foto Molukse KNIL-militairen tijdens de 2e expeditie naar Atjeh in 1874
Tijdens de bezetting van Nederlands-Indië door Japan (1942-1945) ontstonden diverse verzetsgroepen die, verspreid over de gehele archipel, zeer actief waren. Deze weerstand tegen de Japanse bezetter in de Oost is vaak onderbelicht gebleven: daar waar namen als die van kapitein Reinder Gebbinus de Lange gevoelens van respect zouden moeten oproepen kent in werkelijkheid vrijwel niemand zijn naam nog.
Ook de rol van Molukkers in het verzet is relatief onbekend gebleven. Molukkers werden vanaf het begin van de bezetting van Nederlands-Indië door Japan onderdrukt en de rechten ontnomen. Zij traden dan ook relatief vaak toe tot het verzet en dit kostte aan velen van hen het leven.
Molukkers hadden dan ook veel meer banden met Nederland dan andere bevolkingsgroepen in de Indische archipel: voor een groot gedeelte hingen zij de Christelijke godsdienst aan en al heel lang behoorden Molukkers tot de vrijwel onmisbare soldaten van het KNIL. Zij namen deel aan de vele expedities, zoals de tweede expeditie naar Atjeh en de Lombok-expeditie en vormden een onmisbaar onderdeel van het Korps Marechaussee te voet.
Aanvang der Japanse bezetting
Aan het begin van de Japanse bezetting, in 1942, woonden een groot aantal Molukkers verspreid over de gehele Indische archipel, op Java, Sumatra, Borneo, Celebes, Timor en natuurlijk de Molukken. Na de capitulatie van Ambon, op 30 januari 1942, werden de Ambonese KNIL-soldaten naar Marinekamp Halong overgebracht. De rest van de bevolking werd gedwongen te
Molukse KNIL-militairen tijdens de 2e expeditie naar Atjeh in 1874
werk gesteld bij de voedsel-verbouw of diende transport-diensten en andere werkzaam-heden te verrichten.
De meeste Molukse KNIL-soldaten werden eind april 1942 uit de krijgsgevangenschap ontslagen. Hin bijdrage aan het anti-Japanse verzet was vervolgens overal in Nederlands-Indië heel groot. Op Sumatra bijvoorbeeld richtten Molukse KNIL-soldaten de verzets-organisatie "Sapoe Tangan Merah" (de "Rode Zakdoek") op en met name op de Molukken kregen de verzetsgroepen zeer veel steun van de bevolking.
Verzetsgroep van kapitein Kaseger en sergeant-majoor Mendoza
Op Ambon werden direct na de vrijlating van de Ambonese KNIL-militairen diverse verzetsgroepjes geformeerd. Sergeant-majoor geweermaker F.A. Mendoza verzamelde enige onderofficieren (waaronder de sergeanten Rompies, Lantang en Sahetapy
en brigadier Tisera) om zich heen om een guerrillastrijd tegen de Japanners te voeren. Hiertoe werden berichten en goederen kamp Tantoeï binnengesmokkeld en contacten met onder meer sergeant-majoor Waalwijk gelegd.
De Menadonese kapitein Kaseger, die intussen door Mendoza gevraagd was als leider van de groep op te treden, raadde in eerste instantie een guerilla-oorlog, bij gebrek aan goede bewapening, af. Sergeant A.A. Koster, sergeant der stadswacht F. Nasalleh en de Mariniers P.T. Marcks en P. Lenze beperkten zich nu in eerste instantie tot het afluisteren en verspreiden van nieuwsberichten.
Intussen voerde sergeant Lantang koerierswerkzaamheden uit en verzamelde wapens en werd de groep Kaseger uitgebreid met brigadier Tuanakotta en sergeant D. Eikendorp. Eikendorp onder-hield contacten met een andere verzetsgroep, die van sergeant Matthijs de Fretes, die in de bergen actief was.
In mei en juni 1942 deden de Japanners onderzoek naar dit soort verzets-groepen, omdat de bevolking van met name Leitimor niet voldoende medewerking toonde.
Sergeant-majoor Waalwijk werd op 11 juli 1942 aangehouden toen hij pakjes brieven kamp Tantoei binnen wilde smokkelen. De Japanners namen wraak door alle betrokken mannen af te ranselen
met ijzeren staven, wat drie van hen met de dood moesten bekopen.
In augustus 1942 deden de Japanners zonder resultaat een inval bij Kaseger en Mendoza - drie dagen later werd Mendoza gearresteerd en overgebracht naar de gevangenis van Amboina.
Via zijn echtgenote liet hij de andere leden der troep de waar-schuwing toekomen Ambon zo snel mogelijk te verlaten. Behalve Kaseger, die naar Makassar wist te ontkomen, gelukte het niemand van de groep te ontsnappen. Allen werden gearresteerd en naar Fort Victoria overgebracht. Op 15 januari 1943 werden de leden van de verzetsgroep Mendoza, Tisera, Sahetapy en Tuanakotta onthoofd.
De groep van sergeant Matthijs de Fretes
Militair Th.A. Deighton trok na de capitulatie met vijf Indo-Europese KNIL-soldaten naar het zuiden van Leitimor, waar de troep contact maakte met een aantal Nederlandse artilleristen en de sergeant-majoor W.J.P. Jansen, commandant der KNIL-stelling te Serie. Jonathan Parera, de zoon van een landwachter, informeerde Deighton over een wapenopslag-plaats in Serie, waardoor men enige tijd over wapens en munitie kon beschikken.
Omdat de groep van Deighton geen geld had kon zij niet uitwijken naar veiliger oorden. De wapens werden meegegeven aan iemand die zei namens Jansen te spreken. Deighton en Godeaus kwamen vervolgens in contact met sergeant Lantang, die hen naar Koesoe-Sere bracht waar Deighton onderdak vond bij Jacobus Parera. Toen er een grote wapenopslag-plaats werd ontdekt bracht sergeant Lantang de troep van Deighton in contact met Matthijs de Fretes.
Fort Victoria op Ambon waar leden van de verzetsgroep geëxecuteerd werden
Oprichting van de verzetsorganisatie van Matthijs de Freitas
De Freitas werd op 17 oktober 1888 te Mahia geboren en diende gedurende langere tijd bij de troepen van het KNIL te Atjeh. In de rang van sergeant der Marechaussee verliet hij de dienst in 1936 met eervol ontslag en keerde terug naar Mahia, waar hij bekend stond als olifantenjager en hoofd van de Landwacht. In maart 1942 belegde De Freitas een bijeenkomst waaraan honderd man, waaronder Deighton, Godeaus en Jacob Parera deel-namen. In de vergadering vroeg De Freitas de aanwezigen zich gereed te houden om de Geallieerden bij hun komst te ondersteunen.
Het door Deighton en Parera ontdekte wapentuig werd onder de mannen verdeeld; veel van hen hadden echter bij het begin van de Japanse bezetting de eigen wapens al verborgen zodat men over een redelijk arsenaal beschikte. Intussen bleven de contacten tussen Mendoza en Kaseger te Amboina doorgang vinden en hielden Lantang, Mendoza, Rompies, Sahetapy en Tisera regelmatig vergaderingen.
Toen Mendoza in augustus 1942 werd gearresteerd was De Fretes al ondergedoken in Hatiwe-Besar te Hitoe. Van hieruit gaf hij, omdat hij geloofde dat de Geallieerden spoedig zouden landen, aan sergeant Jacob Latuhertu in Nakoe order een organisatie ter bestrijding van de Japanners op te richten. Latuhertu nam hierop contact op met de sergeanten Habel Rehatta en Dirk Eikendorp, Evert Tehupeoory, Johannes Hehareuw, Charles Hehajary en Domingus Waas.
Iedere sergeant kreeg opdracht in zijn eigen dorp met de KNIL-militairen en landwachters een aantal plaatselijke afdelingen van de verzetsorganisatie op te zetten.
Structuur der verzetsorganisatie
Dominggus Waas kreeg bevel de kusten van Nakoe en Mahia te bewaken en diende Latuherta te waarschuwen als er signalen waren dat een landing der Geallieerden plaats zou gaan vinden. Toen de Fretes vernam dat de verzetsorganisatie intussen geformeerd was keerde hij terug naar Leitimor, waar hij werd benoemd tot hoofd van de aparte verenigingen, die in totaal nu 300 leden telden.
In een aantal dorpen werden afdelingen opgericht, meestal door KNIL-soldaten of door land-wachters, onder leiding van een sergeant. De Fretes had de algemene leiding en bestuurde de westelijke, terwijl Rehatta, Latuheru en Pattiasina de oostelijke afdelingen voor hun rekening namen. De organisatie beschikte over KNIL-wapen-voorraden die bij Serie en Koesoe-Sere en in de buurt van de stellingen Soja en Roetoeng verborgen waren.
Tot de taken van de afdelingen behoorden het verzamelen van inlichtingen, plegen van sabotage en het verrichten van koeriers-diensten. Als er een landing der Geallieerden zou plaatsvinden dan konden binnen korte tijd honderden mannen gemobiliseerd worden.
Zicht op haven en baai van Ambon met links Fort Victoria
In januari 1943 vonden in de woning van de leraar S.J. Sopacua een aantal vergaderingen, waarbij Rehatta, Eikendorp, Latuheru, Hehareuw en Hehajary aanwezig
waren, plaats. Tijdens die bijeen-komsten werden de acties, nodig tijdens een Geallieerde landing, besproken en de verzamelde wapens, 50 karabijnen, vier mitrailleurs en munitie, bijeen-gebracht en op een veilig plaats verborgen.
De verwachting van een landing van Geallieerden werd versterkt toen een eenheid onder kapitein Nijgh en sergeant J. Malawau landde op de zuidkust van Ceram. Helaas werden zij de volgende dag al gearresteerd en naar Fort Victoria overgebracht.
Arrestatie en executie der leden
Tijdens een vergadering op 11 maart 1943, waar naast De Fretes en de eerder genoemde personen ook Nakoe, Kilang en Hoekoerila en de drie sergeanten Tehupeiory, Keiluhu en Pattiasina aanwezig waren, besprak men de aan de Geallieerden te bieden onder-steuning. Op 13 maart 1943 werden E. Tehupeiory en A. Leiluhu, twee groepsleiders, door de Japanners opgepakt. In de dagen daarop volgend vond ook de arrestatie van de overige leden van de groep De Fretes plaats.
Omdat men De Fretes en Jacob Latuheru niet direct kon vinden arresteerden de Japanners hun familie en dreigde met executie als De Fretes en Latuheru zich niet zouden aangeven. De Fretes werd op 1 juli 1943, samen met Rehatta, Eikendorp, Tehupeiory, Hehareuw, Hehajary en Latuheru gearresteerd.
Ambonese militairen in marstenue
Na de arrestatie van de kern van de groep De Fretes nam het verzet op Leitimor af, al werden op 30 december 1943 nog wel 16 personen, op verdenking van het seinen naar Geallieerde vliegtuigen en spionage, gearres-teerd. In de loop van 1943 vonden de organisaties van sergeant-majoor Leihitu en soldaat J. Litamahuputty op Saparoea een einde toen zij werden opgerold. Nog in augustus 1944 bevonden zich in de stadgevangenis van Amboina ongeveer 300 politieke gevangenen - deelnemers aan het Molukse verzet.
Verzetsgroep van Petrus Leihitu
Petrus Leihitu (1907 - 1945) pleegde enige verzetsdaden op Ambon en richtte vervolgens in Haria op Saparoea de vereniging Menpertabankan Rumah Oranje (Wij blijven Oranje Trouw) op. Hij werd in april 1942 gearresteerd en weer vrijgelaten. Toen hij een-maal, waarschijnlijk op vrijwillige basis, tewerk gesteld werd bij handelsorganisatie Nanyo Kohatsu Kaisha, die verantwoordelijk was
voor het voedseltransport van Saparoea naar Ambon, gebruikte hij deze positie als dekmantel om vrij te reizen en contact te onderhouden met andere leden van het verzet.
Lewihitu's groep pleegde onder andere wapendiefstallen en ze verzamelden inlichtingen over de Japanners. In juni 1943 werd Leihitu voor de tweede maal gearresteerd en naar de Amboina-gevangenis gevoerd. Op 13 juli 1945 kreeg hij van de Japanse Krijgsraad de doodstraf. Zijn executie vond plaats op 16 juli 1945 te Benteng.
Verzetsgroep van Jacob Litamahuputty
Jacob Litamahuputty (1918-1944) was aan het begin van de oorlog werkzaam als soldaat tweede klasse in de Serimanstelling in Soja. Tijdens de Japanse bezetting richtte hij een verzetsgroep op Saparoea op. Na enige tijd bestond deze uit ongeveer 60 leden, soldaten en burgers, die zich bezighielden met het verzamelen van inlichtingen, smokkelen van wapens en kleine sabotageactiviteiten.
Na een ontmoeting met een Japanse patrouille in mei 1943, waarbij een lid van de groep van Litamahuputty in handen van de vijand viel, was Litamahuputty gedwongen naar Ceram te vluchten. Aldaar werd de groep verrast door een groep Japanners, die in het inderhaast verlaten bivak een schriftje met de namen van de leden en steunverleners
Ambonese KNIL-militairen tijdens een bandjir op Ambon
van de verzetsgroep vonden. De troep keerde overhaast naar Saparoea terug, waar de een na de ander werd opgepakt.
Ook Litamahuputty was uit-eindelijk gedwongen zich te melden. Op 22 februari 1944 hoorden 23 leden van de groep hun doodvonnis uitspreken, dat op 2 maart 1944 tot uitvoering werd gebracht.
Waroe en de massamoord te Empalawas (Babar)
Op 2 september 1943 wisten 230 KNIL-militairen, die te werk waren gesteld aan de oostkust van Ceram, hun kampement te ontvluchten. Nadat hun schuil-plaats bij de radja van Solang was verraden sloeg de troep op de vlucht naar het westen. Intussen werden zij achterhaald door de Japanners en in diverse vuur-gevechten op twee personen na allemaal doodgeschoten.
Op het eiland Babar wilde de Japanse commandant Shinohara in het dorp Empalawas orde op zaken stellen en werd, samen met enige soldaten, door de bevolking vermoord. Een Japanner wist alarm te slaan en een paar dagen kwam een boot met 100 Japanners bij het eiland aan. De commandant, marine-adjudant Makino Shujiro, beloofde de verontruste dorpelingen een verzoeningsfeest, waarbij iedereen was uitgenodigd.
Vierhonderd mensen, zo goed als bijna de gehele bevolking van Empalawas gaf acte de presence - uitgezonderd tien vrouwen, die als troostmeisjes moesten dienen voor de Japanners, werden alle dorpelingen doodgeschoten. Alleen de dorpsoudsten kregen een bijzondere behandeling - zij werden opgehangen en verbrand. Shinohara werd na de oorlog tot de doodstraf veroordeeld.
De bewoners van Langgoer (de Kei-eilanden) deden tijdens de bezetting van Japan middels het seinen naar vliegtuigen veel moeite om aan de Geallieerden informatie door te geven.
De Japanners hadden hen bevolen het vliegveld van Langgoer te camoufleren maar in plaats van de gevraagde bomen te planten werden door de tewerk gestelde KNIL-militairen wortels doorgekapt zodat de planten stierven en het vliegveld goed te zien zou zijn voor de bemanning van over-komende Geallieerde vliegtuigen.
De groep van Julius Tahija
Julius Tahija (1916-2012) was bij het uitbreken van de oorlog werkzaam als sergeant der tweede klasse bij het KNIL. Hij kreeg de opdracht om met een detachement van 13 KNIL-soldaten vanuit Darwin naar de Tanimbar-eilanden te gaan om het Nederlandse gezag aldaar te handhaven en in geval van nood uit te wijken naar niet-bezet gebied. Op 30 juli 1942 landden twee Japanse schepen in de baai van Saumlaki.
Toen de omstreeks 200 Japanners naar het dorp marcheerden werden ze vrijwel allemaal door Tahija en zijn manschappen doodgeschoten. Tahija en zijn troep weken vervolgens uit naar Wermatang, waar een boot werd gecharterd, waarmee de troep terugkeerde naar Darwin.
In Australië werd Tahija bevorderd tot eerste luitenant en bij Koninklijk Besluit van 21 september 1942 benoemd tot ridder in de Militaire Willemsorde. Hij kwam later in dienst van de NEFIS (Netherlands Forces Intelligence Service). Begin 1945 nam hij onder meer deel aan een landing op de kust van Magoli.
Moluks verzet op Sumatra
Aan de westkust van Sumatra, in en rond de plaatsen Padang, Padang-Pandjang en Fort de Kock, ontstond tijdens de bezetting een organisatie van Molukse en Indo-Europese krijgsgevangenen, die onder leiding stond van sergeant J.A. Pattinama en na diens arrestatie van de broers P.H.J. en C.D.F. Marges, en zich bezig hield met het verzamelen van inlichtingen en het verzamelen van wapens.
Aan de oostkust van Sumatra waren eveneens verzetsgroepen actief waaronder "Rode Zakdoek"- groepen in Rengat, die ook inlichtingen verzamelden. Nadat de order van generaal R.Th. Overakker, waarin deze zijn persoonlijke instructies aan zijn opvolgers, de kapiteins R. ten Velde en A.C. Woudenberg, had opgeschreven, bij de Japanners bekend werd, vonden vele arrestaties plaats.
Bij razzia's werden toen aan de westkust vele honderden mensen opgepakt. Tijdens de groeps-processen aan de oost- en aan de westkust werden tientallen doodvonnissen, waaronder die van Overakker en kolonel G.F.V. Gosenson, uitgesproken en direct voltrokken.
Moluks verzet op Java
De arrestatie van RAF-luitenant Gordon Coates en de vondst van de rapportage over het verzet op Midden-Java betekende het einde van de verzetsleiders mr. L.J. Welter, kapitein R.G. de Lange en kapitein A.L.J. Wernink.
Uit de rapportage bleek daarnaast dat de Molukse KNIL-militairen, vrijgelaten uit de barakken van het voormalige elfde en twaalfde KNIL-bataljon, die zich met toestemming van de Japanners hadden aangesloten bij een nachtwaakgroep, deze als dek-mantel hadden gebruikt voor verzetsactiviteiten.
Molukkers die met name genoemd werden waren: A.I. Tanasale, J. Kaihatu, J.M. Westplat, Nikijuluw, Haulusy en E. Siahaya. Anderen waren: D. Souhuwat, J. Teterissa en J. Raihatte.
Appendix 1. Afdelingen van de verzetsgroep De Fretes
- Mahia: sergeant Z.M. de Fretes
- Koesoe-Sere: sergeant E.M. Lanting
- Hatalai: B. Kastanja en N. Loppies
- Soja: sergeant H. Rehatta
- Nakoe: sergeant J. Latuheru
- Kilang: sergeant J. Hehareuw
- Ema: J. Dias
- Hoekoerila: sergeant C. Hehajary
- Hoetoemoeri: sergeant E. Tehupeiory
- Roetoeng: sergeant Talahata
Appendix 2. Dodenlijst van de groep De Fretes (onthoofd of gestorven in Japans gevangenschap)
- Soldaat Jan Patty, Soja
- Soldaat Izaak Hursepuny, Hoetoemoeri
- Soldaat Marcus Tapalawatin, Hoetoemoeri
- Soldaat Nicolaas Keiluhu, Hoetoemoeri
- Korporaal Willem Palapessy, Ema
- Sergeant Koko de Fretes, Kilang
- Soldaat Pieter Telussa, Nakoe
- Soldaat Jacob Gaspersz, Nakoe
- Sergeant Emile M. Lantang, Koesoe-Sere
- Sergeant Hoogendorp, Koesoe-Sere
- Soldaat Nicolaas Loppies, Hatalai
- Soldaat Benjamin Kastanja, Hatalai
Bron: www.nederlandsekrijgsmacht.nl
ICM 15.9.16
Opmerkingen
389