begraven. Oh, het was zo wreed."

 

Onderhoud aan de graven

 

De lichamen van alle 39 slachtoffers zijn in 1948 herbegraven op Kembang Kuning waar zij nu al tientallen jaren bij elkaar liggen. Maar regels zijn regels en zo komt het dat ik op Kembang Kuning wel acht kinderen Engelenburg zag, maar niet hun twee moeders. Die liggen verderop, in het volwassenen-gedeelte. "Dat vond ik zo zielig", vertelt een familielid van de Moormanns die de herbegrafenis

bijwoonde. Riep Moormann, haar zoontje Clem en Tineke Boogaard  liggen wel naast elkaar. De Bersiap duurde van oktober 1945 tot maart 1946. In dat korte tijdsbestek verdwenen op Java en de andere eilanden minstens 20.000 Hollanders en Indische Nederlanders. Dit waren vooral vrouwen en kinderen. Slechts 4000 dode lichamen werden teruggevonden.

Fotoverantwoording:

 

Zwart-wit foto's: Collectie Ineke van Oers - Moormann

Kleurenfoto's: Theo Bakkenes

Meer foto's bij dit verhaal kunt u vinden op:

 

http://www.hansvervoort.nl/index.php?page=_&floatingpageId=3&photoalbumId=15851

Wilt u meer documentatie (zoals de complete lijst van slachtoffers), mailt u dan naar:

hans.vervoort@xs4all.nl.

Literatuur:                         Bersiap - H. Bussemaker (Walburg Pers 2005)

ICM  20,.3 16

Lees verder…

Koenders heeft  met diepe knieval in Jakarta evenals de belangen van de Indische kwestie onderkent.

10897327056?profile=original

 

 

 Met een diepe knieval betreffende de kwestie Nederlandse excuses aan nabestaanden Rawagede 

 evenals toezegging dat het onderzoek naar aanleiding van de misstappen van Nederlandse militairen in het voormalige Indie waar Nederland door de rechter is veroordeeld. Dit in het belang zijn van de aanstaande goede verhoudingen met Indonesië. Uit zich doordat er aandacht wordt geschonken aan de problematiek van beide kanten belicht kan er eerst een einde worden gemaakt aan die problematiek van beide kanten.

 

Met dit gebaar / actie van Bert Koenders raken direct de andere Indische zaken (dossiers) betrokken bij die misstappen die als oorlogslachtoffers van dichtbij meemaakten, en door deze acties weer werden gewraakt door de Indonesische bevolking. Uiteindelijk ondragelijk leven leidde met dreiging van het leven, en uiteindelijk het land uit moesten vluchten. U leest het goed vluchten zoals de vluchtelingen nu!

 

Om te beginnen het dossier dat nu bij staatsecretaris Martin van Rijn. Die ruim 70 jaren muurvast zitten. Waarvan laatste jaren het Indisch Platform in onderhandeling met Martin van Rijn is geraakt. Slechts stap 1 is nu uitgevoerd namelijk betaling KNILL (25.000 Euro), hiermee werd de Molukse Gemeenschap gecompenseerd, meesten zaten in de KNIL. Stap2 betreft compensatie van de Indische oorlogsslachtoffers raming 60.000 – 70.000 man. Stap 3 de Indische verankering om het “Indisch” meer bekendheid te geven onder de Nederlandse bevolking (Indische geschiedenis). Om te beginnen het dossier dat nu bij staatsecretaris Martin van Rijn. De Kamer heeft drie moties ingediend voor de stappen 2 en 3. Deze is aangehouden, immers bij stemming heeft het Kabinet ruim de meerderheid boven alle Politieke Partijen in de Kamer

 

 

Het andere dossier dat onder de verantwoordelijkheid valt van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Bert Koenders. Betreft het verdrag van Traktaat van Wassenaar getekend in 1966. Gekscherend genoeg hebben beide landen dit verdrag ondertekend onder andere;

-        voor het belang zijn van de aanstaande goede verhoudingen met Indonesië, Maar het verdrag gaat nog verder namelijk economische samenwerking

-       Uitbetaling van 689 miljoen aan de Indische Gemeenschap (toen 341.000 nu 70.000) voor compensatie van verlies van alle bezittingen. Tot heden is de uitvoering tot betaling door het Ministerie van Bert Koenders niet uitgevoerd. De laatste betaling was in 2003, dus ruim 13 jaren geleden.

Dit dossier wordt behartigd door het actie comité TvW ’66, hierbij steunt het Indisch platform dit initiatief. Rand voorwaarde of voorwaarde dat aan het Traktaat van Wassenaar door Nederland moet worden voldaan, zoals afgesproken in 1966, en zo snel mogelijk tot uitbetaling komt, inmiddels door rente op rente is dit Indisch geld opgelopen tot 2,4 miljard, dat onnodig hoog oploopt bij verder uitstel. 

Van het laatste dossier is Ibu Retno inmiddels op de hoogte gesteld dat NL - regering zich niet aan de uitvoering van het traktaat heeft gehouden. 70.000 gedupeerden wachten nu op deze betaling. 

Is onbegrijpelijk deze actie van Bert Koenders PvdA, net als Martin van Rijn of is dit een signaal naar Mark Rutte is nu voldoende geweest om de Indische zaken onder het tapijt te geven.

 

ICM  30.3.16

Lees verder…

10897324498?profile=originalBevindt één van de 12 stammen van Israël zich in Indonesië?

Is het waar dat de verdwenen stam GAD (één van de twaalf stammen van Israël) zich al eeuwenlang in Indonesië bevindt?  

Dit is een vraag die de Molukse Rabbi Avner Sahertian probeert te beantwoorden in zijn boek getiteld: “Het sleutelkind van Israël dat is verdwenen in Indonesië”. In dit artikel wordt nader ingegaan op deze stelling, die nogal speculatief is, maar die we onze lezers toch niet wilden onthouden.  De schrijver Harry Avner Sahertian is geboren in 1957 te Manado en opgegroeid in Zuid-Sulawesi. Hij heeft een opleiding gevolgd aan de Theologische Faculteit en heeft als predikant in Cilacap 6 jaar gewerkt, in Semarang 1 jaar en in Bekassi 11 jaar. Sedert 1991 heeft hij zich verdiept in de Molukse samenleving.

Zijn de Alifoeren werkelijk de oorspronkelijke bewoners van Maluku? Wat betekent eigenlijk Alifoeroe? Het woord Alif komt   uit het Arabisch en betekent een. En het woord Uru betekent mens. De Alifoerse bevolking komt oorspronkelijk uit het Midden-Oosten. Al eeuwen voordat de Portugezen en de Hollanders kwamen, waren het eerst de mensen uit het Midden-Oosten die voet aan wal zetten in de Molukken. Joden maar ook Arabische mensen die de Islam naar Maluku brachten. De naam Maluku is afkomstig van het Hebreeuwse woord “Molokh” of “Milkom”.

Alifoeroe krijger

Molokh of Milkom (door de Carthagen ook wel Moloch of Baäl genoemd) was een afgod die vereerd werd door de Joden die in de buurt woonden van het huidige Jordanie. God verafschuwde deze afgoderij, want het was er de oorzaak van dat de Joden ongehoorzaam waren aan Zijn geboden en afvallig werden. Daarom had God deze afvalligen verjaagd uit Israel.

Evenals hun voorouders destijds  in Israel zijn de Alifoeren ook sterk in het beleven van het mystieke en geloven ze in voorouder-verering en beschouwen hun voorouders als hun God. Zo liet koning Salomo op de berg ten oosten van Jeruzalem een offerhoogte bouwen voor Milkom. – 1 Koningen 11 : 7.

In Leviticus 20 : 5, 6 staat beschreven hoe God de afvallige Israëlieten strafte. Mensen uit de stam Gad werden verdreven uit Israel vanwege het feit dat ze de doden vereerden. Jeremia 49 : 1.

Molokh of Milkom betekent koning. Maluku staat ook bekend als het land van de koningen (tanah Radja-Radja). Bijvoorbeeld de leiding van de kampongs is in handen van de Bapa Radja.
Er bestaan helaas geen boeken over de Alifoeren. Wel is er sprake van verhalen die mondeling worden doorgegeven van generaties naar generaties. Zodoende staan de Alifoeren als mysterieus bekend. De afstammelingen van het Alifoerse volk kwamen oorspronkelijk uit Israel.

Gad was een kind van Jacob en  de slavin van zijn vrouw Lea, genaamd Zilpa. Gad betekent: “Het geluk is gekomen” . Genesis 30 : 9-11. Omdat Gad nog steeds de afgod Molokh / Milkom aanbad, werd zijn stam door God verbannen ( ongeveer 750 jaar voor Christus). Gad verliet het Midden-Oosten via Madras in India en men ging met boten (Perahu) naar het eilandenrijk van de Molukken.

Toen Jezus werd geboren bevond de stam van Gad zich al niet meer in Israel maar in de Molukken. Ook leden van de stammen van Levi en Ruben werden verbannen.
De stamleden van Levi bevinden zich in de Zuid-Oost Molukken, zoals op de eilanden Kisar en Rote. Zo is de naam Lea-se genoemd naar de stam van Lea.

Ook al bevindt de stam van Gad zich al tientallen generaties lang in ballingschap en weet men niets meer van zijn afkomst maar toch verraadt zijn karakter een heleboel. Aangezien de Molukkers dezelfde bloedgroep hebben als de Israëliërs zijn ze zeer fanatiek van aard.
Dat was duidelijk te merken tijdens de Kerusuhan die in januari 1999 begon. De Molukse kinderen van de stam Gad gingen geestdriftig de strijd aan ook al werden ze aangevallen met automatische wapens. Al hun vijanden werden gedood. Tijdens de Kerusuhan had God Zijn opper-macht laten zien. Zonder Zijn tussenkomst zou de Molukse bevolking tijdens de Kerusuhan zijn vernietigd.

De afstammelingen van Gad vochten als leeuwinnen. Onder leiding van God gingen ze de strijd aan met de vijanden van Israel – Jeremia 31 : 10.

Een leeuwin verdedigt als geen ander haar welpjes. En als ze belaagd wordt dan vernietigt ze haar belagers. Het vlees van de slachtoffers wordt verscheurd en opgegeten en hun bloed wordt opgedronken – Numeri 23 : 24. Misschien is dit in de huidige tijd moeilijk te bevatten maar dit was wel gebeurd tijdens de Kerusuhan.

Voorstelling van de afgod Molokh of Milkom (Moloch of Baäl bij de Carthagen)

Dit bewijst hun identiteit als de verdwenen afstammelingen van Gad. Alleen in oorlogstijd eet men menselijk vlees en drinkt men menselijk bloed. Zo hadden ook enkele Agas-agas (kindsoldaten) tijdens de Kerusuhan de lichamen van hun gedode slachtoffers opgegeten en zelfs hun bloed gedronken. Deze minderjarige agas-agas hadden zonder angst gestreden, zoals vermeldt in – 2 Samuel 22 : 30,35, Psalm 144 : 1 en Psalm 18 : 35,38.

Zo hadden de Molukse nazaten van de stam van Gad tijdens de Kerusuhan zelf hun wapens gemaakt – Jesaja 54 : 15, 16.

Voorafgaand aan de strijd ging men in gebed en vervolgens blies men op de trompet (nafiri) ten teken dat men zich gereed maakte voor de strijd. Ook tijdens de Kerusuhan in de Molukken blies men eerst op de trompet om het enthousiasme op te voeren en als teken dat God aan hun zijde stond.

Ten tijde van de Kerusuhan stond er een artikel in het Israëlisch blad Unit Israel Bulletin dat de Molukkers de verdwenen stam van Gad vormde die zich had bevrijd - Psalm 89 : 34 – 38.

De Kerusuhan was door God toegestaan:
- om de afstammelingen van Gad te doen beseffen dat zij tot inkeer moeten komen en hun afgoderij moesten laten varen.

- om de identiteit van de stam van Gad bekend te maken in de Molukken.
- om de wereld te informeren omtrent de afkomst van Molukkers als nazaten van Gad, Sefanja 3 : 19, 20  als voorbode voor de aankomende verhuizing in de eindtijd van de stam van Gad van Maluku naar Israël.

De profeten hadden reeds geprofeteerd over een stam van Israel die naar het verre oosten was vertrokken daar waar de zon opkomt en ondergaat en waar men zich had losgemaakt van zijn Israëlische identiteit. Het is opmerkelijk dat er tijdens en na de Kerusuhan een beweging is ontstaan die zich juist bezighoudt met Israel. Feitelijk is deze beweging moeilijk te begrijpen temeer daar er tussen Indonesië en Israel geen diplomatieke en politieke band bestaat. Deze beweging vloeit duidelijk voort uit de Geest van God. Hij vergeet nooit zijn uitverkoren volk ook al bevindt deze zich in ballingschap. – Deut. 4 : 31 en Romeinen 11 :1. God zal zijn beloftes tegenover Zijn volk nooit vergeten. – Jesaja 44 : 1, 5.

Thans durven veel Christelijke Molukkers voor hun identiteit uit te komen. Zo lopen veel Christelijke Molukkers met symbolische uitingen waarmee ze hun band met Israel benadrukken. Ze laten davidsterren als tattoos op hun lichaam plaatsen. Deze tendens is tijdens en na de Kerusuhan alleen maar sterker geworden

Met betrekking tot de eindtijd. De stam van Gad zal door God worden genezen en ook al zijn hun nakomelingen al 3000 jaar weg uit Israel maar ze zullen worden bevrijd en worden teruggebracht naar Israel. – Jesaja 59 : 19-21 en Jesaja 11 : 11, 12. God zal de stam Gad op wonderbaarlijke wijze terugbrengen naar Israel – Jesaja 43 : 5-7

In de eindtijd zullen alle ogen gericht zijn op het Midden-Oosten en in het bijzonder op Israel. De terugkeer van de stam van Gad uit de Molukken zal vrees inboezemen van de mensen in Indonesië. Israel zal in de eindtijd de barometer van de wereld zijn. Het Israëlisch volk zal onder leiding van God verenigd worden – Ezechiël 11 : 16, 17 en 39 : 28.

Vertaling: Bram Pattinasarany. Geplaatst buiten verantwoordelijk-heid van de redactie.


 ICM 8.2.16

Lees verder…

Sociale geschiedenis | De bindende kracht van herinneringen. Over Indische ouderen en hun specifieke wensen en zorgbehoeften. Deel 2

10897322663?profile=original

Josine Engels

Over de schrijfster
Josine Engels is afgestudeerd in de sociologie aan de Universiteit van Amsterdam. Haar specialisaties waren Verzorging & Beleid en Cultuursociologie. In juni 2009 heeft ze haar onderzoek ‘Twee culturen aan de binnenkant’, Een onderzoek naar sociale en culturele bindingen bij Indische senioren en de wenselijkheid van categoriale ouderenvoorzieningen, afgerond. Voor vragen, opmerkingen of het bestellen van de gedrukte versie van haar scriptie: www.linkedin.com/in/josineengels ofjosineengels@hotmail.com

Klik hier voor de volledige versie van de scriptie ‘Twee culturen aan de binnenkant’ (pdf-bestand)

Sociale positie

Na aankomst in Nederland: een contractpension, nog geen woning Indisch gezin in pension 'Hotel Zijpendaal', Arnhem
Na aankomst in Nederland: een contractpension, nog geen woning
Indisch gezin in pension ‘Hotel Zijpendaal’, Arnhem

Bij aankomst in Nederland daalden velen sterk in status en positie. Ze moesten helemaal opnieuw beginnen. Ze hadden alles moeten achterlaten en elke cent bij elkaar moeten schrapen, of van de overheid moeten lenen, om de overtocht te betalen. Dit heeft, in die eerste jaren, de ‘repatrianten’ heel afhankelijk gemaakt van de overheid, organisaties en particulieren. De eerste jaren waren ze sterk op deze bronnen aangewezen voor huisvesting, kleding, zorg en andere basisvoorzieningen. Vrijwel allemaal moesten ze deze kosten later ook nog terug betalen. Ook sociaal hadden velen een zwakke positie toen ze hier aankwamen. De meesten kenden niemand hier, kenden het land niet, kenden de regels en de instanties niet. Een sociaal vangnet of netwerk ontbrak, alles was vreemd en nieuw.

Dhr . H: “(…) wat wist je nou eigenlijk verder van dit land? Helemaal niets, je had geen netwerk, geen autochtoon netwerk, nou ja dat woord autochtoon is ook pas later gekomen, maar ja.” Dit gold niet voor iedereen. Sommigen hadden familie of kennissen in Nederland of werkten in Indië bij een bedrijf dat in Nederland iets voor ze kon en wilde doen. Dhr. Xx: “Ik hoor bij de kleine groep, die daar werkte voor een bedrijf en die had gezorgd voor de overtocht en hier opvang geregeld. Dat was heel goed. Maar ik weet dat dit voor velen niet geldt.” De culturele achtergrond en opleiding van de meeste repatrianten was redelijk tot goed, deze bleek echter in Nederland niet inzetbaar. Zij hadden namelijk in eerste instantie niet de habitus (Bourdieu) die in het veld van de Nederlandse samenleving nodig was. Ze moesten er nog achter komen hoe alles in deze samenleving werkte en wisten in bepaalde situaties ook niet wat er van ze werd verwacht. Ook bleken opleidingen, diploma’s en werkervaring bij de meesten niets meer waard. Ook al was hun scholing in het Nederlands geweest en met Nederlandse onderwijzers, velen moesten hier opnieuw beginnen. Mw.Xx: “Onze diploma’s waren niets meer waard. Mijn man had een goede opleiding, die kwam hier niet verder dan fabrieksarbeider.”

Ze waren afhankelijk geworden van de medewerking van organisaties en de overheid. Dit had, in die eerste jaren een kwetsbare en afhankelijke positie tot gevolg. Dit heeft grote impact gehad op de eerste generatie die hierheen kwam. Na alle verschrikkingen van de Japanse tijd, de Bersiap, het gedwongen vertrek, was de ontvangst hier zo koud in alle opzichten. Van hun trots was niet veel meer over en was het knokken om hier een nieuw leven op te bouwen. In meerdere gesprekken is aan de orde gekomen dat het besef dat ze niet meer terug konden naar het land waar ze geboren en opgegroeid waren, ook een grote rol heeft gespeeld. Ze hadden geen land meer, Indië was opgeheven en in het nieuwe Indonesië waren ze niet langer welkom. “Het was hier aanpassen, wennen en heel hard werken. We moesten Indië achter ons laten. Het kon niet anders, je moest wel.” (Mw.Xx) Dit is dan ook wat ze hebben gedaan; heel erg hard gewerkt en zich aangepast. Ze deden hun best om maar zo ‘Nederlands’ mogelijk te zijn, alles moest perfect. Ze hadden ook veelal het gevoel zich constant te moeten bewijzen. Ze wilden niet onderdoen en hadden geleerd alleen positief te mogen opvallen en er waren een hoop vooroordelen weg te nemen in de Nederlandse samenleving.

Ambivalente gevoelens
De eerste generatie nam echter de ‘koloniale erfenis’ (De Vries, 2009) met zich mee. Het sterke gevoel voor status en verhoudingen, dat in Indië zo belangrijk was geweest, zette zich hier voort. Hier kwam bij de eerste generatie bijvoorbeeld een sterke bescheidenheid en onderdanige, gelaten houding ten opzichte van Nederlandse collega’s en werkgevers uit voort. Velen kwamen absoluut niet voor zichzelf op, hadden een zeer sterke prestatiedrang en cijferden zichzelf weg. Ze hadden ook wel moeite om op informele wijze om te gaan met blanke Nederlanders. Daarnaast zwegen ze. Er was in de samenleving en in de politiek nauwelijks aandacht of interesse voor hun verhalen, voor hun geschiedenis. Maar ook onderling werd er over de trauma’s veelal gezwegen. De tweede generatie heeft heel veel gevoeld van de trauma’s, de frustraties, het verdriet en de verbittering van hun ouders. Maar er werd niet over gesproken, de eerste generatie zweeg. Er was vaak voelbare spanning thuis, met name van de vaders. De Indische binnenwereld heeft het verwerken bemoeilijkt, tijdens familiebijeenkomsten werden er eigenlijk voornamelijk mooie verhalen en leuke anekdotes verteld. Soms werd er boosheid geuit over de slechte behandeling door de Nederlandse overheid en de onwetendheid van de autochtone bevolking maar over de oorlogstrauma’s werd meestal gezwegen.

OLYMPUS DIGITAL CAMERAhttp://www.indischhistorisch.nl/wp-content/uploads/2013/05/P4180240-1024x768.jpg 1024w, http://www.indischhistorisch.nl/wp-content/uploads/2013/05/P4180240-400x300.jpg 400w, http://www.indischhistorisch.nl/wp-content/uploads/2013/05/P4180240.jpg 1600w" sizes="(max-width: 960px) 100vw, 960px" />

Drie generaties Indischen luisteren naar historica Esther Captain (derde generatie) Lezing in Bronbeek over de geschiedenis van drie generaties Indo’s in Nederland.  De Indische identiteit blijft boeien.

De tweede generatie heeft heel sterk die ambivalentie gevoeld ten opzichte van Nederlanders; het enerzijds tegen ze opkijken, de onderdanigheid, de bescheidenheid die de eerste generatie ze mee wilde geven. Anderzijds voelden ze de Indische trots en dat de Indischen eigenlijk ook een afkeer hadden van die blanke Nederlanders die zo grof, ongastvrij, onhygiënisch en ongemanierd waren. Ze mochten niet te Indisch zijn, zeker niet in het openbaar, maar ook niet te Nederlands in deze zin (zie bijvoorbeeld: Van Leeuwen, 2008; Molemans, 2004; De Vries, 2009). Velen van de tweede generatie hebben een strenge opvoeding gehad, met de nadruk op discipline, niet opvallen (behalve met zeer goede prestaties), beleefdheid, respect en bescheidenheid. Ook wel harde straffen als ze zich misdroegen of te Indisch spraken. Tegelijkertijd was er ook de warmte, de gastvrijheid, de sterke familieband. Iedereen was altijd welkom, altijd vriendjes over de vloer. Het ging er bij hun thuis heel anders aan toe dan bij Nederlandse vriendjes. De Indischen van de tweede generatie zagen deze onderdanige houding van hun ouders ten opzichte van blanken en stonden er erg dubbel tegenover; zowel afkeuring als medelijden. Toch merkten veel van hen later dat ze zelf, vaak onbewust, ook een deel van die bepaalde waarden en gedragingen hadden overgenomen.

Beleving van het ouder worden

“We zien (…) duidelijke aanwijzingen dat mensen meer gericht raken op het Indische als zij zijn uitgetreden uit het arbeidsproces. Dit kan zowel inhouden dat men zich meer gaat richten op Indische organisaties als dat men zich toelegt op Indisch koken, kiest voor een Indische woonomgeving, of Indische kennis en vaardigheden aan de kleinkinderen doorgeeft. De invloed van het Indisch zijn op de sociale activiteiten kan dus gedurende het leven aanzienlijk veranderen. Niet gezegd kan worden dat, wanneer men zich gedurende enige tientallen jaren heeft aangepast aan de Nederlandse omstandigheden, dit ook een verandering voor altijd inhoudt. Ook de sociale contacten lijken bij veel mensen na beëindiging van het arbeidzame deel van hun leven aan verandering onderhevig. Veel mensen maken een bijna geruisloze overgang naar meer contacten binnen de eigen groep.” (Vriezen, 1993:150)

Uit verschillende onderzoeken, waaronder dat van mezelf, blijkt dat de behoefte aan contacten met andere Indische Nederlanders toe te nemen, naarmate de leeftijd vordert. Mensen gaan terug kijken op hun leven, meer bezig met herinneringen, deze worden veel belangrijker. Hierdoor is de behoefte om deze te delen met ‘gelijkgestemden’ ook groter. Enerzijds zijn er de mooie herinneringen, anderzijds de zeer pijnlijke. Deze staan allemaal in het geheugen gegrift en hebben invloed op hun gedrag en gevoelens in het heden. Tijdens de contacten met andere Indischen merken ze dat ze het fijn vinden om te spreken met mensen die ongeveer hetzelfde hebben meegemaakt. De herkenning en het begrip zijn belangrijk voor velen en hun jeugd is volstrekt anders geweest dan die van de mensen die hier zijn opgegroeid. “Nu ik de laatste jaren minder te doen heb, ben ik meer met dit soort zaken bezig, ook wel meer met herinneringen.” (Dhr. V)

Vele senioren geven aan geregeld Indische bijeenkomsten te bezoeken voor het ‘contact met gelijkgestemden’, de (h)erkenning en gezelligheid, het delen van herinneringen en de geborgenheid. Mw. K: “De Brug is belangrijk voor de mensen, ze prikkelen elkaars herinneringen. Men luistert heel intensief naar elkaar. Men voelt zich erkend, het verhaal mag gehoord worden. De Brug geeft daar gelegenheid voor. De Soos van indertijd: muziek en dansen, dat soort elementen.” Naast het delen van herinneringen, is ook het samen genieten van de Indische cultuur een aspect dat een belangrijke reden is voor het contact met andere Indischen en het bezoeken van allerlei bijeenkomsten, activiteiten en Pasar Malams.

Genieten van de oude dag met gelijkgestemden. Indische ouderen in Huize Raffy in Breda: genietend van hun 'verwendag' Bron foto: website Huize Raffyhttp://www.indischhistorisch.nl/wp-content/uploads/2013/05/Raffy_verwendag-399x300.jpg 399w, http://www.indischhistorisch.nl/wp-content/uploads/2013/05/Raffy_verwendag.jpg 625w" sizes="(max-width: 625px) 100vw, 625px" />

Genieten van de oude dag met gelijkgestemden. Indische ouderen in Huize Raffy in Breda: genietend van hun ‘verwendag’
Bron foto: website Huize Raffy

Wordt vervolgd

De andere artikels in deze driedelige reeks
De bindende kracht van herinneringen. Deel 2
De bindende kracht van herinneringen. Deel 3

Bronnen en literatuur
Bourdieu, P. (1984) Distinction, A social critique of the judgement of taste. Routledge, Londen.
Captain, E., M. Hellevoort en M. Van der Klein (2000) Vertrouwd en vreemd. Ontmoetingen tussen Nederland, Indië en Indonesië. Uitgeverij Verloren, Hilversum. Drongelen, van C., I. Kalmijn, M. Verschoor, M. Van Hensbergen en P.P. Lamslag (red.) (1991) Hé, haal die oorlog van mijn schouders. Een verhalenbundel. Uitgeverij KJBB 41/49, Amsterdam.
Ducelle, L. (1994) Repatriëring: de winst en het grote verlies. In: Willems, W. en L. Lucassen (red.) Het onbekende vaderland. De repatriëring van Indische Nederlanders (1946-1964). SDU, Den Haag.
Feirabend, J., A. Meyer, R. Wolff en R. Penninx (1998) ‘Het lijkt wel alsof ze geen wensen hebben..’ Oudere Indische Nederlanders en zorg, een verkennend onderzoek. Imes, Amsterdam en Stichting Pelita, Den Haag. WalburgDruk, Zutphen.
Godeschalk, M. (1990) Het assimilatie-beleid voor Indische Nederlanders: De overheid en het maatschappelijk werk gedurende de eerste jaren van de repatriëring. In: Jambatan, tijdschrift voor de geschiedenis van Indonesië. Jrg. 8, nr. 1, pp 39-47. Leeuwen , L. van (2008) Ons Indisch erfgoed, zestig jaar strijd om cultuur en identiteit. Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam.
Melger, R., F. Brandenburg van den Grond, I. Dümpel en F. Melger (2008) Vijftig jaar in het land van aankomst. Een onderzoek naar het integratieproces van tweede generatie Indische Nederlanders.
R. Melger, Amsterdam. Molemans G. (2004) Met vlag en rimpel, erfgenamen van Indië. Voor Teleac. Kosmos-Z&K Uitgevers, Utrecht/Antwerpen.
Rose Shield, R. & S.M. Aronson (2003) Aging in today’s world. Conversations between an Anthropologist and a Physician. Berghahn Books, New York/Oxford.
Vriezen J. A. (1993) Rijst of aardappelen, Indische en autochtone ouderen in Nederland. Academisch proefschrift, Universiteit van Amsterdam.
Vries, M. de (2009) ‘Indisch is een gevoel’ De tweede en derde generaties Indische Nederlanders. Amsterdam University Press.
Vrom-raad. (2005) Oude bomen? Oude bomen moet je niet verplanten. Advies over ouderenbeleid en wonen. Advies 046. Opmeer Drukkerij BV, Den Haag.

ICM 1.2.16

Lees verder…

Bowie wilde Bali als laatste rustplaats

Bowie wilde Bali als laatste rustplaats

10897323483?profile=original

ZATERDAG, 07:04
ANP


David Bowie wilde na zijn dood volgens boeddhistische rituelen op Bali worden gecremeerd en verstrooid. Dat staat in het testament van de rockster, die eerder deze maand in New York overleed.

Bowie schreef in zijn testament ook dat als een crematie in Indonesië niet mogelijk was, hij toch wil dat zijn as er wordt uitgestrooid. Of dat is gebeurd, is onbekend. Amerikaanse media melden dat Bowie op 12 januari, twee dagen na zijn dood, is gecremeerd in de VS.

In het twintig pagina's tellende document gaat Bowie ook in op zijn erfenis, van naar schatting 100 miljoen dollar. De helft daarvan is voor Iman Abdulmajid, Bowies weduwe. Zij erft ook het huis waarin het stel woonde. Bowies twee kinderen krijgen ieder een kwart. 

In het testament worden verder de namen genoemd van een voormalige nanny en van Corinne Schwab, Bowies persoonlijke assistent.

Geheim

David Bowie overleed op 10 januari aan kanker. Hij had zijn ziekte tot op het allerlaatst geheim gehouden. 

Enkele liedteksten op Bowies album Blackstar, dat twee dagen voor zijn overlijden verscheen, bleken wel verwijzingen te bevatten naar zijn slechte gezondheidstoestand.

ICM  1.2.16

Lees verder…

10897262476?profile=original10897350099?profile=originalDe feiten en constateringen op de brief van Martin van Rijn op 16 februari 2016 jl aan De Tweede Kamer. 

Uit ICM ARCHIEF

Als ICM editor stel ik mij de vraag waarom nu, en kanttekening bij?

 

De verkiezingen staan voor de deur, en ook PvdA’ er Martin van Rijn probeert een duitje in de zak te doen door de  

essentiële informatie onder het Indisch tapijt te vegen, verre van de werkelijke feiten, of zouden zijn VWS – ambtenaren verkeerde voorstellingen hebben gegeven? Of lijkt  deze door het virus van Mark Rutte te zijn geïnfecteerd, die op de valreep met kadootjes strooit.  Of is het om het disfunctioneren van de belaste afdelingen en SVB te verbloemen. Bovenal om  de Indische Gemeenschap met zogenaamde Indisch huis met trekpleister Den Haag te verblijden met een dooi mus, Dit  op een bewezen mislukt model na 17 jaren die niet heeft gewerkt. Is ook onmogelijk om met een budget van 600.000 euro een verbinding te leggen naar 2 Miljoen Indische Nederlanders. U leest het goed twee miljoen Indo’s (Indische Nederlanders) melden zijn ambtenaren, dus de grootste kleine bevolkingsgroep, nog groter dan het aantal leden van Jan Slagter van de Omroep Max, die riante subsidie ontvangt om zijn doelgroep te verankeren.

De volgende vraag hoort deze onderhavige brief deze niet thuis bij het komende beleid nota van WVS. Ik breng in herinnering de beleidsnota VWS van zijn voorganger de staatssecretaris  Ross die kwam met de afbraak van alle Indische subsidies en voorzieningen , is weer een los briefje die straks weer verdwijnt net als die bonnetjes van zijn collega Teven in de hectiek. Deze brief die meer een voortgang rapportage behelst voor de interne organisatie wat er allemaal fout is gegaan!

 

Laten wij eerst het disfunctioneren van de afdelingen en SVB onder de loep nemen. Die door de nabestaanden KNIL gedagvaardigd zijn voor non-betaling. Waarom rapporteert Martin van Rijn dit ook niet zijn rapportage.

 

De centrale vraag; drie jaren wist het Indisch Platform en Martin van Rijn, dat ooit een uitvoeringsorganisatie nodig was om de gedupeerden te bereiken (front office noemen wij het in mijn vakjargon) en om daarna  in behandeling te  nemen van de aanvragen om te screenen en tot slot uiteindelijk tot uitbetaling overgaan  dat  een BackOffice (vakjargon)  benodigd is.  Voor niet deskundigen onder ons. In grote organisaties om klussen die tussendoor snel gedaan moeten worden,  start men een projectorganisatie op met alle benodigdheden voor een succesvolle implementatie.  Zijn hier wel vooraf ook het benodigde plan van aanpak en andere plannen gemaakt om de uitvoeringsorganisatie als project binnen de SVB in te richten, zeker na debacle van de PGB’s die nog steeds niet is opgelost, dan was deze “FARCE” van een mislukt project niet ontstaan. Tijdens het opstellen van een plan van aanpak wist men al dat ingezette communicatiemiddelen niet toe reikend waren, en voor alternatief hadden gekozen door : oproep via TV spotjes, de Omroepen en kranten. Dit had termijn om de groepen te bereiken aanzienlijk verkort.  

 

Uit onderzoek van ICM  in kader van de petitie verdrag traktaat van Wassenaar die na een jaar ruim 15.000 mensen hebben bereikt, blijkt dat de ouderen niet op Internet zijn, maar gewoon de papieren kranten lezen, TV en veel naar de Radio luisteren. Dit blijkt ook uit de cijfers  6500 op Internet en 8500 niet via het Internet. Dat maakt dat zo’n campagne extra duur wordt.   

 

Nog deze week werd een post ontvangen van 91 jarige vrouw m.b.t,  traktaat van Wassenaar. Deze volgde alles op de Radio, TV, en de krant na ons telefoontje. Haar brief viel op door een mooi schoolschrift en de inhoudelijkheid.

 

 Is toch bizar  in de wereld van online technologie en vele startups niet in staat is geweest om binnen in termijn van drie maanden de beoogde groep KNILLER van 1100 op tijd tot uitbetaling te komen? Zo is een krant ICM Online in staat 15.000 mensen te bereiken in tijdbestek van nog geen jaar. Wat zijn dan 7. 000 mensen? Een teken aan de wand dat binnen deze organisaties rammelt van alle kanten of rammellende ICT systemen met ontbrekende databases. Niet te verwonderen na het debacle van de nog-steeds-niet-opgeloste PGB prikkelen. Uit eindelijk na een lange selectie worden er 1100 uitgeselecteerd. Dit is voor al te wijten aan het ontbreken van het van te voren implementatie plan van de zijde van het Indische Platform met regie voering naast andere plannen zodat de uitvoerend mensen doelgericht hun werkzaamheden kunnen uitvoeren. Het verlengen van termijn is niet een goodwill, maar om het disfunctioneren te verbloemen. Ieder gerenommeerde uitvoeringsorganisatie had die 1100 man binnen 3 maanden uitbetaald, waar een verlenging onnodig is.

De indruk bestaat dat IP de zaken over de schutting heeft gegooid .Toch bizar dat er pas ongeveer 500 man zijn uitbetaald en hier een jaar over doe.  

Geconcludeerd wordt dat bij de Stille tocht aanbieding van de petitie waar het mandaat werd afgeven met 10.000 handtekeningen voor; erkenning, excuses, compensatie. Compensatie nadrukkelijk op de volgorde van: eerst aan alle

oorlogsslachtoffers, Back Pay en KNIL.

 

Realiteit is dat Martin van Rijn komt met een zoethoudertje met een al mislukte n oplossing een zogenaamde Indisch huis met trekpleister Den – Haag, en met bloemlezing over de mislukte uitbetaling van 1100 KNIL – mensen.

 

Belang van de collectieve erkenning stelt Martin van Rijn het beeld voor van die kille koele ontvangst moeten rechtvaardigen, dit in historisch perspectief.

 Voor het eerst valt de lezers het op dat term repatrianten verruild worden voor de vluchtelingen. Memoreert naar de bezetting door Japan, na de capitulatie naar Nederland vertrokken, en het bestaan in Nederland viel “de vluchtelingen” in Nederland vaak niet gemakkelijk: ontheemd, berooid en vaak getraumatiseerd trof men een land in opbouw aan waar weinig interesse was voor het leed dat men in Azië had moeten ondergaan. Pas in 2000 maakte de Overheid een Gebaar voor het “lang kil en bureaucratisch “ behandeling tegenover de immigranten (lees Indische vluchtelingen), waarvoor in 2000 excuses zijn aangeboden en Stichting Het Gebaar in het leven is geroepen ten behoeve van 97.000 individuele uitkeringen en diverse collectieve doelen. Bevestigd hiermee dat Gebaar uitsluitend bedoeld was voor die kille /  koele ontvangst.

 

Vergeet te melden dat deze Indische vluchtelingen alles zelf hebben moeten bekostigen; De overtocht, verblijf in die vreselijke contractpensions, kledinggeld, en de herinrichting kosten. Tot de laatste cent tot aan hun pensioen hebben moeten terugbetalen.

Tegelijkertijd verzuimt Martin van Rijn te melden dat juist voor een nieuwe start in Nederland Het verdrag Traktaat van Wassenaar hierin voorziet. Namelijk er is overeengekomen tussen de republiek Indonesie en Nederland dat Indonesie 689 miljoen oude guldens betaalt ter compensatie aan de Nederlandse Indische Gemeenschap voor het verlies van al hun bezittingen als vluchtelingen.

Ook verzuimd Martin van Rijn te melden dat 689 miljoen (waarde nu 2,4 miljard) geen 1 euro aan de Indische gemeenschap is betaald. Al eerder stelde zijn collega Halbe Zijlstra van de VVD dit aan de orde aan het Kabinet in 2009 waar dat geld is gebleven. Stelde ook vast dat je een claim niet met een claim kunt afkopen. Ook gaat Martin van Rijn aan voorbij dat deze Indische vluchtelingen te scharen onder de oorlogsslachtoffers geen uitkeringen verkregen uit de WMO fonds uit Marshal hulp, en uit de miljarden verkregen uit het gesloten verdrag met Japan..

Ook verzuimd Martin van Rijn te melden in kader van historisch belang dat Nederlandse regering van destijds haar Nederlandse onderdanen in voormalige Indie ruim 500.000,  niet wilde toelaten tot Nederland (de bekende regio gedachtegoed van vandaag) Oud president Soekarno en Hatta stonden voor een groot probleem omdat de Indonesische bevolking deze groep wilde uitmoorden wat deels ook is gebeurd. Het waren Soekarno en Hatta die vele malen Amerika om hulp verzochten om tot oplossingen te komen. De Nederlandse regering had maar oog voor 1 ding het economisch belang om al haar bezittingen te beschermen. 149.000 Indische Nederlanders werden niet toegelaten, de vergeten groep die Omroep MAX al te graag onder aandacht brengt (Het zijn er niet 20 gevallen Omroep Max, maar nu ruim 70.000),  helaas de redactie  van omroep Max kent de achtergronden niet. Deze groep was door de oorlog al haar documenten kwijtgeraakt, mensen met Nederlandse namen die nu nog ABN spreken. Waarom noemt Martin van Rijn die groep niet die wel Nederlands onderdaan zijn?

 

In de Kamerdebatten weet Martin van Rijn het zo te brengen dat er geen geld is, nota bene heeft zijn ministerie een meevaller van 6 miljard, nota bene de dag voordat hij met KNIL betalingen kwam (zeer frappant, dat deze krant leden van de Kamer informeerde bij ontdekking op de begroting van deze meevaller, niet ambtenaren hebben gelekt), en weet nog te ontkennen op die dag.. Dit alles naast het geen de Nederlandse Indische Gemeenschap nog te vorderen heeft uit WMO- fonds uit Marshal hulp, Het Traktaat van Wassenaar, en verdrag met Japan beloop de schuld van Nederlandse Staat op ruim 14 miljard. Miljarden die niet van de belastingbetaler zijn of komen. Wellicht een opsteker voor Jeroen Dijsselbloem om zijn begroten weer te herzien, en al eerder heeft zijn voorganger Gerrit Zalm Indische signalen afgeven dat de NL staat op het Indisch geld zit, .kan de Nederlandse Overheid eerst beginnen om deze oude schuld van 70 jaren eerst aflossen aan de Indische Gemeenschap (NIG), dan in plaats nu De Sint te spelen met gelden die er niet zijn.

 

 Niet een diepgeworteld gevoel onrechtvaardig te zijn behandeld, maar de rechten van de mensen aantoonbaar heeft geschaad dat valt onder discriminatie, dat hier sprake bewust is van een behandeling van een “Tweede rang burger”. Naast de oprecht hebbende compensatie uit de WMO, Verdrag van Wassenaar en het Verdrag met Japan is: is een  “Collectieve erkenning” op zijn minst op zijn plaats in de vorm van de Indische verankering dat het hele palet blijvend en duurzaam van het Indisch cultuurerfgoed uitdraagt naar de volgende generatie Indische Nederlanders (NIG)  via een eigen Omroep. 

 

 

Martin van Rijn stelt - De Indische Gemeenschap met zogenaamde Indisch huis met trekpleister Den Haag voor die verankering.  

Is het model van die verankering niet gestoeid op het mislukte model van het Indisch Huis?  In 1999 gaf Els Borst van VWS voor symbolisch bedrag van 1 gulden het monument - herenhuis - in Scheveningen aan de Indische Gemeenschap als symbool. Boekholt (buitendienst generaal) pakte dit op voor de inrichting en renovatie. Telkens moest er geld bij, eerst een miljoen, weer een miljoen. Na twee jaren stond Het Indisch Huis in Scheveningen nog steeds in de stijger. Uit ellende heeft men maar een pand aan de Javastraat in Den Haag gehuurd, een herenhuis.

Echter VWS en het oude Indisch Platform met de gelieerde aangesloten organisaties kwamen niet uit hoe die “Indische verankering “ - om in termen van Martin van Rijn te blijven – te implementeren (inkwartieren). Vast te stellen is dat de genoemden niet competent zijn om een dergelijk “verankering” op te zetten. Dus werden er dure externen ingezet om die Indische verankering gestalte te geven. Ruim na twee jaren kwam het voorstel tot die verankering. In deze periode hadden de Indische Gemeenschap niet het symbool van een Indisch Huis. Dus twee jaren subsidie Indisch Huis van 8 ton werd uitgegeven aan de externen.

Geheel verrast werden een voorzitter en directeur aangesteld, waar een ieder al achter zijn oren begonnen te krabben, dit gaat fout, en het ging ook fout!

 Het was dan ook geen verrassing dat nog geen 4 jaren later Het Indisch Huis in de financiële problemen kwam, en koppen van de kranten bereikte “Het Indisch Huis Failliet door financieel wanbeleid.

Nota bene kreeg dit Indisch Huis ook nog 1,2 miljoen uit het potje Gebaar, tegelijkertijd wijlend oud-minister Els Borst het Indisch Huis uitsloot van het Gebaar omdat deze al 8 ton subsidie ontving per jaar.

Het gemanipuleer van Het Indisch Huis gebeurde onder de neus van de ambtenaren van VWS. Er ontlaadde zich een woede binnen de Indische Gemeenschap hoe het mogelijks is dat het boegbeeld Het Indisch Huis op der mate manier is geschaad.

Wederom werd een blik externen open getrokken door Ministerie van VWS. Die onderzochten eerst wat er fout is gegaan. De externe was Robin Linschoten, echter het bestuur en directeur die gefraudeerd hadden werden niet vervolgd wel door de NIG. Ruim 6 maanden deed onze Robin over deze  kleine klus om vervolgens het bureau de Boer & Crone aan te bevelen om te onderzoeken “hoe verder nu met die Indische Verankering”.

Op voorhand van de zijde van ICM redactie was een samenvoeging met Bronbeek de meest logische oplossing, wat uiteindelijk ook gebeurde, en ook dit bureau stapte op. Het nieuwe bureau trad aan en begon met het inkwartieren gebruikmaken van kennis van ICM Online (ICM Breaking News) voor het leggen van de contacten binnen met het Indische netwerk binnen ICM.

ICM redactie was benieuwd naar de oplossingen van dit bureau hoe zij denken die verbinding te leggen met de rest -dus twee miljoen-  zoals Martin van Rijn in zijn brief noemt. Het antwoord is nooit gekomen. Bij het inkwartieren hoort men te zorgen voor de bemanning met uiteraard een commissie van aanbeveling. Uiteindelijk werd Yvonne Van Genugten aangesteld als directeur IHC.

 

Geconstateerd mag worden dat in die 17 jaren deze verankering is mislukt, en die verbinding zo als Martin stelt nimmer tot stand is gekomen met die twee miljoen mensen, en de Nederlanders. Ter vergelijking ICM als Indische Internetkrant die het IHC ook heeft gesteund bij haar opzet & promotie, wordt per week door 250.000 mensen bezocht, naast het nieuws ook zorgt voor die verankering. Geheel uit private middelen.

Andere constatering is dat deze Indische verankering het liefst zo min mogelijk VWS  geld gaat kosten, hierdoor de Indische verankering nimmer zal slagen nu niet en ook niet over 20 jaren.

 

De oplossing is een Indische omroep met bijhorend budget net als omroep Max voor een selectief doelgroep, dit geldt dit ook voor de beoogde Indische doelgroep. Omroep MAX is ook eerst met het Internet begonnen en zo uitgegroeid. Op zo ’n INDO OMROEP kunnen alle Indische activiteiten worden ondergebracht zoals een IHC, met een heel breed programma van de rest bestaande zaken onder ICM.

 

Samengevat,

Een ruimer budget voor een Indische Omroep ( vergelijkbaar met Omroep Max) zorgt in stappen dat dit zijn acceptatie vindt en een verbinding legt met die 2 miljoen Indische mensen en Nederlanders.

ICM 24.2.16

 

Lees verder…
’Verwijten om wrakken’
10897420257?profile=original

Rob Swartbol zwaait af als ambassadeur in Indonesië

door 

DEN HAAG Het onderzoek dat Nederland wilde doen naar de geroofde scheepswrakken uit de Javazee stuitte in Indonesië aanvankelijk op onwil. Dat zegt Rob Swartbol in een afscheidsgesprek als ambassadeur in Jakarta.

In plaats van begrip voor de zorgen over geschonden zeemansgraven kreeg Nederland het verwijt dat het een illegale duikmissie had uitgevoerd waarbij archeologische voorwerpen waren ontvreemd. Ondanks enkele stevige botsingen is de band tussen Nederland en Indonesië volgens Swartbol beter dan ooit.

Het verklaart de stroeve samenwerking waarmee de landen de kwestie te lijf gingen. „Van Nederlandse kant was het heel eenvoudig”, kijkt Swartbol terug op de ontdekking in 2016 dat de Nederlandse oorlogsschepen Hr.Ms. De Ruyter, Hr.Ms. Java en Hr.Ms. Kortenaer, in 1942 getorpedeerd door de Japanse invasievloot, waren verdwenen van de zeebodem. „De schepen waren weg, we wilden weten wat er was gebeurd, er is iemand schuldig – wij waren het in elk geval niet.”

Zeemansgraven

Voor ons ging het om zeemansgraven van 915 Nederlandse militairen, zegt Swartbol, die in augustus Jakarta verruilt voor Moskou. „Dat raakt ons in de ziel.” De wrakken waren illegaal weggesleept en verkocht als oud ijzer, menselijke resten gedumpt. „In mijn eerste gesprek daarover met ministers zei ik: we moeten gezamenlijk de daders opsporen. Toen werden wenkbrauwen gefronst. Er werd gezegd: de duikmissie was illegaal. En er zijn artefacten weggehaald. De verhouding was zo dat ons van alles kwalijk werd genomen.” Swartbol probeerde begrip te kweken. „Ik zei: weet hoe dit bij ons leeft. Ik heb De Telegraaf laten zien, die op zeker moment de eerste vijf pagina’s eraan had gewijd. Het heeft lang geduurd voordat we uit de sfeer van verwijten kwamen, ook juridisch.”

Daarbij was zelfs de vraag van wie de wrakken waren een strijdpunt. „Van ons natuurlijk, zeiden wij, waarbij we ons beriepen op internationaal recht. Maar een deel daarvan wordt niet door Indonesië erkend. Dat zegt: na veertig jaar vallen wrakken aan ons toe.”

Afspraken

Dat er uiteindelijk toch een gezamenlijk onderzoek kwam en afspraken om overige scheepswrakken – er liggen nog minimaal 110 gezonken Nederlandse schepen in de zeeën rond Indonesië – beter te beschermen, is een teken dat de verhouding met Jakarta is verbeterd. Swartbol ziet het als zijn grootste verdienste dat de verhouding tussen de landen gelijkwaardig is geworden.

De ontwikkelingshulp wordt volgend jaar beëindigd, de handelsrelatie bloeit en het gesprek over mensenrechten is scherp, maar respectvol. „Indonesië is heel geïnteresseerd in Nederland, in onze expertise op het gebied van water, gezondheidszorg en milieu. Die kennisuitwisseling gebeurt op gelijke voet, op basis van gelijkwaardigheid.” Maar laten we ook niet vergeten hoe lastig het alleen al geografisch is in Indonesië zaken op orde te krijgen, zegt Swartbol. Hij somt op: in 2018 waren er in Indonesië 2000 natuurrampen, waarbij 4000 doden vielen en waarbij 3 miljoen Indonesiërs dakloos raakten. „Je zou zeggen: dat leidt tot verharding, maar dat is niet zo.” Na de aardbeving op Lombok vorig jaar, bood het land onmiddellijk hulp bij evacuaties van Nederlanders.

Toch werd de band bij Swartbols aantreden eind 2014 danig op de proef gesteld toen Indonesië besloot het doodvonnis te voltrekken voor de Nederlander Ang Kiem Soei wegens xtc-productie. Nadat de Nederlander werd geëxecuteerd, werd Swartbol uit protest een paar weken teruggeroepen naar Den Haag. „Indonesië vond het opmerkelijk, een heel stevig signaal van een bevriende natie. Voor ons was vooral belangrijk om te voorkomen dat de andere twee Nederlanders die nog in een dodencel zaten werden geëxecuteerd.”

Drugspreventie

Toch pakten de landen de draad weer op, waarbij Den Haag Jakarta ging helpen drugsgebruik meer via preventie aan te pakken. Er volgden succesvolle bezoeken van premier Rutte en buitenlandministers Koenders en Blok. Blok legde er bloemen op het graf van zijn grootvader, Rutte, die z’n wortels ook in Indië heeft liggen, hield een toespraak in het parlement. Met Koenders bezocht Swartbol de weduwen van Rawagede, waar 430 mannen waren doodgeschoten door Nederlandse militairen. Wat hem daarvan het meest bijbleef? „Dat die weduwen geen wrok uitten, maar dankbaarheid dat wij er waren. Ze pakten onze hand. Dat gebaar, ik vind dat zó krachtig .” Swartbol: „Je probeert weer vertrouwen op te bouwen. Dat is de basis: respect voor en kennis van elkaar – want daar begint het mee. Dan is er veel mogelijk.”

Lees verder…

Hardvochtige integratie

10897324860?profile=originalHardvochtige integratie

Raymond van den Boogaard (r.vandenboogaard@nrc.nl) is redacteur van NRC Handelsblad. Op deze plek wisselt hij met columnisten Simone van Saarloos en Marcel van Roosmalen.


Meer dan 300.000 immigranten waren het, de Indische Nederlanders die na 1945 tot in de jaren vijftig naar Nederland kwamen. Het heette ‘repatriëring’ maar in werkelijkheid ging het vaak om families die generaties in de kolonie Nederlands-Indië hadden geleefd. Ze vormden een zeer heterogene groep – naar huidskleur en sociale positie. Velen waren getraumatiseerd: van degenen die de kampen en dwangarbeid van de Japanse bezetting hadden overleefd, tot degenen die tot diep in de jaren vijftig in de onafhankelijke republiek Indonesië werden weggeterroriseerd. De meesten kwamen berooid in Nederland aan, en hadden hun sociale status verloren.

Nederland was toen veel armer dan nu, en had beduidend minder inwoners – zo’n tien miljoen. Toch zorgden de Indische Nederlanders, wier cultuurpatroon sterk afweek van dat in de Lage Landen, nauwelijks voor opwinding en opschudding – veel minder dan de immigratie van nu. Niet omdat de autochtone bevolking toen aardiger was dan nu, vrees ik. Wel meer gewend misschien – na de Duitse bezetting was deze immigratie het zoveelste probleem.

Indiërs moesten na de oorlog in Nederland hun identiteit volledig opgeven

Een belangrijke factor was dat van de Indische Nederlanders volledige assimilatie werd verwacht, en verkregen. Nu Indië verloren was, werd vergetelheid de norm in het openbare leven. Indisch-Nederlands taaleigen, de Indische keuken, de herinneringen en de heimwee – die mocht je desnoods thuis of op een Pasar Malam in eigen kring beleven. Maar wie in Nederland een toekomst wilde opbouwen en niet als tweederangs burger door het leven wilde gaan, deed er goed aan zijn Nederlands-Indische identiteit zoveel mogelijk aan het oog te onttrekken. Verdringing was geboden en menige Indische Nederlander heeft daar een hoge psychische prijs voor betaald.

Pas rond 1980, toen Indische Nederlanders als groep in de samenleving niet of nauwelijks nog te onderscheiden waren, hebben twee cultuuruitingen het taboe op hun culturele identiteit doorbroken. Wieteke van Dort maakte voor de VARA-televisie De Late Late Lien Show, waarin de taal, de liedjes, de mentaliteit en vooral de humor van Indische Nederlanders werd geëtaleerd – soms tot lichte verbijstering van betrokkenen: dat zoiets mocht op de televisie! De tweede doorbraak was de roman Geen gewoon Indisch meisje van Marion Bloem, uit 1983. Bloem, in 1952 in Nederland geboren, geeft daarin een aandoenlijk beeld van de emotionele knoop waartoe Indische Nederlanders hun leven lang veroordeeld waren – tussen noodzaak tot aanpassing en verlies van identiteit. Nu toert Bloem door het land met een theatervoorstelling waarin zij uit Geen gewoon Indisch meisje voorleest.

De eerste generatie van deze immigranten is inmiddels hoogbejaard of niet meer onder ons. Er is eigenlijk alleen nog maar de tweede generatie van Bloem, die uit de eerste hand kan vertellen over de Indisch-Nederlandse denkwereld, die kan laten horen hoe merkwaardig zangerig de Nederlandse taal in zijn Indische versie klonk. Gelukkig kan de schrijfster dat heel goed. Nog een paar decennia, dan rest alleen het historisch gegeven van een geslaagde integratie – hardvochtiger dan ooit iemand voor de immigranten van nu zou durven bepleiten.

ICM 8.2.16

Lees verder…

10897327473?profile=originalDe politieke roots van Geert Wilders,  Wreker van zijn Indische grootouders


Geert Wilders lijkt alle politiek te reduceren tot vraagstukken van grensbewaking, volkstelling en volksverplaatsing. Displacedness vormt het steeds terugkerende motief van zijn betoog en niet toevallig ook van zijn verborgen Indische familiegeschiedenis.  

door LIZZY VAN LEEUWEN

EN WEER LUKTE het hem: door heel Europa meldden krantenkoppen in juni de plannen van Geert Wilders om ‘miljoenen, tientallen miljoenen’ Europese moslims voorgoed uit te zetten als ze problemen veroorzaken. De PVV-leider deed deze uitspraak in Denemarken waar hij, net als in de Verenigde Staten, door velen wordt gezien als internationale held van het vrije woord. In het buitenland gooit Wilders alle remmen los als hij zijn vaste thema aansnijdt: de dreigende islamisering van het vrije Westen, te beginnen met ‘Eurabia’. Zijn alternatief – deportatie, opsluiting en/of verbanning van moslims – wordt in het buitenland doorgaans met staande ovaties verwelkomd. In Denemarken beweerde hij ook dat de westerse democratie op de rand van de afgrond staat door ‘massale immigratie en het hoge geboortecijfer van moslims’. In Los Angeles liet Wilders weten dat de hedendaagse islam in Europa oproept tot ‘onze vernietiging’.
De vraag blijft: wat beweegt Wilders? Uit welke bron put hij zijn monomane gedrevenheid? Is er een context denkbaar – ideologisch, historisch – waarin de figuur van Wilders thuishoort? Ondanks de vele pogingen om de volksvertegenwoordiger politiek te plaatsen, blijft een bevredigende analyse uit. Wilders is de laatste jaren omschreven als fascist, racist, populist, ‘provinciaal’, xenofoob, ‘volbloed liberaal’, rechts-extremist, rechts-radicaal en als ‘islamracist’. Hij gaat verder dan gewone rechts-extremisten als Jean-Marie Le Pen en Filip Dewinter, stellen sommige politicologen. Meindert Fennema (UvA) beweert dat Wilders’ voorstellen soms verontrustend ver over de grens van de rechtsstaat gaan – typeringen die Wilders zelf afdoet met ‘gezeur in de marge’ en de behoefte hem te demoniseren. Wilders noemt zichzelf sinds kort ‘Dutch freedom fighter’; daarvóór omschreef hij zichzelf graag als ‘democraat in hart en nieren’. 
Waar het publiek, de politici en de politicologen het mee moeten doen – afgezien natuurlijk van het verbale geweld – zijn het VVD-verleden, de benadrukte afkomst uit Limburg en het extreme, geblondeerde kapsel. Als politicus lijkt hij uit de lucht te zijn gevallen: een zelfgefabriekte brandbom uit Venlo, die in geen enkele politieke traditie past en ook daarom moeilijk politiek onschadelijk te maken is. Voor veel Nederlanders (vooral in de Randstad) is Limburg nog steeds een soort buitengebied, van waaruit je van alles kunt verwachten; een gebied met eigen normen en waarden en een ongewone cultuur. Dit vooroordeel staat een diepergaande blik op het fenomeen Wilders in de weg. Waarom verder zoeken als ‘Limburg’ een verklarend kader biedt? Misschien wel omdat de VVD als kraamkamer van de PVV toch nieuw licht op Wilders’ missie kan werpen? Het haar van Wilders is intussen een politiek symptoom dat ten onrechte niet serieus genomen wordt.
IN JUNI werd in een klein artikel in Trouw de genealoog Roel de Neve geciteerd over de genetische afstamming van Wilders, die een paar Aziatische, mogelijk islamitische voormoeders in zijn Nederlands-Indische voorgeslacht telt. Wilders is deels van Indische afkomst, meldt het bericht, maar dat is een onjuiste formulering, want ‘Indische afkomst’ houdt al in: van gemengde komaf. Wilders is een Indo. In Nederland Door Omstandigheden, zoals het grapje vroeger luidde. De Volkskrant reageerde op dit nieuws met een satirisch stukje waarin Wilders werd opgevoerd als een jonge driftkop, verslaafd aan de Blue Diamonds-hit Ramona, die tot razernij verviel omdat de jukebox na zestien keer Ramona spelen werd stilgelegd. 
Veel meer dan dit ‘Indisch’ geïnspireerde fantasieverhaal heeft het nieuws over de afkomst van de politicus sindsdien niet opgeleverd in de media. Ten onrechte, want interessanter dan Wilders’ precieze genetische afstamming is zijn verborgen ‘culturele’ Indoschap, omdat dat tot uiting kan komen in zijn politieke genealogie. Is het denkbaar dat postkoloniale historie en familiegeschiedenis Wilders hebben gemaakt tot wat hij vandaag politiek voorstelt en voorstaat? Hoort Wilders tot het onuitgepakte deel van onze Indische erfenis?
Hijzelf draait ongemakkelijk om zijn Indische afkomst heen. In de biografie Veel gekker kan het niet worden (2008) van Arthur Blok en Jonathan van Melle komt Wilders, gevraagd naar zijn Indische achtergrond, met een onsamenhangend verhaal:
‘Mijn moeders vader was majoor in het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL) en hij is daar naartoe gezonden. Mijn moeder is uit Nederlandse ouders geboren, maar zij heeft wel enkele zussen, en een daarvan is getrouwd met een Indische man. Ik heb zover ik weet en me herinner twee echte neven en een oom uit Indonesië. Mijn moeder heeft destijds drie maanden in Nederlands-Indië gewoond en is daarna naar Frankrijk gegaan, toen haar vader, mijn opa, weer terug moest. Al zijn dochters zijn toen met aangetrouwde familie ook weer mee teruggegaan, dus er is wel enige Indische invloed in mijn familie zichtbaar. Bij de oudste zus van mijn moeder, die lang in Nederlands-Indië heeft gewoond, gingen we wel eens in het weekend kroepoek bakken.’
Recent onderzoek in het Nationaal Archief brengt aan het licht dat dit fragment uit halve waarheden, verdichtsels en losse interpretaties bestaat, waarover straks meer. Waarom verhult en verbergt Wilders zijn Indische afkomst?


IN WILDERS’ politieke carrière vormen niet toevallig territoriumkwesties en de mogelijke demografische gevolgen daarvan – zoals migratie – een centrale rol. Ze vormen zogezegd zijn politieke vehikel. In de jaren negentig, na zijn huwelijk met een Hongaarse diplomate, hield hij zich bezig met de kwade sentimenten rond het door de Eerste Wereldoorlog veroorzaakte verlies van Hongaars grondgebied. Ook interesseerde hij zich intens voor de binnenlandse politiek van Israël, het land waarvoor hij naar eigen zeggen een diepe liefde voelt. Die liefde is al vroeg ontstaan: na zijn havo-eindexamen vertrok Wilders voor twee jaar naar Israël om zich bij een in het grensgebied van de omstreden Jordaanvallei gelegen kibboets aan te sluiten. Wilders’ geopolitieke obsessies kwamen duidelijk tot uiting ten tijde van zijn breuk met de VVD, veroorzaakt door het positieve fractiestandpunt over de toetreding van Turkije tot de EU. Dat vond Wilders ontoelaatbaar, omdat Turkije als ‘moslimland’ onverenigbaar zou zijn met de Europese cultuur – bovendien, voorspelde hij, ‘komen ze straks allemaal onze kant op’.
Sindsdien lijkt Wilders alle politiek te reduceren tot vraagstukken van grensbewaking, volkstelling en volksverplaatsing in het algemeen. Displacedness vormt het steeds terugkerende, onderliggende motief van zijn betoog en niet toevallig ook van zijn verborgen familiegeschiedenis. Indische familiegeschiedenissen reflecteren bijna allemaal de calamiteiten van de twintigste eeuw: uitsluiting, vervolging, geweld en gedwongen afscheid maakten een zeker deel uit van de ervaringen van Indische ouders, grootouders en overgrootouders. Zwaartepunt daarin vormde de Tweede Wereldoorlog, een oorlog waarin men volgens de historicus Mark Mazower ‘mensen verplaatste om politieke grenzen te consolideren’. In Nederlands-Indië leidde de Japanse Groot-Aziëpolitiek bijvoorbeeld tot het beleid om de blanke aanwezigheid totaal uit de openbare sfeer te bannen, door internering in kampen. De racistische bezettingsmaatregelen van de Japanners verscherpten de aloude identiteitsproblematiek van de Indo’s als onduidelijke ‘tussenklasse’ aanzienlijk.
Voor wie thuis is in kringen binnen de Indische gemeenschap is het niet onbekend dat Wilders juist op het punt van grenzen trekken veel bijval vindt van de oudere generaties Indische Nederlanders. Die al dan niet heimelijke instemming komt van totok- (blanke) en vooral van Indo-kant. Voor hen is Wilders een regelrechte branie: een lefgozer, een rebel, een ontregelaar. Afkeer van en angst voor moslimimmigratie en het fenomeen multiculturaliteit tekenden opvallend veel van de zichtbare politieke activiteit van Indische Nederlanders sinds de late jaren zeventig. 
Serieuze vormen kregen deze sentimenten in 1980 met de oprichting van de Centrumpartij door de Indo Henry Brookman, destijds werkzaam aan de VU. De Centrumpartij kritiseerde het minderhedenbeleid en profileerde zich als een nationalistische anti-immigratiepartij; leden van de oervorm van de Centrumpartij, de NCP, hadden in 1980 Marokkanen overvallen die in een kerk in hongerstaking waren vanwege dreigende uitzetting. In deze tijd werden Indische Nederlanders voor hun gevoel door de overheid ‘weggezet’ als culturele minderheid, terwijl het Nederlanderschap, de vaderlandse taal en cultuur en de aanhankelijkheid jegens Oranje vanouds juist gevierd werden onder Indo’s. Het idee onder één noemer terecht te komen met Turkse en Marokkaanse moslims, broeders van de Indonesiërs die hen na een bloedige klopjacht, de bersiap, uit hun moederland hadden verjaagd, was voor vele Indo’s onverteerbaar, zoals nog na te lezen valt in oude nummers van het Indische lijfblad Moesson.

EIND JAREN VIJFTIG heette Moesson nog Onze Brug en was het een bulletin gewijd aan de opbouw en ontwikkeling van het voor Indo’s bestemde ‘stamland’ Nieuw-Guinea. Tijdens de vooroorlogse crisisjaren was namelijk het idee ontstaan om van het nog onontgonnen Nieuw-Guinea een nieuw thuisland te maken voor Indo’s. Rond de soevereiniteitsoverdracht aan Indonesië in 1949 was het initiatief op losse schroeven komen te staan, want de republiek eiste ook dit laatste restje koloniaal Nederland op. De symbolische waarde ervan was echter groot, vooral voor Indische Nederlanders. In 1951 ontstond een regeringscrisis, nadat VVD-fractievoorzitter Oud geopteerd had voor het behoud van Nieuw-Guinea voor Nederland, tegen de zin van VVD-minister Stikker. De succesvolle VVD-campagne in 1948 was geheel gericht geweest op de Indië-politiek: de verkiezingsaffiches lieten het gezicht van Soekarno zien met de tekst: ‘Heeft u er ook genoeg van?’ Nog vele jaren nadien zou de kolonialistische vertakking binnen de VVD invloed uitoefenen op partijstandpunten. De kwestie-Nieuw-Guinea was ook een van de speerpunten van het Jong Conservatief Verbond, een nieuwe partij onder leiding van de Indische Nederlander Feuilletau de Bruyn, die zich verder hard maakte voor verkleining van staatsuitgaven, terugdringing van de rol van politieke partijen en bestrijding van het socialisme. Het uiteindelijke loslaten van Nieuw-Guinea in 1962 leidde tot groot en voorspelbaar ongenoegen bij vele Indische Nederlanders, omdat Soekarno ook in deze kwestie weer aan het langste eind trok.
Het is opvallend hoe constant de deelname was van Indische Nederlanders aan partijvorming op basis van conservatief-nationalistische, (neo)koloniale beginselen, vergeleken met de deelname aan de progressieve beweging. De focus lag daarbij sterk op beschermen en bewaken van grenzen en op insluiten en/of buitensluiten van bevolkingsgroepen. In de jaren dertig, nog in Nederlands-Indië, sloten relatief veel Indo’s zich aan bij de NSB (zeventig procent van het ledenaantal). Dit was het geval vanwege het ultranationalistisch Hollandse karakter van de partij, maar ook vanwege de grote angst voor het oprukkende Indonesische nationalisme. 
De NSB had in de kolonie een ander (niet-racistisch) karakter en een andere plek dan in Nederland. De partij bood Indo’s de kans om zichzelf en elkaar te laten zien dat zij ‘Hollandser dan de Hollanders’ wilden zijn en dat zij zich geheel identificeerden met de Nederlandse culturele erfenis en met oranje-blanje-bleu. Niet vergeten moet worden dat de koloniale elite in die tijd nagenoeg blank was. Omdat de Indische NSB een autoritair gezag voorstond, evenals het eeuwige behoud van de kolonie voor het vaderland, zagen veel Nederlanders in Indië in de partij dé oplossing om de dreiging van de opstandige, islamitische ‘inlanders’ te keren. Bij zijn succesvolle bezoek aan Nederlands-Indië in 1935 werd Anton Mussert zelfs tot tweemaal toe ontvangen door gouverneur-generaal De Jonge.
Nog voor de NSB leden ging werven, had in Batavia overigens al de eerste bijeenkomst van de Nederlandsch-Indische Fascisten Organisatie plaatsgehad, onder leiding van de Indo majoor b.d. Rhemrev. Ook hij maakte zich sterk voor terugdringing van de ‘inlandse’ invloed op het bestuur en herstel van de leidende rol van Nederlanders in de kolonie, maar kreeg minder aanhang.
Ging het in de naoorlogse jaren nog om ‘handhaving van de rijkseenheid’ (vasthouden aan Nederlands-Indië en later Nieuw-Guinea), ná de Indische assimilatie in Nederland raakten vele conservatieve politici en activisten van Nederlands-Indische komaf gefocust op de thema’s multiculturalisme en moslimimmigratie (zie kader). Zo was een van de eerste bekende politici die zich opvallend tegendraads uitliet over het vreemdelingenbeleid en de multiculturele samenleving VVD-prominent Frits Bolkestein, die een Indische moeder had. Hij viel op omdat hij in zijn tijd de enige EU-commissaris was die zich fel keerde tegen eventueel EU-lidmaatschap van Turkije. Tevens ‘torpedeerde’ hij, zo meldde het KRO-programma Reporter, als staatssecretaris voor Buitenlandse Handel de handelsrelaties met Indonesië, iets waarvan hij ook al was beticht toen hij daar nog werkte voor Shell. Onder Bolkesteins hoede zou Wilders in 1998 zijn entree maken als VVD-Kamerlid, nadat hij als fractiemedewerker jarenlang speeches voor Bolkestein had geschreven.
De opkomst van de Indische NSB in de jaren dertig werd niet alleen veroorzaakt door Nederlands-Indisch patriottisme en de vrees voor Indonesisch nationalisme. De economische crisis werd in Nederlands-Indië zeer diep gevoeld en ook daarom klonk de roep om een autoritair en daadkrachtig bestuur steeds luider. Door bedrijfssluitingen nam de werkloosheid onder alle bevolkingsgroepen snel toe. De ambtenarensalarissen werden geregeld verlaagd, wat de Indo’s – in groten getale werkzaam bij de overheid – hard trof. Vanaf ongeveer 1900 had vooral deze groep in Nederlands-Indië geleefd met een groeiende angst voor een Indonesische revolutie. Vanwege hun gemengde afkomst was het onzeker of er na zo’n wisseling van de wacht nog wel plaats voor hen was in hun geboorteland. ‘Europa’ was voor hen een abstract begrip; een plek om ‘met verlof’ te gaan voor hoger geplaatste ambtenaren.
De angst en onzekerheid waren gevoed door het feit dat Indonesiërs steeds meer banen aan de onderkant van de arbeidsmarkt gingen innemen die voorheen bestemd waren geweest voor Indo’s. Dit kwam door beter onderwijs en ook doordat Indonesiërs minder betaald kregen dan Europeanen voor hetzelfde werk. Tegen deze achtergrond van dreigende marginalisering van Indo’s ontstonden de ‘stamland Nieuw-Guinea’-plannen, waarvoor propagandalectuur werd gemaakt door de N.E.N.A.S.U., de Nederlandsche Nationaal Socialistische Uitgeverij. Het koloniaal bestuur bezuinigde in deze periode fors op al zijn uitgaven, wat de werkgelegenheid voor iedereen nog verder verslechterde. In 1932 vonden grote demonstraties plaats in Batavia, waarbij op spandoeken te lezen stond: ‘De regeering maakt de ambtenaren rebelsch!’ Dat het een risico inhield voor ambtenaren om in zulke onzekere tijden voor een jaar met Europees verlof te gaan, ondervond Johan Ording, de grootvader van Geert Wilders.

IN HET NATIONAAL ARCHIEF, tussen de vele vergeelde stukken die bewaard zijn gebleven van het Commissariaat voor Indische Zaken – dat direct onder de minister van Koloniën viel – bevindt zich een lijvig dossier, geheel gewijd aan Ording. Het dossier is in 1935 afgesloten en vermoedelijk pas deze zomer voor het eerst weer opengeslagen.
Ording, een geboren Utrechter, was adjunct-inspecteur voor het financieel toezicht op de regentschappen en stadsgemeenten in de provincie Oost-Java. Het eerste half jaar van zijn verlofperiode, najaar 1933, had hij doorgebracht in Nice. Daarna was hij neergestreken in het kerkdorp Grubbenvorst nabij Venlo, samen met zijn uit een oude Indische familie afkomstige vrouw Johanna en hun zeven kleine kinderen. Ording had zich om economische redenen tijdelijk in het afgelegen Grubbenvorst gevestigd. Terwijl hij al in Nice zat, was hij in Soerabaja namelijk (opnieuw) failliet verklaard. In Grubbenvorst ontving hij najaar 1934 onverwacht een telegram met het bericht dat hij wegens ongeschiktheid voor de dienst was ontslagen. Hij kreeg het advies zo snel mogelijk pensioen aan te vragen. Dat pensioen werd almaar niet uitbetaald, waardoor hij in grote geldnood kwam. Wederom ging hij failliet. Nog veel erger was dat Ording en zijn gezin, naar later zou blijken, geen passage terug naar Nederlands-Indië kregen vergoed, omdat hij in Nederland geboren was. Zijn vrouw en kinderen waren echter wél allemaal op Java geboren.
Voor de zwangere Johanna, afkomstig uit de bekende en grote Indisch-joodse familie Meijer en gewend aan een zwerm van bedienden om zich heen, moet het eerste verblijf in Nederland vreselijk zijn geweest. De zorg voor de kinderen (de oudste was dertien) zal op haar alleen zijn neergekomen: een nieuwe ervaring in vreemde omstandigheden. Waarschijnlijk kon zij het lokale dialect amper verstaan. De eerste maanden ontving de gestrande familie nog een klein bedrag aan voorlopige bijstand uit Indië, waarop wegens de schulden ook nog werd gekort. Twee maanden na de bevalling van Johanna in januari 1935 hield deze bijstand zonder berichtgeving op. Ording en zijn gezin raakten aan de bedelstaf en werden daarnaast ook bedreigd met huisuitzetting. Hij schreef het Nationaal Crisiscomité om steunverlening. 
Ondanks een serie verzoeken om informatie had Ording nog steeds niet gehoord waarom hij, na zeventien jaar, ongeschikt was verklaard voor de dienst. Weliswaar had hij in de privé-sfeer geregeld met grote financiële moeilijkheden en faillissementen te kampen gehad (die hij toeschreef aan de ‘tijdelijke niet gehele toerekeningsvatbaarheid’ van zijn echtgenote). Ook was hij vlak voor zijn vertrek voorlopig in een andere functie tewerkgesteld. Toen hij eenmaal vertrokken was uit Indië kwam uit dat Ording opnieuw hoge schulden had gemaakt tijdens een lange tussenstop op weg naar de boot, in Soekaboemi (waar Wilders’ moeder als zevende kind geboren werd, waarschijnlijk in het ouderlijk huis van Johanna). In Soekaboemi was ook justitieel onderzoek geopend naar beschuldigingen van oplichting en ‘flesschentrekkerij’ door het echtpaar. Wat later vast kwam te staan was dat Ording ettelijke schuldeisers bewust had benadeeld, niet alleen in Nederlands-Indië, maar ook op verlof in Nice. Zijn ambtelijke beoordelingen waren echter altijd meer dan voldoende geweest en volgens ambtelijke berichten waren ‘zijn capaciteiten niet ongunstig’.
Ording bleef dus in het duister over de reden waarom hij geen pensioen ontving en waarom de voorlopige bijstandverlening plotseling was stopgezet: hij ontving geen enkel nader bericht, niet uit Nederlands-Indië en niet uit Den Haag. Ten einde raad wendde hij zich in april 1935 met een aangrijpend verzoekschrift tot minister van Koloniën Colijn, waarin Ording hem vroeg zijn gezin ‘op het laatste moment van een algeheelen ondergang’ te redden. ‘Thans laat de provincie [Oost-Java] mij en mijn gezin, bestaande uit buiten mijzelf en echtgenote acht zeer jeugdige kinderen, over aan de publieke liefdadigheid. Thans, Excellentie, heerscht in mijn gezin broodnood.’ Op advies van gouverneur-generaal De Jonge besloot Colijn om Ordings pensioenaanvraag toch af te wijzen. Volgens De Jonge had Ording zich in Nederlands-Indië aan ‘zoodanig ernstig wangedrag’ schuldig gemaakt dat hij daarmee al zijn pensioenaanspraken had verspeeld. Er was vanuit Oost-Java gerapporteerd dat hij ‘geen orde op zijn zaken kon stellen’, dat hij ‘zoowel in financieel als in moreel opzicht geheel onbetrouwbaar’ was en dat hij ‘evenals zijn echtgenoote gewend is vèr boven zijn stand te leven’. Dat Ording zich op geen enkel moment had kunnen verdedigen tegen deze overzeese aantijgingen had bij de besluitvorming kennelijk geen gewicht in de schaal gelegd.
Om het besluit juridisch dicht te metselen maakte Colijn van een lelijke truc gebruik: omdat ook weer niet van Ording kon worden gezegd dat hij voor alle dienst in Nederlands-Indië ongeschikt was, kwam hij niet in aanmerking voor de geldende pensioenregeling ten tijde van zijn ontslag, het zogenoemde ‘non-valeurspensioen’. Bovendien, redeneerde Colijn, was de regeling van het non-valeurspensioen een maand na Ordings ontslagdatum toch ingetrokken, dus hoefde die niet op hem te worden toegepast. Op deze kwalijke manier, met wat werd aangeduid als het ‘aanpassingsbeleid’, bezuinigde het koloniale bestuur op de personeelskosten in de crisisjaren, met ‘rebelschheid’ als onvermijdelijk gevolg.
De gang van zaken was voor de 33-jarige Johanna, gewend aan een comfortabel bestaan in de tropen, ongetwijfeld een diep traumatische ervaring, evenals voor haar acht kinderen. Ze was vervallen tot bittere armoede, afgesneden van haar familie en van haar geboorteland, zonder enig vooruitzicht op terugkeer. Ze was bovenal op slinkse wijze haar land uitgezet. Haar vader, die ze niet meer zou terugzien, overleed in 1942 in Soekaboemi. Haar moeder zou de Japanse bezetting en de bersiap overleven en in 1946 als postkoloniale migrant intrekken bij het gezin van Johanna, op 82-jarige leeftijd. Terugkeren naar het Nederlands-Indië van weleer zat er toen voor niemand meer in. Indonesië was voortaan voor de Indonesiërs, al wilde nog niet iedereen dat tot zich door laten dringen.
Ording slaagde erin in Nederland opnieuw carrière te maken, ditmaal in het militaire gevangeniswezen. In de rang van majoor gaf hij leiding in het beruchte interneringsoord voor collaborateurs Fort Honswijk, waar vandaan ook de deportatie van honderden (Nederlandse) NSB’ers en SS’ers naar Nieuw-Guinea plaatsvond. Ording gaf verder leiding aan de strafgevangenis Scheveningen en later aan die in Leeuwarden. Ondanks zijn uiteindelijke rehabilitatie is het waarschijnlijk dat zijn wrange verlofervaring bittere sporen heeft achtergelaten in zijn gezin. In 1961, twee jaar voordat hun kleinzoon Geert er geboren zou worden, vestigden Ording en zijn vrouw zich opnieuw in Venlo. Volgens Wilders woonden zijn grootouders ‘op een halve kilometer afstand’ bij hem vandaan en bezocht hij ze vaak. Ording zou in 1976 overlijden; zes jaar later – Geert was toen achttien – stierf Johanna.
Zowel Wilders’ moeder als zijn grootmoeder en overgrootmoeder hadden zich dus op Nederlandse bodem bevonden toen het doek viel voor Nederlands-Indië en in december 1949 de – afgedwongen – soevereiniteitsoverdracht werd ondertekend. Het oude zeer van de lange Tweede Wereldoorlog moest worden opgeruimd en de postkoloniale herschikking van groepen en grenzen kwam op gang: een proces dat behalve gerechtigheid ook veel koloniaal geïnspireerd ressentiment met zich meebracht. Dat laatste vertaalde zich onder meer in de Haags-Indische lobby’s en de politieke en ambtelijke carrières van ‘Indische jongens’ vanaf begin jaren vijftig.
Hoewel de Nederlandse regering het de Indische Nederlanders moeilijk heeft gemaakt om naar Nederland te vertrekken, omdat ze daarvoor te ‘Oosters georiënteerd’ zouden zijn, zijn de meesten er toch in geslaagd. Ze zouden ervaren dat ze noch in Indonesië noch in Nederland welkome burgers waren. Eén op de vijf migreerde (door) naar de VS, Canada of Australië. Zij die toch in Indonesië bleven, zijn in 1957 door Soekarno, op het hoogtepunt van de Nieuw-Guineacrisis, ten slotte het land uitgezet.

WILDERS’ UITSPRAKEN en stellingnamen lijken wonderwel in de conservatieve en kolonialistische kaders te passen die ook andere politici van Nederlands-Indische origine meer dan een halve eeuw geleden hebben gesteld. Patriottisme, versterking en behoud van de Nederlandse invloedssfeer, waarden en cultuur en een heilig geloof in de natiestaat als panacee (zoals destijds ‘stamland’ Nieuw-Guinea) staan daarin voorop. Ook voor Wilders is ‘terug naar de toestand van vroeger’ vaak het leidmotief en dat leidt soms tot verrassende claims. Zo pleitte hij vorig jaar serieus voor de ‘hereniging’ van Vlaanderen met Nederland, zodat het mythische Groot-Nederland eindelijk op de kaart kon worden gezet (overigens destijds een bekend NSB-streven). Wilders schreef toen in NRC Handelsblad: ‘Het wordt tijd leiderschap te tonen om de historische fouten alsnog recht te zetten. Nu is het moment.’ In dezelfde sfeer vroeg hij onlangs in de Kamer of minister Verhagen bereid was ‘de onvermijdelijke opheffing van België te bespoedigen’. Tegelijkertijd verkondigt hij dat ‘onze soevereiniteit als natie wordt verkwanseld’. Wilders pleitte ook voor de verplaatsing van de Nederlandse ambassade van Tel Aviv naar Jeruzalem, ‘als beloning voor Israël’, verzette zich fel tegen een associatie-akkoord tussen de EU en Syrië en riep op tot terugroeping van de ambassadeur uit Saoedi-Arabië, omdat ‘ze zich bemoeien met onze vrijheid van meningsuiting’ (dit naar aanleiding van een diplomatiek bezoek van minister Bot aan Riyad vanwege de cartoonrel). De reis van een Kamerdelegatie naar Saoedi-Arabië in 2008 vatte hij samen als ‘een politiek correcte snoepreis aan een achterlijk en barbaars, islamofascistisch land’. Hij stelde herhaaldelijk vragen over het ‘Indonesische optreden’ tegen Papoea’s in Nieuw-Guinea.
Tekenend was ook zijn opstelling toen de affaire-Westerling ter sprake kwam. Onder legerkapitein Westerlings commando werden in 1946 duizenden onschuldige Indonesiërs omgebracht tijdens een contraterreuroperatie in Zuid-Celebes. In 1950 pleegde Westerling een mislukte staatsgreep tegen Soekarno, waarbij opnieuw veel doden vielen. Het kabinet (Stikker was toen VVD-minister van Buitenlandse Zaken) besloot nog in hetzelfde jaar de man niet te vervolgen voor zijn oorlogsmisdaden; een besluit waarmee Wilders het nog steeds eens kan zijn. Over Westerlings optreden verklaarde hij in 2003 vergoelijkend ‘dat men dat in zijn tijd moet zien’.
Wilders’ afkeer van de immigratie en aanwezigheid van moslims (hij bezigt in dit verband de termen ‘moslimtsunami’ en ‘de Marokkaanse kolonisten’), de islam en multiculturaliteit in het algemeen is en blijft echter zijn voornaamste thema. Daarmee gaat hij nu ook de boer op in het buitenland. Meer dan wat ook is Wilders te plaatsen als een pur sang postkoloniale revanchist, geobsedeerd als hij is door het terugdraaien van naoorlogse geopolitieke en demografische veranderingen en het ‘rechtzetten van historische fouten’. Wraakzucht en extreem patriottisme in de vorm van ‘behoud van de eigen dominante cultuur’, ‘redding van de specifieke Europese waarden’ en ‘terugdringen van de islam’ vormen zijn neokoloniale drijfveren, die hij van de Indische NSB lijkt te hebben gekopieerd. Maar niet alleen van de Indische NSB: ook groeperingen als de kolonialistische rechtertak van de VVD, het Jong Conservatief Verbond, de Centrumpartij en de Vrije Indische Partij deelden vormen van reactionair cultureel patriottisme gekoppeld aan xenofobie. In Wilders’ manifest Kies voor vrijheid staat de volgende, alarmerende aanbeveling:
‘Een Nederland dat zijn eigen identiteit handhaaft en daar trots op is, zich niet laat overnemen of aanpast aan wezensvreemde culturen, of die (sic) zijn identiteit laat verwateren door op te gaan in supranationale instellingen.’
Dat Wilders opzichtig opereert in een postkoloniale politieke dimensie zonder dat dit herkend wordt, zegt veel over hoe Nederland omging, en nog steeds omgaat, met het koloniale verleden. Zwijgen, ontkennen, vergeten en de andere kant op kijken luidt sinds decennia het devies. Daardoor kan bijna niemand zich meer voorstellen dat Indische gebeurtenissen van meer dan een halve eeuw geleden nog impact kunnen hebben op de politiek van alledag. Dit ondanks het feit dat destijds meer dan een half miljoen Nederlanders betrokken waren bij de Japanse bezetting, de koloniale oorlog en de daaropvolgende volksverhuizing. Het gaat om gebeurtenissen waar veel mensen hun leven lang niet overheen kwamen, en hun kinderen evenmin, van wie een onbekend deel vandaag de dag nog wordt behandeld wegens overgeërfde oorlogsproblematiek, het zogenoemde tweedegeneratietrauma. Wat de langetermijneffecten zijn van de ervaring van het tweederangsburgerschap van Indo’s – in de kolonie en ook later in Nederland – is nog niet onderzocht. Maar dat de problematische zoektocht naar de ‘eigen’ Indische identiteit onverminderd doorgaat, ook bij nieuwe generaties, wordt op het internet meteen duidelijk. Door de stilte rond het koloniale eindspel kunnen de oorlogsgebeurtenissen en wat daar lange tijd aan voorafging nu alsnog een voedingsbodem vormen voor een discutabele politics of displacedness.
Het is niet minder dan een geniale ingeving van Wilders geweest om zijn donkere haar op te bleken. Dat is blijkbaar alles wat in Nederland nodig is om Indo-af te zijn en vervolgens als ‘de man uit Venlo’ de politieke arena te betreden. Een Belgische of Franse politicus met een vergelijkbare neokoloniale agenda loopt daarentegen een grote kans in een vroeg stadium herkend te worden als (nog ongevaarlijke) postkoloniale revanchist. De binnen- en buitenlandse politiek wordt daar bezien op basis van een langetermijnperspectief, waarin oude lobby’s (Algerije, Congo, Rwanda) en nieuwe politici vanzelfsprekend met elkaar in verband worden gebracht – zowel door politici zelf als door politicologen en koloniale historici. Een recent voorbeeld uit België, tegen het licht van de volkerenmoord in Rwanda in 1994, is het debat rond het politiek geïnspireerde ‘genociderevisionisme’. Zulke debatten vinden plaats, in meer of mindere mate, in alle ons omringende ex-koloniale mogendheden, maar niet hier. Door de Indische politieke erfenis willens en wetens in het vergeetboek te schrijven is Nederland stekeblind geworden voor de symbolen en retoriek die lange tijd gezichtsbepalend waren voor zijn eigen imperialisme. Dat is een droevige conclusie.
Het niet belangrijke maar wel ironische gegeven dat Wilders wordt beschuldigd van ‘haatzaaien’, terwijl de beruchte haatzaai-artikelen in het Indische wetboek van strafrecht werden geïntroduceerd om Soekarno cum suis achter de tralies te kunnen zetten, bleef zodoende onopgemerkt. Dat was ook het geval vorig jaar, toen Wilders na het uitbrengen van de film Fitna in Indonesië tot ongewenst vreemdeling werd verklaard. Nooit meer mag hij het land van zijn moeder in. Een en ander ging gepaard met de bestorming van het Nederlandse consulaat in Medan, de verbranding van de Nederlandse vlag en de eis van demonstranten dat alle Nederlanders het land werden uitgezet. De verleiding is groot om in Wilders de wreker van zijn verbannen grootouders, Johan en Johanna Ording, te zien. Maar misschien is Wilders alleen maar een extreem uitvergroot geval van klassieke Indische identiteitsvervreemding. Zijn grensoverschrijdende kapsel is in ieder geval een van de symptomen daarvan.


Met dank aan Eric Hennekam en de medewerkers van het Nationaal Archief.
In vervolg op dit stuk zal De Groene de komende weken de verhalen publiceren van Indische Nederlanders zelf: wat hebben zij te vertellen over de aantrekkingskracht van Geert Wilders op de Indische generaties?  

Lizzy van Leeuwen is bestuurskundige en antropoloog. Ze deed langdurig onderzoek in Jakarta naar de levensstijl van de maatschappelijke bovenlaag tijdens de laatste Soeharto-jaren. Dat resulteerde in twee boeken: Airconditioned lifestyles (1997) en Lost in mall (2005). Vorig jaar publiceerde ze Ons Indisch erfgoed: Zestig jaar strijd om cultuur en identiteit (Bert Bakker), waarin ze concludeerde dat de zwaar beladen koloniale erfenis uit Indië (discriminatie, achterstelling, de kille ontvangst in Nederland en de ‘vermoedelijke tekortkomingen in het naoorlogse rechtsherstel’) effectief is afgekocht door de Nederlandse overheid. Het (schijn)debat hierover speelde zich vooral af in de culturele arena (tussen pasar malams en rijsttafels) in plaats van in relevante maatschappelijke en politieke sferen. Van Leeuwens onderzoek was deel van een breed KNAW-onderzoeksproject naar de postkoloniale geschiedenis van Nederland. Tussen 2006 en 2008 interviewde ze als sociaal rapporteur voor de Stichting Pelita ruim honderd Indische ouderen over hun jeugd-, oorlogs- en migratie-ervaringen.



Indo’s op rechts
Rechts van het midden ontstond in 1994 de Vrije Indische Partij, die weliswaar tegen de komst van vreemdelingen was, maar zich vooral opwierp als behartiger van de belangen van Nederlandse postkoloniale migranten (Indische Nederlanders, Surinamers en Antillianen). Een ander speerpunt van deze partij tijdens de parlementsverkiezingen in 2002 was openbare orde en veiligheid. De Lijst Pim Fortuyn, de eerste volkspartij die zich profileerde door keiharde uitspraken tegen ‘islamisering van de samenleving’ en immigratie, kende vele Indische aanhangers. Kamerlid voor de LPF werd de prominente Indische Nederlander Jim Janssen van Raay, die als nummer drie op de kandidatenlijst had gestaan. In 1996 zat hij nog voor het CDA in het Europees Parlement. Nadat hij door deze partij was geroyeerd wegens vermoedelijke belangenverstrengeling sloot hij zich met zijn zetel aan bij de Unie voor Europa, waarin ook Franse gaullisten en de Forza Italia van Berlusconi vertegenwoordigd waren. In de hoek van extreem-rechts valt op dat de Nationale Alliantie, een ‘samenwerkingsverbond tussen nationalisten, fortuynisten, conservatieven en mensen georiënteerd op de rechtervleugel van de VVD’, jarenlang op de been gehouden werd door de Indo Virginia Kapic (misschien werd de club daarom spottend de Nasi Allochtonenpartij genoemd). Het racistische en vreemdelingen hatende Nederlands Blok telde in 2000 onder de actieve leden met een Indische familienaam John Morren, voormalig gouwleider van de Viking Jeugd Nederland, voormalig gemeenteraadslid voor de Centrum Democraten en innig bevriend met de nazistische Florrie Rost van Tonningen-Heubels, bijgenaamd ‘de zwarte weduwe’. De rabiaat nationaal-socialistische Racial Volunteer Force/ International Militant Pro White Organization kent een groep jonge Indische aanhangers, onder wie de activistische Dave Blom, eerder verbonden aan de racistische Nederlandse Volks Unie. Joop Glimmerveen zélf vond dat ‘Indische Nederlanders niets hoefden te vrezen’, want ‘die mogen per definitie blijven’. In Den Haag ten slotte, de ‘Indische hoofdstad van de wereld’ en niet toevallig een van de twee steden waar Wilders meedoet aan de gemeenteraadsverkiezingen, is de PVV-coördinator – volgens Nova – Ruud Sablerolle, voormalig aanhanger van Nieuw Rechts en telg uit een Indisch geslacht.


Beeld:

Cartoon/ De Tong-Tong cartoonist Jack Poirrié stelde in maart 1975 de ambivalente houding van sommige Indo’s jegens de komst van gastarbeiders aan de orde

Portret Geert Wilders/ Guus Dubbelman

ICM 29.2.16

Lees verder…

10897312699?profile=original

 

IndischeGemeenschap jarenlang, meer dan 70 jaar,  bewust op het verkeerde been gezet door het Indisch Platform en de Regering

Archief Foto  ICM : Ton Te Meij  samen met   Jan Peter Balkenendeop de verkiezingslijst van Amstelveen.

 

Indisch Platform

Uit een mededeling van het Ministerie van Algemene Zaken  d.d. 24-06 -2016 blijkt dat het Indisch Platform niet is aangesteld en ook niet bevoegd is om als enige organisatie de Indische Gemeenschap te vertegenwoordigen.

 

De oprichting van het Indisch Platform was een afspraak tussen de heren Ruud Lubbers enRudi Boekholt uit eigen belang om de Indische Gemeenschap rustig te houden.

 

 

Mededeling

“ De stichting Indisch Platform is in 1991 opgericht vanuit de Indisch gemeenschap in Nederland. Bij wet zijn er geen bevoegdheden toegekend aan het Indisch Platform. De stichting heeft een privaatrechtelijke rechtspersoonlijkheid. Er is geen sprake van een instellingsbesluit door de overheid ”.

  

“ Bij de oprichting van de stichting zijn er geen afspraken met de Nederlandse regering gemaakt over de doelstelling, werkwijze en overlegmomenten van en met het Indisch Platform. De statutaire doelstelling en het functioneren van een stichting wordt bepaald door de leden van een stichting ”.

 

“ Het overleg dat de overheid met de aangesloten organisaties ten tijde van de oprichting heeft gevoerd, vond op ad-hoc basis plaats al naar gelang van het onderwerp en het verantwoordelijke ministerie “.

 

Vertegenwoordiging

Het Indisch Platform is dus niet de organisatie die de belangen behartigt van de Indische Gemeenschap.

 

Indisch Platform

Het Indisch Platform raakt deze maand maart haar ANBI status kwijt.

 

 

A.te Meij

Adviseur Indische Gemeenschap

ICM redactie.

Met respect voor Ton te Meij die in principe als oud-delegatie lid hier na 7 jaar zitting te hebben genomen met de deze conclusie komt.  Als Ton zich in de geschiedenis had gedoken of een in bronnen zoals het rapport van Gaalen, Andijvielucht van Gisselda Molemans, en / of traktaat van Wassenaar mag je concluderen dat het Indisch Platform alle Indische dossiers heeft geblokkeerd. Zo zijn 381.000 Indische burgers na de onafhankelijkheid letterlijk in hel beland. Het IP had alleen oog voor de Bacpay / Knil, die alles hebben gehad !

Lees verder…

Misdraging bestuurders in Indië 1946-1947

Misdraging bestuurders in Indië 1946-1947  Door:  Anne-Lot Hoek

10897321258?profile=original

Foto Nederlandse ambtenaren (in uniform) en lokale bestuurders op Lombok, ter gelegenheid van het afscheid van controleur De Vries. Siebe Lijftogt staat op de achterste rij, midden, met bril. Foto: Archief familie Lijftogt

Recente aandacht voor geweld in Indonesië gold vooral voor de militairen, niet voor de bestuursambtenaren. Brieven van Siebe Lijftogt uit Lombok en Bali geven daarin voor het eerst een doorkijkje. Als oud-verzetsman kon hij niet verdragen dat zijn collega’s zich als bezetter gedroegen.

4 juli 1946

“De nieuwe controleur […] is een man, opgevoed in een traditie van een behoorlijk bestuurscorps […] nauwgezet, precies, gaat op een aardige wijze met mensen om. Maar alles wat buiten zijn beperkte gezichtskring ligt wordt afgedaan met een gemak, waarvan je huivert. Als je hem hoort vertellen over de wijze waarop de Engelsen de extremisten [het Indonesisch verzet] uit Bandung hebben verdreven […] ‘Die extremisten ploften als rijpe appels uit een boom. Ik zie nog zo’n kerel daar liggen. Hij had wat hij wilde hebben, daar heeft hij toch immers om gevraagd?’ Deze man […] die op een leuke manier omspringt met zijn bedienden, die dol is op dieren, zelf timmert, vertelt    de   dingen    met    een levendigheid en smaak, die je soms bijna doen vergeten, over wat voor een rotdingen hij het eigenlijk heeft. Hij ziet eenvoudig niet de consequenties van wat daar gebeurt, hij kan het niet zien.” 

10897321487?profile=originalDe jonge Siebe Lijftogt

Dit schrijft Siebe Lijftogt op 4 juli 1946 vanuit Lombok aan zijn vrouw, Linde. Hij is dan 26 jaar, heeft in het verzet gezeten en is kort na de Tweede Wereldoorlog als bestuursambtenaar naar Indië vertrokken. Zijn vrouw zou zich later bij hem voegen. Na het uit-roepen van de onafhankelijkheid door nationalisten onder Soekarno tracht Nederland het koloniale gezag te herstellen. Van 1946 tot ’50 werkt Lijftogt op Lombok en Bali.

Het ethos van het corps Binnenlands Bestuur (BB), het bijstaan van de bevolking, sloot aan bij zijn idealen als oud-verzetsman. Nederland had in zijn ogen maar één taak: meebouwen aan het nieuwe, onafhankelijke Indonesië, „met het beste van wat we van huis hebben mee-gekregen”.

Maar in zijn brieven, die de kinderen van de in 2005 overleden Lijftogt onlangs van zolder haalden, beschrijft hij een andere realiteit. Zijn mede-ambtenaren, collega’s en superieuren, leken alles in zich te hebben om het conflict te kunnen doorgronden. In plaats daarvan hadden ze een blinde vlek voor het geweld; „Duits optreden” vindt Lijftogt. Hij wil geen bezetter zijn. Daarom doet hij een wanhopig appèl op zijn oude verzetsmakkers, de leiding van het Nationaal Comité van Verzet: Marie Anne Tellegen, intussen directeur van het Kabinet van de Koningin; en Lambertus Neher, gedelegeerde van het Opperbestuur in Batavia. Maar die laatste verklaart hem voor gek.

De recente aandacht voor buitensporig geweld in het Indonesische onafhankelijkheids-conflict (1945-1950) gold vooral militairen. Historicus Rémy Limpach concludeerde in zijn proefschrift onlangs dat extreem geweld door de Nederlandse militairen wijdverspreid was en   in de militaire structuur zat verankerd. De historicus Gert Oostindie bevestigt die trend in zijn boek Soldaat in Indonesië. Maar voor betrokkenheid van bestuursambtenaren bij geweld was tot nog toe weinig aandacht.

17 januari 1969

Het is de avond dat Indië-veteraan Joop Hueting op tv zegt dat hij en anderen zich destijds hebben schuldig gemaakt aan oorlogs-misdaden. Zijn verhaal slaat in als een bom. Andere veteranen zijn woedend. Hueting moet onder-duiken. Het nationale tumult leidt tot de zogeheten Excessennota, een beknopt onderzoek op last van de regering naar vermeende ‘excessen’.

Siebe Lijftogt zag de uitzending samen met zijn dochter Ida, en „zat instemmend te knikken”, herinnert ze zich. Maar over zijn eigen ervaringen sprak hij niet. Dat was rolvast. Ook over zijn activiteiten bij het verzet sprak hij nauwelijks. Lijftogt was hoofd van het Utrechtse koerierscentrum van het Nationale Comité geweest. Hij verkoos „civiel verzet” boven geweld. Brieven en documenten uit zijn Indische tijd had hij willen vernietigen, maar zijn dochter weerhield hem daarvan, zegt ze. „Hij was een bescheiden man van weinig woorden. Hij was bang niet begrepen te worden.” Maar toen ze zijn brieven lazen, schrokken zij en haar broer Gerard. Zo vlijmscherp was hij tegen hen nooit geweest. Ida: „Ik begrijp nu pas wat mijn ouders daar samen hebben meegemaakt.”

Maart 1946

Veel Nederlandse militairen en bestuurders zijn door de ontberingen in de Japanse kampen uitgeput, ziet Lijftogt in maart ’46 op Java. Toch wilden de ex-geïnterneerden snel terug naar de vertrouwde koloniale situatie. „Linde, als je die zelfingenomen-heid en het onvermogen ziet waarmee zovele Nederlanders hier nog optreden.” Zijn collega-bestuursambtenaren onderschatten het nationalisme volgens hem ernstig. „Allemaal hebben ze het over de afschuw van de baboe [huishoudster] voor Soekarno en de trouw van de fietsenmaker.” Maar met die baboes en fietsenmakers hebben ze nauwelijks contact, constateert hij.

Joop Hueting vertelt van zijn ervaringen

Al in april slaakt Lijftogt een eerste ‘noodkreet’ aan zijn oude superieuren binnen het verzet en ‘mentoren’. Zij zijn immers zijn morele kompas, zou hij meer-maals benadrukken. Met een collega roept hij op tot snelle veranderingen in het Indische beleid. „Wij zijn onze machts-positie hier volledig kwijt” en Nederland moet dat snel accepteren, „willen we hier in de toekomst nog welkom zijn.”

Op zijn nieuwe post Lombok waar hij in april arriveert, is het rustiger dan op Java. Lijftogt wordt verantwoordelijk voor politieke gevangenen; “een unieke gelegenheid werkelijk contact met de bevolking te krijgen”, schrijft hij. Uit zijn brieven blijkt dat hij steeds meer begrip krijgt voor hun strijd, zelfs bevriend raakt. Maar zijn baas, assistent-resident Edy Lapré, had weinig op met vrijheidsidealen.                             Toen de verzetsgroep Banteng Hitam [zwarte stier] ’s nachts anti-Nederlandse pamfletten verspreidde en een aanslag pleegde, deed dat Lapré als „een bom exploderen”. Hij liet mensen zonder aanzien des persoons oppakken en dwong de bevolking te demonstreren met door hemzelf geschreven leuzen als ‘Kom maar voor de dag, de messen en abattoirs zijn reeds gereed’.

Protesteren hielp niet. De resident van Bali en Lombok, H. Jacobs, gaf dorpshoofden „de macht om iedere Pemuda [verzetsstrijder] die hier op Lombok aan wal kwam direct te doden, zonder vorm van proces. Hoe sneller hoe beter.” Ook werden er prijzen op het hoofd van nog loslopende Japanners gezet. Hij kan het niet rijmen met die vriendelijke resident, die zondags „zat te huilen bij een mooie preek”, wat hem er niet van weerhield, „om vijf minuten na uitgaan van de kerk tegen Lapré te zeggen: als je mensen op heterdaad betrapt bij het aanplakken van die opschriften, laat ze dan op staande voet doodschieten”.

„De Pemoeda en de Jap”, het blijkt voor veel ex-gedetineerden een kwestie van „allemaal dood”, schrijft Lijftogt aangedaan. Maar als een collega vertelt over het Jappenkamp, begrijpt hij meer van zijn meerderen, die door de trauma’s „op het randje van afknappen” [overspannen raken] staan. „Men is nog helemaal beurs, zoals wij dat trouwens zelf ook zijn.”

Dan krijgt Lijftogt bericht dat hij wordt overgeplaatst naar Bali. Er wordt daar een stuk harder opgetreden onder militair gezag. Zelfs de resident spuwde daarover „vuur en vlam” op Lombok. „Volgens Jacobs is een ruwweg doden van honderd man per dag waarvan veertig procent onschuldig, een veel voorkomend verschijnsel”, schrijft hij voor vertrek aan Linde.

Juli 1946

Zijn geweten wordt hier snel verder op de proef gesteld. “Linde, we gaan het hier heel erg moeilijk krijgen.” Zij staat op dat moment op het punt om met hun zoontje van een jaar de boot naar Indië te nemen. “Wat hier aan menselijke wrakken langs drijft is zeer ontstellend”, zegt hij over zijn ex-gedetineerde collega’s en de militairen. Toch is hij strijdlustig. Hier zal blijken of hij en Linde hun “levensopvattingen in de praktijk kunnen brengen”. Lijftogt liet zich inspireren door christendom, boeddhisme en verschillende filosofen. Linde was verpleegster en nogal pacifistisch.

“Het militaire gedoe stond haar vreselijk tegen”, zegt Ida. “En dan ging ze ook nog eens Balinezen in de kampong van de schurft afhelpen. Dat was not done, daar bemoeide je je als Europeaan niet mee”.

Ze werden “inlanderliefhebbers” genoemd en raakten geïsoleerd van het blanke sociale leven. Lijftogt bemiddelde met het verzet. Soms zat hij weken in de bergen voor overleg met ze in hun eigen taal. Toch kon hij niet voorkomen dat de leider van het verzet op Bali, I Gusti Ngurah Rai, en zijn aanhang werden omgebracht, op 20 november 1946. „Dat greep hem vreselijk aan”, zegt zijn dochter.

Lijftogt schreef vurige rapportages aan Frederik baron van Asbeck, familievriend, hoogleraar volken-recht en voor de oorlog een hoge ambtenaar in Batavia, zo blijkt uit documenten in het Nationaal Archief. Hij noemt het optreden op Bali “tam” vergeleken met Zuid-Celebes, maar rapporteert wel dat er op het eiland 10.000 politieke gevangenen zijn gemaakt van wie 2.000 mishandeld zijn. “Slaan, schoppen, uren in de zon zetten, ophangen met de tenen nog net op de grond.”

Het idee was om ‘loyale’ Balinezen te scheiden van de ‘extremisten’. In de praktijk was dat moeilijk   en werd de burgerbevolking slachtoffer    van    geweld    door

verzetsstrijders of door het Nederlandse leger en hun collaborateurs. Volgens hem leidde dat tot een burgeroorlog. Ook op Java zal een militaire ‘oplossing’ „rampspoediger dan ooit” blijken, schrijft hij in juni ’47. Een maand later start de Eerste Politionele Actie.

10897321688?profile=original

Najaar 1947

Van Asbeck doet toch wat met de informatie, want al in oktober 1947 wordt Lijftogts rapportage gepubliceerd – anoniem – in het verzetsblad Je Maintiendrai. Ook stuurde Van Asbeck een brief door aan oud-premier Schermerhorn, betrokken bij de onderhandelingen met de Republiek.

Op 1 december volgt een ultieme brandbrief aan verzetsmakker Marie Anne Tellegen, rechterhand van de koningin. In de brief, ook in het Nationaal Archief, schrijft hij dat hij net als in Nederland onder de Duitse bezetting, in oppositie gaat tegen een onmenselijke situatie. Hij voelt zich een soort „intellectuele SD-er”, die ingezet werd voor „allerlei listen” om pemoeda’s te vangen door het winnen van hun vertrouwen. En “dat wij bij honderden de spes patriae van een ander volk doden, martelen en gevangen nemen, dat we volkomen corrupt aan het worden zijn en grote drinkgelagen houden om de rotzooi een beetje te vergeten.”

Tellegen stuurt zijn brief door aan Neher, in Batavia betrokken bij onderhandelingen met de Republiek. Maar die is bepaald niet onder de indruk. Hij ziet de gemoedstoestand van zijn oude verzetspupil als ‘verbittering’. Fouten worden gemaakt, maar een vergelijking met de Duitse bezetter gaat hem te ver. Verschrikkelijke bijverschijnselen horen nu eenmaal bij een vrijheidsstrijd, en zijn vaak een reactie op de Indonesische terreur, aldus Neher.

Het zware materieel verlaat de L.S.T. om haar tocht naar Lombok te beginnen (bezetting Lombok, Maart 1946)

“Verbittering?”, reageert Lijftogt. Hij schreef zijn brief omdat hij „als Nederlander medeverantwoordelijk is, voor wat wij, als Nederlanders, hier doen.” En als Neher werkelijk gelooft dat Nederlandse terreur slechts een reactie is op Indonesische terreur “bent u erg slecht ingelicht over wat er buiten Batavia gebeurt”. Dat zelfs de mensen aan wie hij zich had gespiegeld hem niet begrepen, moet pijnlijk zijn geweest. „De teneur van zijn brief neigt naar een zekere manie”, schrijft Neher aan Tellegen. „Ik vrees dat de jongeman te vroeg met een te grote taak is belast.” De deksel ging op de doofpot.

Lijftogt promoveerde als socioloog en werd organisatieadviseur. Tot aan zijn dood in 2005 wilde hij nooit meer terug naar Indonesië. In de jaren zeventig werd hij    nog geïnterviewd voor een wetenschappelijk onderzoek onder voormalige bestuursambtenaren. De vraag of Nederlanders wreedheden hadden begaan omzeilde hij. „Hij had er een harde streep ondergezet en wilde ook geen Joop Hueting worden”, denkt dochter Ida.

Slechts één oud-collega, C.H. Stefels, bevestigde in dat onderzoek buitensporig geweld op Bali, gepleegd door „allemaal heel gewone burgermensen”. Lijftogt had het Nederlands verzet gediend, omdat hij „niet anders kon”. Die enkelvoudige moraal hield hij vast in Indië. Maar bij zijn vertrek werd hij door zijn landgenoten voor verrader uitgemaakt. Ida: „Hij begreep als een van de weinigen dat geweld geen oplossing was. Zijn isolement is een persoonlijk drama voor hem geweest.”

Java Post

Dit artikel verscheen eerder in

NRC Handelsblad, 9 januari 2015

 ICM 8.2.16

Lees verder…

OVER INDISCHE NEDERLANDERS EN ASIELZOEKERS.

OVER INDISCHE NEDERLANDERS EN ASIELZOEKERS.

Vanwege de agressieve politiek van de regering-Drees inzake de kwestie Nieuw-Guinea (West-Irian) tegen het pas onafhankelijk geworden Indonesië moest iedereen met de Nederlandse nationaliteit – waaronder ondergetekende – in de jaren ’50 dat land noodgedwongen verlaten.

01

Voor het overgrote deel van de Indische Nederlanders was Nederland een vreemd land dat ze alleen kenden van verhalen en plaatjes in de schoolboeken.
Vaak worden deze repatrianten nog steeds gezien als de eerste asielzoekers in Nederland, zoals ook in een TV-uitzending op 30 december 1993.

02

Deze vergelijking gaat echter geheel mank. Ten eerste waren de Indische Nederlanders van Nederlandse afkomst, ook al was dat een Nederlandse voorvader in een ver verleden, en ten tweede hadden ze de Nederlandse nationaliteit. Daar komt nog bij dat – in tegenstelling tot de huidige asielzoekers – de Indische Nederlanders alles zelf moesten terugbetalen.
Na aankomst in Nederland, waar ze werden ondergebracht in zogeheten contractpensions, werden ze door het Ministerie van Maatschappelijk Werk namelijk gedwongen een overeenkomst te tekenen om alle voorgeschoten kosten  voor het transport van Indonesië naar Nederland, het contractpension en het levensonderhoud zelf te betalen. Dat gold trouwens ook voor de kosten van de winterkleding dat onderweg aan boord van de schepen was uitgereikt.
Degenen in de contractpensions die na verloop van tijd werk hadden gevonden moesten 60% van hun inkomen afdragen aan het Ministerie van Maatschappelijk Werk. En zij die nog wat spaargeld naar Nederland hadden weten mee te nemen, moesten meteen al de rekening van de overtocht betalen. Anderen konden het later aflossen. Maar het overgrote deel van de Indische Nederlanders, met destijds een gemiddeld inkomen van 85 gulden per week, hebben er jarenlang over moeten doen om alle kosten van de reis en de opvang terug te betalen.

03IndoAsiel

Overigens zag de Nederlandse regering, met de PVDA voorop, de Indische Nederlanders liever gaan dan komen. Nadat de regering in 1951 eerst de Molukkers had gedumpt in voormalige Duitse concentratiekampen zoals Westerbork en Vught, wilde Drees c.s. in 1954 de Indische Nederlanders wegstoppen in de jungle van Brazilië. De bedoeling was om ze onder te brengen in een gebied langs de Amazone, “want daar is een klimaat dat deze mensen eigen is”, zoals de toenmalige regeringscommissaris B.W. Haveman (PVDA) in de media jubelde. Uiteindelijk is dat hele ’emigratieplan’ op een fiasco uitgelopen.

05

Tot slot nog wat over de Molukkers. Veel gezinnen hebben in 1951 een deel van hun kinderen in Indonesië moeten achterlaten en zijn nooit in aanmerking gekomen voor gezinshereniging!
Voor meer details, zie mijn artikel: Hoe de Molukkers in 1951 door de Nederlandse regering zijn bedrogen.

Gerard

ICM 26.2.16

Lees verder…

Petitie - Uitbetalen op basis van Traktaat van Wassenaar 1966

10897345290?profile=original

Petitie - Uitbetalen op basis van Traktaat van Wassenaar 1966 - 15.000 hebben getekend, 321 hebben gedoneerd.  400.000 euro is nodig voor de eerste fase van het proces.
6207 ondertekeningen Online plus 8.021 ondertekeningen via de pasar malams.

Het Traktaat van Wassenaar is in 1966 ondertekend door de regeringen van Nederland en Indonesië. Doel: De Indonesische regering betaalt aan Nederland het bedrag van 689 miljoen gulden ter genoegdoening aan de Nederlandse staatburgers, die huis, have en goed in Indonesië moesten achterlaten ten tijde van de repatriëring tussen 1947 en 1962. De Nederlandse regering heeft dit echter nooit aan de rechthebbenden uitbetaald.

De Stichting Petities.nl houdt zich uitsluitend bezig met het technisch deel van de website. Vragen over de inhoud van deze petitie dient u te richten aan Ferry Schwab, Wouterskampen 68, 3849 BC Hierden, de petitionaris van deze petitie. Of mail naar Schwab@kabelfoon.nl.

Steun ons voor de advocaat - en gerechtskosten. Door te doneren op Rabo-rekening NL41 RABO 03977255 07 ten name van F. Schwab / ICM Online onder vermelding van donatie ACTW 66 - Traktaat van Wassenaar.

U ondersteunt ons ook  door het boek rapport uitbetalen traktaat van Wassenaar te kopen ,  u wordt dan op de lijst gezet ACTW-66 deelnemers, dat ook namens U wordt geprocedeerd; kosten 50 Euro. Boek is ook te koop bij ICM stand op de pasar van Steenwijk .

Petitie

Wij

De Nederlands-Indische gemeenschap en allen die zich hiermee verwant voelen of zijn,

 

constateren

Dat de Nederlandse Staat de afspraken, vastgelegd in het Traktaat van Wassenaar in 1966, al 50 jaar lang niet is nagekomen en de Nederlandse staatsburgers van Indische afkomst nimmer schadeloos heeft gesteld voor verlies van bezittingen, banktegoeden, enz. als gevolg van oorlogshandelingen tijdens de Japanse bezetting, de Bersiap en de politionele acties; en de gevolgen Linggarjati.

 

en verzoeken

Dat de Nederlandse regering in navolging van de "Indische kwestie" de Nederlands-Indische gemeenschap recht doet door de afspraken volgens het Traktaat van Wassenaar ten uitvoer te leggen, dan wel onderhandelingen opent met het Advocaten Team in Jakarta en het Actie Comité TvW-66, welk team door laatstgenoemde in en buiten rechte wordt vertegenwoordigd, met de intentie over te gaan tot stappen die leiden tot een bevredigende oplossing voor alle rechthebbenden.

U ondersteunt ons door het boek rapport uitbetalen traktaat van Wassenaar te kopen ,  u wordt dan op de lijst gezet ACTW-66 deelnemers, dat ook namens U wordt geprocedeerd; kosten 50 Euro. Boek is ook te koop bij ICM stand op de pasar van Steenwijk .

ICM 28.1.16

Lees verder…

Staat keert eerste geld uit aan Indische ambtenaren en militairen, en laat de 381,000 Indische burgers in de kou!

NOS DINSDAG, jan 2016 6:57
Militairen dragen kleine kinderen bij het ontschepen van het ms Volendam in 1947 AFP

GESCHREVEN DOOR
Robert Bas
Verslaggever

Het ministerie van VWS heeft de eerste uitkeringen uitbetaald aan medewerkers van het Nederlands-Indisch Gouvernement die tijdens de Japanse bezetting van Nederlands-Indië geen salaris hebben gehad. Volgens woordvoerder Ton te Meij van het Indisch Platform zijn gisteren de eerste vergoedingen overgemaakt aan oud-ambtenaren en veteranen van het KNIL.

Te Meij verwacht dat zo’n 180 mensen deze week nog 25.000 euro krijgen bijgeschreven op hun rekening. Een aantal van hen moet langer wachten omdat er nog onderzoek wordt gedaan. In totaal zijn er zo’n 600 aanmeldingen binnengekomen.

Staatssecretaris Van Rijn sloot dit najaar een akkoord met het Indisch Platform over de achterstallige salarissen, de zogeheten backpay-kwestie.

Morele verantwoordelijkheid

Ambtenaren, leraren en militairen in Nederlands-Indië kregen tijdens de Tweede Wereldoorlog geen loon. De discussie hierover begon direct na de oorlog, maar er kwam nooit een oplossing. De Nederlandse overheid was juridisch niet verplicht de achterstallige salarissen uit te betalen.

Staatssecretaris Van Rijn, aangespoord door de Tweede Kamer, doorbrak de impasse van zeventig jaar met het akkoord met het Indisch Platform.

In een brief aan de betrokkenen schrijft Van Rijn dat de regering haar morele verantwoordelijkheid erkent. "De regering betreurt de wijze waarop de backpay-kwestie en het rechtsherstel de afgelopen decennia is verlopen."

Brief van staatssecretairs Van Rijn aan de ambtenaren en mililtairenMINISTERIE VAN VWS

Sommigen ver boven de honderd

Vanwege de hoge leeftijd van de betrokkenen beloofde de staatssecretaris snel tot uitbetaling over te gaan. Sommige aanvragers zijn ver boven de honderd jaar. Volgens Te Meij van het Indisch Platform is de staatssecretaris zijn belofte nagekomen. "De eerste betalingen zijn gisteren gedaan. Vandaag kregen we weer veel reacties van mensen die geld overgemaakt hebben gekregen."

Het gaat volgens hem soms om schrijnende gevallen. "Er zit een man bij die gevraagd had om het geld snel over te maken, zodat hij zijn kinderen in Amerika kan bezoeken. Hij had daar geen geld voor, maar met deze vergoeding kan hij eindelijk op reis."

Onder degenen die nu een uitkering hebben gekregen, zijn ook Molukse oud-KNIL-militairen, bevestigt de Molukse activist Leo Reawaruw. "Het bedrag is leuk voor deze mannen, maar voor de Molukse samenleving betekent het ook erkenning."

ICM `14.1.16

ICM redactie 

Wie het Andivielucht van Grisselda Molemans heeft gelezeneid  moet constateren dat met twee maten door deze Overheid wordt gemeten. Ruim 381.000  mensen die het land werden uitgezet, zij moesten dus vluchten met achterlatend van  alle hun banktegoeden en hun bezittingen.  Hier boven op  moesten van Liefteling en Drees alles zelf betalen; De reis, het verblijf, kledinggeld, en de herrinrichtingskosten. Tegelijk bij aankomst moesten een schuldverklaring tekenen van 16.000 gulden, nu 46.000 euro.  

Anders is gesteld met de groep die alles heeft vergoed gehad te zeuren om de backpay / knil

Nooit is door het Indisch Platform hiervoor nadrukkelijk voor gestreden. Wel voor de ambtenaren en het KNIL in dienst van Indische Nederlandse regering. Alles voor deze groep die vanaf 1945 tot 1947 werd gerepatrieerd, vergoed ! Dus de reis is betaald, tijdelijk verblijf, en de nieuwe woning. Daarboven kregen ze nog andere financiele voorzieningen toe geschoven als WUV, WUBO, Het Gebaar en niet te vergeten de voorschotten. 

e

\

Lees verder…

Persbericht 17.7.2019 Harderwijk

Samenwerking Sam Sam Music & ICM  voor Indo Rock, Country, Sixties Rock ’n Roll,

10897411079?profile=original

Sinds kort is er een samenwerking tussen Sam Sam Music en ICM Project & Events.

ICM is als enige Indische Internetkrant onlangs een samenwerking aangegaan met platenmaatschappij Sam Sam Music om de lezers wat meer entertainment aan te bieden op gebied van muziek. Sam Sam Music is al ruim veertig jaar actief is in de Music Industrie en heeft in al die jaren een enorme en unieke catalogus opgebouwd met veel originele muziek uit Indonesië maar ook veel muziek van bekende Indische artiesten uit Nederland.

Met name de muziek genres Indo Rock, Country, Sixties Rock ’n Roll, Wereld muziek (o.a. Indonesië en Hawaii) Gitaarmuziek en Jazz maakt dat Sam Sam Music een perfecte match is om mee samen te werken. Ook op het gebied van nieuwe muziek zijn er leuke plannen waarin zowel ICM Project & Events als Sam Sam Music nog verdere mogelijkheden van samenwerking onderzoeken.

Omdat Sam Sam Music zich specifiek ook richt op de Indo Rock, Hawaiian, en muziek uit Indonesië, is dit heel interessant als vaste rubriek in de ICM krant. Naast haar vaste rubrieken zoals boek recensies, recepten en de eigen webshop kan voor dit Synergie effecten zorgen en over – weer versterkend werken.

10897410657?profile=originalOm dit te bewerkstelligen zijn op ICM webportaal aanpassingen aangebracht waar                   Sam Sam Music te herkennen is aan haar logo. Bij het aanklikken komt u op de Sam Sam Music pagina waarna u wordt doorgeleid. Op de betreffende pagina kan U dan de gekozen dvd / cd bestellen met de verdere financiële – en logistieke afhandeling. Sam Sam Music heeft al jaren ervaring in directe verkoop aan consumenten, zij is betrouwbaar, levert op tijd en heeft een eigen klantenservice.

==> NAAR SAM SAM MUSIC

Lees verder…

David Bowie's liefde voor Indonesi

David Bowie's liefde voor Indonesië

David Bowie's liefde voor Indonesië 16-01-2016 | ARTIKEL INDONESIE.NU 


David Bowie had een speciale band met Indonesië. Zo gingen twee nummers van het Britse popicoon over Indonesië, bracht hij enkele malen een bezoek aan het land en liet hij een villa bouwen geïnspireerd op de traditionele architectuur van onder meer de eilanden Java en Bali. The Jakarta Post schreef een mooi artikel over Bowie's liefde voor Indonesië. 
Na zijn succesvolle Serious Moonlight-tour in 1983 bezocht David Bowie 'de Gordel van Smaragd'. Hij was zo onder de indruk van het land dat hij samen met zanger Iggy Pop een nummer schreef over Indonesië. 'Tumble and Twirl' kwam in 1984 uit en gaat over Bowie's bezoek aan Borneo (Kalimantan). 

"I've seen the city and I took the next flight fort Borneo
They say it's pretty, I like the t-shirts in Borneo
Some wear Bob Marley others in Playboy or Duvalier
Make the last plane come,
let me rise through the cloudy above
With a book on Borneo"
, zo luidt het eerste couplet van het nummer. 

Ook over Bali schreeft de poplegende een nummer getiteld 'Amlapura'. Het reffrein gaat als volgt:  

I dream of Amlapura
Never saw in all my life a more shining jewel
I dream of Amlapura
Of an ocean or dream of a princess in stone


Bowie zong niet alleen over Indonesië, hij zong ook in het Indonesisch. Zo maakte hij een Indonesische versie van het nummer 'Don't let me down & Down'. 

Zijn liefde voor Indonesië is ook te zien in zijn vakantievilla op het Caribische eiland Mustique. De villa is grotendeels gebouwd in Indonesische stijl met visvijvers, een Javaans paviljoen of joglo, deuren met Balinees houtsnijwerk, houten pilaren geïnspireerd op de architectuur van Sumba.
 
David Bowie overleed op 10 januari 2016 op 69-jarige leeftijd aan de gevolgen van kanker. 

Lees verder…

Indonesische stad Semarang wil koloniaal centrum herstellen 

De Indonesische stad Semarang wil het oude koloniale centrum van de stad in ere herstellen. De krant The Jakarta Post meldde woensdag dat burgemeester Tavip Supriyanto zeker 105 panden in het Nederlands-Indische hart van zijn stad wil restaureren. 

De krant omschrijft de beoogde wijk Kota Lama ook als Klein Nederland.

De burgemeester heeft gezien dat de koloniale architectuur toeristen trekt en wordt bedreigd. Kota Lama is naar Nederlands voorbeeld verrezen. Veel gebouwen uit de tijd van de Nederlandse overheersing zijn echter al gesneuveld, verwaarloosd of staan op instorten. De gemeente heeft al ruim 2 miljoen euro opzijgelegd voor het herstelproject.

Gouverneur Ganjar Pranowo van de provincie Centraal-Java, waarvan Semarang de hoofdstad is, is enthousiast over het initiatief. ''Ik ga Kota Lama over de hele wereld verkopen'', zei hij na een bezoek aan de wijk. Volgens hem hebben de Nederlanders erg veel aandacht aan de architectuur van Kota Lama besteed en moet het in 2016 worden herbouwd of hersteld. Er hebben zich al vrijwilligers aangemeld om bij de restauratie te helpen.

Lees verder…

Zijn bekentenis kantelde het beeld van Indië

10897323656?profile=originalZijn bekentenis kantelde het beeld van Indië

Door zijn verhaal te vertellen op tv, in 1969, kantelde het beeld over de Nederlandse politionele acties in Indonesië. Joop Hueting blikt terug. „Mijn vrouw werd diezelfde avond opgebeld door veteranen dat ze met machinegeweren aan de overzijde van de straat lagen”.


Joop Hueting in de jaren ’60

Door Kester Freriks

Er komt een twinkeling in zijn ogen: Indië-veteraan Joop Hueting (Den Haag, 1927) kijkt „tevreden en gerustgesteld terug” op wat hij heeft bereikt met zijn televisieoptreden van ruim een halve eeuw geleden. Hij was een van de aller eersten die openlijk sprak over de oorlogsmisdaden begaan door Nederlandse militairen tijdens de politionele acties in Nederlands-Indië. Hij deed dat in het programma Achter het Nieuws, van de VARA. Vrijdagavond 17 januari 1969. „Mijn bekentenis veroorzaakte een ontploffing.”  

Eind november opende Hueting in het Verzetsmuseum Amsterdam de tentoonstellingKoloniale Oorlog met als ondertitel Gewenst en ongewenst beeld. De titel „koloniale oorlog” beschouwt hij, zoals hij toen zei, „als een kleine triomf”. Met zijn bekentenis over de harde gevechtshandelingen in het voormalige Nederlands-Indië is een vaak hevig gevoerde discussie begonnen over structureel geweld die pas nu echt loskomt. Donderdag is Hueting in het Verzetsmuseum te gast in een openbaar gesprek met onder andere journalist Ad van Liempt.

Hueting_cvDestijds benoemde Hueting voor het eerst het „ongewenste beeld” van de Nederlandse dekolonisatieoorlog, bekend als de politionele acties. In augustus vorig jaar concludeerde de Zwitsers-Nederlandse historicus Rémy Limpach in deze krant dat „Nederlandse militairen structureel en op grote schaal extreem geweld hebben gebruikt tegen Indonesiërs in de periode 1945-1950”. Hij kwam tot zijn bevindingen na omvangrijk promotieonderzoek in overheidsarchieven en getuigenissen.

Hueting weegt zijn woorden nauwkeurig. Hij bevindt zich, na een val waarbij hij zijn heup brak, in een revalidatiekliniek in Amsterdam. Binnen handbereik liggen recente boeken en artikelen over de „structurele geweldsexcessen” van het Nederlandse leger in de voormalige kolonie. Hij vervolgt: „Nederland verzweeg het gewelddadige verleden tijdens de dekolonisatieoorlog. De regering had weliswaar schoorvoetend toegegeven dat er sprake was van wandaden, maar die waren er slechts bij uitzondering. Ik zag het anders. Wat ik meemaakte aan geweldsdaden waren beslist geen uitzonderingen, maar van hogerhand officieel verordonneerd. Geweld, zoals het met mitrailleurvuur doorzeven van kampongs, het op een afschuwelijke manier martelen van gevangen en het houden van wraakacties was structureel. Dat laatste woord, ‘structureel’, maakt een wereld van verschil.”

Het officiële overheidsstandpunt

De visie van Hueting ging lijnrecht in tegen de gangbare opvatting dat de politionele acties slechts ten doel hadden „rust en orde te herstellen”. Dat was altijd het officiële overheidsstandpunt. Geweld kwam slechts bij wijze van uitzondering, als „exces” voor. Ook werden de Nederlandse militairen als „helden” beschouwd die Indonesië „bevrijdden van opstandelingen”. Op 17 augustus verklaarden president Soekarno en vicepresident Mohammed Hatta op 17 augustus 1945 de kolonie onafhankelijk.

Indonesische gevangenen

Indonesische gevangenen

„Mijn bekentenis kwam als een schok”, memoreert Hueting. „Door een enkele televisieuitzending kantelde het publieke beeld van onze jongens in de Oost. Zij waren niet langer de vrijheidsstrijders die men altijd in hen had gezien.” Mede dankzij Hueting kwam de politiek die Nederland in Indonesië voerde in een kwaad daglicht te staan. Het was presentator en eindredacteur Herman Wigbold die Hueting voor dit gesprek uitnodigde. De emoties laaiden hoog op, vooral onder Indiëveteranen voor wie de beschuldiging hard aankwam. Daags na de uitzending moest Hueting zich, vanwege doodsbedreigingen, met vrouw en oudste dochter in veiligheid brengen op de Veluwe. Hueting: „Mijn vrouw werd diezelfde avond opgebeld door veteranen dat ze met machinegeweren aan de overzijde van de straat lagen en ons huis gingen beschieten. Ik ontving honderden brieven vervuld van haat; ik heb ze allemaal bewaard. Het televisiejournaal heeft mijn leven ingrijpend veranderd. Niemand had zoveel commotie verwacht.”

Ook in overheidskringen bracht zijn bekentenis aanvankelijk veel te weeg, maar geleidelijk ebde de aandacht weer weg. PvdA-fractievoorzitter Joop den Uyl vroeg de regering vier dagen na de uitzending om opheldering. Premier Piet de Jong zegde een onderzoek toe en binnen enkele weken kon Cees Fasseur, destijds ambtenaar op het ministerie van Justitie en later hoogleraar in de Geschiedenis van Zuidoost-Azië, beginnen aan zijn werkzaamheden. Na drie maanden verscheen het onderzoeksrapport dat onder de naam Excessennota bekend zou worden. Fasseur was de eerste die zou erkennen dat in dit korte tijdsbestek geen grondig onderzoek plaats kon vinden, het ging meer om een inventarisatie van bronnen. In het rapport staan 110 gevallen van exceptioneel geweld opgesomd.

Toch, alweer snel raakte de Indonesische kwestie in de vergetelheid: er kwam geen parlementaire enquête en belangrijke archieven bleven gesloten. De regering sanctioneerde evenmin een vervolgonderzoek. Hueting: „Het onderwerp verdween van de politieke agenda. Ik was bang dat het allemaal voor niets was geweest. Nog steeds vind ik het onvoorstelbaar en onrechtvaardig dat het CDA, de meerderheidspartij, de parlementaire enquête afwees. De Kamer nam de nota voor ‘kennisgeving’ aan en dat was dat.”

Hueting_verzetsmuseumDaarom verheugt het Hueting des te meer dat het tij is gekeerd: „Kennelijk is de tijdgeest er nu rijp voor. Zelfs Museum Bronbeek in Arnhem, verbonden aan het tehuis voor Oud-Militairen, noemt een recente tentoonstelling kortweg Oorlog! Van Indië tot Indonesië 1945-1950. In mijn tijd was het ondenkbaar dat de politionele acties werden aangeduid als oorlog.”

Vuurgevechten

Oorlogsmisdaden zijn universeel, ze komen voor in elke oorlog, vertelt Hueting. Dat was de context waarin hij zijn uiteenzetting wilde plaatsen. „Ik was getuige van de verschrikkelijke misdaden door de Nederlandse soldaten en hun commandanten begaan, ik heb zelf ook in vuurgevechten gestaan en geschoten. Ik diende, in 1947, als 19-jarige dienstplichtige soldaat bij het 5de bataljon Stoottroepen. Veel mensen dachten dat ik het initiatief had genomen omdat ik zou lijden aan nachtmerries, aan trauma’s van de oorlogshandelingen, maar dat klopt niet. In die tijd had Nederland de mond vol over het gewelddadige Franse optreden in de Algerijnse Onafhankelijkheidsoorlog. Dat de Fransen zich tijdens deze dekolonisatieoorlog schuldig maakten aan misdrijven veroordeelden de Nederlanders scherp. Maar Nederland verzweeg zijn verleden en suste zijn eigen geweten. Ons land was beslist niet vrij van wandaden. Dat wilde ik aankaarten. Ik vond dat we ook naar onszelf moesten kijken.”

Joop Hueting

Joop Hueting

De Nederlandse regering stuurde in die jaren 220.000 soldaten naar het front in Indonesië voor een oorlog die na vijf bloedige jaren uiteindelijk werd verloren. Aan Nederlandse zijde vielen vijfduizend doden, aan Indonesische zijde een veelvoud: 150.000 strijders en burgers. „Eigenlijk zat de nutteloosheid meteen in het begin”, aldus Hueting. „Tussen het bevel tot oorlogvoering in de Oost en onze daadwerkelijke aankomst daar was Japan allang geen vijand meer. Dus de eerste aanleiding om de Jap te verjagen, bleek niet meer geldig. Vervolgens kwamen de Indonesische vrijheidsstrijders in het vizier. Die moesten we verslaan om de voormalige kolonie voor Nederland te behouden. Hierdoor kwamen we in een spiraal van guerrilla en contraguerrilla terecht. De gewelddadigheden groeiden, aan beide zijden. We kregen geen greep op de strijd, toen niet, en eigenlijk nog steeds niet.”

„We hadden aanvankelijk geen idee wat we als soldaten in Indië moesten doen. Het was zo verschrikkelijk pijnlijk, zowel voor Indonesiërs als de Nederlanders. Ik maakte altijd een onderscheid tussen de Nederlanders die daar woonden en het land kenden en wij, als jonge gasten, die van niets wisten. Het was een tragische splitsing in levensvisie. Wij kwamen aan als bevrijders, maar van wie moest het land bevrijd worden? Van zijn eigen bewoners? In de loop van de tijd raakten we gedemoraliseerd en kwamen we erachter dat we tegen de Indonesische bevolking streden. Dat was natuurlijk een vergeefse zaak, al wilde de legerleiding dat niet toegeven.”

Een treffend detail in deze hele geschiedschrijving is dat veel veel Nederlandse militairen en dienstplichtigen die naar Indonesië werden gezonden tijdens de Duitse bezetting in het verzet hadden gezeten. Hueting nu: „Niemand verwachtte of rekende op die misdaden. Ons was verteld dat we een vreedzame missie zouden vervullen. Achteraf bezien stuurde de regering en legerleiding ons de strijd in met uitermate besodemieterd materiaal. De Britse Lee-Enfield geweren waren waardeloos, onze verdere bewapening was schroot, de uniformen waren geheel niet berekend op de tropen. Eigenlijk wisten we nauwelijks wat we in Indië moesten gaan doen, zo slecht waren we ingelicht. Geleidelijk nam het besef van zinloosheid onder de soldaten toe; dat leidde tot gewelddadigheden, verkrachtingen, martelingen.”

Bedreigingen

Redacteur Wigbold, interviewer Hans Jacobs en Hueting zelf waren „stomverbaasd” door de heftige reacties. Niet alleen Hueting, ook journalisten die veteranen aan het woord lieten over wreedheden, werden bedreigd. Achteraf heeft Hueting wel een verklaring voor de shock waarin de Indië-strijders verkeerden: „Ik bewoog me niet in hun kringen, ik kwam nooit op reünies. Daar worden sterke verhalen en foto’s uitgewisseld, en daar hield ik niet van. Ik ging psychologie studeren en werd hoogleraar. Tal van oud-soldaten begonnen een nieuw leven en verzwegen hun Indische tijd. Opeens waren zij geen helden meer. Thuis leverde dat heftige confrontaties op met hun familie. Dat heeft weer voor nieuwe trauma’s gezorgd.”

Ondanks felle aanvallen kreeg Hueting ook steunbetuigingen. Maar die kwamen uiteindelijk te laat. Hij voelde zich „alleen staan”. Een pas verschenen boek als Soldaat in Indonesië van Gert Oostindie met als ondertitel Getuigenissen van een oorlog aan de verkeerde kant van de geschiedenis ligt in het verlengde van Huetings rol „als klokkenluider”, zoals hij zichzelf ziet. Ook Last van de oorlog (2002) door Stef Scagliola handelt over de Nederlandse oorlogsmisdaden in Indonesië en de moeizame verwerking daarvan. Journaliste Anne-Lot Hoek volgt de recente ontwikkelingen op de voet. In juni van dit jaar verschijnt bij Uitgeverij Boom de 900 bladzijden tellende studie van historicus Limpach onder de titel De brandende kampongs van generaal Spoor, waarin de auteur afrekent met het idee dat de oorlog in Indonesië een „schone” oorlog was, zoals het gewenste beeld graag wil. Daaraan is nu voor altijd getornd.

Hueting zelf heeft zijn herinneringen of bevindingen nooit opgeschreven: „Het gaat niet om mijn persoonlijke verhalen. Ik zie de koloniale oorlog in de bredere, universele context van soldaten die op een missie worden gestuurd waarin ongewild geweld in het veld ontstaat. Niemand, geen van de soldaten, was voorbereid op zo’n aangrijpend treffen met de Indonesische soldaten en vooral de vaak weerloze Indonesische bevolking. We waren slecht opgeleide soldaten, verzeild in een vreemd land voor een oorlog waar niemand uiteindelijk iets van begreep.”

x

x
Kester Freriks is de schrijver van Echo´s van Indië, De onafhankelijkheid van Indonesië in verhalen en herinneringen. Athenaeum – Polak & Van Gennep, Amsterdam, 2015.
x
Dit verhaal verscheen eerder in NRC Handelsblad, 20 januari 2016.

ICM 24.1.16

Lees verder…

De Bloedige Bersiap door: R.I.P Herman Bussemaker

De Bloedige Bersiap door: R.I.P  Herman Bussemaker

10897277280?profile=originalDe Bloedige Bersiap          door: Herman Bussemaker

Foto - Herman Bussemaker 

De laatste maanden besteden de media  aandacht aan de bersiap, en woedt in  Indische kringen een polemiek omtrent het aantal doden dat tijdens de Bersiap-periode is gevallen. Aanleiding   tot deze commotie is het gebruik van de term “genocide” met betrekking tot de bersiap. Genocide is door de Holocaust een emotioneel zwaar beladen woord in de media en in de samenleving. En dus is op dit moment op allerlei niveaus een discussie gaande of de bersiap een genocide was, en zo ja, hoeveel slachtoffers daarbij te betreuren waren.

 

Historici twisten sinds de Tweede Wereldoorlog over het begrip “Genocide”, letterlijk het uitroeien van een geheel volk.  Definities van genocide zijn multi-interpretabel naar de veroorzakers en de slachtoffers, de effectiviteit en de duur van de genocide, politieke en sociale achtergronden, enzovoorts. Er is een brede overeenstemming over de Holocaust als genocide, maar al veel minder over de slachtingen in Burundi in 1999, en de Armeense genocide in 1915. De bersiap werd voor het eerst in 2008 door dr. Robert Cribb bestempeld als genocide in een bijdrage getiteld: “The brief genocide of Eurasians  in  Indonesia 1945/1946” in een  publicatie uit 2008.  Door de nogal Herman Bussemaker specialistische aard van deze publicatie (Dirk Moses): “Empire, colony, genocide: conquest, occupation, and subaltern resistance in World History”, New- York 2008) viel het artikel niet op. Dit veranderde toen twee jaar geleden emeritus- professor William H. Frederick  in het toonaangevende “Journal of Genocide Research”, Vol. 14 (2012) in het nummer 3/4 zijn artikel publiceerde onder de titel The killing of Dutch and Eurasians in Indonesia’s national revolution (1945 – 1949): a brief genocide reconsidered. (p.359 – 380).  Zowel Cribb als Frederick zijn bekende Indonesië-historici. Cribb is een Australiër, Frederick een Amerikaan. Frederick stelt in zijn bijdrage dat de bersiap minder kort in tijd was dan Cribb veronderstelt, en komt tot veel hogere aantallen slachtoffers. Volgens hem namelijk vielen er tussen de 20.000 en 30.000 slachtoffers. Gezien de titel van zijn bijdrage mag men aannemen, dat het gaat om Nederlanders en Indische Nederlanders (Dutch and Eurasians), maar echt helemaal duidelijk wordt dat niet.

 

En dat brengt ons op het tweede probleem rond de discussies over de bersiap. Deze heeft  zowel etnische als loyalistische aspecten. Er vielen namelijk niet alleen Nederlandse slachtoffers, maar ook slachtoffers met een andere etniciteit, waarvan echter de loyaliteit aan het Indonesische vrijheidsstreven werd betwijfeld. Ik denk daarbij aan Chinezen, waarvan een aantal juridisch de Nederlandse nationaliteit bezaten, alsmede Ambonezen, Timorezen, Menadonezen en Indonesiërs. Zo werd ook vrijwel de gehele Indonesische adellijke bovenlaag op Sumatra tijdens de bersiap uitgeroeid vanwege twijfels aan hun loyaliteit aan de Indonesische staat. Naar deze categorieën slachtoffers is echter nog nauwelijks historisch onderzoek gedaan.  Op Sumatra maar ook delen van Java zijn    ook andere Europeanen dan Nederlanders vermoord, als zij zich buiten       de Japanse interneringskampen bevonden. Te denken valt aan Duitse en Deense zendelingen en Zwitsers. Als men het over slachtoffers van de bersiap heeft, moet daarbij gedefinieerd worden waarover men het heeft. In dit artikel gebruiken wij daarom de omschrijving, dat het gaat om    de (juridisch) Nederlandse slachtoffers, waaronder zowel de Nederlanders (totoks) als de Indische Nederlanders (indo’s of ook wel Buitenkampers) vielen.

 

De bovengrens van het aantal slachtoffers is daarbij discutabel. (Zie hieronder). Over de ondergrens van het aantal Nederlandse slachtoffers bestaat wel een redelijke consensus. Dat zouden er rond 3500 zijn, een getal gebaseerd op de ODO-rapporten (ODO: Opsporings Dienst Overledenen).   Er is geen volledig archief van de ODO bewaard gebleven. De verslagen, die bewaard gebleven zijn, geven een totaal van minimaal 3500 vermoordde Nederlanders, maar in een rapport van mei 1947 door Frederick aangehaald (p. 368 van zijn artikel) wordt door de ODO een aantal van zeker 11.262 geïdentificeerde Nederlandse doden genoemd. En dat was op een tijdstip, dat de ODO in het nog vrij uitgebreide Republikeinse territorium van vóór de Tweede Politionele Actie geen onderzoek had kunnen doen. De vermiste Nederlanders zaten hier dus ook niet bij. Op basis daarvan komt Frederick tot zijn schatting van  tussen de 25.000 en 30.000 Nederlandse doden tijdens de bersiap op zowel Java als Sumatra. (zijn artikel, pagina 369). Hij heeft daarbij geen rekening gehouden met de oversterfte onder de Nederlanders in de Bersiap kampen onder vooral ouderen en kinderen door ziekte, ondervoeding en de slechte hygiënische omstandigheden. Ik schat deze oversterfte op circa 2000 personen in de periode  oktober 1945 – mei 1947.

 

10897277084?profile=originalfoto - De beruchte aanval op het derde Goebeng-transport op 28 oktober 1945 te Soerabaja

 

Dramatisch is daarbij het aantal vermissingen. Er is vrijwel geen Indisch-Nederlandse familie die niet een vermiste man, vader of zoon betreurt uit die periode. Er zijn residenties (Bodjonegoro en Besoeki op Oost-Java, Pati en Pekalongan op Midden-Java) waar hele families zonder een spoor na te laten, verdwenen.

In de interviews van de    Stichting Mondelinge Geschiedenis Indonesië komen verhalen over deze vermissingen veelvuldig voor. Frederick rekent deze vermisten mee in zijn aantallen slachtoffers. In dat licht bezien lijken zijn schattingen reëel.            Frederick is ook de eerste historicus, die aandacht besteedt aan de  “tweede bersiap”. Dit was de periode juli-augustus 1947, toen als gevolg van  de Eerste Politionele Actie in een aantal steden en dorpen onder Indonesisch bestuur een tweede slachting plaats vond onder (Indische) Nederlanders, die na de Indonesische Onafhankelijkheidsverklaring om allerlei redenen voor de Indonesische Nationaliteit hadden gekozen. Kennelijk werd er van Indonesische zijde toch aan hun loyaliteit getwijfeld. Op het Ereveld  Kalibesar bij Semarang staan zeven witte kruisen met de naam Odenthal. Het gehele gezin, vader, moeder en vijf kinderen, werd te Cheribon vermoord op 27 juli 1947 bij het begin van de Eerste Politionele Actie. Zoals zij waren er meerderen, hoewel het totaal aantal vermoedelijk enkele honderden bedragen zal hebben.

 

10897277691?profile=originalFoto - Indonesische revolutionairen met scherpgeslepen bamboes 

Het vraagstuk van de loyaliteit van deze groep aan Indonesië speelde ook een grote rol bij de vlucht naar Nederland van de spijtoptanten. Ongeveer 30.000 Indische Nederlanders kozen voor het Indonesisch staatsburgerschap als gevolg van de toescheidings-overeenkomst van 1952. Deze warga negara’s werden op hun werk en daarbuiten door de “echte” Indonesiërs met wantrouwen bezien en vaak ook gediscrimineerd. De meesten van hen zijn daarop in de periode 1956 - 1959 als spijtoptanten gevlucht naar Nederland. Van repatriëring was in hun geval geen sprake. Er was wel vaak sprake van geweld tegen mensen uit deze groep, maar het kwam niet tot slachtingen.

 

Weinig aandacht wordt door Frederick besteed aan de daders van de gruwelen van de bersiap, de pemoeda’s. Om hun rol te verklaren moet men terug gaan naar de Japanse Bezetting. De (Nederlandse)  scholen werden tijdens de Japanse bezetting gebruikt om de Indonesische leerlingen te indoctrineren. Net als in Japan zelf werden  op de middelbare scholen de leerlingen militair geoefend in het hanteren van wapens, exercitie en vechttechnieken. De Japanse militairen werden daarvoor vrij gemaakt.   In de filmdocumentaire “Buitenkampers” zijn fragmenten opgenomen waarin een aantal van deze oefeningen zijn verfilmd voor propaganda-doeleinden. Ook de “bamboe roentjing”, de gevreesde bamboespeer, komt hierin aan bod. Het was een dodelijk wapen, dat relatief gemakkelijk te vervaardigen was. Het waren deze jongeren die als groep elkaar opzweepten en de meest verschrikkelijke moorden op weerloze Nederlandse vrouwen en kinderen hebben gepleegd. Deze jongeren opereerden autonoom, maar werden wel geïnspireerd door de radio-uitzendingen waarin de Indonesische regering de ene na de andere maatregel bekend maakte tegen de groep Nederlanders, zowel binnen als buiten de Japanse internerings-kampen. Daarbij werd voort-geborduurd op de Japanse propaganda, dat Amerika, Engeland en Nederland vernietigd moesten worden door de Aziatische volkeren.

 

Een van deze Indonesische maatregelen betrof de voedsel boycot van buiten de kampen levende Nederlanders, welke op 4 oktober 1945 voor Java werd afgekondigd. In de uiterste consequentie betekende dit de uithongering van een heel volksdeel. De pemoeda’s zagen hierin een signaal, dat de centrale regering achter hun dodelijke aanvallen op deze buitenkampers zou staan. Soekarno zelf realiseerde zich tenslotte de reikwijdte van zijn besluit in de brief, welke hij op 9 oktober 1945 aan de Engelse opperbevelhebber Mountbatten richtte. Hierin waarschuwde hij dat zelfs hij niet in staat was om  pemoeda-bendes af te houden van een rassenoorlog tegen de Nederlanders. In het licht van de eerdere besluiten omtrent de voedselboycot van diezelfde Nederlanders is het duidelijk, dat hij besefte dat de geest uit de fles was, en dat hij niet meer in staat zou zijn, deze er weer in te krijgen. En zo golfde een explosie van geweld over Java: de bersiap. Bij gebrek aan een Leger kon de Indonesische Regering niet optreden tegen de slachtingen, die dan ook volledig uit de hand liepen. 

10897278276?profile=originalSamenenvattend mogen wij stellen, dat de bersiap tussen de 3500 en 20.000 Nederlanders het leven heeft gekost. Dit was ook mijn conclusie als verwoord in mijn boek over de bersiap uit 2005. Mede door de publicatie van Frederick ben ik geneigd de bovengrens aan te houden als meest waarschijnlijk. Het aantal van 20.000 is uitermate verontrustend. Het zou betekenen, dat er meer dan 10x meer Nederlanders in de bersiap zijn omgekomen dan er tijdens de stormramp van 1953 omkwamen. Dat was een ramp, maar pas de laatste jaren begint het besef door te breken, dat de bersiap voor de Nederlanders een veel grotere ramp was. Waarom is gedurende tientallen jaren in de Nederlandse geschiedenis de bersiap zo onbekend gebleven? Het ging hier tenslotte om een grote groep Nederlanders. Een eenduidig antwoord op deze vraag is niet te geven. Maar we kunnen proberen om een aantal factoren te identificeren, die de onbekendheid kunnen verklaren.

 

10897278678?profile=originalFoto Gruwelijke moordpartijen

 

Nederland zelf kwam zwaar gehavend uit de Tweede Wereldoorlog. In de jaren vijftig lag het accent niet op het terugkijken, maar op de herbouw                                        van het verwoeste land. Mede door deze op de toekomst gerichte visie vonden de traumatische verhalen van de Nederlanders die uit de voormalige kolonie terug kwamen geen gehoor bij de Nederlandse bevolking. In het gunstige geval werd hen aangeraden niet terug te kijken, in het meest ongunstige geval werd hen verteld dat het in Nederland allemaal veel erger was geweest. Hetgeen uiteraard de dialoog niet bevorderde. Daar kwam bij dat vanaf de zestiger jaren het kolonialisme in een zeer slechte reuk kwam te staan. De Nederlanders uit de Oost sloten zich daarop af van de Nederlandse maatschappij en zochten elkaar  op in talloze sociëteiten en kumpulans. Van een dialoog was verder geen sprake meer.

 

Maar ook intern werd er gezwegen over de doorgemaakte gruwelen. Ouders wilden hun kinderen niet belasten met hun ervaringen. Kinderen voelden haarfijn aan, dat zij daarover geen vragen moesten stellen. En zo ontstond het “Indisch Zwijgen”, naast het Joodse zwijgen. Het is de derde generatie, de kleinkinderen, die dit zwijgen aan het doorbreken zijn door vragen te stellen aan de grootouders, voor zover deze er nog zijn. In die zin werkt de bersiap nog steeds door in de Indische gezinnen.

 

Voor de politieke elite was de bersiap niet interessant. De dominante mening was (en is   nog steeds), dat Nederlandse militairen zich schandalig hadden misdragen in de periode 1945 – 1949. Dat ook van Indonesische zijde de strijd niet schoon was, paste niet in dat beeld.

 

Na de verbetering van de relaties met Indonesië na 1965 was het ook diplomatiek niet verstandig, de bersiap ter discussie te stellen, omdat dit de broze relatie met dat land zou kunnen verstoren. De bersiap verdween daarmee in de doofpot. Toen mijn boek over de bersiap in mei 2005 verscheen als eerste Nederlandstalige publicatie over dit onderwerp, zond de uitgever recensie-exemplaren naar de vijf grote landelijke dagbladen. Geen van hen heeft de moeite genomen, het boek te recenseren. Het illustreert het volstrekte gebrek aan belangstelling van de kant van de media.    

 

 10897279456?profile=originalOok de Chinezen werden het slachtoffer tijdens de Bersiap. Hier de puinhopen van een Chinese wijk in Palembang 

Het is mijn hoop, dat dit artikel mag bijdragen aan het optrekken van de dichte mist, die nu al decennia lang hangt over de bersiap, en de discussie daarover beter zal structureren. 

R.I.P Herman Bussemaker, historicus, 31-3-2014, voor NICC Magazine.

Dit artikel is opgenomen in ICM Jaaroverzicht deel I

10897297856?profile=original

10897237288?profile=original10897237700?profile=original

Steun ons om ons werk af te maken door te tekenen en te doneren
                           

Indische zaak - Het Traktaat van10897237288?profile=originalWassenaar 1966 

Hier Onderteken petitie   < of >    Kijken wie er getekend hebben

< of >   Laatste Updates  In het Engels hier

  •  10897234678?profile=original Uitbetalen Traktaat van Wassenaar  Crowdfunder of donateur worden?

     

    Uw donatie  kan U storten op Rabo rekening NL41 RABO 03977255 07   ten name van F.Schwab / ICM Online onder vermelding van donatie Traktaat van Wassenaar.

    ICM 26.1.16

Lees verder…

Blog Topics by Tags

Monthly Archives