Alle berichten (2882)

Sorteer op

De Geschiedenis van Traktaat van Wassenaar deel 1

10897234678?profile=original10897363281?profile=originalDe Geschiedenis van Traktaat van Wassenaar deel 1

 

  1. 1.       Transformatie van Nederlands-Indië naar Indonesië

 

Na 300 jaar koloniaal bewind kwam door interventie van de oorlog met Japan, het ‘Indisch Bestuur’ in handen van President Soekarno en Vicepresident Hatta. Dit proces liep allesbehalve soepel. Nederland wilde zijn oude kolonie niet opgeven en negeerde alle signalen van o.a. de VN, om het ‘Indisch-Nederlands Bestuur’ over te dragen aan de eerdergenoemde kersverse nieuwe bewindvoerders. Het verlies van de oud-kolonie werd een zeer moeizaam, complex en onverteerbaar proces, met gevolg dat de Nederlandse regering nog eens 200.000 militairen stuurde. In 1962 kwam de Nieuw-Guinea-kwestie aan de orde en werden de Indische-Nederlanders alsnog het land uitgewezen.

Het zegt al genoeg dat dit dekoloniaal proces duurde van 1947 tot 1962. Anno 2015 heeft de financiële afwikkeling nog steeds niet plaatsgevonden met dien verstande, dat geen compensatie werd uitbetaald aan diegenen die al hun bezittingen hebben verloren. Bovenal zijn de banden/betrekkingen tussen beide landen enkel verder verslechterd.

Het dekoloniaal proces is slechts een onderdeel van de oorlog met Japan, de overdracht en de Bersiap. Het Nederlands beleid riep bij de bevolking van Indonesië onherroepelijk agressie op, dat zich uitte in nietsontziende haat gericht aan vooral de Nederlandse - Indische Gemeenschap, waarbij hun leven in gevaar werd gebracht en er sprake was van veel moordpartijen (zie het boek ‘Bersiap’ van wijlen Herman Bussemaker).

10897363295?profile=original

 10897363860?profile=original

 

 

Het volgende citaat is uit het boek ‘Bersiap’:

“Echter de ernstige geweldsuitbarstingen die in oktober en november 1945 plaatsvonden tegen de (Indo-)Europese bevolking, de Chinezen en de Nederlandsgezinde Indonesiërs doorkruisten deze plannen. Daarbij kwam dat Nederlanders (vooral Indische-Nederlanders) en andere door Indonesische extremisten bedreigde groepen door de Republiek Indonesië geïnterneerd werden in zogeheten ‘beschermingskampen’.

 10897364264?profile=original

10897364098?profile=original 

 

Mountbatten besloot daarop het aantal ‘key areas’ op Java en Sumatra uit te breiden. Daarnaast werden ruim 14.000 voormalig geïnterneerden in december van 1945 overgebracht naar Batavia, Australië, Singapore, Ceylon, Bangkok en Nederland. Door de noodsituatie die was ontstaan was het duidelijk, dat de geïnterneerden bij hun bevrijding niet in Nederlands-Indië opgevangen konden worden en dat er veel meer mensen naar Nederland gerepatrieerd moesten worden dan aanvankelijk werd gedacht.”

 

Vanwege de agressieve politiek van de regering-Drees betreffende de kwestie Nieuw-Guinea (West-Irian) tegen het pas onafhankelijk geworden Indonesië, moest iedereen met de Nederlandse nationaliteit

-waaronder (10.000) ondergetekenden- in de jaren ’60 dat land alsnog noodgedwongen verlaten.

 

 

 10897364878?profile=originalEen Nederlandse gevechtseenheid tijdens de oorlog (Politionele Acties) in Nederlands-Indie 17-8-1945 / 27-12-1949

WORDT VERVOLGD.

10897237288?profile=original10897237700?profile=original

Steun ons om ons werk af te maken door te tekenen en te doneren
                           

Indische zaak - Het Traktaat van10897237288?profile=originalWassenaar 1966 

Hier Onderteken petitie   < of >    Kijken wie er getekend hebben

< of >   Laatste Updates  In het Engels hier

icm 30.3.19

Lees verder…

SAM  SAM  MUSIC

10897410657?profile=originalSAM  SAM  MUSIC

SAM  SAM  MUSIC 

Voor IndoRock, Country, Hawaiin en Indonesische muziek zit goed bij Sam Sam Music


10897411079?profile=original

1 - 36 van 125 resultaten

                                                                      OF  NAAR OVERIGE  PRODUCTPAGINA"S

Andy Tielman - Indo Memories

Andy Tielman - Indo Memories

Productnr.: CD 192548

17,99  *
 Op voorraad
leverbaar binnen 2 dagen

Black Dynamites- Best Of (In Germany)

Black Dynamites- Best Of (In Germany)

Productnr.: CDHL 01009

15,99  *
 Op voorraad
leverbaar binnen 1-2 dagen

Crazy Rockers- The Story Of (best of)

Crazy Rockers- The Story Of (best of)

Productnr.: CDHL 01006

17,99  *
 Op voorraad
leverbaar binnen 1-2 dagen

Danny Everett - The Best Of

Danny Everett - The Best Of

Productnr.: CDHL 05063

14,99  *
 Op voorraad
leverbaar binnen 1-2 dagen

Danny Everett & The Spectacles- Spotlight On

Danny Everett & The Spectacles- Spotlight On

Productnr.: CDHL 02024

15,99  *
 Op voorraad
leverbaar binnen 1-2 dagen

The Entertainers - Best Of & Friends (Feat. Andy Tielman & Ben Poetiray)

The Entertainers - Best Of & Friends (Feat. Andy Tielman & Ben Poetiray)

Productnr.: CDHL 05062

15,99  *
 Op voorraad
leverbaar binnen 1-2 dagen

Rudy van Dalm & The Royal Rhythmics - The Very Best Of

Rudy van Dalm & The Royal Rhythmics - The Very Best Of

Productnr.: CDHL 05051

15,99  *
 Op voorraad
leverbaar binnen 1-2 dagen

The Desmounts - Midnight Blue

The Desmounts - Midnight Blue

Productnr.: CDHL 04044

15,99  *
 Op voorraad
leverbaar binnen 1-2 dagen

The Hot Jumpers - The Very Best Of

The Hot Jumpers - The Very Best Of

Productnr.: CDHL 02027

17,99  *
 Op voorraad
leverbaar binnen 1-2 dagen

Indonesian Revival Band - Indo Rock Forever

Indonesian Revival Band - Indo Rock Forever

Productnr.: CDHL 08083

16,99  *
 Op voorraad
leverbaar binnen 1-2 dagen

The Very Best Of Indo Rock - Various Artists (2 cd TV box)

The Very Best Of Indo Rock - Various Artists (2 cd TV box)

Productnr.: CDHL 07072

17,99  *
 Op voorraad
leverbaar binnen 1-2 dagen

Eddy King - Indo Rock For Everyone

Eddy King - Indo Rock For Everyone

Productnr.: CDHL 09096

15,99  *
 Op voorraad
leverbaar binnen 1-2 dagen

Electric Johnny and his Skyrockets + The Rollers - Portrait Of

Electric Johnny and his Skyrockets + The Rollers - Portrait Of

Productnr.: CDHL 02022

16,99  *
 Op voorraad
leverbaar binnen 1-2 dagen

Jim & Eve Selection - Jim & Eve Selection

Jim & Eve Selection - Jim & Eve Selection

Productnr.: CDHL 02021

15,99  *
 Op voorraad
leverbaar binnen 1-2 dagen

Ben Poetiray - The Legend

Ben Poetiray - The Legend

Productnr.: CDHL 07078

16,99  *
 Op voorraad
leverbaar binnen 1-2 dagen

Ben Poetiray & Java Guitars - Showtime

Ben Poetiray & Java Guitars - Showtime

Productnr.: CDHL 09099

16,99  *
 Op voorraad
leverbaar binnen 1-2 dagen

Royal Six - The Complete Story

Royal Six - The Complete Story

Productnr.: CDHL 07079

16,99  *
 Op voorraad
leverbaar binnen 2 dagen

Black Dynamites - Are You Ready To Indo Rock

Black Dynamites - Are You Ready To Indo Rock

Productnr.: CDHL 20543

15,99  *
 Op voorraad
leverbaar binnen 1-2 dagen

Andy Tielman - I Can't Forget You

Andy Tielman - I Can't Forget You

Productnr.: CDHL 20530

15,99  *
 Op voorraad
leverbaar binnen 2 dagen

Andy Tielman - Merry Christmas To You

Andy Tielman - Merry Christmas To You

Productnr.: CDHL 20540

14,99  *
 Op voorraad
leverbaar binnen 1-2 dagen

The Twangies - Live 62' (Live In Germany)

The Twangies - Live 62' (Live In Germany)

Productnr.: CD 20553

14,99  *
 Op voorraad
leverbaar binnen 1-2 dagen

The Tielman Brothers - Live In Germany

The Tielman Brothers - Live In Germany

Productnr.: CDHL 01008

15,99  *
 Op voorraad
leverbaar binnen 1-2 dagen

De Rock 'n Roll Methode 14 (Indo Rock) - Various Artists

De Rock 'n Roll Methode 14 (Indo Rock) - Various Artists

Productnr.: CDHL 03034

16,99  *
 Op voorraad
leverbaar binnen 1-2 dagen

The Eastern Aces - The Eastern Aces (best of)

The Eastern Aces - The Eastern Aces (best of)

Productnr.: CDHL 20544

15,99  *
 Op voorraad
leverbaar binnen 1-2 dagen

The Sky Devils - Indo Rock Vol. 2

The Sky Devils - Indo Rock Vol. 2

Productnr.: CD 192571

16,95  *
 Op voorraad
leverbaar binnen 1-2 dagen

Jim & Eve Selection - Run Around Town

Jim & Eve Selection - Run Around Town

Productnr.: CDHL 20547

15,99  *
 Op voorraad
leverbaar binnen 1-2 dagen

The Desperates - Let's Roll

The Desperates - Let's Roll

Productnr.: CD 192573

15,99  *
 Op voorraad
leverbaar binnen 1-2 dagen

The Black Dynamites - Live On Stage

The Black Dynamites - Live On Stage

Productnr.: CD 192564

14,99  *
 Op voorraad
leverbaar binnen 1-2 dagen

The Blue Comets - Beyond The Reef

The Blue Comets - Beyond The Reef

Productnr.: CD 192656

15,99  *
 Op voorraad
leverbaar binnen 1-2 dagen

Crazy Rockers - 5 Days In Spring

Crazy Rockers - 5 Days In Spring

Productnr.: CDHL 20532

15,99  *
 Op voorraad
leverbaar binnen 1-2 dagen

Crazy Rockers- In Session

Crazy Rockers- In Session

Productnr.: CDHL 20536

15,99  *
 Op voorraad
leverbaar binnen 1-2 dagen

Rock Of Ages - Keep On Rocking

Rock Of Ages - Keep On Rocking

Productnr.: CDHL 01007

15,99  *
 Op voorraad
leverbaar binnen 1-2 dagen

Danny Everett - And Friends (Duet Album)

Danny Everett - And Friends (Duet Album)

Productnr.: CD 192640

15,99  *
 Op voorraad
leverbaar binnen 1-2 dagen

Danny Everett - Indo Dreams vol. 1

Danny Everett - Indo Dreams vol. 1

Productnr.: CD 192526

15,99  *
 Op voorraad
leverbaar binnen 1-2 dagen

Danny Everett - Indo Dreams Vol. 2

Danny Everett - Indo Dreams Vol. 2

Productnr.: CD 192552

15,99  *
 Op voorraad
leverbaar binnen 1-2 dagen

The Midnight Special - The Best Tracks Of

The Midnight Special - The Best Tracks Of

Productnr.: CDHL 05065

16,99  *
 Op voorraad
leverbaar binnen 1-2 dagen

*  
MP3
1 - 36 van 125 resultaten

        OF  NAAR OVERIGE  PRODUCTPAGINA"S

Lees verder…

10897330276?profile=original10897330095?profile=originalHistorische woorden  van de oud-ministers J. LUNS en  J. ZIILSTRA die  het verdrag traktaat van Wassenaar zouden moeten belichamen.

Zo concluderen beide oud – ministers in 1966;

de voorliggende overeenkomst belichaamt, ondanks de bedenkingen, waartoe zij aanleiding geeft, het gunstigste financiële resultaat, dat in de huidige en voor de naaste toekomst voorzienbare situatie redelijkerwijs bereikbaar moet worden geacht. De Regering vertrouwt, dat de totstandkoming van de overeenkomst de grondslag zal blijken te zijn, waarop tussen Nederland en Indonesië een nieuwe en positieve verstandhouding kan worden gebouwd. Zij acht goede reden aanwezig voor de verwachting, dat de nog altijd bestaande banden op velerlei gebied nauwer zullen worden aangehaald en zullen leiden tot toenemend hartelijke en vriendschappelijke relaties tussen Indonesië en het Koninkrijk. In dit perspectief zou Nederland dan gelegenheid vinden, zowel zijn vanouds bestaande speciale deskundigheid als zijn nieuwverworven technische en industriële capaciteiten ten dienste te stellen van Indonesië, dat daaruit bij zijn ontwikkeling aanzienlijke voordelen zal kunnen trekken.

In het belang van de goede wederzijdse betrekkingen moge de Regering daarom de overeenkomst bij de Staten-Generaal ter goedkeuring aanbevelen.

De redactie van ICM dook in de archieven, en moet concluderen dat er niets is terechtgekomen na 50 jaren met name aan de kant van Nederlandse regering als partij van dit verdrag. Het zijn weer mooie loze woorden. Tot op heden is die 689 miljoen – nu inmiddels opgelopen tot 2,4 miljard - niet uitbetaalt aan de Indische gemeenschap.   Dan de verkoelde relaties voornamelijk aan de kant van Nederland o.a.  nieuwverworven technische en industriële capaciteiten ten dienste te stellen aan alle landen rondom Indonesië om de economie van Nederland te stimuleren. De Regering en het Kon. Huis vele handelsmissies maken naar China, India, Taiwan, Korea, nog niet de andere genoemde landen en Indonesië als oud – kolonie bewust links laten liggen, desondanks dit verdrag, wat Nederlandse regering van alle kanten aan zijn laars lapt, zijn wel de harde feiten hoe de Nederlandse regering met verdragen omgaat.

Om het geheugen op te frissen heeft ICM onderstaand uit de archieven gehaald, waar anno 2016 dus exact na 59 jaren niets van terecht is gekomen, in 1 woord schaamteloos.

 

Zitting 1966 - 906 5 (R 583 ) Goedkeuring van de op 7 september 1966 te 's-Gravenhage ondertekende Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Indonesië inzake de tussen de beide landen nog bestaande financiële vraagstukken MEMORIE VAN TOELICHTING Nr. 3

 

  1. Inleiding

De Nederlands-Indonesische Overeenkomst van 7 september jl. staat aan het einde van een langjarige en bewogen periode, waarin een reeks incidenten en conflicten de wederzijdse betrekkingen heeft overschaduwd. Naar de bedoeling van beide partijen ruimt de overeenkomst de uit de periode overgebleven geschilpunten uit de weg. In die zin vormt zij de bewuste afsluiting van een tijdvak.

          Hoewel bedoelde geschilpunten voornamelijk een financieel karakter droegen en de overeenkomst derhalve ook slechts financiële bepalingen inhoudt, dient de bereikte overeenstemming niet als een louter financieel-zakelijke transactie te worden beschouwd. Bij een evaluatie van de overeenkomst dient het politieke effect tevens in aanmerking te worden genomen. Deze financiële regeling heeft tevens de belemmeringen weggenomen die nog in de weg stonden aan het zowel bij het Koninkrijk als bij Indonesië bestaande streven, het proces van behoedzame toenadering, dat sedert enige jaren bezig was zich te voltrekken, te voltooien. Dit vergelijk zal de basis kunnen vormen voor de door beide partijen gewenste normalisering der betrekkingen en nu het in de ter goedkeuring aangeboden overeenkomst vorm heeft gekregen, meent de Regering van het Koninkrijk te mogen verwachten, dat een voortschrijdende samenwerking op velerlei terrein niet zal uitblijven.

         De Regering is er zich anderzijds van bewust, dat in materieel opzicht ons land een zeer zwaar offer heeft gebracht en dat de met Indonesië overeengekomen financiële regeling door de belanghebbenden met gemengde gevoelens zal zijn ontvangen. Enerzijds komt op vrij korte termijn een bedrag beschikbaar, waaruit — met een zekere prioriteit — die belanghebbenden, die geacht kunnen worden door de Indonesische maatregelen het zwaarst te zijn getroffen, t.w. de natuurlijke personen, een gedeeltelijke schadeloosstelling kan worden uitgekeerd, anderzijds is het bedrag, tot betaling waarvan Indonesië zich heeft verplicht, slechts een fractie van de door de Staat en de belanghebbende natuurlijke en rechtspersonen geleden verliezen.

        In het licht van de betalingsonmacht van Indonesië en rekening houdend met het politieke en economische belang, dat op dat moment in het bereiken van overeenstemming met de Indonesische regering was gelegen, heeft de Regering gemeend, ondanks genoemde schaduwzijde, akkoord te moeten gaan met het overeengekomen bedrag. Daarbij is overwogen, dat, indien thans geen overeenstemming zou worden bereikt, er niet op mocht worden gerekend, dat dit later wel mogelijk zou zijn, laat staan, dat daarbij gunstiger voorwaarden zouden kunnen worden bedongen, zodat de belangen der claimanten met aanvaarding van het Indonesische aanbod het best gediend zouden zijn.

 

II. Voorgeschiedenis

 Een historisch overzicht van het ontstaan der problemen, die in de overeenkomst tot oplossing zijn gebracht, dient aan te vangen met de mededeling in 1956 van Indonesië, dat het zich niet langer gebonden achtte aan de ter Ronde-tafelconferentic gesloten overeenkomsten en het daarop gevolgde besluit 9 de bij de soevereiniteitsoverdracht aanvaardde schulden aan Nederland en de Nederlandsche Bank en de schulden uit hoofde van Nederlands-Indische openbare obligatieleningen, welke door de Nederlandse Staat zijn gegarandeerd, niet langer te erkennen en niet meer te zullen betalen. Voorts werd ingevolge een besluit van de centrale regering te Djakarta de leningsdienst van de autonome ressorten gestaakt.

               Politieke ontwikkelingen waren in december 1957 en latere maanden aanleiding tot een reeks maatregelen van de Indonesische overheid, waardoor aan de Nederlandse economische activiteit in Indonesië over bijna de gehele linie een einde werd gemaakt. De betaling van pensioenen en wachtgelden aan gewezen ambtenaren van Nederlandse nationaliteit werd beëindigd. Voorts werd thans ook de nakoming opgeschort van betalingsverplichtingen tegenover Nederland, waarvan de rechtsgeldigheid overigens niet buiten twijfel werd gesteld. De aanvankelijke onderbeheerstelling van alle Nederlandse bedrijven werd later gevolgd door nationalisatie krachtens een op 31 december 1958 afgekondigde daartoe strekkende wet (nr. 86/1958). Ten gevolge van de afkondiging van de Indonesische Agrarische Basiswet, in werking getreden op 24 september 1960, verloren vele Nederlandse belanghebbenden de facto de beschikking over hun grond- en huizenbezit. Door sommige particuliere belanghebbenden ondernomen pogingen om rechtsherstel of schadevergoeding te verkrijgen of om verhaal te vinden op Indonesische eigendommen elders, hadden geen resultaat.

         Bovenvermelde Indonesische maatregelen gaven aanleiding tot een reeks diplomatieke stappen, die echter' zonder effect bleven.

           Uitvoeriger bijzonderheden over de bovenomschreven ontwikkelingen zijn opgenomen in de Jaarboeken van het Ministerie van Buitenlandse Zaken over de betreffende periode.

          Toen op 17 augustus 1960 de diplomatieke betrekkingen door Indonesië werden verbroken, kwam daarmede tevens een einde aan de mogelijkheid, langs rechtstreekse diplomatieke weg te trachten de aanspraken van belanghebbenden en van de Staat geldend te maken. Gaandeweg werd duidelijk, dat niet meer op teruggave van genationaliseerde bedrijven kon worden gerekend en dat de noodzaak onder ogen moest worden gezien om de oplossing te zoeken in een schadeloosstelling. Met het oog hierop werd door de eerste ondergetekende het Bureau Schadeclaims Indonesië ingesteld, dat begin 1963 een aanvang maakte met de uitvoering van zijn taak, gegevens te verzamelen omtrent de omvang van de door Nederlandse natuurlijke en rechtspersonen geleden schade.

          Na de totstandkoming van de Overeenkomst van New York inzake West-Irian op 15 augustus 1962 werden de diplomatieke betrekkingen hersteld, hetgeen nieuwe initiatieven mogelijk maakte.

         De gelegenheid hiertoe deed zich voor bij het bezoek, dat — na een eerder contact met de Minister van Buitenlandse Zaken van Nederland in New York in september 1963 — de Minister van Buitenlandse Zaken van Indonesië van 1 tot 4 april 1964 aan Nederland bracht en waarbij onder meer werd afgesproken, dat ambtelijke delegaties van het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Indonesië de tussen de beide 3 Staten hangende financiële vraagstukken zouden bestuderen en ernaar zouden streven, tot een gezamenlijk voorstel aan de beide regeringen te komen, ten einde te geraken tot een oplossing van deze problemen.

        Bij het daarop volgende bezoek van de eerste ondergetekende aan Indonesië van 24 juli tot 2 augustus 1964 werd besloten, dat het overleg over de hangende financiële vraagstukken zou worden voortgezet in een gemengde commissie, welke zich zou bezig houden met de voorbereiding van een definitieve regeling. Wederzijds zou zo spoedig mogelijk een einde worden gemaakt aan nog bestaande discriminaties op financieel-economisch gebied, hetgeen onder meer inhield, dat de Nederlandse vorderingen niet zouden worden achtergesteld bij die van andere landen.

         Als gevolg van de besprekingen stortte Indonesië in de loop van 1965 een bedrag van f 36 min. op een geblokkeerde rekening van de Nederlandse Bank N.V. bij de Indonesische Overzeese Bank N.V. te Amsterdam als blijk van bereidheid bij te dragen tot de regeling der hangende financiële vraagstukken. Ter bevordering van de economische samenwerking werden van Nederlandse zijde voor 1965 exportkredietgaranties toegezegd voor de levering van Nederlandse kapitaalgoederen of diensten tot een waarde van ruim f 100 min.

        Ter uitvoering van de bovenvermelde afspraken voerden een Indonesische delegatie en een Nederlandse delegatie, handelende ten deze als een Gezamenlijke Commissie, te 's-Gravenhage van 9 tot 27 november 1964 besprekingen ter voorbereiding van een door de Regeringen te sluiten overeenkomst. Deze besprekingen droegen voornamelijk een oriënterend karakter. Een concreet resultaat was de afspraak, dat het wederzijdse effectenbezit zoveel mogelijk van belemmeringen zou worden vrijgemaakt. De uitvoering hiervan werd overgelaten aan de beide centrale banken.

         De besprekingen werden in de Gezamenlijke Commissie voortgezet in Indonesië van 25 augustus tot 11 september 1965. Daarbij bleek, dat het de Indonesische delegatie slechts dan mogelijk zou zijn, haar regering te adviseren om een betalingsverplichting aan Nederland te erkennen, indien deze gebaseerd zou zijn op de beginselen van rechtvaardigheid, menselijkheid en billijkheid, welke deel uitmaken van de Indonesische staatsideologie, de Pantjasila. Beide delegaties konden tot overeenstemming komen over het idee van vaststelling van een 'lump sum' ter finale afdoening van het geheel der problemen zonder dat discussie hoefde te worden gevoerd over de afzonderlijke onderwerpen, waarover verschil van opvatting bestond. De Nederlandse delegatie verklaarde zich bereid, de hoogte van deze som te berekenen, uitgaande van het totaal der gelden na de soevereiniteitsoverdracht aan Indonesië, behalve aan de soevereine Republiek Indonesië ten goede gekomen, welk bedrag werd becijferd op f 1260 min. Deze benaderingswijze, waarbij — met inachtneming van het Indonesische uitgangspunt — van Nederlandse kant rekening werd gehouden met de zeer zwakke financiële positie van Indonesië, doch geen afstand werd gedaan van gerechtvaardigde aanspraken, bleek voor beide partijen in beginsel aanvaardbaar.

         Het uitgangspunt van betaling door Indonesië van een 'lump sum' werd door beide regeringen aanvaard.

         Van 2 tot 10 juni en op 18 en 19 juli 1966 verbleef een Indonesische Missie onder leiding van de Vice-Minister van Buitenlandse Zaken, Umarjadi Njotowijono, in Nederland. De missie verklaarde een tweeledige opdracht te hebben: enerzijds dezelfde taak als waartoe de missie ook andere landen bezocht, nl. het uiteenzetten van Indonesië's zeer moeilijke financiële en economische positie, op grond waarvan Indonesië medewerking vroeg tot uitstel van betaling van zijn lopende schuldverplichtingen en tot het verkrijgen van nieuwe financiële faciliteiten, anderzijds het voortzetten van de besprekingen over de speciale tussen Nederland en Indonesië nog openstaande financiële vraagstukken. Een delegatie onder voorzitterschap van mr. N. S. Blom, buitengewoon en gevolmachtigd ambassadeur, voerde aan Nederlandse zijde de besprekingen over beide onderwerpen. Met betrekking tot het laatstgenoemde onderwerp zetten de delegaties het overleg van de Gezamenlijke Commissie voort op grondslag van de eerder bereikte voorlopige resultaten. Regeling van dit punt werd urgent geacht, daar het uitblijven daarvan onvermijdelijk het internationaal overleg over een schuldenregeling en de rehabilitatie van de Indonesische economie zou compliceren.

         Het resultaat van het overleg werd neergelegd is een aan beide regeringen aangeboden gemeenschappelijk voorstel, waarvan een ontwerpovereenkomst was gehecht Echter werd de beslissing over de grootte van de 'lump sum' en de betalingsmodaliteiten aan de regeringen voorbehouden.

       Van 5 tot 7 september 1966 werden te 's-Gravenhage door een Indonesische regeringsdelegatie onder leiding van Sultan Hamengku Buwono IX, Presidium-Minister voor Economie en Financiën, besprekingen gevoerd om tot een definitieve regeling te komen. Als resultaat daarvan kwam op 7 september 1966 de onderwerpelijke overeenkomst tot stand.

 

III. Inhoud der Overeenkomst

Bij de overeenkomst verplicht de Republiek Indonesië zich tot betaling van een bedrag van f 600 min. ter finale afdoening van het geheel der financiële aanspraken, die vallen binnen de omschrijving van artikel 1.

      De overeenkomst strekt tot afdoening van alle ingevolge politieke gebeurtenissen ontstane financiële aanspraken van de Staat der Nederlanden en van Nederlandse natuurlijke en rechtspersonen op de Republiek Indonesië en haar staatsburgers, waarbij over en weer van een specificatie daarvan wordt afgezien.

      De verdeling onder belanghebbenden van de door Indoncsië te verrichten betalingen is voorbehouden aan de Koninkrijksregering. Een daartoe strekkend wetsvoorstel is in voorbereiding. Het ligt in het voornemen daarbij de Staat en de particuliere deelgerechtigden op dezelfde voet te laten delen, met dien verstande, dat een zekere voorrang wordt toegekend aan die groepen claimanten, die geacht kunnen worden door de Indonesische maatregelen het zwaarst te zijn getroffen, t.w. de natuurlijke personen. Ter toelichting op een aantal afzonderlijke bepalingen diene het volgende:

      Artikel 1, lid 1, omschrijft de financiële aanspraken waarop de overeenkomst betrekking heeft. Hieronder vallen alle thans en in de toekomst opeisbare aanspraken van de Staat der Nederlandse natuurlijke en rechtspersonen, die berusten op verdragsverplichtingen of voortvloeien uit wettelijke of administratieve maatregelen, in Indonesië getroffen vóór 15 augustus 1962, zijnde de datum, waarop door de overeenkomst van New York een einde kwam aan het politieke geschil. Hiervan verdienen afzonderlijke vermelding de aanspraken die voortvloeien uit de reeds vermelde nationalisatiewet van 1958 en de Agrarische Basiswet van 1960; voorts vorderingen uit hoofde van openbare obligatieleningen van Indonesische autonome ressorten. De belanghebbenden bij deze aanspraken zullen, evenals de Staat, bij de hierboven genoemde, in voorbereiding zijnde, wet in aanmerking worden gebracht voor een aandeel in de ter beschikking komende gelden.

        Ten slotte zij aangetekend, dat uit artikel 1, lid 1, voortvloeit, dat aanspraken van particulieren op het voormalige Gouvernement van Nederlandsch-Tndië (Indonesië) niet meer tegenover de Republiek Indonesië kunnen worden geldend gemaakt.

 

Artikel 1, lid 3.

Ingevolge artikel XXII, lid 3, van de Overeenkomst van New York werd een gemengde NederlandsIndonesische Commissie ingesteld ten einde te bestuderen welke concessie- en eigendomsrechten van Nederlanders in West-Irian konden worden gehandhaafd.

 

        Deze commissie stelde vast, dat genoemde rechten niet onverenigbaar waren met de belangen van de bevolking van dit gebiedsdeel en derhalve dienden te worden gehandhaafd, doch zij constateerde tevens, dat de uitoefening daarvan door Nederlanders in de gegeven omstandigheden in feite onmogelijk was. Zij adviseerde beide regeringen het zoeken van een regeling 4 voor de daardoor ontstane schade op te dragen aan de gezamenlijke commissie voor de hangende financiële prohlemen. Conform het voorstel van laatstgenoemde commissie is besloten dit probleem tot afdoening te brengen in het kader van de onderwerpelijke overeenkomst. Het bedrag, dat hiermede is gemoeid, kon nog niet nauwkeurig worden vastgesteld, doch zal naar schatting f 10 min. niet te boven gaan. Het ligt in het voornemen de belanghebbenden een uitkering te geven uit de ter beschikking komende gelden op dezelfde voet als aan degenen, die uit anderen hoofde deelgerechtigd zijn.

      

         Artikel 2 dient om te voorkomen,

 dat een der partijen aanspraken als erkend zal aanmerken, die voor de andere partij onaanvaardbaar zijn, of omgekeerd, er zich op zal beroepen bepaalde aanspraken niet erkend te hebben, waarvan de betwisting voor de andere partij onaanvaardbaar is.

 

       Artikelen 3 en 4.

Als boven vermeld, kan het bedrag ad f 600 min. niet worden geacht de adequate vergoeding te zijn voor de materiële verliezen van de Staat en andere belanghebbenden. Betwijfeld kan worden, dat het uitgangspunt, dat de Nederlandse vorderingen niet zouden worden achtergesteld bij die van andere landen, volledig is gehandhaafd. Aanvankelijk werd aan Indonesië opgegeven, dat deze vorderingen totaal circa f 4 400 min. bedroegen. De berekening met inachtneming van de tijdens de besprekingen in Djakarta in augustusseptember 1965 overeengekomen benaderingswijze leverde een uitkomst op van f 1 260 min., derhalve een reduktie tot circa een vierde. Met het oog op de acute Indonesische betalingsmoeilijkheden, die inmiddels aan de dag waren getreden, heeft de Regering vervolgens, vóór de aanvang van de besprekingen in september jl. met de Indonesische regeringsdelegatie, in contacten met Indonesië te kennen gegeven, dat Nederland enige verdere reduktie van dit bedrag niet bij voorbaat zou afwijzen. Daarbij stond de Regering echter geen halvering voor ogen en evenmin een zo lange afbetalingstermijn als thans overeengekomen. De reeds vermelde overwegingen hebben de Regering uiteindelijk doen besluiten, over deze bezwaren heen te stappen. Vermeld zij voorts, dat afzonderlijk is overeengekomen, dat het in het tweede lid van artikel 3 genoemde bedrag van f 36 min. ter beschikking zal worden gesteld in twee gelijke termijnen waarvan de eerste op 31 december 1966 en de tweede op 31 december 1967.

 

        Artikel 5, lid 1, bewerkt, dat, vooruitlopend op de volledige nakoming, reeds met ingang van de datum van inwerkingtreding van de overeenkomst en zolang deze wordt nageleefd de partijen en derzelver staatsburgers zijn gevrijwaard tegen iedere gerechtelijke actie ter verzekering van de nakoming van verplichtingen, waarvan de afdoening is geregeld bij de overeenkomst.

 

IV. Conclusie

 

De voorliggende overeenkomst belichaamt, ondanks de bedenkingen, waartoe zij aanleiding geeft, het gunstigste financiële resultaat, dat in de huidige en voor de naaste toekomst voorzienbare situatie redelijkerwijs bereikbaar moet worden geacht. De Regering vertrouwt, dat de totstandkoming van de overeenkomst de grondslag zal blijken te zijn, waarop tussen Nederland en Indonesië een nieuwe en positieve verstandhouding kan worden gebouwd. Zij acht goede reden aanwezig voor de verwachting, dat de nog altijd bestaande banden op velerlei gebied nauwer zullen worden aangehaald en zullen leiden tot toenemend hartelijke en vriendschappelijke relaties tussen Indonesië en het Koninkrijk. In dit perspectief zou Nederland dan gelegenheid vinden, zowel zijn vanouds bestaande speciale deskundigheid als zijn nieuwverworven technische en industriële capaciteiten ten dienste te stellen van Indonesië, dat daaruit bij zijn ontwikkeling aanzienlijke voordelen zal kunnen trekken.

 

In het belang van de goede wederzijdse betrekkingen moge de Regering daarom de overeenkomst bij de Staten-Generaal ter goedkeuring aanbevelen.

 

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. LUNS. De Minister van Financiën, J. ZIILSTRA.

 

 

 ICM  15.3.19

 

Lees verder…

'Moord op Indische Nederlanders is genocide'

'Moord op Indische Nederlanders is genocide' 

De moord op duizenden (Indische) Nederlanders in de Bersiaptijd is door Nederland altijd gelaten geaccepteerd, ''terwijl het zich het best laat omschrijven als volkerenmoord''.

Dat zegt de Amerikaanse historicus William H. Frederick in een interview maandag in Trouw. Hij spreekt daarin van ''post-koloniaal geheugenverlies'' van de Nederlandse autoriteiten.

De 72-jarige historicus heeft volgens de krant zijn hele wetenschappelijk loopbaan gewijd aan de geschiedenis van Indonesië. Na de capitulatie van Japan vermoordden Indonesische strijders duizenden Nederlanders die net uit Japanse interneringskampen waren bevrijd.

Ze wilden koste wat kost voorkomen dat het koloniale gezag zou worden hersteld, aldus Frederick. Een artikel over zijn onderzoek staat in het Britse wetenschappelijke blad Journal of Genocide Research.

''De Bersiapperiode is zonder twijfel een zwarte bladzijde in de geschiedenis van Indonesië én die van Nederland'', aldus Frederick die zegt geen land te kennen dat de moord op zoveel medeburgers zo gelaten heeft geaccepteerd en vervolgens is vergeten.


Zeer mager

''Ik bespeur nog steeds de tendens bij zowel niet-Indonesiërs als Indonesiërs om die revolutie als min of meer onschuldig en, althans op wereldschaal, als niet zo gewelddadig te beschouwen.''

Hij noemt het ''zeer mager'' dat minister Frans Timmermans (Buitenlandse Zaken) vindt dat instituten die onderzoek naar de dekolonisatie van Nederlands-Indië willen doen, dat maar uit eigen budget moeten betalen. ''De echte reden ligt volgens mij eerder op diplomatiek terrein'', zegt hij in Trouw.

''Ik begrijp dat de Indonesische regering geen zin in een onderzoek heeft, omdat ze niet trots zullen zijn op de Bersiap. Nederlandse diplomaten in Jakarta worden nerveus van een onderzoek, omdat dit hun leven gecompliceerder kan maken. Terwijl zo'n onderzoek natuurlijk hoogstnoodzakelijk is.''

Lees verder…

'Zo mooi was het niet in Indië'

Zijn wij in ons hart nog dezelfde mensen als de mannen die in witte pakken rondliepen over de plantages? Het is een vraag die knaagt aan cultural professor Thom Hoffman. Samen met Delftse studenten gaat hij de geschiedenis van Nederlands-Indië bestuderen aan de hand van de vroege fotografie.

Foto's: Sam Rentmeester
Foto's: Sam Rentmeester, 
  

Wuivende palmbomen, een kabbelend riviertje en bedienden die drankjes serveren aan blanke mannen in witte kostuums en vrouwen in prachtige jurken. Ergens op de foto, die Thom Hoffman uit een familiealbum tevoorschijn heeft gehaald, staan zijn opa en oma. We zien de upper class op de sociëteit in het Nederlands-Indië van de jaren twintig. "The Great Gatsby. Daar doet het aan denken", zegt Hoffman. "Maar daar moet je doorheen kijken. Zo mooi was het niet."

We hebben afgesproken in Hoffmans atelier, een etage aan een Amsterdamse gracht. Hier bereidt de acteur, fotograaf en documentairemaker zijn gasthoogleraarschap voor. In zeven bijeenkomsten wil hij met vijfentwintig studenten de geschiedenis van Nederlands-Indië onderzoeken aan de hand van de vroege fotografie. Het werk moet uitmonden in een nationaal historisch fotoarchief over Nederlands-Indië.

Midden in de kamer staat een grote houten kast – 'mijn schatkist' – met daarin een eerste druk van Max Havelaar. "Een van mijn dierbaarste bezittingen." En tal van historische boeken en fotoalbums van zijn familie en van koloniale ondernemingen. Hoffmans opa werkte in de kolonie als ingenieur voor een petroleumbedrijf. We zien rubberbomen keurig in het gelid, blanke mannen in witte kostuums die in rijtuigjes naar de sociëteit gaan, vrolijk spelende Hollandse kinderen, maar ook de verschrikkingen van de Atjeh-oorlog. Nederlands-Indië was een wereld vol tegenstellingen, een wereld die Hoffman fascineert.

Dat mooie beeld van de high society klopt volgens u niet. Hoezo?
"De hitte was verschrikkelijk. Er was malaria. Maar men wilde voor het vaderland een idyllisch beeld schetsen. Mensen stuurden albums naar Nederland waarin te zien is hoe papa naar de sociëteit ging, waarin je roomblanke kindjes vrolijk op klompen ziet spelen en gedrild personeel op prachtig onderhouden landerijen. Je mocht in de kolonie niet mislukken. Al die foto's zijn bewuste mededelingen aan het moederland. Maar het was natuurlijk helemaal geen puntgaaf gekostumeerd Engels BBC-drama. Mensen werkten keihard en werden vaak niet ouder dan veertig. De Indische samenleving was bovendien zeer scherp raciaal verdeeld."

Wilt u de geschiedenis van Nederlands-Indië herschrijven?
"Ik wil het beeld completeren. Dat beeld begint steeds meer de romantische geparfumeerde kant op te gaan: het was daar gezellig en mooi, we reden rond in rijtuigjes en we hadden een goede band met iedereen in de maatschappij."

Maar iedereen kent toch Max Havelaar en de politionele acties?
We weten dat het niet altijd even koosjer was wat daar gebeurde.
"Niet helemaal koosjer? Volgens mij kun je dat gerust stellen, het moest een blanke Nederlandse maatschappij blijven.

Er bestaan natuurlijk al veel academische studies over Nederlands-Indië. Maar die beslaan deelgebieden en -perioden. Ik wil samen met de studenten een allesomvattend werk maken; een nationaal historisch fotoarchief over Nederlands-Indië waaraan mensen foto's kunnen toevoegen. De website is bedoeld voor eenieder die interesse heeft in de geschiedenis van Nederlands-Indië. Ik wil hen een gereedschap in handen geven om de geschiedenis te bestuderen en samen te schrijven, a la Wikipedia."

Het thema van uw gasthoogleraarschap is Kromo-Blanda. Wat betekent dat?
"Kromo-Blanda betekent zwart-wit, en overdrachtelijk: Indonesisch-Nederlands. Dit begrip is begin twintigste eeuw geïntroduceerd door activist en multimiljonair Hendrik Tillema. Hij was een arme boerenzoon uit Friesland die als avonturier naar Nederlands-Indië is gegaan en daar gigantisch heeft verdiend aan de verkoop van gedestilleerd water. Doordat hij van eenvoudige komaf was, had hij oog voor de lokale bevolking in de Javaanse stad Semarang, ook wel 'het rooie nest' genoemd. Hij maakte zich hard voor de aanleg van riool- en waterleidingen voor de inlanders. Dat deed hij met boeken aan de Tweede Kamer die Kromo-Blanda heetten. Het zijn boeken met 'tegenbeelden'. Op de ene pagina zie je hoe Europeanen leefden - hoe ze kookten, waar ze sliepen - en op de volgende pagina zijn de leefomstandigheden van de inheemse bevolking afgebeeld. Je ziet kinderen die zich wassen in een riviertje waarin ze ook poepen. Het vertelprincipe Kromo-Blanda is een schitterend aanknopingspunt voor mij aangezien de TU mij vroeg of ik iets wilde doen met het thema perspectieven."

Komt uw interesse voort uit de geschiedenis van uw grootouders?
"Ja. Maar ook door die van mijn vrouw en schoonmoeder, die Indonesisch zijn. Je wordt erin gezogen. Je ontdekt steeds meer dingen. Vooral de geschiedenis van mijn oma had een aanzuigende werking op mij. Veel meer dan die van mijn opa. Mijn opa was, zo te zien, een typische Nederlander in wit pak. Uit niets blijkt dat hij oog had voor de inheemse bevolking. Ze zagen er mooi uit in hun smetteloze kostuums, maar het waren geen dichters natuurlijk, die Nederlanders. Enkele uitzonderingen daargelaten, zoals Eduard Douwes Dekker (Multatuli), Couperus, Du Perron en Madelon Székely-Lulofs. Auteur W.F. Hermans zei eens: 'Over het beschavingsniveau der Nederlanders in Indië hoeft men zich geen illusies te maken.' Diverse bronnen bevestigen dat beeld. Het waren ondernemers en soldaten, carrièremakers en jeneverdrinkers. Ze vloekten en hadden het over de aanhoudende regen en snel rijk worden. Net als in de Nederlandse polder."

Waarin was uw oma anders?
"Mijn oma was een halfbloed. Zij had roots in de Sumatraanse bevolking. Zij kwam in een soort middengroep terecht, tussen de Indonesische, inheemse, en de blanke laag in. Dat heeft van haar een sociaal capabele vrouw gemaakt. Dat zie ik terug in de foto's die ze maakte. Als ik die analyseer, dan zie ik een vrouw die op de markt donkere vrouwen fotografeert maar die ook ontzag koestert voor de Gouverneur-Generaal. Er bestond zelfs een term voor. Een geaccepteerde inlander was officieus 'gelijkgesteld'."

Maar eigenlijk weet u niet veel over uw grootouders.
"Ze stierven toen ik jong was. En mijn vader vertelde maar weinig. Hij was ook nog maar een kind toen de familie naar Nederland vertrok vanwege de economische crisis van 1929. Maar ik ken de wereld van de vele literatuur die ik heb verzameld en van de albums die naar Nederland werden gestuurd. Misschien werd ik extra tot die foto's aangetrokken omdat ze zo mysterieus waren. En als je dan ook nog eens door De Stille Kracht van Couperus bent aangeraakt… Couperus heeft al die feesten met mooie kostuums op de sociëteiten prachtig beschreven. Dat is echt de wereld van mijn grootmoeder geweest. Maar eigenlijk wil ik het niet teveel hebben over mijn familie."

Waarom niet?
"Boeken en publicaties over Nederlands-Indië zijn doordrenkt met familiegeschiedenis. Ze beginnen allemaal met 'Ik had een heel lieve baboe' of 'Toen wij vertrokken stond het personeel met tranen op de kade', enzovoorts. Dat vind je bij Hella Haasse en bij Adriaan van Dis. Bijna alle literatuur begint ermee. Als je met weemoed terugkijkt naar je jeugd, op zoek naar de verloren tijd - tempo doeloe, dan is het heel moeilijk om objectief naar geschiedenis te kijken. Ik hoop een neutraal beeld te kunnen samenstellen van Nederlands-Indië, juist door afstand te nemen en te kijken vanuit verschillende, liefst zo tegenstrijdig mogelijke perspectieven."

Mensen kennen u vooral van films als Zwartboek of als Dokter Tinus in de gelijknamige tv-serie. Is dit werk aan Nederlands-Indië een welkome afwisseling op het acteren?
"In films moet je altijd doen wat andere mensen zeggen. Ik vind het erg fijn om ook mijn eigen dingen te maken."

U besteedt in uw masterclasses veel aandacht aan de fotografie uit de jaren '70, '80 en '90 van de negentiende eeuw. Waarom die periode?
"Toen is een interessante vorm van fotografie ontstaan. Fotografen ontdekten dat ze konden liegen. De keuze van wat je vastlegt, en hoe, draagt uit wat je standpunt is. Het was eerst een relatief nieuw medium in handen van adellijke kunstenaars en chemici, maar werd op den duur onderdeel van de massacommunicatie en daarmee van de politiek."

Tijdens enkele masterclasses gaan jullie oude foto's reconstrueren. Hoe gaan jullie dat doen?
"Het gasthoogleraarschap is serieus, maar bestaat op momenten ook uit gein trappen. We gaan werken met oude camera's, met glasplaatnegatieven en met chemie uit de begintijd. Na het eerste begin van de fotografie in 1840 maakte men foto's met het lichtgevoelige eiwit albumine. Ik heb hier een 140 jaar oud portret van een lokale vorst, een hoge pief van een bepaald district, gemaakt met albumine. Ik vind het een wonderschone foto. Het verloop van de scherpte is ongelofelijk prachtig."

Willen jullie die foto namaken?
"Er staat een portret van de rector magnificus gepland. Hij heeft zich al bereid verklaard om aan deze ludieke actie mee te doen. Of hij ook in negentiende-eeuwse kleding op de foto gaat? We zullen zien. Maar we maken ook een vroeg-fotografisch beeld van het gebouw in Delft waar

Indische ambtenaren werden opgeleid. Dit is een speelse introductie tot belangrijker werk. Als je zelf met oude technieken foto's hebt gemaakt, dan geeft dat meer gevoel over fotografie. Het is een godswonder dat die oude foto's - vanuit het niets - opeens gemaakt zijn. Bewust fotograferen zet je aan het denken over wat je met fotografie zou moeten doen, en hoe dat afhangt van je wereldbeeld."

In een persbericht zei u 'Het bestuderen van de geschiedenis van Nederlands-Indië levert een raam op het Nederlandse denken in haar relatie tot de wereld toen en nu.' Wat bedoelt u daarmee?
"Dit is de kernvraag van het hele onderzoek: Zijn wij deep down in ons hart nog dezelfde mensen als de mannen die daar in die witte pakken rondliepen over de plantages?"

En het antwoord?
"Het is een vraag die iedereen voor zichzelf mag beantwoorden."

CV

/uploads/delta.tudelft.nl/delta_paragraphs/28068/image/ThomHoffman_8075.jpg

Thom Hoffman (1957) is acteur, fotograaf en documentairemaker. Hij heeft sinds 1981 in ruim tachtig speelfilms en televisieseries gespeeld. Hij is onder meer bekend van Dokter Tinus en Freddy, leven in de brouwerij, waarin hij de titelrollen speelt. Afwisselend werkt Hoffman als fotograaf en documentairemaker. Zijn werk gaat geregeld over Indonesië en Nederlands-Indië. In 2002 fotografeerde hij het dagelijkse leven van de allerarmsten ter wereld, op de vuilnisbelt van Jakarta, 'Bantar Gebang'. In het theater speelde Hoffman de titelrol in Max Havelaar (2004). In 2009 was hij gasthoogleraar aan de Universiteit van Tilburg, met als onderwerp Multatuli en Nederlands-Indië. Met 25 studenten deed hij literatuuronderzoek naar deze periode uit de Nederlandse geschiedenis.

ICM 18.3.19

Lees verder…

Je kunt beter geen homo zijn in Indonesië

10897317883?profile=originalJe kunt beter geen homo zijn in Indonesië

Reeds eerder maakten we in NICC Magazine melding van een groeiende intolerantie in Indonesië ten aanzien van bepaalde bevolkingsgroepen. Zo’n zeventig jaar geleden waren het de Nederlanders en de Chinezen die na de Tweede Wereldoorlog tijdens de Bersiap op gruwelijke wijze vervolgd en vermoord werden. In het midden van de zestiger jaren kwam er een communistenvervolging op gang die in de geschiedenis zijn weerga niet kent en waar naar alle waarschijnlijkheid tussen de één en anderhalf miljoen mensen het slachtoffer van werden. Enkele jaren geleden kwamen er veel-vuldig meldingen van Christenen, die door de voor het merendeel Islamitische bevolking van Indonesië het leven en het beleven van hun fundamentele grondrecht      op      hun      eigen

godsdienst bijna onmogelijk gemaakt worden. Kerken werden in brand gestoken en kerkgangers gesard, vernederd en zelfs in elkaar geslagen. Nu keren radicale Islamieten zich met veel agressie tegen alles wat naar hun ideeën niet strookt met de “wil van Allah”.

 

Indonesië. Een land dat lange tijd geroemd werd om zijn tolerantie en vriendelijkheid blijkt zich steeds meer te scharen in de gelederen van de rest van de islamitische landen. Orthodox, streng, intolerant en onvermurw-baar, waar het minderheden aangaat. Alles wat niet in hun wereldbeeld past wordt vervolgd of moet uitgeroeid worden. Triest dat een godsdienst een compleet land en volk zo ongenuanceerd   de wil kan opleggen. Bizar dat een land en volk dit zover laat komen.

 

Twee militante islamitische groepen, het Front Jihad Islam (FJI) en het Front Umat Islam (FUI) hebben de oorlog verklaard aan alle LGBT’s (Lesbian, Gay, Bisexual en Transgender). In de steden hangen spandoeken dat LGBT een ziekte is, die moet worden uitgeroeid. Homo’s moeten uit het alledaagse beeld verdwijnen, laten de aanhangers weten, luidkeels “Allahu Akbar” schreeuwend. De homohaat is momenteel in Indonesië ongekend hoog en groeit nog met de dag. Islamitische knokploegen gaan de straat op, voeren groene en zwarte vlaggen met Arabische tekens erop, zwaaien met bamboestokken, knuppels en kettingen. Op motoren en te voet trekken ze dreigend door de wijken van de steden. In steden waar universiteiten zijn en waar studenten  er  dus  wat  vrijer  met

 

hun geaardheid gewend zijn om te gaan, wordt met angst gereageerd op deze dreiging.

Een echte aanleiding voor deze golf van homofobie is er eigenlijk niet. Vroeger werden bijeen-komsten, festivals en party’s van homo’s en lesbiennes wel eens tot sluiting gedwongen, maar dat gebeurde sporadisch en vrijwel altijd  in  opdracht  van  de overheid. Nu is er bijna van het ene op het andere moment      een geradicaliseerde nationale beweging op gang gekomen vanuit de islamitische bevolking zelf. Een beweging die wordt gedragen door elementen uit de regering en de lokale overheden, die een sfeer aan het creëren zijn waarin LGBT’s worden gecriminali-seerd. En niemand weet waar die homohaat plotseling vandaan is gekomen. De commissie die toeziet op de omroepen en met name de televisie, heeft “elke vorm van vrouwelijk gedrag door mannen” verboden. Direct werden tientallen acteurs, regisseurs, presentatoren en vele andere celebraties van de buis gehaald en velen kregen op staande voet ontslag. Enkelen hebben hun baan kunnen redden door “een vriendin aan te schaffen”.

 

 

Alles wordt aangegrepen om de haatgolf te voeden. Zo kwam een recentelijke moordzaak waarbij een lesbische relatie een rol speelde, goed van pas. Evenals de arrestatie van een homoseksuele zanger, die werd beschuldigd van een relatie met een minderjarige

jongen. Voor homo’s en voor lesbiennes geldt voortaan vooral “niet op te vallen”, je geaardheid verbergen, hetgeen niet voor iedereen even gemakkelijk is.

 

Op deze pagina enkele apps die  nu in Indonesië verboden zijn

 

Voor “commandant” Muhammad Fuad van de FUI-militie waar-schuwt voor de “homoseksuele tijdbom” die tikt in Indonesië. “Ze brengen onze kinderen in de war en we zullen niet toestaan dat normale mensen onder hun invloed komen”. Hij voegt er aan toe dat homo’s volgens de wetten van de islam verbrand moeten worden of in het diepste ravijn gegooid.

 

En er is niemand die hen tegenspreekt of tot de orde roept. Ook de regering en president Jokowi zwijgen. Slechts enkele van de ministers laten van zich horen, zij het dan in instemmende uitlatingen. De minister van Research, Technologie en Hoger Onderwijs, Muhammad Nasier, stak ook nog een lont in het kruitvat door te zeggen van wat hem betreft LGBT’s niet thuis-horen op universiteiten. En de minister van Defensie, Ryamizard Ryacudu noemde LGBT’s een sluipend kwaad dat “erger is dan een kernoorlog”.

 

Dat deze uitspraken onmiddellijk leidden tot excessen, mag duidelijk zijn. Sinta Ratri leidt sinds 2008 een “pesantren”,     een islamitisch schooltje voor transseksuelen. Het schooltje ligt diep verscholen in de steegjes van een van de oudste delen van Yogyakarta. Zij heeft de pech dat het schooltje internationaal als voorbeeld wordt aangehaald in de werving van goede doelen in de Westerse wereld. Zo kwam het ook ter ore van militanten van de FJI, die onmiddellijk kwamen opdraven, ten gevolge waarvan Sinta haar schooltje kon sluiten en haar 43 leerlingen naar huis kon sturen.

 

Zelfs uit medische kringen komen nu de verklaringen dat homo-seksuele geaardheid een psychiatrische aan doening is, die grotendeels wordt veroorzaakt en aangepraat door externe factoren. De vereniging van Psychiaters, PDSKJI, heeft verklaard dat “bij dergelijke seksuele neigingen voorkomen moet worden dat het als normaal wordt geaccepteert”. Door middel van “constante interventie” zouden de “zieken” weer kunnen “genezen en weer in     de normale samenleving kunnen functioneren”.

 

 

Nu wordt zelfs geëist dat bedrijven die websites bouwen waarin via berichtenapps de “gay emoji” wordt gebruikt bij de applicaties, deze dienen te verwijderen. Ook in de sociale media moeten deze apps in de ban gedaan worden. Gebeurt dit niet, dan zal het bedrijf  uit  Indonesië  verbannen

 

worden. In facebook, twitter, whatsapp en tal van andere communicatiemiddelen moet de zogenaamde “regenboog-app” verwijderd worden, evenals het symbool van twee poppetjes die elkaars hand vasthouden. Al deze apps worden veel gebruikt in de homowereld in Indonesië.

Van regeringswege wil men echter nog niet zover gaan om de homoseksualiteit te verbieden. Verwacht wordt echter dat dit toch onder druk van islamitische organisaties niet zo lang meer zal duren.

 

De laatste maatregel is een totale blokkade van het sociale platform Tumblr. Volgens kwade stemmen zou deze naast pornografisch materiaal ook veel informatie bieden van en voor LGBT’s. Zodra Tumblr besluit om porno en dergelijke info te bannen van hun sites, kan overwogen worden hen weer tot het web toe te laten, belooft de regering.  

 

De huidige situatie staat in schril contrast met hoe er nog geen twee jaar geleden met LGBT’s werd omgegaan, zegt NOS-correspondent Michel Maas. “Toen zaten in alle grote televisieshows en soapseries. Niemand stoorde zich eraan. Nu zijn die mensen allemaal van het scherm geweerd, “omdat ze een bedreiging vormen voor de normen en waarden in  het land”.

De discussies zorgen voor een verdeelde overheid, waarbij de ene helft militant is en de andere helft het er weliswaar niet mee eens is, maar hier toch niet voor uit durft te komen. De eersten steunen een groep islamgeleerden die van mening zijn dat LGBT’s strafrechtelijk vervolgd dienen te worden en de tweede groep is van mening dat ook LGBT’s mensen-rechten hebben, alhoewel ook zij vinden dat het een behandeling gevonden moet worden om hen van deze “ziekte” af te helpen.  Voorlichtingsbijeenkomsten voor bijvoorbeeld HIV en Aids worden vaak verstoord door knokploegen. “Ze gaan gewoon voor de deur staan en jagen iedereen weg die binnen wil komen”. Er komt een stemming, die het land rijp maakt voor regelrechte aanvallen op allerhande minderheden.

 

 

 ICM 19.3.16

Lees verder…

10897297453?profile=original

Beste/Lieve
Nederlands-Indische Gemeenschap (NIG)

Ik roep U op om onze ruggen te Rechten en op te komen voor onze Gemeenschap.
Ondersteun alle Nederlands-Indische mensen die “Recht” hebben op:
1) Erkenning m.n. van onze Geschiedenis en
2) datgene wat Indonesië aan Nederland heeft Afbetaald voor o.a. Het totale Tractatenverdrag van 1966 te Wassenaar (TvW66). Kent U dit Verdrag???
>
Zet s.v.p. Uw handtekening onder de Petitie TvW'66: Ook al bent U vóór 1947 naar Nederland gekomen waardoor U wel het recht hebt gehad om de Japanse Ereschuld te verkrijgen, de strijd van JES die persoonlijk is gevoerd door mijn Oom Sjoerd Lapré, Volhardend in datgene wat ons is aangedaan en Recht hebben van herstel. Ook al hebben de KNIL-ers en de Ambtenaren hun achterstallige salarissen verkregen uit het 1e deel van het Tractaatverdrag 1966, het is nog niet voorbij... Nu moeten wij met z’n ALLEN strijden voor de uitvoering van het 2e en 3e gedeelte van het Tractaat van Wassenaar ‘66. Immers de Tweede Kamer heeft alleen maar het eerste deel behandeld!

a) Ik verwacht niet van Frits Bolkenstein dat hij over de daken roept dat hij een Indische Nederlander is, maar mag ik wel verwachten dat hij zijn eigen Gemeenschap Recht doet?

b) Mag ik van Halbe Zijlstra verwachten dat als hij roept : “Waar is dat geld gebleven?”,  hij NA de verkiezingen zich ook inzet om het Kabinet aan te spreken op het door Indonesië betaalde geld. Zodat het kan worden overgedragen aan diegenen die daar “RECHT” op hebben?

c) Mag ik van Gerrit Zalm verwachten, dat hij “ONS GELD” goed heeft belegd en NU eindelijk eens overgaat tot “het ons OOK doen toekomen?”

d) Mark Rutte, lieg nu eens niet en laat de geschiedenis zich niet herhalen (vluchtelingen). Het zou de NL.-Kabinetten en de Geloofwaardigheid van de politiek in Nederland op een goed spoor zetten in de wereld (bruggen-bouwen).
>
Mag ik van de totale Nederlands-Indische Gemeenschap: dit zijn -Slachtoffers van de Japanse bezetting te Indonesië, -de Buitenkampers, -de Uitgewezen Totoks etc. etc. verwachten, dat zij zich OOK inzetten voor hun gevluchte en getraumatiseerde NIG? Namelijk voor hen die na 1946 gevlucht zijn naar aanleiding van de Bersiap-periode uit Indonesië, -die huis en haard, hun werk, kortom ALLES daardoor verloren zijn, -die hun bedrijven en banktegoeden hebben moeten achterlaten, -DAARNA slecht zijn ontvangen in Nederland, -zij die hun reis etc. etc. hebben moeten terugbetalen aan de Nederlandse Staat.
>
INDONESIË heeft deze schuld op zich genomen en heeft HET GELD VOOR DE NL-INDISCHE GEMEENSCHAP in 2003 REEDS AFBETAALD aan de NEDERLANDSE MINISTER van BUITENLANDSE ZAKEN. Waarom ERKENT ook dit Kabinet, onze geschiedenis niet en betaalt het bedrag aan ons uit? Is dat “ook” niet de bedoeling van het “Bruggen-Bouwen” naar de toekomst?
>
NOGMAALS: Het is géén geld uit de Rijksbegroting van Nederland, maar het geld dat Indonesië voor de NIG heeft afbetaald (NU al meer dan € 2.4 miljard) !!
>
De Nederlands Indische Gemeenschap voelt zich ONRECHT AANGEDAAN en ZWAAR GEDISCRIMINEERD. Ik verzoek U (NIG): “Steun elkaar en kom op voor ONS RECHT en voor onze (diepzwarte) Nederlands-Indische Historie.”
>Het gaat tenslotte in het leven niet enkel en alleen maar om geld.

>Rolo E. Lapré

10897237288?profile=original10897237700?profile=original

Steun ons om ons werk af te maken door te tekenen en te doneren
                           

Indische zaak - Het Traktaat van10897237288?profile=originalWassenaar 1966 

Hier Onderteken petitie   < of >    Kijken wie er getekend hebben

ICM 21.3.2017

Lees verder…

10897308292?profile=originalDe dekolonisatie van Nederlands-Indië        Door: Gert Oostindie

Tijdens de dekolonisatieoorlog met Indonesië trad Nederland soms uiterst gewelddadig op. Nog steeds is niet duidelijk of sprake was van excessen of van routineus geweld. Toch wordt een uitgebreid onderzoek nog altijd tegen-gehouden.

In juli 1949, in de nadagen van de dekolonisatieoorlog in Indonesië, liep een Nederlandse patrouille onder leiding van marinier Leen Teeken in een hinderlaag bij het Oost-Javaanse dorp Prambon Wetan. Vier militairen, onder wie Teeken zelf, en een Chinese spion werden gedood. Zes anderen werden gevangengenomen.

Nederland dacht dat die ook dood waren, maar twee maanden later doken zij weer op en werden ze geruild met Indonesische vrijheidsstrijders.

Het verhaal van de patrouille-Teeken was in Nederland al langer bekend. Onlangs berichtte NRC Handelsblad op basis van onderzoek van de Nederlandse fotografe Marjolein van Pagee echter dat dit onvolledig was. Daags nadat de patrouille in de hinderlaag was gelopen overvielen Nederlandse mariniers het dorp. Door hun vergeldingsactie werden zo’n zestig Javaanse burgers gedood en vijftig huizen in brand gestoken. Dat is althans wat Van Pagee opmaakte uit een bewaard gebleven schrift van de dorps-schrijver.

Is ook dat tweede verhaal, de vergeldingsactie, waar? Dat is op basis van een enkel krantenartikel uiteraard niet vast te stellen. Ondenkbaar is het echter beslist niet. Naarmate er meer onderzoek wordt gedaan naar het optreden van het Nederlandse leger tijdens deze vuile dekolonisatieoorlog duiken er meer gevallen op, die wij nu kwalificeren als oorlogs-misdaden. En zeer vaak ging het, zo blijkt uit onderzoek, inderdaad om represailles voor gesneuvelde makkers.
In dat stramien passen de vergeldingsacties voor de patrouille-Teeken naadloos. Al in 1992 suggereerde veteraan Wim Hornman dat hier keihard was opgetreden: ‘Ze walsten door de dorpen en de dessa’s heen. Ze verhoorden gevangenen. Ze verdroegen geen tegenstand.’
Maar daarmee is de bredere vraag, of het Nederlandse leger zich schuldig maakte aan systematische ‘contraterreur’, uiteraard nog niet beantwoord.
 

‘Ze walsten door de dorpen en   de dessa’s heen, verhoorden gevangenen en verdroegen geen tegenstand’. De dekolonisatie-oorlog in Indonesië was de grootste militaire operatie uit onze geschiedenis. Er waren 100.000 dienstplichtigen, 50.000 oorlogs-vrijwilligers, enkele duizenden beroepsmilitairen, plus zo’n 70.000 mannen van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL) bij betrokken. In het totaal dienden er dus ruim 220.000 manschappen onder Nederlandse vlag. De missie die de militairen werd opgedragen was dan wel koloniaal, maar klinkt vanuit hedendaags perspectief ook weer verrassend bekend: het herstellen van rust en veiligheid, en het creëren van de voorwaarden voor wederopbouw na een desastreuze buitenlandse bezetting.


10897317682?profile=originalDe werkelijkheid was echter veel gecompliceerder. Op 17 augustus 1945 proclameerden Soekarno en Mohammad Hatta onafhankelijke Republiek Indonesië. Dat was twee dagen na de Japanse capitulatie. Nederland hoopte na de capitulatie het koloniale gezag zo snel mogelijk te herstellen, hoewel er wel ruimte was voor een zeer geleidelijke dekolonisatie onder Haagse regie. Maar de republikeinen daarentegen wilden niets minder dan Merdeka, volledige onafhankelijkheid en vrijheid.

In de volgende vier jaren werd veel onderhandeld, maar nog meer gestreden. Indonesisch geweld in de zogenoemde bersiap, tussen september 1945 en begin 1946, leidde tot vele duizenden doden onder etnische minder-heden (Europeanen, Indo’s en Chinezen). Daarnaast, en lang-duriger, was er een bloedige strijd tussen rivaliserende Indonesische groepen onderling. Tegelijk werd er een onversneden dekolonisatie-oorlog gevoerd tussen de Nederlandse krijgsmacht en het republikeinse leger.

Nederland zag in dat er onderhandeld moest worden. Dit was mede noodzakelijk omdat de internationale publieke opinie steeds kritischer werd over het Nederlandse beleid. Tot tweemaal toe leek een onderhandelde vrede binnen handbereik, maar door toedoen van haviken aan beide zijden werden deze kansen gemist.
Het treurige alternatief was voortzetting en uitbreiding van de oorlog. Dat bleef niet beperkt tot de twee Nederlandse ‘politionele acties’, zo genoemd in de vergeefse hoop het buitenland ervan te overtuigen dat het niet ging om een onafhankelijkheids-strijd van een kolonie tegen een koloniale mogendheid, maar slechts om het bestrijden van binnenlandse verstoringen van de openbare orde.

 

Deze acties in 1947 en 1948-1949 wezen uit dat het Nederlandse leger een conventionele oorlog althans op korte termijn kon winnen; vrijwel heel Java en grote delen van Sumatra werden min of meer onder controle gebracht. De acties zetten Nederland in de internationale opinie echter in de beklaagdenbank.

Nederlandse militairen in Indië

 

Bovendien werd steeds duidelijker dat de militaire tak van de republikeinen, de Tentara Nasional Indonesia (TNI), en ook allerlei andere strijdgroepen een veel grotere bedreiging vormden doordat zij kozen voor een guerrillaoorlog. Die tactiek lokte Nederlandse contraguerrilla uit, die waarschijnlijk veel meer slachtoffers eiste dan de oorlogvoering gedurende de kortstondige politionele acties, maar ook steeds minder perspectief op een definitieve overwinning bood.

Intussen was de daadwerkelijke militaire controle van Nederland, ondanks de schijnbare successen van de politionele acties, zeer beperkt. De grote legermacht was nog altijd veel te klein voor het enorme oppervlak waar de koloniale orde moest worden gehandhaafd, en bovendien lukte het niet het vooroorlogse civiele apparaat weer op orde te krijgen.
 
Uiteindelijk werd de dekolonisatie-oorlog toch tot een einde gebracht aan de onderhandelingstafel.     Op 7 mei 1949 tekenden de onderhandelaars Mohamed Roem en Jan Herman van Roijen een akkoord dat wél de basis zou vormen voor de soevereiniteits-overdracht, op 27 december 1949. Een wapenstilstand werd al op 3 augustus van kracht, slechts een dag of tien na het drama in Prambon Wetan, vandaar de latere uitruil van krijgsgevangenen. Ditmaal zwegen de wapens. De repatriëring van de Nederlandse troepen ging van start, al kwamen de laatste militairen pas begin 1951 terug – eerder was niet mogelijk, omdat de scheeps-capaciteit nogal tekortschoot.

Het aantal in de periode 1945-1950 in Indonesië omgekomen militairen in Nederlandse dienst bedroeg 4751, exclusief doden bij hulpkorpsen, Rode Kruis en politiemensen; het Nationaal Indië-monument in Roermond houdt een cijfer aan van 6226. Beide cijfers liggen zeer waarschijnlijk lager dan het aantal Europese slachtoffers van de Bersiap-periode, en zeker van het aantal doden aan Indonesische zijde, dat gewoonlijk rond de 100.000 wordt geschat – een wilde gok, waarbij bovendien moet worden aangetekend dat een aanzienlijk deel van hen niet stierf door Nederlands geweld, maar in de onderlinge strijd van de diverse Indonesische strijdende partijen.
 

Verkeerde kant van de geschiedenis

 

In 2005 gaf Nederland toe dat het ‘aan de verkeerde kant van de geschiedenis’ had gestaan. Het zou tot 2005 duren voordat de Nederlandse regering uitsprak dat ons land, achteraf bezien, in deze oorlog ‘aan de verkeerde kant van de geschiedenis’ had gestaan. ‘We’ hadden indertijd niet begrepen dat de tijden voorgoed veranderd waren, dat onze rol in Indonesië was uitgespeeld. Het hoge woord was eruit, bij monde van minister van Buitenlandse Zaken Ben Bot, zelf een ‘Indische jongen’ en daarom beter in staat geacht deze pijnlijke boodschap te delen met veteranen en repatrianten uit het verloren Indië.

 
De missie waarmee de Nederlandse militairen op pad waren gestuurd, werd omschreven als een vredesmissie, als opbouwwerk. Dat daar oorlogs-handelingen aan vast konden zitten, zal duidelijk zijn geweest. Maar de duur, omvang en intensiteit van wat uiteindelijk een dekolonisatieoorlog werd, waren van geheel andere orde dan verwacht. Aan Nederlandse zijde schatten alle partijen – politiek, militair, publieke opinie – dit aanvankelijk veel te optimistisch in. En toen ze hun vergissing eindelijk inzagen, bleek een exit strategy niet zomaar voorhanden. Bovendien bleek de oorlog steeds vuiler te worden, mede omdat de tegenpartij noodgedwongen voor een guerrilla koos.


Al tijdens de oorlog zelf doken berichten op in de Nederlandse pers over ‘moffengedrag’ tegen Indonesiërs. Die werden echter overstemd door zorgvuldig geregistreerd positief nieuws over ‘onze jongens in Indië’. Na de soevereiniteitsoverdracht werd het stil. Het duurde zo’n twintig jaar, tot 1969, voor het publieke stilzwijgen werd doorbroken. Veteraan Joop Hueting zocht al langere tijd het nieuws met verklaringen over de oorlogs-misdaden, begaan door de Nederlandse militairen. Het duurde – kenmerkend – jaren voor hij eindelijk een forum vond, eerst in de Volkskrant, vervolgens op het nog betrekkelijk nieuwe medium de televisie.

Huetings optreden in het VARA-televisieprogramma Achter het Nieuws leidde tot verhitte discussies, debatten in de Tweede Kamer en een onder hoge tijdsdruk vervaardigd onderzoeks-rapport van een ambtelijke commissie dat de geschiedenis in zou gaan als de Excessennota, gebaseerd op eerder verricht juridisch onderzoek dat politiek noch juridisch was gedeeld. Het ging dus om onderzoek naar misdrijven die uitdrukkelijk als zodanig waren gerapporteerd, zoals de operaties van het beruchte Korps Speciale Troepen onder kapitein Raymond Westerling: standrechtelijke executies van gevangen militairen en dorpelingen, martelingen, verkrachting, brandstichtingen en plundering.

 

De commissie beschouwde het rapport slechts als een eerste inventarisatie, maar de politiek wilde deze geschiedenis snel begraven. Eigenhandig schreef minister-president Piet de Jong, zelf voormalig marineman, dat er weliswaar sprake was geweest van betreurenswaardige ‘excessen’, maar dat de militairen aan Nederlandse zijde zich in de regel goed hadden gedragen: ‘De Regering betreurt dat er zich excessen hebben voorgedaan, maar zij handhaaft haar opvatting, dat de krijgsmacht als geheel zich in Indonesië correct heeft gedragen. Verzamelde gegevens bevestigen, dat van systematische wreedheid geen sprake is geweest.’
In het Kamerdebat over de Excessennota drong onder meer oppositieleider Joop den Uyl (PvdA) aan op een parlementaire onderzoekscommissie, maar een meerderheid in de Tweede Kamer wees dit af. De beslissing noch een parlementair onderzoek, noch een grondig wetenschappelijk onderzoek te laten uitvoeren   naar de oorlogvoering, inclusief mogelijke oorlogsmisdaden, was gevoed door de angst een doos van Pandora te openen.

Verdwenen daarmee de oorlog, en de vraag naar oorlogsmisdaden, in de spreekwoordelijke doofpot? Nee. Vanaf 1969 is het nodige onderzoek gedaan; veel daarvan as juist gericht op gebeurtenissen die al in 1969 als ‘excessen’ waren geclassificeerd. Telkens weer kwam de koloniale oorlog in het nieuws, publiceerden journalisten over nieuwe vondsten of brachten bekende feiten als nieuws. Er werden rechtszaken gevoerd over oorlogsmisdaden; de rechter dwong de staat in deze specifieke gevallen tot erkenning, excuses en schadeloosstelling. Onderzoekers plozen archieven uit, interviewden militairen en politici. Veteranen schreven hun memoires. Er was geen sprake meer van verdoezeling.


Maar daarmee is allerminst gezegd dat het onderzoek bevredigend is afgerond, en al helemaal niet dat de vraag is beantwoord of het Nederlandse leger zich al dan niet systematisch aan oorlogsmisdaden heeft schuldig gemaakt. Dat dit incidenteel wél het geval is geweest, is allang erkend, en de Excessennota blijft daarbij een belangrijke bron. Al was het dan pas na rechterlijke vonnissen, Nederland heeft officieel erkend dat er in het Javaanse dorp Rawagedeh en in Zuid-Sulawesi oorlogsmisdaden zijn gepleegd en heeft daar de weduwen van vermoorde dorpelingen ook een financiële tegemoetkoming betaald; de benaming ‘schade-loosstelling’ is overigens een pervers woord in dit verband.
Ook heeft het kabinet-Rutte II aangegeven nieuwe gevallen die aan het licht komen op dezelfde wijze te zullen behandelen. Er lijkt nu ook ruimte te komen om kinderen van slachtoffers te compenseren. Dus met andere woorden, als de nabestaanden van vermoorde dorpelingen uit Prambon Wetan hun zaak ‘hard’ weten te maken, zal Nederland de inmiddels bekende gebaren maken.

10897318467?profile=originalMaar daarmee weten we nog steeds niet of we het hebben over excessen of routineus geweld. Mede daarom bepleitten drie instituten – het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde (KITLV), het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH) en het Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies (NIOD) – in juni 2012 in de Volkskrant een breed onderzoek naar de dekolonisatieoorlog, en in het bijzonder het Nederlandse militaire optreden. Het pleidooi van de instituten was om de discussie breder te trekken, inhoudelijker te maken, ‘niet om te moraliseren, maar om ons te helpen begrijpen wat de aard van het geweld en het Nederlandse optreden was’.
 

Frans Timmermans was eerst vóór, later tegen

 

Frans Timmermans was als Kamerlid vóór nader onderzoek, maar als minister van Buitenlandse Zaken tegen. Het pleidooi leidde tot een golf van overwegend positieve publiciteit, ondersteunende commentaren in toonaangevende kranten en Kamervragen en -debatten. De uitkomst was echter teleur-stellend. Het toen regerende kabinet-Rutte I gaf aan dat de instituten uiteraard alle vrijheid hadden om het bepleite onderzoek uit te voeren, maar wilde het niet financieel steunen. Het tweede kabinet-Rutte bevestigde dit standpunt, waarbij publiekelijk en vertrouwelijk werd gewezen op de opvattingen van de Indonesische regering, die te kennen had gegeven liever gezamenlijk naar de toekomst te willen kijken dan terug te blikken op deze delicate periode uit het gemeen-schappelijke verleden. Pikant in dit alles was de rol van Frans Timmermans, als Kamerlid voor de oppositionele PvdA ten tijde van Rutte I nog voorstander van het onderzoek en overheidssteun daarvoor, als minister van Buitenlandse Zaken in het tweede kabinet-Rutte echter tot andere gedachten gebracht.

 

Waarom toch die weigering een breed onderzoek te financieren dat ertoe kan bijdragen om de onderste steen boven te krijgen? We kunnen niet uitsluiten dat zorgen om het Nederlandse (militaire) imago en eventueel ook financiële claims een rol spelen. Maar het heeft er alle schijn van dat de Indonesische opstelling van groter belang is. Tot op heden heeft geen Indonesische regering ooit belangstelling getoond voor serieus historisch onderzoek naar de dekolonisatieoorlog, al dan niet in samenwerking met Nederland uitgevoerd.

Dat is niet vreemd. Onbevangen historisch onderzoek zou het beeld ondergraven van één verenigd heroïsch volk dat onder leiding van het leger de kolonisator het land uit vocht. Openheid van Nederlandse zijde over oorlogs-misdaden begaan in de jaren 1945-1950 zou bovendien in de Indonesische samenleving de roep kunnen versterken om kritisch onderzoek naar de massale moordpartijen, deels onder regie van het leger, in de jaren 1965-1966.

Er zijn wel signalen van een begin van openheid aan Indonesische zijde, maar feit blijft dat Den Haag zich inderdaad kan verschuilen achter het standpunt van Jakarta dat onderzoek naar deze periode belastend kan zijn voor de bilaterale betrekkingen. Maar het blijft, op z’n minst, buitengewoon opmerkelijk dat Indonesië kennelijk zo’n sterk stempel kan zetten op het Nederlandse onderzoek naar de eigen militaire en koloniale geschiedenis.

 

Meer weten

 

Een breed overzicht van de dekolonisatie geven Wim van den Doel, Afscheid van Indië. De val van het Nederlandse imperium in Indië (2000) en J.A.A. de Jong, Avondschot. Hoe Nederland zich terugtrok uit zijn Aziatisch imperium (2011). Zie ook Ad van Liempt, Nederland valt aan: Op weg naar de oorlog met Indonesië 1947 (2012).


Een overzicht van de oorlog, de nasleep in Nederland en de visie van de veteranen biedt Stef Scagliola, Last van oorlog: De Nederlandse oorlogsmisdaden in Indonesië en hun verwerking (2002). De klassieke studie over ‘excessief geweld’ is Ontsporing van geweld: Over het Nederlands/Indisch/Indonesisch conflict (1971/2012) van de veteranen, tevens sociologen, J.A.A. van Doorn en W.J. Hendrix.
J.A. de Moor schreef Westerling’s oorlog: Indonesië̈ 1945-1950: De geschiedenis van de commando’s en parachutisten in Nederlands-Indië 1945-1950 (1999).

 

Bron: Historisch Nieuwsblad

19.3.2016

Lees verder…

Dodentocht in de bergen Door: Hans Vervoort

10897318698?profile=originalDodentocht in de bergen         Door:  Hans Vervoort

Het grote oorlogsgravenkerkhof Kembang Kuning in Surabaya is indrukwekkend. Duizenden witte kruisen van WO-II-slachtoffers staan keurig in lange rijen naast elkaar en als je er langs loopt hergroeperen ze zich in steeds andere wiskundige patronen van diagonalen en loodlijnen.

"Verzamelgraf" is een vaak voorkomend opschrift. Op een centrale plek staat het gedenk-teken voor ("Ik val aan, volg mij") Karel Doorman en de vele matrozen die deden wat hij vroeg.

Helemaal vooraan liggen de kinderen. Hun kruisen zijn kleiner dan van de volwassenen, die van de meisjes eindigen in een bloempatroon. Jongens en meisjes liggen gelukkig wel bij en door elkaar.

Mijn broertje ligt op rij BBB, nummer 22. Hij stierf, zes jaar oud, in 1944 in kamp Ambarawa 6 en ik heb maar één herinnering aan hem. Hij zat rechtop in het bed van het ziekenzaaltje, een vrolijk en druk kind, en vertelde opgewonden dat hij die dag iets raars had beleefd: hij moest niezen en lachen tegelijk! "En, wat deed je?"vroeg ik gespannen. Ik was zijn jongere broertje, ik had nog veel te leren.

 

Zes van de acht kinderen van het gezin Engelenburg (leeftijden: van 3 tot 11 jaar oud)

 

Wat hij antwoordde is uit mijn geheugen gewist, ik moet het doen met dit ene beeld van hem.

Hij ligt nu alweer bijna 70 jaar op Kembang Kuning, maar hij wordt geen dag ouder. Ik heb hem bezocht in 1974 en in 2006 opnieuw.

Beide keren viel me op hoeveel kinderen Engelenburg er in zijn omgeving lagen, acht in totaal, vijf meisjes en drie jongens, in leeftijd variërend van drie tot 11 jaar. Welke ramp was hen overkomen? Allen overleden op 29 oktober 1945.

In de Bersiaptijd dus. Zo heet de gewelddadige periode van zes maanden die volgde na de capitulatie van Japan op 15 augustus 1945 en het twee dagen later uitroepen van`de Republik Indonesia door de nationalistische leiders Sukarno en Hatta.  

 

De Engelse bevrijders van Ned.-Indie hadden maar een deel van Java en de andere eilanden onder controle en de kersverse regering van de nieuwe republiek had te weinig middelen om in haar gebied de orde te handhaven. In het machtsvacuüm dat ontstond oefenden groepen Pemoeda's - fanatieke jonge Indonesiërs - een terreurbewind uit dat erg veel slachtoffers maakte onder de zojuist bevrijde Hollanders en Indische Nederlanders.     

De schattingen lopen uiteen tot 20.000 slachtoffers.

Het leidde uiteindelijk tot de   grote uittocht van de Indische gemeenschap naar het onbekende vaderland aan de Noordzee.

 

Eenmaal daar aangekomen merkte men al snel dat er bij de Nederlanders weinig interesse was voor oorlogsgebeurtenissen die overzee hadden plaatsgevonden. In de loop van de tijd is dat wel wat veranderd. Inmiddels wordt jaarlijks op 15 augustus herdacht dat honderdduizend Nederlanders de gehele oorlog in Japanse interneringskampen hebben door-gebracht en over de politionele acties is veel gepubliceerd. Maar de Bersiaptijd die daartussen lag is in Nederland niet bekend, terwijl dat voor de Indische groep juist de ergste van alle tijden was.

 

10897319861?profile=originalOmgeving Watesbelung (2006)

 

Waaróm wordt daar nooit over geschreven, vroeg ik mij vaak af.

De oorzaak kan eigenlijk alleen zijn dat het idee van gewelddadige Indonesiërs niet past in het schuldbewuste beeld dat we in de afgelopen vijftig jaar hebben geschapen van onze koloniale tijd. De Nederlanders overheersten daar 3 eeuwen lang een vreed-zaam en dociel volk en toen het zijn vrijheid opeiste stuurden we er een leger van 100.000 man op af en noemden het een "politionele actie". Bij zoveel spijt over wat wij zelf hebben aangericht past niet het beeld van de jonge Pemoeda's die - altijd groepsgewijs - met kapmes en speren duizenden (Indo)-Europese vrouwen en kinderen doodden in een orgie van fanatiek geweld en soms uit pure roofzucht. Dat half jaar waarin de machtsverdeling anders lag en meteen tot misbruik leidde past niet in het plaatje van onze koloniale schuld.

En zo liggen de Engelenburgs en alle andere Bersiap-slachtoffers al zestig jaar te wachten op het schrijven van hun stukje van de geschiedenis. Daar, op de begraafplaats Kembang Kuning beloofde ik mijn broertje dat ik het drama van zijn kerkhof-buurtjes dit keer echt zou achterhalen. Na mijn vorige bezoek, in 1974 had ik dat ook geprobeerd, maar kwam toen nergens..Nu - met internet als vraagbaak - zou het allicht beter gaan.

 

Toch werd het een lange zoektocht. Geen van de honderden Engelenburg-hits die Google opleverde leidde tot iets. Het slachtofferregister van de Oorlogsgravenstichting gaf een kleine aanwijzing: de familie Engelenburg was overleden in Ngadireso, een piepklein dorpje in de bergen van Oost-Java. Maar "Ngadireso" liet op internet geen lampje branden. Dan de Oorlogsgravenstichting maar eens aangeschreven of zij misschien nog wat meer wisten over hun doden. Dat leverde nieuws op:   de Engelenburgs woonden in Toempang, een ander dorpje bij Malang, en waren naar Ngadireso gevoerd en daar om het leven gebracht. En alhoewel die informatie uiteindelijk niet bleek te kloppen gaf ze toch de doorbraak. Want op internet stond een artikel van de historicus H. Bussemaker, waarin Toempang werd genoemd als de plaats waar 39 Bersiap-moorden hadden plaatsgevonden.

 

Namen wist hij niet, maar het was een begin. Het googlen van de naam Toempang in combinatie met "oktober 1945" bracht me op de genealogische website van de familie Moormann. In die familie was een vrouw van vijftig jaar in oktober 1945 in Toempang overleden. Zo jong dood en precies in die maand? Op de bonnefooi mailde ik de webmaster of mevrouw Moormann misschien één van de Toempang-slachtoffers was. Per omgaande berichtte hij dat het hier Geertruida (Riep) Moormann-Vlaanderen betrof die samen met haar zoontje Clemens (11 jaar) inderdaad door de Pemoeda's om het leven was gebracht..

 

10897319497?profile=originalRiep Moormann in de jaren ‘30

 

Via hem kwam ik in contact met Ineke Moormann, de jongste dochter die - destijds vijftien jaar - bij toeval het bloedbad was ontlopen.. En plotseling vielen alle stukjes op hun plaats, want Ineke vertelde me dat zij op dat moment in Malang was met een zekere Roos Engelenburg die toen dertien was en haar hele familie verloor bij de onlusten.

Roos Engelenburg! Zij was het negende kind, de oudste. En zij leefde nog!

Met behulp van Ineke Moormann en Roos Engelenburg, nu 76 en 74 jaar oud, heb ik de laatste jaren en dagen van hun vermoorde familieleden reconstrueerd.

Makkelijk ging hen dat niet af, en Roos moest zelfs afhaken omdat de herinneringen haar teveel werden. Hier is hun verhaal.

Een beetje oorlog

 

Malang is één van de mooiste plaatsen van Indonesië en van oudsher het centrum van een vruchtbaar gebied.. Boven Malang, in de aanloop van de hoogste berg van Java, de Semeru (3600 meter), liggen enkele bergdorpjes temidden van sawah's en plantages. Tumpang ligt het laagst, op zo'n 600 meter boven de zeespiegel. Vanuit Malang ging voor de oorlog enkele keren per dag een stoomtram naar dit plaatsje, een tocht van 20 kilometer..Wilde je van Tumpang verder de heuvels in, naar successievelijk Watesbelung, Ngadireso of Poncokusumo (op 900 meter hoogte), dan nam je een dokar, een paard-en-wagen om dan onder het geklikklak van de paardenhoeven de soms steile weg naar boven te gaan. De plaatsjes lagen zo'n vijf kilometer uit elkaar aan de weg die naar boven liep.

 

10897320082?profile=originalLandweg naar Ngadireso (2006)

 

In Watesbelung woonde in 1942 de familie Moormann in een groot stenen huis. "Het was heerlijk daar, heel mooi en vredig", herinnert Ineke zich, "We woonden aan een kleine rivier en achter ons huis tot aan de bergen waren allemaal sawah's. . Mijn vader en mijn oudste broer Sam hadden overal wat grond die ze bebouwden. De plantages in de buurt bestonden het meest uit koffie, thee, suiker, kapok, sinaasappelen, ananas, bananen. Niet allemaal van ons hoor! Ook Indonesiërs hadden hier grond voor bebouwing en niet te vergeten rijstvelden en maïs-velden. Wij Moormannen zaten vooral in de suiker, de Vlaanderen's (mijn moeders kant) hadden het meer op koffie en thee."

Vader Moormann en Marie (Riep) Vlaanderen. trouwden in 1914 en kregen samen 12 kinderen waarvan er in 1942 nog 11 leven, 4 dochters en 7 zoons. De oudste zoons helpen altijd in en om het huis.

 

De oorlog maakt een abrupt eind aan het ritme van het plantersbestaan. De twee oudste zoons, Sam en Alex worden in het begin van 1942 opgeroepen voor respectievelijk het leger en de marine. Alex, die eerder een priesterstudie afbrak wordt "hospik" op één van de schepen van Karel Doorman en de familie krijgt na de oorlog een lintje en oorkonde toegestuurd: Alex heeft zich onderscheiden door "toen   het schip in zinkende toestand verkeerde, door te gaan met gewonden een plaats in de sloep te bezorgen en te weigeren het schip te verlaten, waarna hij, na eerst nog zijn zwemvest te hebben afgestaan, met het schip ten onder ging". Sam wordt na de capitulatie als krijgsgevangene naar de Japanse mijnen getransporteerd en werkt later aan de Birma spoorweg. Hij overleeft het.

 

Vader Moormann en de jongere zoons komen in Japanse burger-interneringskampen terecht, zoals uiteindelijk alle (Indo) Europese mannen van 17 tot 60 jaar. Voor de vrouwen en kinderen geldt dat "totoks" (volbloed Europeanen) ook al snel opgesloten worden     in de ca. 250 Jappen-kampen, verspreid over de eilanden. Alleen de Indo-Europese vrouwen en hun kinderen mogen buiten het kamp blijven wonen in hun eigen huizen. Ze moeten zich in leven houden met geïmproviseerde handeltjes nu de mannelijke kostverdieners weg zijn. Het is sappelen om in leven te blijven.

Als volbloed Hollandse zou Riep Moormann-Vlaanderen eigenlijk geïnterneerd moeten worden maar de Japanners laten haar met rust. De reden is vermoedelijk dat zij in het dorp een belangrijke rol vervult. Ineke: "Mijn moeder was geliefd in de buurt. Ze was zoiets als een verpleegkundige en beheerde het medicamenten-depot. Ze ging er altijd op uit, ook in de nacht, om mensen te verzorgen of doden af te leggen. Daar gaf ze zelfs haar laatste witte laken voor weg."

 

10897320496?profile=originalClem met de hond Hector

 

Op de vele foto's in Ineke's familiealbum staat Riep als een stevige, kordate moeder en huisvrouw. Maar naarmate de oorlog vordert merken de dochters dat moeders krachten beginnen  te slinken. Ineke: "In haar jeugd had mijn moeder een zware longontsteking gehad en ze moest leven met nog maar één long. Nu mijn vader en de broers weg waren stond mijn moeder er alleen voor en dat viel niet mee. De plantages lagen natuurlijk stil, er was gebrek aan voedsel en je kon merken dat moeder ten einde raad was en zich beroerd voelde. Ten slotte stuurde ze mijn oudere zussen weg omdat er in Watesbelung niet genoeg eten te krijgen was. Jo werkte in de verpleging in Toempang en Trees bij oma van Deuning. Daar heeft ze heel goed leren koken!"

 

Oma van Deuning woont in het hoger gelegen plaatsje Ngadireso. Ze is een jaar of zestig en kan hulp goed gebruiken. Voor de oorlog waren de jongens Moormann bevriend met oma's Indonesische pleegzoon Appi, maar die gedraagt zich de laatste tijd nogal anti-Nederlands. De Japanse bezetters stimuleren het nationalisme mits de leiders zich achter Japan scharen. Talloze jongeren sluiten zich aan bij paramilitaire groepen. Ook Appi is geradicaliseerd. Hij draait wel bij als de oorlog afgelopen is, hoopt Oma.

 

10897320676?profile=originalHet vermoedelijke huis van Oma van Deuning

 

In het grote huis in Watesbelung blijft Riep nu over met de jongste dochter Ineke en nakomertje Clemens, roepnaam Clem. Hij is bijna elf. Tiener Ineke haalt de emmers water uit de rivier, houdt de tuin schoon, en kookt als moeder daarvoor te zwak is. Even verderop ligt het enige andere stenen huis van het dorp en daar woont een Javaanse heer van adel. Zijn volledige naam is veel langer maar hij laat zich Atema noemen. Hij heeft een zwak voor de Moormanns en helpt waar hij kan. Riep verkoopt hem af en toe een stuk meubel, zodat ze weer wat geld heeft voor voedsel. Als alle ellende voorbij is koopt ze de meubels terug, is de afspraak.

Veel contact met andere Indische Nederlanders in de buurt heeft Riep niet. Eigenlijk alleen met Oma Deuning en de Engelenburgs die ook in Ngadireso wonen.

 

Opa Engelenburg heeft enkele sawahs en op een heuvel een sinaasappelplantage. Hij woont in het huis bovenaan de heuvel met zijn tweede, jonge vrouw Annie en hun dochtertje Felicienne (3 jaar) en zoontje Robbie (6). De oudste zoon Lothar uit zijn eerste huwelijk woont met zijn vrouw Miene beneden aan de heuvel. Ze hebben 7 kinderen. Roos is met haar dertien jaar de oudste, ze heeft vier zusjes en twee broertjes: John (11), de tweeling Benita en Evelien (10), zusje Willy (8), Richard (6) en Irene (4).

"We woonden naast het bos en speelden met elkaar", herinnert Roos zich 60 jaar later, "Er waren geen andere kinderen in de buurt om mee te spelen. We vermaakten ons met de honden, geiten, kippen. We hadden een heel gelukkige jeugd."

 

Vader Lothar Engelenburg wordt  in het begin van de oorlog opgeroepen voor het leger en belandt dan als krijgsgevangen sergeant van het KNIL op Sumatra, waar hij in 1944 door de Japanners wordt omgebracht. De Engelenburgs horen dit natuurlijk pas na de bevrijding. Net zoals de Moormanns moeten ook zij sappelen om de oorlog door te komen, maar dankzij opa's inspanningen op het land is er toch enig inkomen.

 

Bersiap

 

Eindelijk, in 1945, eindigt de oorlog. Het Japanse leger capituleert op 15 augustus 1945. Even lijkt het er op dat de goede tijden zullen terugkeren. Bij de Engelenburgs hopen ze dat vader Lothar spoedig thuis zal komen. Bij de Moormanns vindt de gezinshereniging al vrij snel plaats: vader en de jongere zoons

keren op eigen houtje uit de kampen terug en ook de dochters komen thuis. De mannen maken plannen om de plantages weer op te starten.

Natuurlijk hebben ze gehoord van de onafhankelijkheidsverklaring en de oprichting van de republiek, maar door hun verblijf in de interneringskampen hebben ze weinig gezien van de groei van het nationalisme bij de Indonesische jeugd. Ach, zo'n vaart zal het wel niet lopen, is hun eerste indruk

Al snel verandert de situatie. Na de onafhankelijkheidsverklaring steekt Sukarno enkele radio-redevoeringen af waarin hij oproept om het land te bevrijden van de Hollanders. Bersiap! (wees paraat!) is de kreet van de dag..

 

10897320695?profile=originalClemens (Clem), enkele dagen na zijn 11e verjaardag vermoord

 

De 44-jarige leider behoort zelf  tot de al wat oudere, tot compromissen bereid zijnde nationalisten en het is de bedoeling van zijn regering dat overal plaatselijke Komité's Nasional Indonesia opgericht worden die orde en gezag in de republiek zullen handhaven. In die

Komité’s nemen vooral wat oudere, gematigde nationalisten plaats en hun beleid bevalt de ongeduldige jongeren niet.

Groepjes Pemoeda's (jongeren) stropen het land af en waar-schuwen hun landgenoten dat er niets geleverd mag worden aan  de blanken. Met bamboesperen  en klewangs gewapend posten    ze voor de huizen van de (Indo)Europeanen. Het Merdeka (vrijheid)-geroep is niet van de lucht. Ook in Watesbelung en de andere bergdorpen slaat de revolutie aan. Soto-verkoper Bienki waarvan het dorp altijd dacht dat hij geestelijk niet helemaal in orde was, ontpopt zich nu als een echte hater van het Hollandse gezag. Ook Appi, de Indonesische pleegzoon van oma Deuning voegt zich bij de groep Pemoeda's die de bergdorpen terroriseert.

 

Riep Moormann met 11 van de uiteindelijk 12 kinderen (Clem moest nog geboren worden). Foto uit 1934

 

De sfeer in het land wordt met de dag dreigender. De Engelse overwinnaars beseffen dat zij in een wespennest terecht zijn gekomen. Veel geïnterneerde Europeanen, vooral vrouwen en kinderen, wachten in de over de eilanden verspreide burgerkampen nog op evacuatie, maar dat is in deze situatie te riskant. De Engelse legercommandant vindt een oplossing:hij geeft de gecapituleerde Japanse bewakers opdracht om hun bevrijde gevangenen nu te beschermen tegen de Pemoeda's. Dat scheelt, maar de buiten de kampen op het platteland wonende Indo-Europeanen zijn er niet mee geholpen. Zij worden nu het voornaamste mikpunt.

"Ze stonden 's avonds voor het huis en riepen 'Bunuh orang belanda' (doodt de blanken)", herinnert Ineke zich, "ze maakten lawaai met van alles, om je 's nachts wakker te houden.

Angst en nog eens angst, dat overheerste alles."

In Ngadireso besluit dan opa Engelenburg in overleg met moeder Miene dat Roos, die al dertien jaar is, voor haar veiligheid beter naar Malang kan vertrekken. De jongere kinderen zullen ze niet zo gauw iets doen, maar Roos kan gevaar lopen bij de opgewonden Pemoeda's. Roos gehoorzaamt gedwee.

 

Ook vader Sam Moormann is niet gerust en stuurt zijn dochters eveneens naar Malang, waar de situatie vermoedelijk stabieler is. Ook de jongste dochter, Ineke, vertrekt ditmaal. Ze is net vijftien geworden en krijgt een baantje in de keuken van het Malangse ziekenhuis Sawahan. Daar ziet ze Roos Engelenburg, ze kennen elkaar van de nonnen-school in Malang. Samen beleven ze hachelijke tijden want het idee dat in Malang de situatie stabiel is blijkt niet te kloppen. Japanners bewaken in opdracht van de Engelse overwinnaar het met prikkeldraad omgeven hospitaal-terrein. Zij gaan op 1 oktober de strijd aan met Pemoeda's als die het ziekenhuis beginnen te beschieten. Het verplegend personeel woont in een dienst-woning die voor het ziekenhuis ligt, direct in het schootsveld van het geweervuur. Drie dagen en nachten duurt het gevecht en Ineke en Roos brengen die tijd in doodsangst door, terwijl de kogels in de muren van het huis slaan   en ze het dreigende geschreeuw van de Pemoeda's horen. De Japanners houden lang stand, maar geven zich ten slotte toch over als het aantal gewonden oploopt. Het Indonesische leger (TNI) neemt het ziekenhuis in,   de sfeer is gespannen en onvriendelijk, maar zij laten toe dat de gewonden verzorgd worden. Ook Ineke en Roos - eigenlijk keukenhulp - worden ingezet om wonden te verbinden en doden af te leggen. Zelfs de gangen van het ziekenhuis liggen vol bloedende slachtoffers. Het is een gruwelijke ervaring voor de meisjes.

 

Als zij langs een ziekenzaal met gewonde Japanners lopen en      de jonge Roos in gedachten      een liedje fluit, valt dat verkeerd bij één van de TNI-soldaten die  op wacht staan. Hij denkt dat ze naar de Japanners fluit. De meisjes worden afgemarcheerd naar het Marinekamp, een verderop gelegen internerings-kamp, met de bajonet in de rug.

 

Alex (links) sneuvelde bij de Slag in de Javazee, met Clem

 

Daar worden zij na een bars verhoor een week opgesloten in een betonnen cel, met een betonnen brits en een matje. Ze leven op wat rijst en soep. Gelukkig worden ze na die week vrijgelaten, maar na de ondergane spanningen van de beschietingen en de horror van de verwondingen die zij moesten verzorgen slaat deze ervaring een diepe bres in de mentale reserves van de meisjes.

Intussen gaat het in Watesbelung ook steeds beroerder.

 

Het einde

 

Op 10 oktober kondigt het Malangse opperbestuur een officiële boycot af van de (Indo) Europese gemeenschap. Niemand mag hen meer iets verkopen, in de stad worden water en licht afgesloten, taxi's en betjakrijders moeten alle (Indo) Europese passagiers weigeren. Hun doden moeten ze zelf naar het kerkhof dragen en daar eigenhandig begraven. In Watesbelung zorgen Bienki en zijn kornuiten ervoor dat deze regels naar de letter gevolgd worden. En dit is pas het begin. Op 17 oktober wordt een algeheel arrestatiebevel voor alle Indo-Europese mannen en jongens van boven de veertien uitgevaardigd. Vader Moormann en de zojuist teruggekeerde zoons worden afgevoerd naar de gevangenis in Malang. Ook Opa Engelenburg wordt daar geïnter-neerd. Zijn jonge vrouw en zijn schoondochter blijven met de acht kinderen onbeschermd achter.

 

Foto met oorkondetekst van Alex Moormann

 

In Watesbelung voelt Riep Moormann zich onveilig in het grote huis, nu de mannen weggehaald zijn. Dit hoorde Ineke later van de Indonesische buren, die meeleefden maar weinig konden doen. Want alle hulp aan de belanda's werd gezien als verraad aan de republiek. Gelukkig voor Riep is er een logee, Tineke Boogaard, Ineke's beste vriendin van de nonnenschool.

"Ze was een weeskind", vertelt Ineke, "toen de oorlog uitbrak werd ze in een kostfamilie geplaatst en kreeg van de zoon des huizes van 18 jaar een kind. Voor ons Rooms-Katholieken was het een groot schandaal. Ik mocht van de nonnen niet eens met haar spreken zondags na de mis. Grote onzin natuurlijk, maar ja. Tineke was toen maar 13 of 14 jaar, het was heel erg voor haar. Het kindje is dood geboren en Tineke werd opgevangen door mijn moeder."

 

Tineke speelt met Clem en probeert met Riep iets te bedenken voor zijn verjaardag. Op de 24ste oktober zal hij elf worden en alhoewel hij natuurlijk geen cadeaus verwacht zullen ze toch proberen er iets van te maken. Maar het loopt anders. In de grote stad Surabaya, anderhalf uur rijden van Malang, stijgt de spanning tussen de bevolking en de Engelse troepen, gevechten breken daar uit. Via de radio slaat de volkswoede over naar de Pemoeda's in Malang en de bergdorpen. De terreur wordt verscherpt. Riep en de twee kinderen krijgen nu van het groepje Pemoeda's bevel dat ze permanent binnenshuis moeten blijven. Ze mogen zelfs geen water meer uit de rivier halen. Gelukkig is de regentijd net begonnen, dat helpt, maar de honger wordt na enige tijd ondraaglijk. Bang wachten Riep en de kinderen hun lot af.  

Ineke: "Meneer Atema heeft die dagen zijn leven op het spel gezet om moeder Clem en Tineke eten en drinken te verschaffen, al die nachten. Hij verdient de Hemel." En dan slaat ineens de vlam in de pan.

 

Ineke: "Wat ik weet heb ik van de heer Eliasar gehoord, onze Indonesische buurman (hij leeft allang niet meer). De Pemoeda's zijn met z'n zevenen de dorpen

afgegaan. Broertje Clem was tegen het verbod in op straat toen ze kwamen. Hij werd naar ons huis meegesleurd en daar begonnen ze met hun kapmessen. Moeder is nog om hulp gaan roepen bij meneer Eliasar. Ze kwam met flinke kapwonden aan hoofd en nek bij hem, hij woonde vijf minuten verderop. Hij heeft haar zo goed het kon geholpen met`de wonden en haar toen teruggestuurd naar huis. Ja, wat wil je, hij was doodsbang dat ze zijn gezin wat zouden aandoen. Indonesiërs die de blanken hielpen waren ook niet veilig! Moeder is in grote paniek zo goed en kwaad als het kon terug gestrompeld.

 

Landschap in de omgeving van Watesbelung en Ngadireso

 

Andere bewoners uit de buurt hebben mij later verteld dat mijn broertje Clem en Tineke Boogaard toen nog leefden, al waren ze al wel toegetakeld. Ze zijn in de schuilkelder gegooid die we achter het huis hadden gegraven en daar aan hun lot overgelaten. En zo doodgegaan. Niemand uit de omgeving durfde iets te doen. De Pemoeda's hebben in het huis alles kort en klein geslagen en het tenslotte in brand gestoken. En daarna gingen ze naar Ngadireso, waar de Engelenburgs woonden."

Het duurde lang voor Roos Engelenburg de kracht kon opbrengen om te beschrijven wat daar gebeurde. De tekst die zij mij stuurde is ontroerend in z'n karigheid en precisie.

 

"Wat er op de 29e oktober 1945 zich heeft afgespeeld ben ik te weten gekomen door het verhaal van ons kindermeisje die ik in

 

1991 in Ngadireso hebt ontmoet. Mijn moeder was op het moment dat de kinderen werden vermoord niet aanwezig. Ze was met ons kindermeisje de potten en pannen aan het wassen bij de bron (een goed kwartier lopen van ons huis).

Toen ze terug kwam zag ze wat er gebeurd was. Ons kindermeisje is heel hard weg gerend en heeft zich een week schuil gehouden.

Daarna hebben ze mijn moeder vermoord.

Van mensen in ons dorp heb ik vernomen dat een van de moordenaars zich later van het leven heeft beroofd.

Enkele kilometers verder bij ons vandaan woonde een vrouw die wij Oma Deuning noemden. Zij is door haar pleegzoon vermoord."

 

Zoon Wiet Moormann bij het graf van zijn moeder op Kembang Kuning

 

Oma van Deuning (63) werd niet getjingtjangd maar opgehangen. Misschien was dit bedoeld als een mildere dood dan het ombrengen met kapmessen.

De dodentocht is niet beperkt gebleven tot de veertien slachtoffers uit dit relaas. In totaal zijn door Pemoeda's in de vier boven elkaar gelegen bergdorpen Tumpang, Watesbelung, Ngadireso en Poncokusumo eind oktober 1945 39 mensen omgebracht, voornamelijk vrouwen en kinderen.                                          De Oorlogsgravenstichting draaide de namenlijst keurig voor me uit toen ik de vier bergdorpjes noemde en vroeg wie daar in oktober 1945 waren omgekomen.

 

In 1948 groef de ODO (Opsporingsdienst Overledenen) de lijken op, mede dankzij de aanwijzingen van Eliasar die met zijn beide zoons 28 slachtoffers had begraven. Hij vond dat zijn christenplicht en heeft die daad van naastenliefde duur moeten bekopen. Verdacht van "anti-republikeinse gezindheid" werd hij opgepakt en voor ruim drie maanden opgesloten in een van de cellen van de Veldpolitie-kazerne te Toempang. Toen hij terugkeerde naar Watesbelung bleek zijn huis gerampokt.

Het staat keurig genoteerd in een politierapport uit 1948, toen Malang weer onder Nederlands gezag stond. Er werden toen ook enkele Indonesische getuigen gehoord, en in de politiedossiers staan verschillende lijstjes met namen van de mogelijke daders. Daaronder een zekere "Bini - 40 jaar - soto-verkoper". Arrestaties hebben niet plaatsgehad, het gebeurde was te lang geleden.

Voordat de Pemoeda's op weg gingen naar de Moormanns en de Engelenburgs, hadden zij in het laagst gelegen plaatsje Toempang al verschrikkingen gebracht. Ineke en Roos konden mij er niets over vertellen en ook Eliasar bericht er niet over. Maar in een politierapport uit 1948 komt getuige Doelsaid Gondongan aan het woord over wat hij in Toempang heeft gezien..

Een moordpartij die ik persoonlijk heb waargenomen , was de moord op mevrouw W., mevrouw S. en hun familieleden. Voordat deze slachtpartij plaats vond, mochten de Nederlanders geen voedsel en water kopen (boycot). Twee of drie dagen daarna kwamen de extremisten bij mevr. S. thuis en vroegen aan de schoonzus van mevr. S., een Menadonese, het volgende:

"Mevrouw, wat voor landaard hebt

 

U? Wilt u gered worden dan moet U van hier weggaan en mengt u zich niet met de Belanda's. Zo niet dan moet U het zelf maar weten."

Bedoelde mevrouw (schoonzus van mevr. S.) antwoordde: "Ik ben getrouwd met 'toean'. Hoe kan ik hem verlaten en wel in deze moeilijke omstandigheden? In vreugde leefde ik met hem samen en in smart moet ik hem verlaten en van hem scheiden? Dat is toch niet menselijk?"

 

Bij het horen van deze woorden gingen de extremisten uiteen. Doch na enkele dagen verschenen ze weer en op die dag vond de moordpartij plaats. Middels klewangs, waarmee de extremisten toen bewapend waren, hebben ze de vrouwen afgeslacht. Tot een der slachtoffers behoorde ook de twaalfjarige Bobby (kleinzoon van mevr. S.). Bobby's lijf werd 'gebatjokt' (gestoken) doch was niet op slag dood, hij kon juist nog op zijn benen staan, doch de extremisten hebben hem onmiddellijk begraven. Oh, het was zo wreed."

 

Onderhoud aan de graven

 

De lichamen van alle 39 slachtoffers zijn in 1948 herbegraven op Kembang Kuning waar zij nu al tientallen jaren bij elkaar liggen. Maar regels zijn regels en zo komt het dat ik op Kembang Kuning wel acht kinderen Engelenburg zag, maar niet hun twee moeders. Die liggen verderop, in het volwassenen-gedeelte. "Dat vond ik zo zielig", vertelt een familielid van de Moormanns die de herbegrafenis

bijwoonde. Riep Moormann, haar zoontje Clem en Tineke Boogaard  liggen wel naast elkaar. De Bersiap duurde van oktober 1945 tot maart 1946. In dat korte tijdsbestek verdwenen op Java en de andere eilanden minstens 20.000 Hollanders en Indische Nederlanders. Dit waren vooral vrouwen en kinderen. Slechts 4000 dode lichamen werden teruggevonden.

Fotoverantwoording:

 

Zwart-wit foto's: Collectie Ineke van Oers - Moormann

Kleurenfoto's: Theo Bakkenes

Meer foto's bij dit verhaal kunt u vinden op:

 

http://www.hansvervoort.nl/index.php?page=_&floatingpageId=3&photoalbumId=15851

Wilt u meer documentatie (zoals de complete lijst van slachtoffers), mailt u dan naar:

hans.vervoort@xs4all.nl.

Literatuur:                         Bersiap - H. Bussemaker (Walburg Pers 2005)

ICM  20,.3 16

Lees verder…

Koenders heeft  met diepe knieval in Jakarta evenals de belangen van de Indische kwestie onderkent.

10897327056?profile=original

 

 

 Met een diepe knieval betreffende de kwestie Nederlandse excuses aan nabestaanden Rawagede 

 evenals toezegging dat het onderzoek naar aanleiding van de misstappen van Nederlandse militairen in het voormalige Indie waar Nederland door de rechter is veroordeeld. Dit in het belang zijn van de aanstaande goede verhoudingen met Indonesië. Uit zich doordat er aandacht wordt geschonken aan de problematiek van beide kanten belicht kan er eerst een einde worden gemaakt aan die problematiek van beide kanten.

 

Met dit gebaar / actie van Bert Koenders raken direct de andere Indische zaken (dossiers) betrokken bij die misstappen die als oorlogslachtoffers van dichtbij meemaakten, en door deze acties weer werden gewraakt door de Indonesische bevolking. Uiteindelijk ondragelijk leven leidde met dreiging van het leven, en uiteindelijk het land uit moesten vluchten. U leest het goed vluchten zoals de vluchtelingen nu!

 

Om te beginnen het dossier dat nu bij staatsecretaris Martin van Rijn. Die ruim 70 jaren muurvast zitten. Waarvan laatste jaren het Indisch Platform in onderhandeling met Martin van Rijn is geraakt. Slechts stap 1 is nu uitgevoerd namelijk betaling KNILL (25.000 Euro), hiermee werd de Molukse Gemeenschap gecompenseerd, meesten zaten in de KNIL. Stap2 betreft compensatie van de Indische oorlogsslachtoffers raming 60.000 – 70.000 man. Stap 3 de Indische verankering om het “Indisch” meer bekendheid te geven onder de Nederlandse bevolking (Indische geschiedenis). Om te beginnen het dossier dat nu bij staatsecretaris Martin van Rijn. De Kamer heeft drie moties ingediend voor de stappen 2 en 3. Deze is aangehouden, immers bij stemming heeft het Kabinet ruim de meerderheid boven alle Politieke Partijen in de Kamer

 

 

Het andere dossier dat onder de verantwoordelijkheid valt van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Bert Koenders. Betreft het verdrag van Traktaat van Wassenaar getekend in 1966. Gekscherend genoeg hebben beide landen dit verdrag ondertekend onder andere;

-        voor het belang zijn van de aanstaande goede verhoudingen met Indonesië, Maar het verdrag gaat nog verder namelijk economische samenwerking

-       Uitbetaling van 689 miljoen aan de Indische Gemeenschap (toen 341.000 nu 70.000) voor compensatie van verlies van alle bezittingen. Tot heden is de uitvoering tot betaling door het Ministerie van Bert Koenders niet uitgevoerd. De laatste betaling was in 2003, dus ruim 13 jaren geleden.

Dit dossier wordt behartigd door het actie comité TvW ’66, hierbij steunt het Indisch platform dit initiatief. Rand voorwaarde of voorwaarde dat aan het Traktaat van Wassenaar door Nederland moet worden voldaan, zoals afgesproken in 1966, en zo snel mogelijk tot uitbetaling komt, inmiddels door rente op rente is dit Indisch geld opgelopen tot 2,4 miljard, dat onnodig hoog oploopt bij verder uitstel. 

Van het laatste dossier is Ibu Retno inmiddels op de hoogte gesteld dat NL - regering zich niet aan de uitvoering van het traktaat heeft gehouden. 70.000 gedupeerden wachten nu op deze betaling. 

Is onbegrijpelijk deze actie van Bert Koenders PvdA, net als Martin van Rijn of is dit een signaal naar Mark Rutte is nu voldoende geweest om de Indische zaken onder het tapijt te geven.

 

ICM  30.3.16

Lees verder…

10897324498?profile=originalBevindt één van de 12 stammen van Israël zich in Indonesië?

Is het waar dat de verdwenen stam GAD (één van de twaalf stammen van Israël) zich al eeuwenlang in Indonesië bevindt?  

Dit is een vraag die de Molukse Rabbi Avner Sahertian probeert te beantwoorden in zijn boek getiteld: “Het sleutelkind van Israël dat is verdwenen in Indonesië”. In dit artikel wordt nader ingegaan op deze stelling, die nogal speculatief is, maar die we onze lezers toch niet wilden onthouden.  De schrijver Harry Avner Sahertian is geboren in 1957 te Manado en opgegroeid in Zuid-Sulawesi. Hij heeft een opleiding gevolgd aan de Theologische Faculteit en heeft als predikant in Cilacap 6 jaar gewerkt, in Semarang 1 jaar en in Bekassi 11 jaar. Sedert 1991 heeft hij zich verdiept in de Molukse samenleving.

Zijn de Alifoeren werkelijk de oorspronkelijke bewoners van Maluku? Wat betekent eigenlijk Alifoeroe? Het woord Alif komt   uit het Arabisch en betekent een. En het woord Uru betekent mens. De Alifoerse bevolking komt oorspronkelijk uit het Midden-Oosten. Al eeuwen voordat de Portugezen en de Hollanders kwamen, waren het eerst de mensen uit het Midden-Oosten die voet aan wal zetten in de Molukken. Joden maar ook Arabische mensen die de Islam naar Maluku brachten. De naam Maluku is afkomstig van het Hebreeuwse woord “Molokh” of “Milkom”.

Alifoeroe krijger

Molokh of Milkom (door de Carthagen ook wel Moloch of Baäl genoemd) was een afgod die vereerd werd door de Joden die in de buurt woonden van het huidige Jordanie. God verafschuwde deze afgoderij, want het was er de oorzaak van dat de Joden ongehoorzaam waren aan Zijn geboden en afvallig werden. Daarom had God deze afvalligen verjaagd uit Israel.

Evenals hun voorouders destijds  in Israel zijn de Alifoeren ook sterk in het beleven van het mystieke en geloven ze in voorouder-verering en beschouwen hun voorouders als hun God. Zo liet koning Salomo op de berg ten oosten van Jeruzalem een offerhoogte bouwen voor Milkom. – 1 Koningen 11 : 7.

In Leviticus 20 : 5, 6 staat beschreven hoe God de afvallige Israëlieten strafte. Mensen uit de stam Gad werden verdreven uit Israel vanwege het feit dat ze de doden vereerden. Jeremia 49 : 1.

Molokh of Milkom betekent koning. Maluku staat ook bekend als het land van de koningen (tanah Radja-Radja). Bijvoorbeeld de leiding van de kampongs is in handen van de Bapa Radja.
Er bestaan helaas geen boeken over de Alifoeren. Wel is er sprake van verhalen die mondeling worden doorgegeven van generaties naar generaties. Zodoende staan de Alifoeren als mysterieus bekend. De afstammelingen van het Alifoerse volk kwamen oorspronkelijk uit Israel.

Gad was een kind van Jacob en  de slavin van zijn vrouw Lea, genaamd Zilpa. Gad betekent: “Het geluk is gekomen” . Genesis 30 : 9-11. Omdat Gad nog steeds de afgod Molokh / Milkom aanbad, werd zijn stam door God verbannen ( ongeveer 750 jaar voor Christus). Gad verliet het Midden-Oosten via Madras in India en men ging met boten (Perahu) naar het eilandenrijk van de Molukken.

Toen Jezus werd geboren bevond de stam van Gad zich al niet meer in Israel maar in de Molukken. Ook leden van de stammen van Levi en Ruben werden verbannen.
De stamleden van Levi bevinden zich in de Zuid-Oost Molukken, zoals op de eilanden Kisar en Rote. Zo is de naam Lea-se genoemd naar de stam van Lea.

Ook al bevindt de stam van Gad zich al tientallen generaties lang in ballingschap en weet men niets meer van zijn afkomst maar toch verraadt zijn karakter een heleboel. Aangezien de Molukkers dezelfde bloedgroep hebben als de Israëliërs zijn ze zeer fanatiek van aard.
Dat was duidelijk te merken tijdens de Kerusuhan die in januari 1999 begon. De Molukse kinderen van de stam Gad gingen geestdriftig de strijd aan ook al werden ze aangevallen met automatische wapens. Al hun vijanden werden gedood. Tijdens de Kerusuhan had God Zijn opper-macht laten zien. Zonder Zijn tussenkomst zou de Molukse bevolking tijdens de Kerusuhan zijn vernietigd.

De afstammelingen van Gad vochten als leeuwinnen. Onder leiding van God gingen ze de strijd aan met de vijanden van Israel – Jeremia 31 : 10.

Een leeuwin verdedigt als geen ander haar welpjes. En als ze belaagd wordt dan vernietigt ze haar belagers. Het vlees van de slachtoffers wordt verscheurd en opgegeten en hun bloed wordt opgedronken – Numeri 23 : 24. Misschien is dit in de huidige tijd moeilijk te bevatten maar dit was wel gebeurd tijdens de Kerusuhan.

Voorstelling van de afgod Molokh of Milkom (Moloch of Baäl bij de Carthagen)

Dit bewijst hun identiteit als de verdwenen afstammelingen van Gad. Alleen in oorlogstijd eet men menselijk vlees en drinkt men menselijk bloed. Zo hadden ook enkele Agas-agas (kindsoldaten) tijdens de Kerusuhan de lichamen van hun gedode slachtoffers opgegeten en zelfs hun bloed gedronken. Deze minderjarige agas-agas hadden zonder angst gestreden, zoals vermeldt in – 2 Samuel 22 : 30,35, Psalm 144 : 1 en Psalm 18 : 35,38.

Zo hadden de Molukse nazaten van de stam van Gad tijdens de Kerusuhan zelf hun wapens gemaakt – Jesaja 54 : 15, 16.

Voorafgaand aan de strijd ging men in gebed en vervolgens blies men op de trompet (nafiri) ten teken dat men zich gereed maakte voor de strijd. Ook tijdens de Kerusuhan in de Molukken blies men eerst op de trompet om het enthousiasme op te voeren en als teken dat God aan hun zijde stond.

Ten tijde van de Kerusuhan stond er een artikel in het Israëlisch blad Unit Israel Bulletin dat de Molukkers de verdwenen stam van Gad vormde die zich had bevrijd - Psalm 89 : 34 – 38.

De Kerusuhan was door God toegestaan:
- om de afstammelingen van Gad te doen beseffen dat zij tot inkeer moeten komen en hun afgoderij moesten laten varen.

- om de identiteit van de stam van Gad bekend te maken in de Molukken.
- om de wereld te informeren omtrent de afkomst van Molukkers als nazaten van Gad, Sefanja 3 : 19, 20  als voorbode voor de aankomende verhuizing in de eindtijd van de stam van Gad van Maluku naar Israël.

De profeten hadden reeds geprofeteerd over een stam van Israel die naar het verre oosten was vertrokken daar waar de zon opkomt en ondergaat en waar men zich had losgemaakt van zijn Israëlische identiteit. Het is opmerkelijk dat er tijdens en na de Kerusuhan een beweging is ontstaan die zich juist bezighoudt met Israel. Feitelijk is deze beweging moeilijk te begrijpen temeer daar er tussen Indonesië en Israel geen diplomatieke en politieke band bestaat. Deze beweging vloeit duidelijk voort uit de Geest van God. Hij vergeet nooit zijn uitverkoren volk ook al bevindt deze zich in ballingschap. – Deut. 4 : 31 en Romeinen 11 :1. God zal zijn beloftes tegenover Zijn volk nooit vergeten. – Jesaja 44 : 1, 5.

Thans durven veel Christelijke Molukkers voor hun identiteit uit te komen. Zo lopen veel Christelijke Molukkers met symbolische uitingen waarmee ze hun band met Israel benadrukken. Ze laten davidsterren als tattoos op hun lichaam plaatsen. Deze tendens is tijdens en na de Kerusuhan alleen maar sterker geworden

Met betrekking tot de eindtijd. De stam van Gad zal door God worden genezen en ook al zijn hun nakomelingen al 3000 jaar weg uit Israel maar ze zullen worden bevrijd en worden teruggebracht naar Israel. – Jesaja 59 : 19-21 en Jesaja 11 : 11, 12. God zal de stam Gad op wonderbaarlijke wijze terugbrengen naar Israel – Jesaja 43 : 5-7

In de eindtijd zullen alle ogen gericht zijn op het Midden-Oosten en in het bijzonder op Israel. De terugkeer van de stam van Gad uit de Molukken zal vrees inboezemen van de mensen in Indonesië. Israel zal in de eindtijd de barometer van de wereld zijn. Het Israëlisch volk zal onder leiding van God verenigd worden – Ezechiël 11 : 16, 17 en 39 : 28.

Vertaling: Bram Pattinasarany. Geplaatst buiten verantwoordelijk-heid van de redactie.


 ICM 8.2.16

Lees verder…

Sociale geschiedenis | De bindende kracht van herinneringen. Over Indische ouderen en hun specifieke wensen en zorgbehoeften. Deel 2

10897322663?profile=original

Josine Engels

Over de schrijfster
Josine Engels is afgestudeerd in de sociologie aan de Universiteit van Amsterdam. Haar specialisaties waren Verzorging & Beleid en Cultuursociologie. In juni 2009 heeft ze haar onderzoek ‘Twee culturen aan de binnenkant’, Een onderzoek naar sociale en culturele bindingen bij Indische senioren en de wenselijkheid van categoriale ouderenvoorzieningen, afgerond. Voor vragen, opmerkingen of het bestellen van de gedrukte versie van haar scriptie: www.linkedin.com/in/josineengels ofjosineengels@hotmail.com

Klik hier voor de volledige versie van de scriptie ‘Twee culturen aan de binnenkant’ (pdf-bestand)

Sociale positie

Na aankomst in Nederland: een contractpension, nog geen woning Indisch gezin in pension 'Hotel Zijpendaal', Arnhem
Na aankomst in Nederland: een contractpension, nog geen woning
Indisch gezin in pension ‘Hotel Zijpendaal’, Arnhem

Bij aankomst in Nederland daalden velen sterk in status en positie. Ze moesten helemaal opnieuw beginnen. Ze hadden alles moeten achterlaten en elke cent bij elkaar moeten schrapen, of van de overheid moeten lenen, om de overtocht te betalen. Dit heeft, in die eerste jaren, de ‘repatrianten’ heel afhankelijk gemaakt van de overheid, organisaties en particulieren. De eerste jaren waren ze sterk op deze bronnen aangewezen voor huisvesting, kleding, zorg en andere basisvoorzieningen. Vrijwel allemaal moesten ze deze kosten later ook nog terug betalen. Ook sociaal hadden velen een zwakke positie toen ze hier aankwamen. De meesten kenden niemand hier, kenden het land niet, kenden de regels en de instanties niet. Een sociaal vangnet of netwerk ontbrak, alles was vreemd en nieuw.

Dhr . H: “(…) wat wist je nou eigenlijk verder van dit land? Helemaal niets, je had geen netwerk, geen autochtoon netwerk, nou ja dat woord autochtoon is ook pas later gekomen, maar ja.” Dit gold niet voor iedereen. Sommigen hadden familie of kennissen in Nederland of werkten in Indië bij een bedrijf dat in Nederland iets voor ze kon en wilde doen. Dhr. Xx: “Ik hoor bij de kleine groep, die daar werkte voor een bedrijf en die had gezorgd voor de overtocht en hier opvang geregeld. Dat was heel goed. Maar ik weet dat dit voor velen niet geldt.” De culturele achtergrond en opleiding van de meeste repatrianten was redelijk tot goed, deze bleek echter in Nederland niet inzetbaar. Zij hadden namelijk in eerste instantie niet de habitus (Bourdieu) die in het veld van de Nederlandse samenleving nodig was. Ze moesten er nog achter komen hoe alles in deze samenleving werkte en wisten in bepaalde situaties ook niet wat er van ze werd verwacht. Ook bleken opleidingen, diploma’s en werkervaring bij de meesten niets meer waard. Ook al was hun scholing in het Nederlands geweest en met Nederlandse onderwijzers, velen moesten hier opnieuw beginnen. Mw.Xx: “Onze diploma’s waren niets meer waard. Mijn man had een goede opleiding, die kwam hier niet verder dan fabrieksarbeider.”

Ze waren afhankelijk geworden van de medewerking van organisaties en de overheid. Dit had, in die eerste jaren een kwetsbare en afhankelijke positie tot gevolg. Dit heeft grote impact gehad op de eerste generatie die hierheen kwam. Na alle verschrikkingen van de Japanse tijd, de Bersiap, het gedwongen vertrek, was de ontvangst hier zo koud in alle opzichten. Van hun trots was niet veel meer over en was het knokken om hier een nieuw leven op te bouwen. In meerdere gesprekken is aan de orde gekomen dat het besef dat ze niet meer terug konden naar het land waar ze geboren en opgegroeid waren, ook een grote rol heeft gespeeld. Ze hadden geen land meer, Indië was opgeheven en in het nieuwe Indonesië waren ze niet langer welkom. “Het was hier aanpassen, wennen en heel hard werken. We moesten Indië achter ons laten. Het kon niet anders, je moest wel.” (Mw.Xx) Dit is dan ook wat ze hebben gedaan; heel erg hard gewerkt en zich aangepast. Ze deden hun best om maar zo ‘Nederlands’ mogelijk te zijn, alles moest perfect. Ze hadden ook veelal het gevoel zich constant te moeten bewijzen. Ze wilden niet onderdoen en hadden geleerd alleen positief te mogen opvallen en er waren een hoop vooroordelen weg te nemen in de Nederlandse samenleving.

Ambivalente gevoelens
De eerste generatie nam echter de ‘koloniale erfenis’ (De Vries, 2009) met zich mee. Het sterke gevoel voor status en verhoudingen, dat in Indië zo belangrijk was geweest, zette zich hier voort. Hier kwam bij de eerste generatie bijvoorbeeld een sterke bescheidenheid en onderdanige, gelaten houding ten opzichte van Nederlandse collega’s en werkgevers uit voort. Velen kwamen absoluut niet voor zichzelf op, hadden een zeer sterke prestatiedrang en cijferden zichzelf weg. Ze hadden ook wel moeite om op informele wijze om te gaan met blanke Nederlanders. Daarnaast zwegen ze. Er was in de samenleving en in de politiek nauwelijks aandacht of interesse voor hun verhalen, voor hun geschiedenis. Maar ook onderling werd er over de trauma’s veelal gezwegen. De tweede generatie heeft heel veel gevoeld van de trauma’s, de frustraties, het verdriet en de verbittering van hun ouders. Maar er werd niet over gesproken, de eerste generatie zweeg. Er was vaak voelbare spanning thuis, met name van de vaders. De Indische binnenwereld heeft het verwerken bemoeilijkt, tijdens familiebijeenkomsten werden er eigenlijk voornamelijk mooie verhalen en leuke anekdotes verteld. Soms werd er boosheid geuit over de slechte behandeling door de Nederlandse overheid en de onwetendheid van de autochtone bevolking maar over de oorlogstrauma’s werd meestal gezwegen.

OLYMPUS DIGITAL CAMERAhttp://www.indischhistorisch.nl/wp-content/uploads/2013/05/P4180240-1024x768.jpg 1024w, http://www.indischhistorisch.nl/wp-content/uploads/2013/05/P4180240-400x300.jpg 400w, http://www.indischhistorisch.nl/wp-content/uploads/2013/05/P4180240.jpg 1600w" sizes="(max-width: 960px) 100vw, 960px" />

Drie generaties Indischen luisteren naar historica Esther Captain (derde generatie) Lezing in Bronbeek over de geschiedenis van drie generaties Indo’s in Nederland.  De Indische identiteit blijft boeien.

De tweede generatie heeft heel sterk die ambivalentie gevoeld ten opzichte van Nederlanders; het enerzijds tegen ze opkijken, de onderdanigheid, de bescheidenheid die de eerste generatie ze mee wilde geven. Anderzijds voelden ze de Indische trots en dat de Indischen eigenlijk ook een afkeer hadden van die blanke Nederlanders die zo grof, ongastvrij, onhygiënisch en ongemanierd waren. Ze mochten niet te Indisch zijn, zeker niet in het openbaar, maar ook niet te Nederlands in deze zin (zie bijvoorbeeld: Van Leeuwen, 2008; Molemans, 2004; De Vries, 2009). Velen van de tweede generatie hebben een strenge opvoeding gehad, met de nadruk op discipline, niet opvallen (behalve met zeer goede prestaties), beleefdheid, respect en bescheidenheid. Ook wel harde straffen als ze zich misdroegen of te Indisch spraken. Tegelijkertijd was er ook de warmte, de gastvrijheid, de sterke familieband. Iedereen was altijd welkom, altijd vriendjes over de vloer. Het ging er bij hun thuis heel anders aan toe dan bij Nederlandse vriendjes. De Indischen van de tweede generatie zagen deze onderdanige houding van hun ouders ten opzichte van blanken en stonden er erg dubbel tegenover; zowel afkeuring als medelijden. Toch merkten veel van hen later dat ze zelf, vaak onbewust, ook een deel van die bepaalde waarden en gedragingen hadden overgenomen.

Beleving van het ouder worden

“We zien (…) duidelijke aanwijzingen dat mensen meer gericht raken op het Indische als zij zijn uitgetreden uit het arbeidsproces. Dit kan zowel inhouden dat men zich meer gaat richten op Indische organisaties als dat men zich toelegt op Indisch koken, kiest voor een Indische woonomgeving, of Indische kennis en vaardigheden aan de kleinkinderen doorgeeft. De invloed van het Indisch zijn op de sociale activiteiten kan dus gedurende het leven aanzienlijk veranderen. Niet gezegd kan worden dat, wanneer men zich gedurende enige tientallen jaren heeft aangepast aan de Nederlandse omstandigheden, dit ook een verandering voor altijd inhoudt. Ook de sociale contacten lijken bij veel mensen na beëindiging van het arbeidzame deel van hun leven aan verandering onderhevig. Veel mensen maken een bijna geruisloze overgang naar meer contacten binnen de eigen groep.” (Vriezen, 1993:150)

Uit verschillende onderzoeken, waaronder dat van mezelf, blijkt dat de behoefte aan contacten met andere Indische Nederlanders toe te nemen, naarmate de leeftijd vordert. Mensen gaan terug kijken op hun leven, meer bezig met herinneringen, deze worden veel belangrijker. Hierdoor is de behoefte om deze te delen met ‘gelijkgestemden’ ook groter. Enerzijds zijn er de mooie herinneringen, anderzijds de zeer pijnlijke. Deze staan allemaal in het geheugen gegrift en hebben invloed op hun gedrag en gevoelens in het heden. Tijdens de contacten met andere Indischen merken ze dat ze het fijn vinden om te spreken met mensen die ongeveer hetzelfde hebben meegemaakt. De herkenning en het begrip zijn belangrijk voor velen en hun jeugd is volstrekt anders geweest dan die van de mensen die hier zijn opgegroeid. “Nu ik de laatste jaren minder te doen heb, ben ik meer met dit soort zaken bezig, ook wel meer met herinneringen.” (Dhr. V)

Vele senioren geven aan geregeld Indische bijeenkomsten te bezoeken voor het ‘contact met gelijkgestemden’, de (h)erkenning en gezelligheid, het delen van herinneringen en de geborgenheid. Mw. K: “De Brug is belangrijk voor de mensen, ze prikkelen elkaars herinneringen. Men luistert heel intensief naar elkaar. Men voelt zich erkend, het verhaal mag gehoord worden. De Brug geeft daar gelegenheid voor. De Soos van indertijd: muziek en dansen, dat soort elementen.” Naast het delen van herinneringen, is ook het samen genieten van de Indische cultuur een aspect dat een belangrijke reden is voor het contact met andere Indischen en het bezoeken van allerlei bijeenkomsten, activiteiten en Pasar Malams.

Genieten van de oude dag met gelijkgestemden. Indische ouderen in Huize Raffy in Breda: genietend van hun 'verwendag' Bron foto: website Huize Raffyhttp://www.indischhistorisch.nl/wp-content/uploads/2013/05/Raffy_verwendag-399x300.jpg 399w, http://www.indischhistorisch.nl/wp-content/uploads/2013/05/Raffy_verwendag.jpg 625w" sizes="(max-width: 625px) 100vw, 625px" />

Genieten van de oude dag met gelijkgestemden. Indische ouderen in Huize Raffy in Breda: genietend van hun ‘verwendag’
Bron foto: website Huize Raffy

Wordt vervolgd

De andere artikels in deze driedelige reeks
De bindende kracht van herinneringen. Deel 2
De bindende kracht van herinneringen. Deel 3

Bronnen en literatuur
Bourdieu, P. (1984) Distinction, A social critique of the judgement of taste. Routledge, Londen.
Captain, E., M. Hellevoort en M. Van der Klein (2000) Vertrouwd en vreemd. Ontmoetingen tussen Nederland, Indië en Indonesië. Uitgeverij Verloren, Hilversum. Drongelen, van C., I. Kalmijn, M. Verschoor, M. Van Hensbergen en P.P. Lamslag (red.) (1991) Hé, haal die oorlog van mijn schouders. Een verhalenbundel. Uitgeverij KJBB 41/49, Amsterdam.
Ducelle, L. (1994) Repatriëring: de winst en het grote verlies. In: Willems, W. en L. Lucassen (red.) Het onbekende vaderland. De repatriëring van Indische Nederlanders (1946-1964). SDU, Den Haag.
Feirabend, J., A. Meyer, R. Wolff en R. Penninx (1998) ‘Het lijkt wel alsof ze geen wensen hebben..’ Oudere Indische Nederlanders en zorg, een verkennend onderzoek. Imes, Amsterdam en Stichting Pelita, Den Haag. WalburgDruk, Zutphen.
Godeschalk, M. (1990) Het assimilatie-beleid voor Indische Nederlanders: De overheid en het maatschappelijk werk gedurende de eerste jaren van de repatriëring. In: Jambatan, tijdschrift voor de geschiedenis van Indonesië. Jrg. 8, nr. 1, pp 39-47. Leeuwen , L. van (2008) Ons Indisch erfgoed, zestig jaar strijd om cultuur en identiteit. Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam.
Melger, R., F. Brandenburg van den Grond, I. Dümpel en F. Melger (2008) Vijftig jaar in het land van aankomst. Een onderzoek naar het integratieproces van tweede generatie Indische Nederlanders.
R. Melger, Amsterdam. Molemans G. (2004) Met vlag en rimpel, erfgenamen van Indië. Voor Teleac. Kosmos-Z&K Uitgevers, Utrecht/Antwerpen.
Rose Shield, R. & S.M. Aronson (2003) Aging in today’s world. Conversations between an Anthropologist and a Physician. Berghahn Books, New York/Oxford.
Vriezen J. A. (1993) Rijst of aardappelen, Indische en autochtone ouderen in Nederland. Academisch proefschrift, Universiteit van Amsterdam.
Vries, M. de (2009) ‘Indisch is een gevoel’ De tweede en derde generaties Indische Nederlanders. Amsterdam University Press.
Vrom-raad. (2005) Oude bomen? Oude bomen moet je niet verplanten. Advies over ouderenbeleid en wonen. Advies 046. Opmeer Drukkerij BV, Den Haag.

ICM 1.2.16

Lees verder…

Bowie wilde Bali als laatste rustplaats

Bowie wilde Bali als laatste rustplaats

10897323483?profile=original

ZATERDAG, 07:04
ANP


David Bowie wilde na zijn dood volgens boeddhistische rituelen op Bali worden gecremeerd en verstrooid. Dat staat in het testament van de rockster, die eerder deze maand in New York overleed.

Bowie schreef in zijn testament ook dat als een crematie in Indonesië niet mogelijk was, hij toch wil dat zijn as er wordt uitgestrooid. Of dat is gebeurd, is onbekend. Amerikaanse media melden dat Bowie op 12 januari, twee dagen na zijn dood, is gecremeerd in de VS.

In het twintig pagina's tellende document gaat Bowie ook in op zijn erfenis, van naar schatting 100 miljoen dollar. De helft daarvan is voor Iman Abdulmajid, Bowies weduwe. Zij erft ook het huis waarin het stel woonde. Bowies twee kinderen krijgen ieder een kwart. 

In het testament worden verder de namen genoemd van een voormalige nanny en van Corinne Schwab, Bowies persoonlijke assistent.

Geheim

David Bowie overleed op 10 januari aan kanker. Hij had zijn ziekte tot op het allerlaatst geheim gehouden. 

Enkele liedteksten op Bowies album Blackstar, dat twee dagen voor zijn overlijden verscheen, bleken wel verwijzingen te bevatten naar zijn slechte gezondheidstoestand.

ICM  1.2.16

Lees verder…

10897262476?profile=original10897350099?profile=originalDe feiten en constateringen op de brief van Martin van Rijn op 16 februari 2016 jl aan De Tweede Kamer. 

Uit ICM ARCHIEF

Als ICM editor stel ik mij de vraag waarom nu, en kanttekening bij?

 

De verkiezingen staan voor de deur, en ook PvdA’ er Martin van Rijn probeert een duitje in de zak te doen door de  

essentiële informatie onder het Indisch tapijt te vegen, verre van de werkelijke feiten, of zouden zijn VWS – ambtenaren verkeerde voorstellingen hebben gegeven? Of lijkt  deze door het virus van Mark Rutte te zijn geïnfecteerd, die op de valreep met kadootjes strooit.  Of is het om het disfunctioneren van de belaste afdelingen en SVB te verbloemen. Bovenal om  de Indische Gemeenschap met zogenaamde Indisch huis met trekpleister Den Haag te verblijden met een dooi mus, Dit  op een bewezen mislukt model na 17 jaren die niet heeft gewerkt. Is ook onmogelijk om met een budget van 600.000 euro een verbinding te leggen naar 2 Miljoen Indische Nederlanders. U leest het goed twee miljoen Indo’s (Indische Nederlanders) melden zijn ambtenaren, dus de grootste kleine bevolkingsgroep, nog groter dan het aantal leden van Jan Slagter van de Omroep Max, die riante subsidie ontvangt om zijn doelgroep te verankeren.

De volgende vraag hoort deze onderhavige brief deze niet thuis bij het komende beleid nota van WVS. Ik breng in herinnering de beleidsnota VWS van zijn voorganger de staatssecretaris  Ross die kwam met de afbraak van alle Indische subsidies en voorzieningen , is weer een los briefje die straks weer verdwijnt net als die bonnetjes van zijn collega Teven in de hectiek. Deze brief die meer een voortgang rapportage behelst voor de interne organisatie wat er allemaal fout is gegaan!

 

Laten wij eerst het disfunctioneren van de afdelingen en SVB onder de loep nemen. Die door de nabestaanden KNIL gedagvaardigd zijn voor non-betaling. Waarom rapporteert Martin van Rijn dit ook niet zijn rapportage.

 

De centrale vraag; drie jaren wist het Indisch Platform en Martin van Rijn, dat ooit een uitvoeringsorganisatie nodig was om de gedupeerden te bereiken (front office noemen wij het in mijn vakjargon) en om daarna  in behandeling te  nemen van de aanvragen om te screenen en tot slot uiteindelijk tot uitbetaling overgaan  dat  een BackOffice (vakjargon)  benodigd is.  Voor niet deskundigen onder ons. In grote organisaties om klussen die tussendoor snel gedaan moeten worden,  start men een projectorganisatie op met alle benodigdheden voor een succesvolle implementatie.  Zijn hier wel vooraf ook het benodigde plan van aanpak en andere plannen gemaakt om de uitvoeringsorganisatie als project binnen de SVB in te richten, zeker na debacle van de PGB’s die nog steeds niet is opgelost, dan was deze “FARCE” van een mislukt project niet ontstaan. Tijdens het opstellen van een plan van aanpak wist men al dat ingezette communicatiemiddelen niet toe reikend waren, en voor alternatief hadden gekozen door : oproep via TV spotjes, de Omroepen en kranten. Dit had termijn om de groepen te bereiken aanzienlijk verkort.  

 

Uit onderzoek van ICM  in kader van de petitie verdrag traktaat van Wassenaar die na een jaar ruim 15.000 mensen hebben bereikt, blijkt dat de ouderen niet op Internet zijn, maar gewoon de papieren kranten lezen, TV en veel naar de Radio luisteren. Dit blijkt ook uit de cijfers  6500 op Internet en 8500 niet via het Internet. Dat maakt dat zo’n campagne extra duur wordt.   

 

Nog deze week werd een post ontvangen van 91 jarige vrouw m.b.t,  traktaat van Wassenaar. Deze volgde alles op de Radio, TV, en de krant na ons telefoontje. Haar brief viel op door een mooi schoolschrift en de inhoudelijkheid.

 

 Is toch bizar  in de wereld van online technologie en vele startups niet in staat is geweest om binnen in termijn van drie maanden de beoogde groep KNILLER van 1100 op tijd tot uitbetaling te komen? Zo is een krant ICM Online in staat 15.000 mensen te bereiken in tijdbestek van nog geen jaar. Wat zijn dan 7. 000 mensen? Een teken aan de wand dat binnen deze organisaties rammelt van alle kanten of rammellende ICT systemen met ontbrekende databases. Niet te verwonderen na het debacle van de nog-steeds-niet-opgeloste PGB prikkelen. Uit eindelijk na een lange selectie worden er 1100 uitgeselecteerd. Dit is voor al te wijten aan het ontbreken van het van te voren implementatie plan van de zijde van het Indische Platform met regie voering naast andere plannen zodat de uitvoerend mensen doelgericht hun werkzaamheden kunnen uitvoeren. Het verlengen van termijn is niet een goodwill, maar om het disfunctioneren te verbloemen. Ieder gerenommeerde uitvoeringsorganisatie had die 1100 man binnen 3 maanden uitbetaald, waar een verlenging onnodig is.

De indruk bestaat dat IP de zaken over de schutting heeft gegooid .Toch bizar dat er pas ongeveer 500 man zijn uitbetaald en hier een jaar over doe.  

Geconcludeerd wordt dat bij de Stille tocht aanbieding van de petitie waar het mandaat werd afgeven met 10.000 handtekeningen voor; erkenning, excuses, compensatie. Compensatie nadrukkelijk op de volgorde van: eerst aan alle

oorlogsslachtoffers, Back Pay en KNIL.

 

Realiteit is dat Martin van Rijn komt met een zoethoudertje met een al mislukte n oplossing een zogenaamde Indisch huis met trekpleister Den – Haag, en met bloemlezing over de mislukte uitbetaling van 1100 KNIL – mensen.

 

Belang van de collectieve erkenning stelt Martin van Rijn het beeld voor van die kille koele ontvangst moeten rechtvaardigen, dit in historisch perspectief.

 Voor het eerst valt de lezers het op dat term repatrianten verruild worden voor de vluchtelingen. Memoreert naar de bezetting door Japan, na de capitulatie naar Nederland vertrokken, en het bestaan in Nederland viel “de vluchtelingen” in Nederland vaak niet gemakkelijk: ontheemd, berooid en vaak getraumatiseerd trof men een land in opbouw aan waar weinig interesse was voor het leed dat men in Azië had moeten ondergaan. Pas in 2000 maakte de Overheid een Gebaar voor het “lang kil en bureaucratisch “ behandeling tegenover de immigranten (lees Indische vluchtelingen), waarvoor in 2000 excuses zijn aangeboden en Stichting Het Gebaar in het leven is geroepen ten behoeve van 97.000 individuele uitkeringen en diverse collectieve doelen. Bevestigd hiermee dat Gebaar uitsluitend bedoeld was voor die kille /  koele ontvangst.

 

Vergeet te melden dat deze Indische vluchtelingen alles zelf hebben moeten bekostigen; De overtocht, verblijf in die vreselijke contractpensions, kledinggeld, en de herinrichting kosten. Tot de laatste cent tot aan hun pensioen hebben moeten terugbetalen.

Tegelijkertijd verzuimt Martin van Rijn te melden dat juist voor een nieuwe start in Nederland Het verdrag Traktaat van Wassenaar hierin voorziet. Namelijk er is overeengekomen tussen de republiek Indonesie en Nederland dat Indonesie 689 miljoen oude guldens betaalt ter compensatie aan de Nederlandse Indische Gemeenschap voor het verlies van al hun bezittingen als vluchtelingen.

Ook verzuimd Martin van Rijn te melden dat 689 miljoen (waarde nu 2,4 miljard) geen 1 euro aan de Indische gemeenschap is betaald. Al eerder stelde zijn collega Halbe Zijlstra van de VVD dit aan de orde aan het Kabinet in 2009 waar dat geld is gebleven. Stelde ook vast dat je een claim niet met een claim kunt afkopen. Ook gaat Martin van Rijn aan voorbij dat deze Indische vluchtelingen te scharen onder de oorlogsslachtoffers geen uitkeringen verkregen uit de WMO fonds uit Marshal hulp, en uit de miljarden verkregen uit het gesloten verdrag met Japan..

Ook verzuimd Martin van Rijn te melden in kader van historisch belang dat Nederlandse regering van destijds haar Nederlandse onderdanen in voormalige Indie ruim 500.000,  niet wilde toelaten tot Nederland (de bekende regio gedachtegoed van vandaag) Oud president Soekarno en Hatta stonden voor een groot probleem omdat de Indonesische bevolking deze groep wilde uitmoorden wat deels ook is gebeurd. Het waren Soekarno en Hatta die vele malen Amerika om hulp verzochten om tot oplossingen te komen. De Nederlandse regering had maar oog voor 1 ding het economisch belang om al haar bezittingen te beschermen. 149.000 Indische Nederlanders werden niet toegelaten, de vergeten groep die Omroep MAX al te graag onder aandacht brengt (Het zijn er niet 20 gevallen Omroep Max, maar nu ruim 70.000),  helaas de redactie  van omroep Max kent de achtergronden niet. Deze groep was door de oorlog al haar documenten kwijtgeraakt, mensen met Nederlandse namen die nu nog ABN spreken. Waarom noemt Martin van Rijn die groep niet die wel Nederlands onderdaan zijn?

 

In de Kamerdebatten weet Martin van Rijn het zo te brengen dat er geen geld is, nota bene heeft zijn ministerie een meevaller van 6 miljard, nota bene de dag voordat hij met KNIL betalingen kwam (zeer frappant, dat deze krant leden van de Kamer informeerde bij ontdekking op de begroting van deze meevaller, niet ambtenaren hebben gelekt), en weet nog te ontkennen op die dag.. Dit alles naast het geen de Nederlandse Indische Gemeenschap nog te vorderen heeft uit WMO- fonds uit Marshal hulp, Het Traktaat van Wassenaar, en verdrag met Japan beloop de schuld van Nederlandse Staat op ruim 14 miljard. Miljarden die niet van de belastingbetaler zijn of komen. Wellicht een opsteker voor Jeroen Dijsselbloem om zijn begroten weer te herzien, en al eerder heeft zijn voorganger Gerrit Zalm Indische signalen afgeven dat de NL staat op het Indisch geld zit, .kan de Nederlandse Overheid eerst beginnen om deze oude schuld van 70 jaren eerst aflossen aan de Indische Gemeenschap (NIG), dan in plaats nu De Sint te spelen met gelden die er niet zijn.

 

 Niet een diepgeworteld gevoel onrechtvaardig te zijn behandeld, maar de rechten van de mensen aantoonbaar heeft geschaad dat valt onder discriminatie, dat hier sprake bewust is van een behandeling van een “Tweede rang burger”. Naast de oprecht hebbende compensatie uit de WMO, Verdrag van Wassenaar en het Verdrag met Japan is: is een  “Collectieve erkenning” op zijn minst op zijn plaats in de vorm van de Indische verankering dat het hele palet blijvend en duurzaam van het Indisch cultuurerfgoed uitdraagt naar de volgende generatie Indische Nederlanders (NIG)  via een eigen Omroep. 

 

 

Martin van Rijn stelt - De Indische Gemeenschap met zogenaamde Indisch huis met trekpleister Den Haag voor die verankering.  

Is het model van die verankering niet gestoeid op het mislukte model van het Indisch Huis?  In 1999 gaf Els Borst van VWS voor symbolisch bedrag van 1 gulden het monument - herenhuis - in Scheveningen aan de Indische Gemeenschap als symbool. Boekholt (buitendienst generaal) pakte dit op voor de inrichting en renovatie. Telkens moest er geld bij, eerst een miljoen, weer een miljoen. Na twee jaren stond Het Indisch Huis in Scheveningen nog steeds in de stijger. Uit ellende heeft men maar een pand aan de Javastraat in Den Haag gehuurd, een herenhuis.

Echter VWS en het oude Indisch Platform met de gelieerde aangesloten organisaties kwamen niet uit hoe die “Indische verankering “ - om in termen van Martin van Rijn te blijven – te implementeren (inkwartieren). Vast te stellen is dat de genoemden niet competent zijn om een dergelijk “verankering” op te zetten. Dus werden er dure externen ingezet om die Indische verankering gestalte te geven. Ruim na twee jaren kwam het voorstel tot die verankering. In deze periode hadden de Indische Gemeenschap niet het symbool van een Indisch Huis. Dus twee jaren subsidie Indisch Huis van 8 ton werd uitgegeven aan de externen.

Geheel verrast werden een voorzitter en directeur aangesteld, waar een ieder al achter zijn oren begonnen te krabben, dit gaat fout, en het ging ook fout!

 Het was dan ook geen verrassing dat nog geen 4 jaren later Het Indisch Huis in de financiële problemen kwam, en koppen van de kranten bereikte “Het Indisch Huis Failliet door financieel wanbeleid.

Nota bene kreeg dit Indisch Huis ook nog 1,2 miljoen uit het potje Gebaar, tegelijkertijd wijlend oud-minister Els Borst het Indisch Huis uitsloot van het Gebaar omdat deze al 8 ton subsidie ontving per jaar.

Het gemanipuleer van Het Indisch Huis gebeurde onder de neus van de ambtenaren van VWS. Er ontlaadde zich een woede binnen de Indische Gemeenschap hoe het mogelijks is dat het boegbeeld Het Indisch Huis op der mate manier is geschaad.

Wederom werd een blik externen open getrokken door Ministerie van VWS. Die onderzochten eerst wat er fout is gegaan. De externe was Robin Linschoten, echter het bestuur en directeur die gefraudeerd hadden werden niet vervolgd wel door de NIG. Ruim 6 maanden deed onze Robin over deze  kleine klus om vervolgens het bureau de Boer & Crone aan te bevelen om te onderzoeken “hoe verder nu met die Indische Verankering”.

Op voorhand van de zijde van ICM redactie was een samenvoeging met Bronbeek de meest logische oplossing, wat uiteindelijk ook gebeurde, en ook dit bureau stapte op. Het nieuwe bureau trad aan en begon met het inkwartieren gebruikmaken van kennis van ICM Online (ICM Breaking News) voor het leggen van de contacten binnen met het Indische netwerk binnen ICM.

ICM redactie was benieuwd naar de oplossingen van dit bureau hoe zij denken die verbinding te leggen met de rest -dus twee miljoen-  zoals Martin van Rijn in zijn brief noemt. Het antwoord is nooit gekomen. Bij het inkwartieren hoort men te zorgen voor de bemanning met uiteraard een commissie van aanbeveling. Uiteindelijk werd Yvonne Van Genugten aangesteld als directeur IHC.

 

Geconstateerd mag worden dat in die 17 jaren deze verankering is mislukt, en die verbinding zo als Martin stelt nimmer tot stand is gekomen met die twee miljoen mensen, en de Nederlanders. Ter vergelijking ICM als Indische Internetkrant die het IHC ook heeft gesteund bij haar opzet & promotie, wordt per week door 250.000 mensen bezocht, naast het nieuws ook zorgt voor die verankering. Geheel uit private middelen.

Andere constatering is dat deze Indische verankering het liefst zo min mogelijk VWS  geld gaat kosten, hierdoor de Indische verankering nimmer zal slagen nu niet en ook niet over 20 jaren.

 

De oplossing is een Indische omroep met bijhorend budget net als omroep Max voor een selectief doelgroep, dit geldt dit ook voor de beoogde Indische doelgroep. Omroep MAX is ook eerst met het Internet begonnen en zo uitgegroeid. Op zo ’n INDO OMROEP kunnen alle Indische activiteiten worden ondergebracht zoals een IHC, met een heel breed programma van de rest bestaande zaken onder ICM.

 

Samengevat,

Een ruimer budget voor een Indische Omroep ( vergelijkbaar met Omroep Max) zorgt in stappen dat dit zijn acceptatie vindt en een verbinding legt met die 2 miljoen Indische mensen en Nederlanders.

ICM 24.2.16

 

Lees verder…
’Verwijten om wrakken’
10897420257?profile=original

Rob Swartbol zwaait af als ambassadeur in Indonesië

door 

DEN HAAG Het onderzoek dat Nederland wilde doen naar de geroofde scheepswrakken uit de Javazee stuitte in Indonesië aanvankelijk op onwil. Dat zegt Rob Swartbol in een afscheidsgesprek als ambassadeur in Jakarta.

In plaats van begrip voor de zorgen over geschonden zeemansgraven kreeg Nederland het verwijt dat het een illegale duikmissie had uitgevoerd waarbij archeologische voorwerpen waren ontvreemd. Ondanks enkele stevige botsingen is de band tussen Nederland en Indonesië volgens Swartbol beter dan ooit.

Het verklaart de stroeve samenwerking waarmee de landen de kwestie te lijf gingen. „Van Nederlandse kant was het heel eenvoudig”, kijkt Swartbol terug op de ontdekking in 2016 dat de Nederlandse oorlogsschepen Hr.Ms. De Ruyter, Hr.Ms. Java en Hr.Ms. Kortenaer, in 1942 getorpedeerd door de Japanse invasievloot, waren verdwenen van de zeebodem. „De schepen waren weg, we wilden weten wat er was gebeurd, er is iemand schuldig – wij waren het in elk geval niet.”

Zeemansgraven

Voor ons ging het om zeemansgraven van 915 Nederlandse militairen, zegt Swartbol, die in augustus Jakarta verruilt voor Moskou. „Dat raakt ons in de ziel.” De wrakken waren illegaal weggesleept en verkocht als oud ijzer, menselijke resten gedumpt. „In mijn eerste gesprek daarover met ministers zei ik: we moeten gezamenlijk de daders opsporen. Toen werden wenkbrauwen gefronst. Er werd gezegd: de duikmissie was illegaal. En er zijn artefacten weggehaald. De verhouding was zo dat ons van alles kwalijk werd genomen.” Swartbol probeerde begrip te kweken. „Ik zei: weet hoe dit bij ons leeft. Ik heb De Telegraaf laten zien, die op zeker moment de eerste vijf pagina’s eraan had gewijd. Het heeft lang geduurd voordat we uit de sfeer van verwijten kwamen, ook juridisch.”

Daarbij was zelfs de vraag van wie de wrakken waren een strijdpunt. „Van ons natuurlijk, zeiden wij, waarbij we ons beriepen op internationaal recht. Maar een deel daarvan wordt niet door Indonesië erkend. Dat zegt: na veertig jaar vallen wrakken aan ons toe.”

Afspraken

Dat er uiteindelijk toch een gezamenlijk onderzoek kwam en afspraken om overige scheepswrakken – er liggen nog minimaal 110 gezonken Nederlandse schepen in de zeeën rond Indonesië – beter te beschermen, is een teken dat de verhouding met Jakarta is verbeterd. Swartbol ziet het als zijn grootste verdienste dat de verhouding tussen de landen gelijkwaardig is geworden.

De ontwikkelingshulp wordt volgend jaar beëindigd, de handelsrelatie bloeit en het gesprek over mensenrechten is scherp, maar respectvol. „Indonesië is heel geïnteresseerd in Nederland, in onze expertise op het gebied van water, gezondheidszorg en milieu. Die kennisuitwisseling gebeurt op gelijke voet, op basis van gelijkwaardigheid.” Maar laten we ook niet vergeten hoe lastig het alleen al geografisch is in Indonesië zaken op orde te krijgen, zegt Swartbol. Hij somt op: in 2018 waren er in Indonesië 2000 natuurrampen, waarbij 4000 doden vielen en waarbij 3 miljoen Indonesiërs dakloos raakten. „Je zou zeggen: dat leidt tot verharding, maar dat is niet zo.” Na de aardbeving op Lombok vorig jaar, bood het land onmiddellijk hulp bij evacuaties van Nederlanders.

Toch werd de band bij Swartbols aantreden eind 2014 danig op de proef gesteld toen Indonesië besloot het doodvonnis te voltrekken voor de Nederlander Ang Kiem Soei wegens xtc-productie. Nadat de Nederlander werd geëxecuteerd, werd Swartbol uit protest een paar weken teruggeroepen naar Den Haag. „Indonesië vond het opmerkelijk, een heel stevig signaal van een bevriende natie. Voor ons was vooral belangrijk om te voorkomen dat de andere twee Nederlanders die nog in een dodencel zaten werden geëxecuteerd.”

Drugspreventie

Toch pakten de landen de draad weer op, waarbij Den Haag Jakarta ging helpen drugsgebruik meer via preventie aan te pakken. Er volgden succesvolle bezoeken van premier Rutte en buitenlandministers Koenders en Blok. Blok legde er bloemen op het graf van zijn grootvader, Rutte, die z’n wortels ook in Indië heeft liggen, hield een toespraak in het parlement. Met Koenders bezocht Swartbol de weduwen van Rawagede, waar 430 mannen waren doodgeschoten door Nederlandse militairen. Wat hem daarvan het meest bijbleef? „Dat die weduwen geen wrok uitten, maar dankbaarheid dat wij er waren. Ze pakten onze hand. Dat gebaar, ik vind dat zó krachtig .” Swartbol: „Je probeert weer vertrouwen op te bouwen. Dat is de basis: respect voor en kennis van elkaar – want daar begint het mee. Dan is er veel mogelijk.”

Lees verder…

Hardvochtige integratie

10897324860?profile=originalHardvochtige integratie

Raymond van den Boogaard (r.vandenboogaard@nrc.nl) is redacteur van NRC Handelsblad. Op deze plek wisselt hij met columnisten Simone van Saarloos en Marcel van Roosmalen.


Meer dan 300.000 immigranten waren het, de Indische Nederlanders die na 1945 tot in de jaren vijftig naar Nederland kwamen. Het heette ‘repatriëring’ maar in werkelijkheid ging het vaak om families die generaties in de kolonie Nederlands-Indië hadden geleefd. Ze vormden een zeer heterogene groep – naar huidskleur en sociale positie. Velen waren getraumatiseerd: van degenen die de kampen en dwangarbeid van de Japanse bezetting hadden overleefd, tot degenen die tot diep in de jaren vijftig in de onafhankelijke republiek Indonesië werden weggeterroriseerd. De meesten kwamen berooid in Nederland aan, en hadden hun sociale status verloren.

Nederland was toen veel armer dan nu, en had beduidend minder inwoners – zo’n tien miljoen. Toch zorgden de Indische Nederlanders, wier cultuurpatroon sterk afweek van dat in de Lage Landen, nauwelijks voor opwinding en opschudding – veel minder dan de immigratie van nu. Niet omdat de autochtone bevolking toen aardiger was dan nu, vrees ik. Wel meer gewend misschien – na de Duitse bezetting was deze immigratie het zoveelste probleem.

Indiërs moesten na de oorlog in Nederland hun identiteit volledig opgeven

Een belangrijke factor was dat van de Indische Nederlanders volledige assimilatie werd verwacht, en verkregen. Nu Indië verloren was, werd vergetelheid de norm in het openbare leven. Indisch-Nederlands taaleigen, de Indische keuken, de herinneringen en de heimwee – die mocht je desnoods thuis of op een Pasar Malam in eigen kring beleven. Maar wie in Nederland een toekomst wilde opbouwen en niet als tweederangs burger door het leven wilde gaan, deed er goed aan zijn Nederlands-Indische identiteit zoveel mogelijk aan het oog te onttrekken. Verdringing was geboden en menige Indische Nederlander heeft daar een hoge psychische prijs voor betaald.

Pas rond 1980, toen Indische Nederlanders als groep in de samenleving niet of nauwelijks nog te onderscheiden waren, hebben twee cultuuruitingen het taboe op hun culturele identiteit doorbroken. Wieteke van Dort maakte voor de VARA-televisie De Late Late Lien Show, waarin de taal, de liedjes, de mentaliteit en vooral de humor van Indische Nederlanders werd geëtaleerd – soms tot lichte verbijstering van betrokkenen: dat zoiets mocht op de televisie! De tweede doorbraak was de roman Geen gewoon Indisch meisje van Marion Bloem, uit 1983. Bloem, in 1952 in Nederland geboren, geeft daarin een aandoenlijk beeld van de emotionele knoop waartoe Indische Nederlanders hun leven lang veroordeeld waren – tussen noodzaak tot aanpassing en verlies van identiteit. Nu toert Bloem door het land met een theatervoorstelling waarin zij uit Geen gewoon Indisch meisje voorleest.

De eerste generatie van deze immigranten is inmiddels hoogbejaard of niet meer onder ons. Er is eigenlijk alleen nog maar de tweede generatie van Bloem, die uit de eerste hand kan vertellen over de Indisch-Nederlandse denkwereld, die kan laten horen hoe merkwaardig zangerig de Nederlandse taal in zijn Indische versie klonk. Gelukkig kan de schrijfster dat heel goed. Nog een paar decennia, dan rest alleen het historisch gegeven van een geslaagde integratie – hardvochtiger dan ooit iemand voor de immigranten van nu zou durven bepleiten.

ICM 8.2.16

Lees verder…

10897327473?profile=originalDe politieke roots van Geert Wilders,  Wreker van zijn Indische grootouders


Geert Wilders lijkt alle politiek te reduceren tot vraagstukken van grensbewaking, volkstelling en volksverplaatsing. Displacedness vormt het steeds terugkerende motief van zijn betoog en niet toevallig ook van zijn verborgen Indische familiegeschiedenis.  

door LIZZY VAN LEEUWEN

EN WEER LUKTE het hem: door heel Europa meldden krantenkoppen in juni de plannen van Geert Wilders om ‘miljoenen, tientallen miljoenen’ Europese moslims voorgoed uit te zetten als ze problemen veroorzaken. De PVV-leider deed deze uitspraak in Denemarken waar hij, net als in de Verenigde Staten, door velen wordt gezien als internationale held van het vrije woord. In het buitenland gooit Wilders alle remmen los als hij zijn vaste thema aansnijdt: de dreigende islamisering van het vrije Westen, te beginnen met ‘Eurabia’. Zijn alternatief – deportatie, opsluiting en/of verbanning van moslims – wordt in het buitenland doorgaans met staande ovaties verwelkomd. In Denemarken beweerde hij ook dat de westerse democratie op de rand van de afgrond staat door ‘massale immigratie en het hoge geboortecijfer van moslims’. In Los Angeles liet Wilders weten dat de hedendaagse islam in Europa oproept tot ‘onze vernietiging’.
De vraag blijft: wat beweegt Wilders? Uit welke bron put hij zijn monomane gedrevenheid? Is er een context denkbaar – ideologisch, historisch – waarin de figuur van Wilders thuishoort? Ondanks de vele pogingen om de volksvertegenwoordiger politiek te plaatsen, blijft een bevredigende analyse uit. Wilders is de laatste jaren omschreven als fascist, racist, populist, ‘provinciaal’, xenofoob, ‘volbloed liberaal’, rechts-extremist, rechts-radicaal en als ‘islamracist’. Hij gaat verder dan gewone rechts-extremisten als Jean-Marie Le Pen en Filip Dewinter, stellen sommige politicologen. Meindert Fennema (UvA) beweert dat Wilders’ voorstellen soms verontrustend ver over de grens van de rechtsstaat gaan – typeringen die Wilders zelf afdoet met ‘gezeur in de marge’ en de behoefte hem te demoniseren. Wilders noemt zichzelf sinds kort ‘Dutch freedom fighter’; daarvóór omschreef hij zichzelf graag als ‘democraat in hart en nieren’. 
Waar het publiek, de politici en de politicologen het mee moeten doen – afgezien natuurlijk van het verbale geweld – zijn het VVD-verleden, de benadrukte afkomst uit Limburg en het extreme, geblondeerde kapsel. Als politicus lijkt hij uit de lucht te zijn gevallen: een zelfgefabriekte brandbom uit Venlo, die in geen enkele politieke traditie past en ook daarom moeilijk politiek onschadelijk te maken is. Voor veel Nederlanders (vooral in de Randstad) is Limburg nog steeds een soort buitengebied, van waaruit je van alles kunt verwachten; een gebied met eigen normen en waarden en een ongewone cultuur. Dit vooroordeel staat een diepergaande blik op het fenomeen Wilders in de weg. Waarom verder zoeken als ‘Limburg’ een verklarend kader biedt? Misschien wel omdat de VVD als kraamkamer van de PVV toch nieuw licht op Wilders’ missie kan werpen? Het haar van Wilders is intussen een politiek symptoom dat ten onrechte niet serieus genomen wordt.
IN JUNI werd in een klein artikel in Trouw de genealoog Roel de Neve geciteerd over de genetische afstamming van Wilders, die een paar Aziatische, mogelijk islamitische voormoeders in zijn Nederlands-Indische voorgeslacht telt. Wilders is deels van Indische afkomst, meldt het bericht, maar dat is een onjuiste formulering, want ‘Indische afkomst’ houdt al in: van gemengde komaf. Wilders is een Indo. In Nederland Door Omstandigheden, zoals het grapje vroeger luidde. De Volkskrant reageerde op dit nieuws met een satirisch stukje waarin Wilders werd opgevoerd als een jonge driftkop, verslaafd aan de Blue Diamonds-hit Ramona, die tot razernij verviel omdat de jukebox na zestien keer Ramona spelen werd stilgelegd. 
Veel meer dan dit ‘Indisch’ geïnspireerde fantasieverhaal heeft het nieuws over de afkomst van de politicus sindsdien niet opgeleverd in de media. Ten onrechte, want interessanter dan Wilders’ precieze genetische afstamming is zijn verborgen ‘culturele’ Indoschap, omdat dat tot uiting kan komen in zijn politieke genealogie. Is het denkbaar dat postkoloniale historie en familiegeschiedenis Wilders hebben gemaakt tot wat hij vandaag politiek voorstelt en voorstaat? Hoort Wilders tot het onuitgepakte deel van onze Indische erfenis?
Hijzelf draait ongemakkelijk om zijn Indische afkomst heen. In de biografie Veel gekker kan het niet worden (2008) van Arthur Blok en Jonathan van Melle komt Wilders, gevraagd naar zijn Indische achtergrond, met een onsamenhangend verhaal:
‘Mijn moeders vader was majoor in het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL) en hij is daar naartoe gezonden. Mijn moeder is uit Nederlandse ouders geboren, maar zij heeft wel enkele zussen, en een daarvan is getrouwd met een Indische man. Ik heb zover ik weet en me herinner twee echte neven en een oom uit Indonesië. Mijn moeder heeft destijds drie maanden in Nederlands-Indië gewoond en is daarna naar Frankrijk gegaan, toen haar vader, mijn opa, weer terug moest. Al zijn dochters zijn toen met aangetrouwde familie ook weer mee teruggegaan, dus er is wel enige Indische invloed in mijn familie zichtbaar. Bij de oudste zus van mijn moeder, die lang in Nederlands-Indië heeft gewoond, gingen we wel eens in het weekend kroepoek bakken.’
Recent onderzoek in het Nationaal Archief brengt aan het licht dat dit fragment uit halve waarheden, verdichtsels en losse interpretaties bestaat, waarover straks meer. Waarom verhult en verbergt Wilders zijn Indische afkomst?


IN WILDERS’ politieke carrière vormen niet toevallig territoriumkwesties en de mogelijke demografische gevolgen daarvan – zoals migratie – een centrale rol. Ze vormen zogezegd zijn politieke vehikel. In de jaren negentig, na zijn huwelijk met een Hongaarse diplomate, hield hij zich bezig met de kwade sentimenten rond het door de Eerste Wereldoorlog veroorzaakte verlies van Hongaars grondgebied. Ook interesseerde hij zich intens voor de binnenlandse politiek van Israël, het land waarvoor hij naar eigen zeggen een diepe liefde voelt. Die liefde is al vroeg ontstaan: na zijn havo-eindexamen vertrok Wilders voor twee jaar naar Israël om zich bij een in het grensgebied van de omstreden Jordaanvallei gelegen kibboets aan te sluiten. Wilders’ geopolitieke obsessies kwamen duidelijk tot uiting ten tijde van zijn breuk met de VVD, veroorzaakt door het positieve fractiestandpunt over de toetreding van Turkije tot de EU. Dat vond Wilders ontoelaatbaar, omdat Turkije als ‘moslimland’ onverenigbaar zou zijn met de Europese cultuur – bovendien, voorspelde hij, ‘komen ze straks allemaal onze kant op’.
Sindsdien lijkt Wilders alle politiek te reduceren tot vraagstukken van grensbewaking, volkstelling en volksverplaatsing in het algemeen. Displacedness vormt het steeds terugkerende, onderliggende motief van zijn betoog en niet toevallig ook van zijn verborgen familiegeschiedenis. Indische familiegeschiedenissen reflecteren bijna allemaal de calamiteiten van de twintigste eeuw: uitsluiting, vervolging, geweld en gedwongen afscheid maakten een zeker deel uit van de ervaringen van Indische ouders, grootouders en overgrootouders. Zwaartepunt daarin vormde de Tweede Wereldoorlog, een oorlog waarin men volgens de historicus Mark Mazower ‘mensen verplaatste om politieke grenzen te consolideren’. In Nederlands-Indië leidde de Japanse Groot-Aziëpolitiek bijvoorbeeld tot het beleid om de blanke aanwezigheid totaal uit de openbare sfeer te bannen, door internering in kampen. De racistische bezettingsmaatregelen van de Japanners verscherpten de aloude identiteitsproblematiek van de Indo’s als onduidelijke ‘tussenklasse’ aanzienlijk.
Voor wie thuis is in kringen binnen de Indische gemeenschap is het niet onbekend dat Wilders juist op het punt van grenzen trekken veel bijval vindt van de oudere generaties Indische Nederlanders. Die al dan niet heimelijke instemming komt van totok- (blanke) en vooral van Indo-kant. Voor hen is Wilders een regelrechte branie: een lefgozer, een rebel, een ontregelaar. Afkeer van en angst voor moslimimmigratie en het fenomeen multiculturaliteit tekenden opvallend veel van de zichtbare politieke activiteit van Indische Nederlanders sinds de late jaren zeventig. 
Serieuze vormen kregen deze sentimenten in 1980 met de oprichting van de Centrumpartij door de Indo Henry Brookman, destijds werkzaam aan de VU. De Centrumpartij kritiseerde het minderhedenbeleid en profileerde zich als een nationalistische anti-immigratiepartij; leden van de oervorm van de Centrumpartij, de NCP, hadden in 1980 Marokkanen overvallen die in een kerk in hongerstaking waren vanwege dreigende uitzetting. In deze tijd werden Indische Nederlanders voor hun gevoel door de overheid ‘weggezet’ als culturele minderheid, terwijl het Nederlanderschap, de vaderlandse taal en cultuur en de aanhankelijkheid jegens Oranje vanouds juist gevierd werden onder Indo’s. Het idee onder één noemer terecht te komen met Turkse en Marokkaanse moslims, broeders van de Indonesiërs die hen na een bloedige klopjacht, de bersiap, uit hun moederland hadden verjaagd, was voor vele Indo’s onverteerbaar, zoals nog na te lezen valt in oude nummers van het Indische lijfblad Moesson.

EIND JAREN VIJFTIG heette Moesson nog Onze Brug en was het een bulletin gewijd aan de opbouw en ontwikkeling van het voor Indo’s bestemde ‘stamland’ Nieuw-Guinea. Tijdens de vooroorlogse crisisjaren was namelijk het idee ontstaan om van het nog onontgonnen Nieuw-Guinea een nieuw thuisland te maken voor Indo’s. Rond de soevereiniteitsoverdracht aan Indonesië in 1949 was het initiatief op losse schroeven komen te staan, want de republiek eiste ook dit laatste restje koloniaal Nederland op. De symbolische waarde ervan was echter groot, vooral voor Indische Nederlanders. In 1951 ontstond een regeringscrisis, nadat VVD-fractievoorzitter Oud geopteerd had voor het behoud van Nieuw-Guinea voor Nederland, tegen de zin van VVD-minister Stikker. De succesvolle VVD-campagne in 1948 was geheel gericht geweest op de Indië-politiek: de verkiezingsaffiches lieten het gezicht van Soekarno zien met de tekst: ‘Heeft u er ook genoeg van?’ Nog vele jaren nadien zou de kolonialistische vertakking binnen de VVD invloed uitoefenen op partijstandpunten. De kwestie-Nieuw-Guinea was ook een van de speerpunten van het Jong Conservatief Verbond, een nieuwe partij onder leiding van de Indische Nederlander Feuilletau de Bruyn, die zich verder hard maakte voor verkleining van staatsuitgaven, terugdringing van de rol van politieke partijen en bestrijding van het socialisme. Het uiteindelijke loslaten van Nieuw-Guinea in 1962 leidde tot groot en voorspelbaar ongenoegen bij vele Indische Nederlanders, omdat Soekarno ook in deze kwestie weer aan het langste eind trok.
Het is opvallend hoe constant de deelname was van Indische Nederlanders aan partijvorming op basis van conservatief-nationalistische, (neo)koloniale beginselen, vergeleken met de deelname aan de progressieve beweging. De focus lag daarbij sterk op beschermen en bewaken van grenzen en op insluiten en/of buitensluiten van bevolkingsgroepen. In de jaren dertig, nog in Nederlands-Indië, sloten relatief veel Indo’s zich aan bij de NSB (zeventig procent van het ledenaantal). Dit was het geval vanwege het ultranationalistisch Hollandse karakter van de partij, maar ook vanwege de grote angst voor het oprukkende Indonesische nationalisme. 
De NSB had in de kolonie een ander (niet-racistisch) karakter en een andere plek dan in Nederland. De partij bood Indo’s de kans om zichzelf en elkaar te laten zien dat zij ‘Hollandser dan de Hollanders’ wilden zijn en dat zij zich geheel identificeerden met de Nederlandse culturele erfenis en met oranje-blanje-bleu. Niet vergeten moet worden dat de koloniale elite in die tijd nagenoeg blank was. Omdat de Indische NSB een autoritair gezag voorstond, evenals het eeuwige behoud van de kolonie voor het vaderland, zagen veel Nederlanders in Indië in de partij dé oplossing om de dreiging van de opstandige, islamitische ‘inlanders’ te keren. Bij zijn succesvolle bezoek aan Nederlands-Indië in 1935 werd Anton Mussert zelfs tot tweemaal toe ontvangen door gouverneur-generaal De Jonge.
Nog voor de NSB leden ging werven, had in Batavia overigens al de eerste bijeenkomst van de Nederlandsch-Indische Fascisten Organisatie plaatsgehad, onder leiding van de Indo majoor b.d. Rhemrev. Ook hij maakte zich sterk voor terugdringing van de ‘inlandse’ invloed op het bestuur en herstel van de leidende rol van Nederlanders in de kolonie, maar kreeg minder aanhang.
Ging het in de naoorlogse jaren nog om ‘handhaving van de rijkseenheid’ (vasthouden aan Nederlands-Indië en later Nieuw-Guinea), ná de Indische assimilatie in Nederland raakten vele conservatieve politici en activisten van Nederlands-Indische komaf gefocust op de thema’s multiculturalisme en moslimimmigratie (zie kader). Zo was een van de eerste bekende politici die zich opvallend tegendraads uitliet over het vreemdelingenbeleid en de multiculturele samenleving VVD-prominent Frits Bolkestein, die een Indische moeder had. Hij viel op omdat hij in zijn tijd de enige EU-commissaris was die zich fel keerde tegen eventueel EU-lidmaatschap van Turkije. Tevens ‘torpedeerde’ hij, zo meldde het KRO-programma Reporter, als staatssecretaris voor Buitenlandse Handel de handelsrelaties met Indonesië, iets waarvan hij ook al was beticht toen hij daar nog werkte voor Shell. Onder Bolkesteins hoede zou Wilders in 1998 zijn entree maken als VVD-Kamerlid, nadat hij als fractiemedewerker jarenlang speeches voor Bolkestein had geschreven.
De opkomst van de Indische NSB in de jaren dertig werd niet alleen veroorzaakt door Nederlands-Indisch patriottisme en de vrees voor Indonesisch nationalisme. De economische crisis werd in Nederlands-Indië zeer diep gevoeld en ook daarom klonk de roep om een autoritair en daadkrachtig bestuur steeds luider. Door bedrijfssluitingen nam de werkloosheid onder alle bevolkingsgroepen snel toe. De ambtenarensalarissen werden geregeld verlaagd, wat de Indo’s – in groten getale werkzaam bij de overheid – hard trof. Vanaf ongeveer 1900 had vooral deze groep in Nederlands-Indië geleefd met een groeiende angst voor een Indonesische revolutie. Vanwege hun gemengde afkomst was het onzeker of er na zo’n wisseling van de wacht nog wel plaats voor hen was in hun geboorteland. ‘Europa’ was voor hen een abstract begrip; een plek om ‘met verlof’ te gaan voor hoger geplaatste ambtenaren.
De angst en onzekerheid waren gevoed door het feit dat Indonesiërs steeds meer banen aan de onderkant van de arbeidsmarkt gingen innemen die voorheen bestemd waren geweest voor Indo’s. Dit kwam door beter onderwijs en ook doordat Indonesiërs minder betaald kregen dan Europeanen voor hetzelfde werk. Tegen deze achtergrond van dreigende marginalisering van Indo’s ontstonden de ‘stamland Nieuw-Guinea’-plannen, waarvoor propagandalectuur werd gemaakt door de N.E.N.A.S.U., de Nederlandsche Nationaal Socialistische Uitgeverij. Het koloniaal bestuur bezuinigde in deze periode fors op al zijn uitgaven, wat de werkgelegenheid voor iedereen nog verder verslechterde. In 1932 vonden grote demonstraties plaats in Batavia, waarbij op spandoeken te lezen stond: ‘De regeering maakt de ambtenaren rebelsch!’ Dat het een risico inhield voor ambtenaren om in zulke onzekere tijden voor een jaar met Europees verlof te gaan, ondervond Johan Ording, de grootvader van Geert Wilders.

IN HET NATIONAAL ARCHIEF, tussen de vele vergeelde stukken die bewaard zijn gebleven van het Commissariaat voor Indische Zaken – dat direct onder de minister van Koloniën viel – bevindt zich een lijvig dossier, geheel gewijd aan Ording. Het dossier is in 1935 afgesloten en vermoedelijk pas deze zomer voor het eerst weer opengeslagen.
Ording, een geboren Utrechter, was adjunct-inspecteur voor het financieel toezicht op de regentschappen en stadsgemeenten in de provincie Oost-Java. Het eerste half jaar van zijn verlofperiode, najaar 1933, had hij doorgebracht in Nice. Daarna was hij neergestreken in het kerkdorp Grubbenvorst nabij Venlo, samen met zijn uit een oude Indische familie afkomstige vrouw Johanna en hun zeven kleine kinderen. Ording had zich om economische redenen tijdelijk in het afgelegen Grubbenvorst gevestigd. Terwijl hij al in Nice zat, was hij in Soerabaja namelijk (opnieuw) failliet verklaard. In Grubbenvorst ontving hij najaar 1934 onverwacht een telegram met het bericht dat hij wegens ongeschiktheid voor de dienst was ontslagen. Hij kreeg het advies zo snel mogelijk pensioen aan te vragen. Dat pensioen werd almaar niet uitbetaald, waardoor hij in grote geldnood kwam. Wederom ging hij failliet. Nog veel erger was dat Ording en zijn gezin, naar later zou blijken, geen passage terug naar Nederlands-Indië kregen vergoed, omdat hij in Nederland geboren was. Zijn vrouw en kinderen waren echter wél allemaal op Java geboren.
Voor de zwangere Johanna, afkomstig uit de bekende en grote Indisch-joodse familie Meijer en gewend aan een zwerm van bedienden om zich heen, moet het eerste verblijf in Nederland vreselijk zijn geweest. De zorg voor de kinderen (de oudste was dertien) zal op haar alleen zijn neergekomen: een nieuwe ervaring in vreemde omstandigheden. Waarschijnlijk kon zij het lokale dialect amper verstaan. De eerste maanden ontving de gestrande familie nog een klein bedrag aan voorlopige bijstand uit Indië, waarop wegens de schulden ook nog werd gekort. Twee maanden na de bevalling van Johanna in januari 1935 hield deze bijstand zonder berichtgeving op. Ording en zijn gezin raakten aan de bedelstaf en werden daarnaast ook bedreigd met huisuitzetting. Hij schreef het Nationaal Crisiscomité om steunverlening. 
Ondanks een serie verzoeken om informatie had Ording nog steeds niet gehoord waarom hij, na zeventien jaar, ongeschikt was verklaard voor de dienst. Weliswaar had hij in de privé-sfeer geregeld met grote financiële moeilijkheden en faillissementen te kampen gehad (die hij toeschreef aan de ‘tijdelijke niet gehele toerekeningsvatbaarheid’ van zijn echtgenote). Ook was hij vlak voor zijn vertrek voorlopig in een andere functie tewerkgesteld. Toen hij eenmaal vertrokken was uit Indië kwam uit dat Ording opnieuw hoge schulden had gemaakt tijdens een lange tussenstop op weg naar de boot, in Soekaboemi (waar Wilders’ moeder als zevende kind geboren werd, waarschijnlijk in het ouderlijk huis van Johanna). In Soekaboemi was ook justitieel onderzoek geopend naar beschuldigingen van oplichting en ‘flesschentrekkerij’ door het echtpaar. Wat later vast kwam te staan was dat Ording ettelijke schuldeisers bewust had benadeeld, niet alleen in Nederlands-Indië, maar ook op verlof in Nice. Zijn ambtelijke beoordelingen waren echter altijd meer dan voldoende geweest en volgens ambtelijke berichten waren ‘zijn capaciteiten niet ongunstig’.
Ording bleef dus in het duister over de reden waarom hij geen pensioen ontving en waarom de voorlopige bijstandverlening plotseling was stopgezet: hij ontving geen enkel nader bericht, niet uit Nederlands-Indië en niet uit Den Haag. Ten einde raad wendde hij zich in april 1935 met een aangrijpend verzoekschrift tot minister van Koloniën Colijn, waarin Ording hem vroeg zijn gezin ‘op het laatste moment van een algeheelen ondergang’ te redden. ‘Thans laat de provincie [Oost-Java] mij en mijn gezin, bestaande uit buiten mijzelf en echtgenote acht zeer jeugdige kinderen, over aan de publieke liefdadigheid. Thans, Excellentie, heerscht in mijn gezin broodnood.’ Op advies van gouverneur-generaal De Jonge besloot Colijn om Ordings pensioenaanvraag toch af te wijzen. Volgens De Jonge had Ording zich in Nederlands-Indië aan ‘zoodanig ernstig wangedrag’ schuldig gemaakt dat hij daarmee al zijn pensioenaanspraken had verspeeld. Er was vanuit Oost-Java gerapporteerd dat hij ‘geen orde op zijn zaken kon stellen’, dat hij ‘zoowel in financieel als in moreel opzicht geheel onbetrouwbaar’ was en dat hij ‘evenals zijn echtgenoote gewend is vèr boven zijn stand te leven’. Dat Ording zich op geen enkel moment had kunnen verdedigen tegen deze overzeese aantijgingen had bij de besluitvorming kennelijk geen gewicht in de schaal gelegd.
Om het besluit juridisch dicht te metselen maakte Colijn van een lelijke truc gebruik: omdat ook weer niet van Ording kon worden gezegd dat hij voor alle dienst in Nederlands-Indië ongeschikt was, kwam hij niet in aanmerking voor de geldende pensioenregeling ten tijde van zijn ontslag, het zogenoemde ‘non-valeurspensioen’. Bovendien, redeneerde Colijn, was de regeling van het non-valeurspensioen een maand na Ordings ontslagdatum toch ingetrokken, dus hoefde die niet op hem te worden toegepast. Op deze kwalijke manier, met wat werd aangeduid als het ‘aanpassingsbeleid’, bezuinigde het koloniale bestuur op de personeelskosten in de crisisjaren, met ‘rebelschheid’ als onvermijdelijk gevolg.
De gang van zaken was voor de 33-jarige Johanna, gewend aan een comfortabel bestaan in de tropen, ongetwijfeld een diep traumatische ervaring, evenals voor haar acht kinderen. Ze was vervallen tot bittere armoede, afgesneden van haar familie en van haar geboorteland, zonder enig vooruitzicht op terugkeer. Ze was bovenal op slinkse wijze haar land uitgezet. Haar vader, die ze niet meer zou terugzien, overleed in 1942 in Soekaboemi. Haar moeder zou de Japanse bezetting en de bersiap overleven en in 1946 als postkoloniale migrant intrekken bij het gezin van Johanna, op 82-jarige leeftijd. Terugkeren naar het Nederlands-Indië van weleer zat er toen voor niemand meer in. Indonesië was voortaan voor de Indonesiërs, al wilde nog niet iedereen dat tot zich door laten dringen.
Ording slaagde erin in Nederland opnieuw carrière te maken, ditmaal in het militaire gevangeniswezen. In de rang van majoor gaf hij leiding in het beruchte interneringsoord voor collaborateurs Fort Honswijk, waar vandaan ook de deportatie van honderden (Nederlandse) NSB’ers en SS’ers naar Nieuw-Guinea plaatsvond. Ording gaf verder leiding aan de strafgevangenis Scheveningen en later aan die in Leeuwarden. Ondanks zijn uiteindelijke rehabilitatie is het waarschijnlijk dat zijn wrange verlofervaring bittere sporen heeft achtergelaten in zijn gezin. In 1961, twee jaar voordat hun kleinzoon Geert er geboren zou worden, vestigden Ording en zijn vrouw zich opnieuw in Venlo. Volgens Wilders woonden zijn grootouders ‘op een halve kilometer afstand’ bij hem vandaan en bezocht hij ze vaak. Ording zou in 1976 overlijden; zes jaar later – Geert was toen achttien – stierf Johanna.
Zowel Wilders’ moeder als zijn grootmoeder en overgrootmoeder hadden zich dus op Nederlandse bodem bevonden toen het doek viel voor Nederlands-Indië en in december 1949 de – afgedwongen – soevereiniteitsoverdracht werd ondertekend. Het oude zeer van de lange Tweede Wereldoorlog moest worden opgeruimd en de postkoloniale herschikking van groepen en grenzen kwam op gang: een proces dat behalve gerechtigheid ook veel koloniaal geïnspireerd ressentiment met zich meebracht. Dat laatste vertaalde zich onder meer in de Haags-Indische lobby’s en de politieke en ambtelijke carrières van ‘Indische jongens’ vanaf begin jaren vijftig.
Hoewel de Nederlandse regering het de Indische Nederlanders moeilijk heeft gemaakt om naar Nederland te vertrekken, omdat ze daarvoor te ‘Oosters georiënteerd’ zouden zijn, zijn de meesten er toch in geslaagd. Ze zouden ervaren dat ze noch in Indonesië noch in Nederland welkome burgers waren. Eén op de vijf migreerde (door) naar de VS, Canada of Australië. Zij die toch in Indonesië bleven, zijn in 1957 door Soekarno, op het hoogtepunt van de Nieuw-Guineacrisis, ten slotte het land uitgezet.

WILDERS’ UITSPRAKEN en stellingnamen lijken wonderwel in de conservatieve en kolonialistische kaders te passen die ook andere politici van Nederlands-Indische origine meer dan een halve eeuw geleden hebben gesteld. Patriottisme, versterking en behoud van de Nederlandse invloedssfeer, waarden en cultuur en een heilig geloof in de natiestaat als panacee (zoals destijds ‘stamland’ Nieuw-Guinea) staan daarin voorop. Ook voor Wilders is ‘terug naar de toestand van vroeger’ vaak het leidmotief en dat leidt soms tot verrassende claims. Zo pleitte hij vorig jaar serieus voor de ‘hereniging’ van Vlaanderen met Nederland, zodat het mythische Groot-Nederland eindelijk op de kaart kon worden gezet (overigens destijds een bekend NSB-streven). Wilders schreef toen in NRC Handelsblad: ‘Het wordt tijd leiderschap te tonen om de historische fouten alsnog recht te zetten. Nu is het moment.’ In dezelfde sfeer vroeg hij onlangs in de Kamer of minister Verhagen bereid was ‘de onvermijdelijke opheffing van België te bespoedigen’. Tegelijkertijd verkondigt hij dat ‘onze soevereiniteit als natie wordt verkwanseld’. Wilders pleitte ook voor de verplaatsing van de Nederlandse ambassade van Tel Aviv naar Jeruzalem, ‘als beloning voor Israël’, verzette zich fel tegen een associatie-akkoord tussen de EU en Syrië en riep op tot terugroeping van de ambassadeur uit Saoedi-Arabië, omdat ‘ze zich bemoeien met onze vrijheid van meningsuiting’ (dit naar aanleiding van een diplomatiek bezoek van minister Bot aan Riyad vanwege de cartoonrel). De reis van een Kamerdelegatie naar Saoedi-Arabië in 2008 vatte hij samen als ‘een politiek correcte snoepreis aan een achterlijk en barbaars, islamofascistisch land’. Hij stelde herhaaldelijk vragen over het ‘Indonesische optreden’ tegen Papoea’s in Nieuw-Guinea.
Tekenend was ook zijn opstelling toen de affaire-Westerling ter sprake kwam. Onder legerkapitein Westerlings commando werden in 1946 duizenden onschuldige Indonesiërs omgebracht tijdens een contraterreuroperatie in Zuid-Celebes. In 1950 pleegde Westerling een mislukte staatsgreep tegen Soekarno, waarbij opnieuw veel doden vielen. Het kabinet (Stikker was toen VVD-minister van Buitenlandse Zaken) besloot nog in hetzelfde jaar de man niet te vervolgen voor zijn oorlogsmisdaden; een besluit waarmee Wilders het nog steeds eens kan zijn. Over Westerlings optreden verklaarde hij in 2003 vergoelijkend ‘dat men dat in zijn tijd moet zien’.
Wilders’ afkeer van de immigratie en aanwezigheid van moslims (hij bezigt in dit verband de termen ‘moslimtsunami’ en ‘de Marokkaanse kolonisten’), de islam en multiculturaliteit in het algemeen is en blijft echter zijn voornaamste thema. Daarmee gaat hij nu ook de boer op in het buitenland. Meer dan wat ook is Wilders te plaatsen als een pur sang postkoloniale revanchist, geobsedeerd als hij is door het terugdraaien van naoorlogse geopolitieke en demografische veranderingen en het ‘rechtzetten van historische fouten’. Wraakzucht en extreem patriottisme in de vorm van ‘behoud van de eigen dominante cultuur’, ‘redding van de specifieke Europese waarden’ en ‘terugdringen van de islam’ vormen zijn neokoloniale drijfveren, die hij van de Indische NSB lijkt te hebben gekopieerd. Maar niet alleen van de Indische NSB: ook groeperingen als de kolonialistische rechtertak van de VVD, het Jong Conservatief Verbond, de Centrumpartij en de Vrije Indische Partij deelden vormen van reactionair cultureel patriottisme gekoppeld aan xenofobie. In Wilders’ manifest Kies voor vrijheid staat de volgende, alarmerende aanbeveling:
‘Een Nederland dat zijn eigen identiteit handhaaft en daar trots op is, zich niet laat overnemen of aanpast aan wezensvreemde culturen, of die (sic) zijn identiteit laat verwateren door op te gaan in supranationale instellingen.’
Dat Wilders opzichtig opereert in een postkoloniale politieke dimensie zonder dat dit herkend wordt, zegt veel over hoe Nederland omging, en nog steeds omgaat, met het koloniale verleden. Zwijgen, ontkennen, vergeten en de andere kant op kijken luidt sinds decennia het devies. Daardoor kan bijna niemand zich meer voorstellen dat Indische gebeurtenissen van meer dan een halve eeuw geleden nog impact kunnen hebben op de politiek van alledag. Dit ondanks het feit dat destijds meer dan een half miljoen Nederlanders betrokken waren bij de Japanse bezetting, de koloniale oorlog en de daaropvolgende volksverhuizing. Het gaat om gebeurtenissen waar veel mensen hun leven lang niet overheen kwamen, en hun kinderen evenmin, van wie een onbekend deel vandaag de dag nog wordt behandeld wegens overgeërfde oorlogsproblematiek, het zogenoemde tweedegeneratietrauma. Wat de langetermijneffecten zijn van de ervaring van het tweederangsburgerschap van Indo’s – in de kolonie en ook later in Nederland – is nog niet onderzocht. Maar dat de problematische zoektocht naar de ‘eigen’ Indische identiteit onverminderd doorgaat, ook bij nieuwe generaties, wordt op het internet meteen duidelijk. Door de stilte rond het koloniale eindspel kunnen de oorlogsgebeurtenissen en wat daar lange tijd aan voorafging nu alsnog een voedingsbodem vormen voor een discutabele politics of displacedness.
Het is niet minder dan een geniale ingeving van Wilders geweest om zijn donkere haar op te bleken. Dat is blijkbaar alles wat in Nederland nodig is om Indo-af te zijn en vervolgens als ‘de man uit Venlo’ de politieke arena te betreden. Een Belgische of Franse politicus met een vergelijkbare neokoloniale agenda loopt daarentegen een grote kans in een vroeg stadium herkend te worden als (nog ongevaarlijke) postkoloniale revanchist. De binnen- en buitenlandse politiek wordt daar bezien op basis van een langetermijnperspectief, waarin oude lobby’s (Algerije, Congo, Rwanda) en nieuwe politici vanzelfsprekend met elkaar in verband worden gebracht – zowel door politici zelf als door politicologen en koloniale historici. Een recent voorbeeld uit België, tegen het licht van de volkerenmoord in Rwanda in 1994, is het debat rond het politiek geïnspireerde ‘genociderevisionisme’. Zulke debatten vinden plaats, in meer of mindere mate, in alle ons omringende ex-koloniale mogendheden, maar niet hier. Door de Indische politieke erfenis willens en wetens in het vergeetboek te schrijven is Nederland stekeblind geworden voor de symbolen en retoriek die lange tijd gezichtsbepalend waren voor zijn eigen imperialisme. Dat is een droevige conclusie.
Het niet belangrijke maar wel ironische gegeven dat Wilders wordt beschuldigd van ‘haatzaaien’, terwijl de beruchte haatzaai-artikelen in het Indische wetboek van strafrecht werden geïntroduceerd om Soekarno cum suis achter de tralies te kunnen zetten, bleef zodoende onopgemerkt. Dat was ook het geval vorig jaar, toen Wilders na het uitbrengen van de film Fitna in Indonesië tot ongewenst vreemdeling werd verklaard. Nooit meer mag hij het land van zijn moeder in. Een en ander ging gepaard met de bestorming van het Nederlandse consulaat in Medan, de verbranding van de Nederlandse vlag en de eis van demonstranten dat alle Nederlanders het land werden uitgezet. De verleiding is groot om in Wilders de wreker van zijn verbannen grootouders, Johan en Johanna Ording, te zien. Maar misschien is Wilders alleen maar een extreem uitvergroot geval van klassieke Indische identiteitsvervreemding. Zijn grensoverschrijdende kapsel is in ieder geval een van de symptomen daarvan.


Met dank aan Eric Hennekam en de medewerkers van het Nationaal Archief.
In vervolg op dit stuk zal De Groene de komende weken de verhalen publiceren van Indische Nederlanders zelf: wat hebben zij te vertellen over de aantrekkingskracht van Geert Wilders op de Indische generaties?  

Lizzy van Leeuwen is bestuurskundige en antropoloog. Ze deed langdurig onderzoek in Jakarta naar de levensstijl van de maatschappelijke bovenlaag tijdens de laatste Soeharto-jaren. Dat resulteerde in twee boeken: Airconditioned lifestyles (1997) en Lost in mall (2005). Vorig jaar publiceerde ze Ons Indisch erfgoed: Zestig jaar strijd om cultuur en identiteit (Bert Bakker), waarin ze concludeerde dat de zwaar beladen koloniale erfenis uit Indië (discriminatie, achterstelling, de kille ontvangst in Nederland en de ‘vermoedelijke tekortkomingen in het naoorlogse rechtsherstel’) effectief is afgekocht door de Nederlandse overheid. Het (schijn)debat hierover speelde zich vooral af in de culturele arena (tussen pasar malams en rijsttafels) in plaats van in relevante maatschappelijke en politieke sferen. Van Leeuwens onderzoek was deel van een breed KNAW-onderzoeksproject naar de postkoloniale geschiedenis van Nederland. Tussen 2006 en 2008 interviewde ze als sociaal rapporteur voor de Stichting Pelita ruim honderd Indische ouderen over hun jeugd-, oorlogs- en migratie-ervaringen.



Indo’s op rechts
Rechts van het midden ontstond in 1994 de Vrije Indische Partij, die weliswaar tegen de komst van vreemdelingen was, maar zich vooral opwierp als behartiger van de belangen van Nederlandse postkoloniale migranten (Indische Nederlanders, Surinamers en Antillianen). Een ander speerpunt van deze partij tijdens de parlementsverkiezingen in 2002 was openbare orde en veiligheid. De Lijst Pim Fortuyn, de eerste volkspartij die zich profileerde door keiharde uitspraken tegen ‘islamisering van de samenleving’ en immigratie, kende vele Indische aanhangers. Kamerlid voor de LPF werd de prominente Indische Nederlander Jim Janssen van Raay, die als nummer drie op de kandidatenlijst had gestaan. In 1996 zat hij nog voor het CDA in het Europees Parlement. Nadat hij door deze partij was geroyeerd wegens vermoedelijke belangenverstrengeling sloot hij zich met zijn zetel aan bij de Unie voor Europa, waarin ook Franse gaullisten en de Forza Italia van Berlusconi vertegenwoordigd waren. In de hoek van extreem-rechts valt op dat de Nationale Alliantie, een ‘samenwerkingsverbond tussen nationalisten, fortuynisten, conservatieven en mensen georiënteerd op de rechtervleugel van de VVD’, jarenlang op de been gehouden werd door de Indo Virginia Kapic (misschien werd de club daarom spottend de Nasi Allochtonenpartij genoemd). Het racistische en vreemdelingen hatende Nederlands Blok telde in 2000 onder de actieve leden met een Indische familienaam John Morren, voormalig gouwleider van de Viking Jeugd Nederland, voormalig gemeenteraadslid voor de Centrum Democraten en innig bevriend met de nazistische Florrie Rost van Tonningen-Heubels, bijgenaamd ‘de zwarte weduwe’. De rabiaat nationaal-socialistische Racial Volunteer Force/ International Militant Pro White Organization kent een groep jonge Indische aanhangers, onder wie de activistische Dave Blom, eerder verbonden aan de racistische Nederlandse Volks Unie. Joop Glimmerveen zélf vond dat ‘Indische Nederlanders niets hoefden te vrezen’, want ‘die mogen per definitie blijven’. In Den Haag ten slotte, de ‘Indische hoofdstad van de wereld’ en niet toevallig een van de twee steden waar Wilders meedoet aan de gemeenteraadsverkiezingen, is de PVV-coördinator – volgens Nova – Ruud Sablerolle, voormalig aanhanger van Nieuw Rechts en telg uit een Indisch geslacht.


Beeld:

Cartoon/ De Tong-Tong cartoonist Jack Poirrié stelde in maart 1975 de ambivalente houding van sommige Indo’s jegens de komst van gastarbeiders aan de orde

Portret Geert Wilders/ Guus Dubbelman

ICM 29.2.16

Lees verder…

10897312699?profile=original

 

IndischeGemeenschap jarenlang, meer dan 70 jaar,  bewust op het verkeerde been gezet door het Indisch Platform en de Regering

Archief Foto  ICM : Ton Te Meij  samen met   Jan Peter Balkenendeop de verkiezingslijst van Amstelveen.

 

Indisch Platform

Uit een mededeling van het Ministerie van Algemene Zaken  d.d. 24-06 -2016 blijkt dat het Indisch Platform niet is aangesteld en ook niet bevoegd is om als enige organisatie de Indische Gemeenschap te vertegenwoordigen.

 

De oprichting van het Indisch Platform was een afspraak tussen de heren Ruud Lubbers enRudi Boekholt uit eigen belang om de Indische Gemeenschap rustig te houden.

 

 

Mededeling

“ De stichting Indisch Platform is in 1991 opgericht vanuit de Indisch gemeenschap in Nederland. Bij wet zijn er geen bevoegdheden toegekend aan het Indisch Platform. De stichting heeft een privaatrechtelijke rechtspersoonlijkheid. Er is geen sprake van een instellingsbesluit door de overheid ”.

  

“ Bij de oprichting van de stichting zijn er geen afspraken met de Nederlandse regering gemaakt over de doelstelling, werkwijze en overlegmomenten van en met het Indisch Platform. De statutaire doelstelling en het functioneren van een stichting wordt bepaald door de leden van een stichting ”.

 

“ Het overleg dat de overheid met de aangesloten organisaties ten tijde van de oprichting heeft gevoerd, vond op ad-hoc basis plaats al naar gelang van het onderwerp en het verantwoordelijke ministerie “.

 

Vertegenwoordiging

Het Indisch Platform is dus niet de organisatie die de belangen behartigt van de Indische Gemeenschap.

 

Indisch Platform

Het Indisch Platform raakt deze maand maart haar ANBI status kwijt.

 

 

A.te Meij

Adviseur Indische Gemeenschap

ICM redactie.

Met respect voor Ton te Meij die in principe als oud-delegatie lid hier na 7 jaar zitting te hebben genomen met de deze conclusie komt.  Als Ton zich in de geschiedenis had gedoken of een in bronnen zoals het rapport van Gaalen, Andijvielucht van Gisselda Molemans, en / of traktaat van Wassenaar mag je concluderen dat het Indisch Platform alle Indische dossiers heeft geblokkeerd. Zo zijn 381.000 Indische burgers na de onafhankelijkheid letterlijk in hel beland. Het IP had alleen oog voor de Bacpay / Knil, die alles hebben gehad !

Lees verder…

Misdraging bestuurders in Indië 1946-1947

Misdraging bestuurders in Indië 1946-1947  Door:  Anne-Lot Hoek

10897321258?profile=original

Foto Nederlandse ambtenaren (in uniform) en lokale bestuurders op Lombok, ter gelegenheid van het afscheid van controleur De Vries. Siebe Lijftogt staat op de achterste rij, midden, met bril. Foto: Archief familie Lijftogt

Recente aandacht voor geweld in Indonesië gold vooral voor de militairen, niet voor de bestuursambtenaren. Brieven van Siebe Lijftogt uit Lombok en Bali geven daarin voor het eerst een doorkijkje. Als oud-verzetsman kon hij niet verdragen dat zijn collega’s zich als bezetter gedroegen.

4 juli 1946

“De nieuwe controleur […] is een man, opgevoed in een traditie van een behoorlijk bestuurscorps […] nauwgezet, precies, gaat op een aardige wijze met mensen om. Maar alles wat buiten zijn beperkte gezichtskring ligt wordt afgedaan met een gemak, waarvan je huivert. Als je hem hoort vertellen over de wijze waarop de Engelsen de extremisten [het Indonesisch verzet] uit Bandung hebben verdreven […] ‘Die extremisten ploften als rijpe appels uit een boom. Ik zie nog zo’n kerel daar liggen. Hij had wat hij wilde hebben, daar heeft hij toch immers om gevraagd?’ Deze man […] die op een leuke manier omspringt met zijn bedienden, die dol is op dieren, zelf timmert, vertelt    de   dingen    met    een levendigheid en smaak, die je soms bijna doen vergeten, over wat voor een rotdingen hij het eigenlijk heeft. Hij ziet eenvoudig niet de consequenties van wat daar gebeurt, hij kan het niet zien.” 

10897321487?profile=originalDe jonge Siebe Lijftogt

Dit schrijft Siebe Lijftogt op 4 juli 1946 vanuit Lombok aan zijn vrouw, Linde. Hij is dan 26 jaar, heeft in het verzet gezeten en is kort na de Tweede Wereldoorlog als bestuursambtenaar naar Indië vertrokken. Zijn vrouw zou zich later bij hem voegen. Na het uit-roepen van de onafhankelijkheid door nationalisten onder Soekarno tracht Nederland het koloniale gezag te herstellen. Van 1946 tot ’50 werkt Lijftogt op Lombok en Bali.

Het ethos van het corps Binnenlands Bestuur (BB), het bijstaan van de bevolking, sloot aan bij zijn idealen als oud-verzetsman. Nederland had in zijn ogen maar één taak: meebouwen aan het nieuwe, onafhankelijke Indonesië, „met het beste van wat we van huis hebben mee-gekregen”.

Maar in zijn brieven, die de kinderen van de in 2005 overleden Lijftogt onlangs van zolder haalden, beschrijft hij een andere realiteit. Zijn mede-ambtenaren, collega’s en superieuren, leken alles in zich te hebben om het conflict te kunnen doorgronden. In plaats daarvan hadden ze een blinde vlek voor het geweld; „Duits optreden” vindt Lijftogt. Hij wil geen bezetter zijn. Daarom doet hij een wanhopig appèl op zijn oude verzetsmakkers, de leiding van het Nationaal Comité van Verzet: Marie Anne Tellegen, intussen directeur van het Kabinet van de Koningin; en Lambertus Neher, gedelegeerde van het Opperbestuur in Batavia. Maar die laatste verklaart hem voor gek.

De recente aandacht voor buitensporig geweld in het Indonesische onafhankelijkheids-conflict (1945-1950) gold vooral militairen. Historicus Rémy Limpach concludeerde in zijn proefschrift onlangs dat extreem geweld door de Nederlandse militairen wijdverspreid was en   in de militaire structuur zat verankerd. De historicus Gert Oostindie bevestigt die trend in zijn boek Soldaat in Indonesië. Maar voor betrokkenheid van bestuursambtenaren bij geweld was tot nog toe weinig aandacht.

17 januari 1969

Het is de avond dat Indië-veteraan Joop Hueting op tv zegt dat hij en anderen zich destijds hebben schuldig gemaakt aan oorlogs-misdaden. Zijn verhaal slaat in als een bom. Andere veteranen zijn woedend. Hueting moet onder-duiken. Het nationale tumult leidt tot de zogeheten Excessennota, een beknopt onderzoek op last van de regering naar vermeende ‘excessen’.

Siebe Lijftogt zag de uitzending samen met zijn dochter Ida, en „zat instemmend te knikken”, herinnert ze zich. Maar over zijn eigen ervaringen sprak hij niet. Dat was rolvast. Ook over zijn activiteiten bij het verzet sprak hij nauwelijks. Lijftogt was hoofd van het Utrechtse koerierscentrum van het Nationale Comité geweest. Hij verkoos „civiel verzet” boven geweld. Brieven en documenten uit zijn Indische tijd had hij willen vernietigen, maar zijn dochter weerhield hem daarvan, zegt ze. „Hij was een bescheiden man van weinig woorden. Hij was bang niet begrepen te worden.” Maar toen ze zijn brieven lazen, schrokken zij en haar broer Gerard. Zo vlijmscherp was hij tegen hen nooit geweest. Ida: „Ik begrijp nu pas wat mijn ouders daar samen hebben meegemaakt.”

Maart 1946

Veel Nederlandse militairen en bestuurders zijn door de ontberingen in de Japanse kampen uitgeput, ziet Lijftogt in maart ’46 op Java. Toch wilden de ex-geïnterneerden snel terug naar de vertrouwde koloniale situatie. „Linde, als je die zelfingenomen-heid en het onvermogen ziet waarmee zovele Nederlanders hier nog optreden.” Zijn collega-bestuursambtenaren onderschatten het nationalisme volgens hem ernstig. „Allemaal hebben ze het over de afschuw van de baboe [huishoudster] voor Soekarno en de trouw van de fietsenmaker.” Maar met die baboes en fietsenmakers hebben ze nauwelijks contact, constateert hij.

Joop Hueting vertelt van zijn ervaringen

Al in april slaakt Lijftogt een eerste ‘noodkreet’ aan zijn oude superieuren binnen het verzet en ‘mentoren’. Zij zijn immers zijn morele kompas, zou hij meer-maals benadrukken. Met een collega roept hij op tot snelle veranderingen in het Indische beleid. „Wij zijn onze machts-positie hier volledig kwijt” en Nederland moet dat snel accepteren, „willen we hier in de toekomst nog welkom zijn.”

Op zijn nieuwe post Lombok waar hij in april arriveert, is het rustiger dan op Java. Lijftogt wordt verantwoordelijk voor politieke gevangenen; “een unieke gelegenheid werkelijk contact met de bevolking te krijgen”, schrijft hij. Uit zijn brieven blijkt dat hij steeds meer begrip krijgt voor hun strijd, zelfs bevriend raakt. Maar zijn baas, assistent-resident Edy Lapré, had weinig op met vrijheidsidealen.                             Toen de verzetsgroep Banteng Hitam [zwarte stier] ’s nachts anti-Nederlandse pamfletten verspreidde en een aanslag pleegde, deed dat Lapré als „een bom exploderen”. Hij liet mensen zonder aanzien des persoons oppakken en dwong de bevolking te demonstreren met door hemzelf geschreven leuzen als ‘Kom maar voor de dag, de messen en abattoirs zijn reeds gereed’.

Protesteren hielp niet. De resident van Bali en Lombok, H. Jacobs, gaf dorpshoofden „de macht om iedere Pemuda [verzetsstrijder] die hier op Lombok aan wal kwam direct te doden, zonder vorm van proces. Hoe sneller hoe beter.” Ook werden er prijzen op het hoofd van nog loslopende Japanners gezet. Hij kan het niet rijmen met die vriendelijke resident, die zondags „zat te huilen bij een mooie preek”, wat hem er niet van weerhield, „om vijf minuten na uitgaan van de kerk tegen Lapré te zeggen: als je mensen op heterdaad betrapt bij het aanplakken van die opschriften, laat ze dan op staande voet doodschieten”.

„De Pemoeda en de Jap”, het blijkt voor veel ex-gedetineerden een kwestie van „allemaal dood”, schrijft Lijftogt aangedaan. Maar als een collega vertelt over het Jappenkamp, begrijpt hij meer van zijn meerderen, die door de trauma’s „op het randje van afknappen” [overspannen raken] staan. „Men is nog helemaal beurs, zoals wij dat trouwens zelf ook zijn.”

Dan krijgt Lijftogt bericht dat hij wordt overgeplaatst naar Bali. Er wordt daar een stuk harder opgetreden onder militair gezag. Zelfs de resident spuwde daarover „vuur en vlam” op Lombok. „Volgens Jacobs is een ruwweg doden van honderd man per dag waarvan veertig procent onschuldig, een veel voorkomend verschijnsel”, schrijft hij voor vertrek aan Linde.

Juli 1946

Zijn geweten wordt hier snel verder op de proef gesteld. “Linde, we gaan het hier heel erg moeilijk krijgen.” Zij staat op dat moment op het punt om met hun zoontje van een jaar de boot naar Indië te nemen. “Wat hier aan menselijke wrakken langs drijft is zeer ontstellend”, zegt hij over zijn ex-gedetineerde collega’s en de militairen. Toch is hij strijdlustig. Hier zal blijken of hij en Linde hun “levensopvattingen in de praktijk kunnen brengen”. Lijftogt liet zich inspireren door christendom, boeddhisme en verschillende filosofen. Linde was verpleegster en nogal pacifistisch.

“Het militaire gedoe stond haar vreselijk tegen”, zegt Ida. “En dan ging ze ook nog eens Balinezen in de kampong van de schurft afhelpen. Dat was not done, daar bemoeide je je als Europeaan niet mee”.

Ze werden “inlanderliefhebbers” genoemd en raakten geïsoleerd van het blanke sociale leven. Lijftogt bemiddelde met het verzet. Soms zat hij weken in de bergen voor overleg met ze in hun eigen taal. Toch kon hij niet voorkomen dat de leider van het verzet op Bali, I Gusti Ngurah Rai, en zijn aanhang werden omgebracht, op 20 november 1946. „Dat greep hem vreselijk aan”, zegt zijn dochter.

Lijftogt schreef vurige rapportages aan Frederik baron van Asbeck, familievriend, hoogleraar volken-recht en voor de oorlog een hoge ambtenaar in Batavia, zo blijkt uit documenten in het Nationaal Archief. Hij noemt het optreden op Bali “tam” vergeleken met Zuid-Celebes, maar rapporteert wel dat er op het eiland 10.000 politieke gevangenen zijn gemaakt van wie 2.000 mishandeld zijn. “Slaan, schoppen, uren in de zon zetten, ophangen met de tenen nog net op de grond.”

Het idee was om ‘loyale’ Balinezen te scheiden van de ‘extremisten’. In de praktijk was dat moeilijk   en werd de burgerbevolking slachtoffer    van    geweld    door

verzetsstrijders of door het Nederlandse leger en hun collaborateurs. Volgens hem leidde dat tot een burgeroorlog. Ook op Java zal een militaire ‘oplossing’ „rampspoediger dan ooit” blijken, schrijft hij in juni ’47. Een maand later start de Eerste Politionele Actie.

10897321688?profile=original

Najaar 1947

Van Asbeck doet toch wat met de informatie, want al in oktober 1947 wordt Lijftogts rapportage gepubliceerd – anoniem – in het verzetsblad Je Maintiendrai. Ook stuurde Van Asbeck een brief door aan oud-premier Schermerhorn, betrokken bij de onderhandelingen met de Republiek.

Op 1 december volgt een ultieme brandbrief aan verzetsmakker Marie Anne Tellegen, rechterhand van de koningin. In de brief, ook in het Nationaal Archief, schrijft hij dat hij net als in Nederland onder de Duitse bezetting, in oppositie gaat tegen een onmenselijke situatie. Hij voelt zich een soort „intellectuele SD-er”, die ingezet werd voor „allerlei listen” om pemoeda’s te vangen door het winnen van hun vertrouwen. En “dat wij bij honderden de spes patriae van een ander volk doden, martelen en gevangen nemen, dat we volkomen corrupt aan het worden zijn en grote drinkgelagen houden om de rotzooi een beetje te vergeten.”

Tellegen stuurt zijn brief door aan Neher, in Batavia betrokken bij onderhandelingen met de Republiek. Maar die is bepaald niet onder de indruk. Hij ziet de gemoedstoestand van zijn oude verzetspupil als ‘verbittering’. Fouten worden gemaakt, maar een vergelijking met de Duitse bezetter gaat hem te ver. Verschrikkelijke bijverschijnselen horen nu eenmaal bij een vrijheidsstrijd, en zijn vaak een reactie op de Indonesische terreur, aldus Neher.

Het zware materieel verlaat de L.S.T. om haar tocht naar Lombok te beginnen (bezetting Lombok, Maart 1946)

“Verbittering?”, reageert Lijftogt. Hij schreef zijn brief omdat hij „als Nederlander medeverantwoordelijk is, voor wat wij, als Nederlanders, hier doen.” En als Neher werkelijk gelooft dat Nederlandse terreur slechts een reactie is op Indonesische terreur “bent u erg slecht ingelicht over wat er buiten Batavia gebeurt”. Dat zelfs de mensen aan wie hij zich had gespiegeld hem niet begrepen, moet pijnlijk zijn geweest. „De teneur van zijn brief neigt naar een zekere manie”, schrijft Neher aan Tellegen. „Ik vrees dat de jongeman te vroeg met een te grote taak is belast.” De deksel ging op de doofpot.

Lijftogt promoveerde als socioloog en werd organisatieadviseur. Tot aan zijn dood in 2005 wilde hij nooit meer terug naar Indonesië. In de jaren zeventig werd hij    nog geïnterviewd voor een wetenschappelijk onderzoek onder voormalige bestuursambtenaren. De vraag of Nederlanders wreedheden hadden begaan omzeilde hij. „Hij had er een harde streep ondergezet en wilde ook geen Joop Hueting worden”, denkt dochter Ida.

Slechts één oud-collega, C.H. Stefels, bevestigde in dat onderzoek buitensporig geweld op Bali, gepleegd door „allemaal heel gewone burgermensen”. Lijftogt had het Nederlands verzet gediend, omdat hij „niet anders kon”. Die enkelvoudige moraal hield hij vast in Indië. Maar bij zijn vertrek werd hij door zijn landgenoten voor verrader uitgemaakt. Ida: „Hij begreep als een van de weinigen dat geweld geen oplossing was. Zijn isolement is een persoonlijk drama voor hem geweest.”

Java Post

Dit artikel verscheen eerder in

NRC Handelsblad, 9 januari 2015

 ICM 8.2.16

Lees verder…

OVER INDISCHE NEDERLANDERS EN ASIELZOEKERS.

OVER INDISCHE NEDERLANDERS EN ASIELZOEKERS.

Vanwege de agressieve politiek van de regering-Drees inzake de kwestie Nieuw-Guinea (West-Irian) tegen het pas onafhankelijk geworden Indonesië moest iedereen met de Nederlandse nationaliteit – waaronder ondergetekende – in de jaren ’50 dat land noodgedwongen verlaten.

01

Voor het overgrote deel van de Indische Nederlanders was Nederland een vreemd land dat ze alleen kenden van verhalen en plaatjes in de schoolboeken.
Vaak worden deze repatrianten nog steeds gezien als de eerste asielzoekers in Nederland, zoals ook in een TV-uitzending op 30 december 1993.

02

Deze vergelijking gaat echter geheel mank. Ten eerste waren de Indische Nederlanders van Nederlandse afkomst, ook al was dat een Nederlandse voorvader in een ver verleden, en ten tweede hadden ze de Nederlandse nationaliteit. Daar komt nog bij dat – in tegenstelling tot de huidige asielzoekers – de Indische Nederlanders alles zelf moesten terugbetalen.
Na aankomst in Nederland, waar ze werden ondergebracht in zogeheten contractpensions, werden ze door het Ministerie van Maatschappelijk Werk namelijk gedwongen een overeenkomst te tekenen om alle voorgeschoten kosten  voor het transport van Indonesië naar Nederland, het contractpension en het levensonderhoud zelf te betalen. Dat gold trouwens ook voor de kosten van de winterkleding dat onderweg aan boord van de schepen was uitgereikt.
Degenen in de contractpensions die na verloop van tijd werk hadden gevonden moesten 60% van hun inkomen afdragen aan het Ministerie van Maatschappelijk Werk. En zij die nog wat spaargeld naar Nederland hadden weten mee te nemen, moesten meteen al de rekening van de overtocht betalen. Anderen konden het later aflossen. Maar het overgrote deel van de Indische Nederlanders, met destijds een gemiddeld inkomen van 85 gulden per week, hebben er jarenlang over moeten doen om alle kosten van de reis en de opvang terug te betalen.

03IndoAsiel

Overigens zag de Nederlandse regering, met de PVDA voorop, de Indische Nederlanders liever gaan dan komen. Nadat de regering in 1951 eerst de Molukkers had gedumpt in voormalige Duitse concentratiekampen zoals Westerbork en Vught, wilde Drees c.s. in 1954 de Indische Nederlanders wegstoppen in de jungle van Brazilië. De bedoeling was om ze onder te brengen in een gebied langs de Amazone, “want daar is een klimaat dat deze mensen eigen is”, zoals de toenmalige regeringscommissaris B.W. Haveman (PVDA) in de media jubelde. Uiteindelijk is dat hele ’emigratieplan’ op een fiasco uitgelopen.

05

Tot slot nog wat over de Molukkers. Veel gezinnen hebben in 1951 een deel van hun kinderen in Indonesië moeten achterlaten en zijn nooit in aanmerking gekomen voor gezinshereniging!
Voor meer details, zie mijn artikel: Hoe de Molukkers in 1951 door de Nederlandse regering zijn bedrogen.

Gerard

ICM 26.2.16

Lees verder…

Blog Topics by Tags

Monthly Archives