Alle berichten (2935)

Sorteer op

Nederland hield smartegeld Birmalijn onterecht in kas

10897343294?profile=originalKwitantie voor de cheque van ruim 100 duizend pond (1,6 miljoen gulden) die de Nederlandse overheid ontving van de Britse regering. Het document bevindt zich in de National Archives in Londen. ©

Nederland hield smartegeld Birmalijn onterecht in kas

Bij de verkoop van de Birmaspoorweg aan Thailand, in 1947, heeft de Nederlandse overheid als vergoeding voor alle 17.399 Nederlandse ex-dwangarbeiders 1,6 miljoen gulden geïncasseerd - destijds een vermogen. Dat geld is slechts uitbetaald aan mannen die fysiek aan de spoorlijn hebben gewerkt, hoewel dwangarbeiders die kort voor de tewerkstelling overleden, daar ook recht op hebben. Hun erfgenamen werden afgewezen bij het indienen van een aanvraag.


AD
In 1954 deed de Nederlandse overheid een krantenoproep voor rechthebbenden op de schadevergoeding. Gerardus van Oyens zus Gertruda meldde zich als erfgename, maar haar aanvraag werd door het ministerie van Buitenlandse Zaken afgewezen. Het ministerie stelde zich op het standpunt dat alleen mannen die daadwerkelijk aan de spoorlijn hadden gewerkt, recht hadden op een vergoeding.

Dit is allemaal voor onze tijd gebeurd. Bij mijn weten gaan we daar nu niet zo mee om

Woordvoerder SAIP

De Stichting Administratie Indische Pensioenen (SAIP), die de uitbetaling van de Birmaspoorlijn-uitkering sinds 1996 verzorgt, is hierdoor verrast. 'Het is ons niet bekend dat er sprake is geweest van afwijzingen', reageert de woordvoerder. 'Dit is allemaal voor onze tijd gebeurd. Bij mijn weten gaan we daar nu niet zo mee om.'

Op basis van de handmatige administratie die Buitenlandse Zaken vanaf juli 1954 heeft opgezet, beoordeelt de SAIP welke aanvragen voor uitbetaling in aanmerking komen. 'Met verschillende kleuren en vinkjes zijn de uitbetalingen bijgehouden', meldt de SAIP-woordvoerder. 'Komt er een nieuwe aanmelding binnen, dan checken we die lijsten en zien we wie is uitbetaald.' Omdat de lijsten nooit zijn gedigitaliseerd, weet de stichting niet hoeveel uitbetalingen er in totaal zijn geweest.

Geen indexatie en rente

'Als rechthebbenden de krantenoproepen in 1954 hebben gemist, staat de weg na zestig jaar nog steeds open voor hen om de uitkering aan te vragen', meldt de woordvoerster van Binnenlandse Zaken, waaronder de SAIP ressorteert. 'Er wordt alleen zonder indexatie en rente uitbetaald. De algemene lijn bij de overheid is dat uitkeringen niet geïndexeerd worden wanneer mensen veel later opvragen.'

Aan de Birmaspoorlijn, die tijdens de Tweede Wereldoorlog op gezag van de Japanse bezetter is aangelegd, zijn 3.078 Nederlandse krijgsgevangenen overleden. Vanaf oktober 1942 zijn in totaal 17.399 Nederlanders met meerdere transporten vanaf Java en Sumatra overgebracht naar werkkampen in Birma en Thailand. De Task Force Indisch Rechtsherstel onderzoekt hoeveel mannen vlak na aankomst door uitputting en ziekte zijn overleden. Dit lot was sowieso alle 175 Nederlanders beschoren die op het ereveld in Yangon, voorheen Rangoon, zijn begraven.

ICM 18.10.16

Lees verder…
10897234678?profile=original

Er is overeenstemming bereikt tussen ACTW66 en Advocaten. (Traktaat van Wassenaar)

Na een lang moeizaam traject van onderhandelingen zijn het bestuur van ACTW66 en Advocaten tot overeenstemming gekomen. Deze overeenkomst behelst dat op basis van 'No Cure No Pay' haar dienstverlening verstrekt behoudens de gemaakte facilitaire kosten (uitvoeringskosten, welke thuis horen bij de Overheid) met betrekking tot de operationele kosten ; voor kantoor, info/help om de gedupeerden bij te staan, verblijf, reizen, secretariaat, telefoon en correspondentie, naast de gerecht- en griffiekosten. 400.000 euro is hiervoor gebudgetteerd. 
 

Het bestuur van ACTW66 op haar beurt verplicht zich tot betaling bij het ontvangen van middelen verkregen uit fondsen. Dit impliceert dat de Advocaten nu aan de slag gaan. Voor het bestuur van ACTW 66 betekent dit naast dat het rapport, nu ook het stokje is overgedragen.

 

WIJ VERZOEKEN U DRINGEND NÚ UW DONATIE OVER TE MAKEN, TENEINDE DE NEDERLANDSE STAAT TE KUNNEN AANKLAGEN.  

Wij staan de maand september/oktober  met de ICM-Stand op de Pasars te  Den Bosch, Leek en Rijswijk. Hier kunt U ook via de petitielijst ondertekenen en doneren. 

Uw donatie/bijdrage kunt U storten op Rabo-rekening NL41 RABO 03977255 07 ten name van F.Schwab / ICM Online onder vermelding van Donatie ACTW 66 - Traktaat van Wassenaar. Wij hebben uw donatie hard nodig voor de uitvoeringskosten van de regeling tot compensatie, welke de Nederlandse Staat bewust 51 jaar heeft nagelaten, teneinde ons werk verder af te kunnen maken. Hartelijk Dank!

 


 ICM 13,9,16
Lees verder…

10897331474?profile=originalHet Verzet in Nederlands-Indië  (5)           Door:  Drs. Humphrey de la Croix

Monument voor het Indisch verzet op het terrein van Militair Tehuis Bronbeek te Arnhem. Foto: H. de la Croix.

In de voorgaande vier delen van deze vijfdelige serie over het Indisch verzet, zijn aan de hand van literatuur en verhalen van deelnemers zélf, voorbeelden gegeven van gepleegd verzet tegen de Japanse bezetter. In het kort is beschreven hoe verzet is ontstaan, verlopen en in de meeste gevallen door de vijand met succes is bestreden. Na de overgave van het KNIL in maart 1942 ontstonden uit resten van legereenheden groepen die besloten verder te vechten. Ondanks de Japanse overmacht en het gebrek aan uitrusting, oorlogservaring en steun van de lokale bevolking. Slechts weinig verzetsdeelnemers, zoals op Nieuw-Guinea en Timor, slaagden er in uit handen van de vijand te blijven. Gelet op het bijna volledige verdwijnen van alle Europeanen uit de samenleving is het opmerkelijk dat er nog verzet is gepleegd. Het waren dan      ook voornamelijk Indo’s en inheemsen, met name Molukkers en Timorezen die hebben deelgenomen aan het verzet. De inheemse verzetslieden bestonden voor een groot deel uit vrijgelaten krijgsgevangenen. De Japanners zagen hen als Aziatische broeders, maar de trouw aan Nederland bleek vaak sterker.

In deze vijfde aflevering gaan we in op de waardering van het Indisch verzet in de Nederlandse politiek en de geschiedschrijving. Of liever over het lang ontkennen ervan waardoor het Indisch verzet geen deel heeft kunnen uitmaken van de collectieve herinnering. Op den duur heeft het Indisch verzet toch de officiële erkenning gekregen die het verdiende. In   de vorm van graven, (graf-) monumenten, onderscheidingen, publicaties en binnenkort zelfs een film. Dat alles is op zichzelf ook onderwerp van een geschied-schrijving geworden. Daarvan is deze vijfde aflevering een bescheiden begin.

Na de oorlog: welk verzet in Indië?

Dit vijfde en laatste deel gaat niet dus over het Indisch verzet zélf, maar behandelt de plaats die het lange tijd niet heeft gekregen in de geschiedschrijving en in de politiek. Het Indisch verzet maakt in tegenstelling tot dat in Nederland, geen deel uit van het nationaal collectieve geheugen.

.

Het is zelfs lange tijd niet eens erkend dat er in Indië verzet is gepleegd tegen de Japanse bezetter. Dit idee kwam niet alleen van politici, uit kringen die er niets van wisten of er op afstand over moesten oordelen. Er zijn zelfs historici die lang de vraag open hebben gehouden of er wel verzet is gepleegd: er was toch immers geen informatie over? Was er dan wel verzet geweest? De kennisachterstand is inmiddels grotendeels opgeheven en het Indisch verzet heeft zijn maatschappelijke en historische erkenning gekregen. Die is terug te vinden in (buitengewone) wetgeving waarin de oorlogs-pensioenen en -uitkeringen een rechtskarakter kregen, in de herdenkingen en monumenten,  en in het openbaar worden van individuele verhalen (zie het boek van Elise Lengkeek: “Ik beken”) en interviews. Maar voor het zover was……

Naoorlogs Nederland likt de wonden: Indië in oorlog lijkt te ver weg

Nederland had na de oorlog in Europa de handen vol aan zichzelf: het land moest weer opgebouwd worden en de bezetting met al zijn gevolgen moest worden verwerkt in het collectief bewustzijn. Sinds de Franse tijd eind achttiende en begin negentiende eeuw was het land niet meer in zo’n situatie van wederopbouw geweest. Nederland pakte de wederopbouw voort-varend aan dankzij onder andere de Marshallhulp. Die Amerikaanse hulp werd echter ook ingezet om een nieuwe oorlog in de kolonie te voeren waar na de Japanse overgave een machtsvacuüm was ontstaan. De strijd tegen de Republik Indonesia eiste snel alle aandacht en energie van de Nederlandse politiek. Reflectie op de val van Indië en de verzets-activiteiten raakte bekneld in dit tijdsgewricht. Er was geen tijd om achterom te kijken omdat de strijd tegen de jonge republiek alle energie en aandacht opeiste. Nederland bracht er kort na de oorlog het grootste leger op de been dat het ooit heeft gehad. Meer dan 100.000 man zijn ingezet. De aandacht in het moederland voor de landgenoten in een vijandige omgeving was misschien groter dan ooit omdat nu de zonen van het land er massaal moesten dienen én er was een immigratie (repatriëring) op gang gekomen die niemand was ontgaan.

Na de soevereiniteitsoverdracht in 1949 volgde een nieuwe hectische en moeilijke periode. Met name voor de tienduizenden Indo-Europeanen die zich steeds minder welkom in Indonesië voelden. Tegen het eind van de jaren vijftig was dit geresulteerd in hun massale repatriëring, of beter migratie, naar Nederland. Het conflict om Nieuw-Guinea zorgde voor bijna weer een militaire confrontatie. Uiteindelijk werd het laatste stukje Aziatisch Nederland toegevoegd aan Indonesië. Nederland had het gelijk van de geschiedenis weer niet aan zijn kant gekregen.

De snelle waardering van het Nederlands verzet

De collectieve “posttraumatische stress” die de Duitse bezetting had veroorzaakt werd in tegenstelling tot het pijnlijke afscheid van de kolonie, vrij snel aangepakt. Het  is al in 1947 dat de Wet Buitengewoon Pensioen 1940-1945 (WBP) in werking trad. Deze wet maakte aanspraak mogelijk op een financiële verstrekking wanneer iemand door daad of houding had deelgenomen aan verzet in Nederland en er persoonlijke schade door had opgelopen. Met andere woorden: honorering door de overheid van verzetsdeelname had een rechts-karakter gekregen. Een hoge vorm van officiële erkenning van zowel de gepleegde daden of ingenomen houding èn van geleden materiële of immateriële schade. Deze WBP was met geen enkele letter van toepassing op het Indisch verzet. Om de eenvoudige reden dat dat er niet geweest zou zijn; het ontbrak namelijk aan documen-tatie (die was door de Japanners vernietigd) of andere bewijzen. Het verzet in Nederlands kreeg    al gauw grote aandacht, de erkenning en waardering die het zondermeer verdiende. Het land had behoefte de oorlog te verwerken en het morele gelijk van de strijd tegen de Duitsers te

10897331858?profile=originalBijeenkomst ter ere van het Indisch verzet. Bronbeek 27 april 2012. Foto: H. de la Croix.

benadrukken. Het eren van het leger was minder passend vanwege de snelle nederlaag in mei 1940. Maar de nadruk op het gepleegde verzet en zijn morele gewicht waren zeer geschikt om het gevoel van eigenwaarde en zelfrespect terug te krijgen. Geholpen door een krachtige lobby van ex-verzetslieden, ex-leden van de Binnenlandse strijd-krachten, voormalige Engeland-vaarders én de prins-gemaal Bernhard, kregen degenen die zich te weer hadden gesteld tegen de bezetter de (terechte) waardering en  erkenning die ze verdienden.

De  Indische oorlogservaringen

Het zal in Nederland niet eens bewust zijn opgevallen dat de Indische Nederlanders die massaal repatrieerden tussen 1945 en 1962, geen zichtbaar dramatisch verleden met zich meedroegen. Alle aandacht ging uit naar de eigen wederopbouw en de schaarste aan middelen van bestaan en woningen. De interesse in de nieuwe land-genoten leek niet te kunnen ontstaan. Al heel snel bleek dat Nederlanders weinig wisten over Indië en wie daar nu precies woonden. Dat de repatrianten Nederlanders waren en op Nederland georiënteerd wekte verbazing. Met dit in het achterhoofd is het te verklaren dat Nederlanders niet eens zijn toe-gekomen vragen te stellen over de historische achtergronden van de “nieuwe buren”. Er was zelfs ronduit belachelijke beeldvorming over de Indische oorlogs-ervaringen. Wie kent niet het voorbeeld van de Nederlandse reacties als zou het ontbreken van een hongerwinter onder die “lekker warme tropenzon” de oorlog niet zo erg hebben gemaakt. Het gaat nu niet om dit soort subjectieve noties, maar we moeten kijken naar de overheid die de verantwoordelijkheid had de bevolking van goede informatie te voorzien. En aan een deugdelijk beleid daarin heeft het ontbroken. Het stimuleren en faciliteren van geschiedschrijving hoort daarbij. Het moet gezegd dat de opdracht aan dr. L. de Jong in ieder geval daartoe enorm veel ruimte heeft gecreëerd. Maar……deze opdracht werd meer en meer een monopolie op de geschiedschrijving over de oorlog omdat andere historici geen of amper toegang kregen tot relevante primaire bronnen. Daarbij kwam dat de aandacht voor de oorlog in Azië pas in de tweede helft van de jaren zestig groeide. Het ging toen over geweldsexcessen door Nederlanders bedreven in de periode 1945-1949. Het duurde nog tot 1985 dat De Jong de delen over de Oost begon te publiceren.4)
Van meer recente datum is de publicatie van Achter het kawat was Nederland. Indische oorlogservaringen en -herinneringen 1942-1995 (2002) van historica Esther Captain (1969). Haar onderzoek was gebaseerd op dagboeken van geïnterneerden in de Japanse burgerkampen. Captain beschrijft de individuele en collectieve verwerking van de gebeurtenissen na de oorlog. Ook uit 2002 dateert De last van de oorlog. De Nederlandse oorlogsmisdaden in Indonesië en hun verwerking van Stef Scagliola dat handelt over geweldsexcessen, soms zelfs oorlogsmisdaden, begaan door Nederlandse militairen tijdens de politionele acties.

Een terugkerende notie uit deze onderzoeken zijn de blijvende behoefte van de Indische Nederlanders aan erkenning van hun slachtofferschap en van de juistheid van hun aanwezigheid destijds in de kolonie. Terecht stelt Lizzy van Leeuwen in Ons Indisch Erfgoed. Zestig jaar strijd om cultuur en identiteit (2008)  dat de Nederlandse overheid geen ruimte heeft gelaten aan de verwerking van het postkoloniale trauma als gevolg van het verlies van Indië. Het Indisch verzet is daarbij slechts een van de onderwerpen die pas laat werden onderzocht.6)

De Wet buitengewoon pensioen Indisch Verzet (WIV)

In 1979 wees het toenmalige kabinet-Van Agt-I de eis uit Indische hoek af om het Indisch verzet op te nemen in de Wet buitengewoon pensioen. Feitelijk werd daarmee het verzet niet erkend. Maar de discussie die in 1980 hierover ontstond leidde op last van staatssecretaris J.G. Kraayeveld-Wouters tot de instelling op 22 oktober 1980 van de Commissie Indisch Verzet. De opdracht was te onderzoeken of er overeenkomst was tussen het verzet in Nederland en in bezet Indië, aan welke criteria moest verzet voldoen, nagaan om hoeveel personen het ging en ten slotte hoeveel het zou gaan kosten. Indien het onderzoek positief zou uitvallen zou de commissie bijdragen aan de eventuele totstandkoming van een wetsvoorstel.

Het Rijksinstituut voor Oorlogs-documentatie,  (nu: Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumen-tatie, NIOD) gaf aan dat er verzetsdaden zijn gepleegd, ook al is er weinig schriftelijk materiaal overgebleven als bewijs ervan. Kern van de informatie was dat  de Japanners van meet af aan   elk verdacht gedrag hard en systematisch hebben bestreden. Dat leverde het beeld op van een kortstondig verzet, meer zat er niet in.

10897331872?profile=originalVerzetsster Oost-Azië

Voor het onderzoek naar het aantal betrokken personen werden onder andere dossiers bekeken uit de Kanselarij der Nederlandse Orden. Deze gaven een overzicht wie een Verzetsster Oost-Azië hadden ontvangen. Criteria voor deze onderscheiding werden toen als volgt samengevat: “door geestkracht, karaktervastheid of gemeenschapszin [zich] op bijzondere wijze verdienstelijk hebben gemaakt voor door krijgsgevangenschap, internering of anderszins in de macht van de vijand geraakte Nederlanders of Nederlandse onderdanen, dan wel in verzet tegen de vijand.”

De Verzetster Oost-Azië is aan 471 personen toegekend; een aantal van hen was verzets-strijders in zin van de latere wet. Van deze 471 personen zouden er 204 verzet (kunnen) hebben gepleegd. Nadere studie leidde echter tot een aantal van 127. Uiteindelijk was het niet goed vast te stellen om hoeveel aanspraken het zou kunnen gaan wanneer er een wet zou komen.8) Om een lang en wat ingewikkeld verhaal kort te maken: vanaf de invoering van de Wet buitengewoon pensioen Indisch verzet (WIV) in mei 1986 ging uitvoeringsinstantie Algemeen Burgerlijk Pensioen-fonds (ABP) uit van hooguit 1000 harde aanspraken.

Een volgend aandachtspunt voor de regering was de grootte van  de pensioenregeling. De Wet buitengewoon pensioen sloot aan op de pensioenvoorzieningen zoals geregeld voor Nederlandse militairen zoals die golden bij aanvang van de oorlog. Al snel was er de overtuiging dat een koppeling van een Indische voorziening niet moest aansluiten op die van het Nederlandse leger, maar op die van het KNIL. Dat betekende dus een veel lagere financiële voorziening die gebaseerd was op het kosten-niveau in Indië tot aan het uitbreken van de oorlog. Redenering was dat de Indische buitengewone verzetspensioen-regeling niet hoger kon zijn dan de pensioenregeling die KNIL-militairen hadden. Dat zou rechtsongelijkheid betekenen. Eigenlijk wilde de regering voorkomen dat het andere alternatief zou ontstaan: dat de pensioenen van de KNIL-ers zouden worden opgetrokken tot die van hun Nederlandse collega’s in Nederland (conform de Algemene Militaire Pensioenwet). Deze optie zou een erg dure prijskaart worden voorkomend   uit een onderzoek naar het veronderstelde beperkte Indische verzet.

Wet buitengewoon pensioen Indisch Verzet

De bevindingen van de Commissie Indisch Verzet overtuigden de regering ervan dat er een wettelijke regeling moest komen voor voormalige deelnemers aan het verzet tegen de Japanners en die er invaliditeit (arbeids-handicap: verminderde verdien-capaciteit) aan hadden over-gehouden. Het zou voor velen te laat zijn, ook al zou een postume erkenning in ieder geval voor nabestaanden nog een waarde hebben. De ramingen van het aantal potentiële deelnemers en de aanvragen waren pure schattingen. Mogelijk ging het om 3500 personen op Java, 1000 in de Buitengewesten en met name grote eilanden Sumatra, Borneo en Sulawesi, verder de Molukken, Timor en Nieuw-Guinea; ten slotte 1000-1500 anderen die in verband met gepleegd verzet slachtoffer waren. In totaal ongeveer 5500-6000 personen.10) De WIV is officieel inwerking getreden op mei 1986 en de uitvoering lag in handen van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds, dat al belast was met onder andere de Wet Uitkeringen Vervolgings-slachtoffers (WUV) en de Wet Uitkeringen Burgeroorlogsslacht-offers (WUBO). De besluiten op  de aanvragen werden genomen door een aparte commissie,       de Buitengewone Pensioenraad (BPR), waarin deskundigen met inhoudelijke zowel als juridische expertise of vanwege hun maat-schappelijke betrokkenheid, zitting hadden. Vanaf 1990 voert de nieuw opgezette organisatie Pensioen- en Uitkeringsraad (PUR) te Leiden, alle regelingen rond oorlogsuitkeringen en -pensioenen uit. De Stichting Pelita is wettelijk aangewezen als begeleider van de aanvragers en verzorgt de verzetsrapportages.

10897332088?profile=originalVerzetsherdenkingskruis

De behandelaar van ABP en later de PUR baseert de uiteindelijke rapportages en adviezen aan de BPR, voor een groot deel op de rapportages van Pelita. Eerder heeft de aanvrager aan een rapporteur van Pelita zijn verzets-verhaal kunnen vertellen. (het
Monument Indisch verzet op het landgoed Bronbeek in Arnhem)
Eind 1989 waren er bijna 1300 aanvragen afgedaan; dat wil zeggen toegekend, afgewezen en ingetrokken/gedeponeerd. Het aantal toekenningen tot aan september 1989 bedroeg 76 (die ook werden betaald), 606 aan-vragen waren ingetrokken, 566 afgewezen en 27 gedeponeerd  (bij overlijden en er waren geen nabestaanden). De gemiddelde behandeling per aanvraag kostte ongeveer 7,5 maanden. Met name verificatie van de verzetsclaims was tijdrovend. Het aantal bezwaarschriften was eind 1989 meer dan 120.11)

De belangrijkste beoordelings-punten voor de aanspraak waren het gepleegde verzet (art. 2 lid 1 WIV) en dat van het niet onwaardige gedrag (art. 3 lid 3 WIV). Bij deze criteria was de verificatie moeilijk door gebrek aan schriftelijk bronnenmateriaal. Getuigen en andere derden-informatie moesten in geval van ontbrekend sluitend bewijs, leiden tot een plausibiliteit, en een aan zekerheid grenzende waarschijn-lijkheid. Een kwetsbaar punt was de herinnering van  belang-hebbenden. Naast ontbreken van herinneringen speelde ook vaak op dat de aanvrager is gaan geloven in zijn versie en inkleuring van de verleden tijd. Een tweede criterium was dat van het niet-onwaardige gedrag: had de aan-vrager zich een loyale Nederlandse onderdaan betoond en niet gecollaboreerd met de vijand? Was aan deze twee criteria voldaan, dan volgde de vraag in hoeverre ontstane blijvende invaliditeit of arbeidshandicap veroorzaakt was door de verzetsactiviteiten. Ook speelde in de uiteindelijke betaling van een buitengewoon pensioen mee wat de eigen inkomsten waren. Met andere woorden: een erkenning als verzetsdeelnemer hoefde niet te leiden tot een uitkering. De WIV was duidelijk geen “beloning” voor het hebben plegen van verzets-activiteiten.

Willekeurig rondvragen onder aanvragers heeft opgeleverd dat een groot aantal mensen blij was met de erkenning, maar minder met het moeten aantonen van het causaal verband tussen gepleegd verzet en de arbeidshandicap en verminderde verdiencapaciteit. Zeer begrijpelijke reacties omdat pas na ruim 40 jaar na dato deze beoordelingen werden gemaakt. Vaak bleef bij de betrokkenen een gevoel hangen dat ze toch niet werden geloofd.

Onderscheidingen en vormen van eerbetoon

Onder voormalige verzetsmensen in Nederland bestond kort na de oorlog behoefte aan enige vorm van onderscheiding. Bij Koninklijk Besluit van 3 mei 1946 werd   toen het Verzetskruis ingesteld. Volgens premier Schermerhorn bedoeld voor heb “die zich in vijandelijk gebied bij het verzet tegen de vijand bijzonder moedig en beleidsvol hadden onder-scheiden”. Het werd mondjesmaat postuum verleend of in geval van ernstige handicap. De aandacht voor een onderscheiding ebde vanaf de jaren van de weder-opbouw langzaam weg totdat een aantal voormalige verzetslieden, waaronder Hans Teengs Gerritsen, een goede vriend van prins Bernhard, alsnog een koninklijke onderscheiding bepleitte. Op 1 april 1981 werd de Stichting Initiatief Comité Verzets-herdenkingskruis ingesteld. Bij Koninklijk Besluit van 24 april 1981 is het ontwerp van de onderscheiding goedgekeurd en op 5 mei 1981 reikte koningin Beatrix het allereerste Verzets-herdenkingskruis uit.

Voor het Indisch verzet was bij Koninklijk Besluit van 26 oktober 1948 de Verzetsster Oost-Azië officieel ingesteld. Deze onder-scheiding is zoals eerder vermeld, 471 keer uitgereikt. Indische verzetsdeelnemers kwamen later ook in aanmerking voor het Verzetsherdenkingskruis. Dit is in totaal 15.300 keer uitgereikt, al dan niet postuum.

Naast onderscheidingen bestaan er andere vormen van herdenken. In Almere bestaat er een wijk met Indische verzetsliedennamen en feiten in verband met het verzet. Bijvoorbeeld de Hannie Hilgers-straat, de Kapitein de Langestraat en de Groep Meelhuysenstraat. Verder wordt er bij alle herdenkingen voor de gevallenen op 14, 15 en 16 augustus automatisch stilgestaan bij de slachtoffers in Indië en Indonesië. Het Verzetsmuseum in Amsterdam heeft sinds 2005 een permanente expositie over het verzet in Nederlands-Indië.

Epiloog

De aandacht voor het Indisch verzet heeft lange tijd op zich laten wachten. Het is niet overdreven te stellen dat het er pas sinds de begin jaren tachtig van de vorige eeuw van is gekomen. De regering en Tweede Kamer hebben zich toen wel in korte tijd ingespannen tot erkenning te komen. Dat was wel nodig gezien de vergevorderde leeftijd van de meeste direct betrokkenen. Helaas is deze erkenning voor velen pas postuum gekomen. Met de Wet buiten-gewoon pensioen Indisch verzet heeft de erkenning ook een rechtskarakter gekregen en is er op fatsoenlijke wijze een regeling gekomen voor blijvende handicap als gevolg van deelname aan het verzet. Het Verzetsherdenkings-kruis, officiële en minder officiële herdenkingen, publicaties, docu-mentaires en andere mediale aandacht hebben het Indisch verzet de aandacht geschonken die het politiek en maatschappelijk verdient.
We hebben er in deze vijfdelige reeks ook aandacht aan kunnen geven, maar beseffen dat slechts een deel van het verzet kon worden belicht. Er zijn nog heel veel onderwerpen om over te publiceren. Bijvoorbeeld de Glodok-affaire, het verzet binnen de kampen, verzet in Thailand en Birma, de rol van Indo’s buiten de kampen. We zullen in de toekomst zéker de publicaties over het Indisch verzet vervolgen.

Dit was het laatste deel van vijf artikelen over het verzet in het voormalig Nederlands-Indië tegen de Japanse bezetter.

Voor deze artikelenserie heb ik publicatierechten verleend aan NICC Magazine. Humphrey de la Croix.

           10897234678?profile=originalDe huidige status ACTW66 - project;  met de promotie - campagne werden er ruim 16 .000 mensen bereikt van de beoogde doelgroep van 70.000. Ruim 15.000 hebben inmiddels getekend,  en  3000 mensen hebben toegezegd te willen doneren.  Akkoord is bereikt met advocaten die namens de 60.000 gedupeerden de Nederlandse staat gaat aanklagen, inmiddels loopt de stroom donaties, maar nog onvoldoende !

 

Wij staan  de maand  oktober/november met ICM stands op de Pasar Malam rabanthallen in Den Bosch, Pasar Malam Rijswijk en in Leek. Hier kunt  U deze  ook U inschrijven als deelnemer van claim-organisatie ACTW-66.  U ontvangt dan ook het boek "Rapport uitbetalen traktaat van Wassenaar". Dit rapport heeft geen 1,8e miljoen gekost zoals de Indische NIOD -rapporten,

Uw donatie/bijdrage kunt U storten op Rabo rekening NL41 RABO 03977255 07  ten name van F.Schwab / ICM Online onder vermelding van donatie ACTW 66 - Traktaat van Wassenaar . Wij hebben uw donatie hard nodig voor de uitvoeringskosten van de regeling tot compensatie, welke de Nederlandse Staat bewust 51 jaar heeft nagelaten, teneinde ons werk  verder af te kunnen maken\

ICM 13.1016

Lees verder…

10897338887?profile=originalMinister Koenders zet deur naar nieuw Indië-onderzoek op een kier            Door:  Raoel du Pré

Voor het eerst zette het Kabinet bij monde van oud-Minister Koenders van Buitenlandse Zaken de deur toch op een kier naar een nieuw onderzoek inzake de uitwassen van het Nederlandse militaire optreden in voormalig Nederlands-Indië. Koenders “sluitte geen enkele optie uit”. Dit naar aanleiding van het verschenen boek van Rémy Limpach “De brandende kampongs van generaal Spoor”.

Limpachs tussentijdse bevindingen leidden al eerder tot het stellen van vragen in de Tweede Kamer.    D66 en SP wilden een breed en allesomvattend onderzoek, maar Premier Rutte wilde daar tot nu toe niet op reageren. Nu Limpachs boek verschenen is, benadrukte oud- minister Koenders dat “het Kabinet snel, maar zorgvuldig zal reageren. Het is een gevoelige periode, waarin van veel kanten geweld is gebruikt. Als we andere landen aanspreken op hun geschiedenis, moeten we zelf er ook goed mee omgaan. Daarom moet er een zorgvuldige reactie komen”.

Ook minister Hennis van Defensie zegt “dat het Kabinet niet voor het verleden zal weglopen”. Wel voegt zij eraan toe dat ook volgens Limpach het merendeel van de Nederlandse militairen niet bij extreem geweld betrokken was. Tijdens de onafhankelijkheids-oorlog van Indonesië kwamen naar grove schattingen honderd-duizend Indonesiërs en ruim  vijfduizend Nederlanders om het leven.

 

 

___________________________  

ICM 27.10.16      

Lees verder…

10897374492?profile=original

Hans Moll – "Indië-onderzoek is partijdig"

Eén van de onderzoekers wil Nederlandse straten en pleinen vernoemen naar Soekarno

Door: Hans Moll , 15:20, 13 september 2019

DEN HAAG (13 september 2019) - Het grote onderzoek naar geweld tijdens de dekolonisatie van voormalig Nederlands-Indië (1945-1950) ligt steeds meer onder vuur. Vooral de eenzijdigheid van het onderzoek, dat wordt uitgevoerd door KITLV, NIMH en NIOD, en de antikoloniale sfeer er omheen stuit velen tegen de borst. Frank van Vree, directeur van het NIOD en het onderzoeksprogramma, noemt de kritiek ‘voorbarig’. De aanwijzingen dat het onderzoek partijdig is stapelen zich desondanks op.

Het grote onderzoek naar geweld tijdens de dekolonisatie van voormalig Nederlands-Indië (1945-1950) ligt steeds meer onder vuur. Vooral de eenzijdigheid van het onderzoek, dat wordt uitgevoerd door KITLV, NIMH en NIOD, en de antikoloniale sfeer er omheen stuit velen tegen de borst. Frank van Vree, directeur van het NIOD en het onderzoeksprogramma, noemt de kritiek ‘voorbarig’. De aanwijzingen dat het onderzoek partijdig is stapelen zich desondanks op.

Nieuw dieptepunt is het recente pleidooi om in Nederland straten en pleinen te vernoemen naar Soekarno. De suggestie komt van Anne-Lot Hoek, een van de ‘zelfstandige’ historici bij het Indië-onderzoek. Soekarno is niet alleen de man die de Indonesische onafhankelijkheid uitriep, maar tijdens de Tweede Wereldoorlog ook een van de spilfiguren in de collaboratie met Japan. Hoek moet op de hoogte zijn van deze feiten. Toch serveert zij oud-militairen, die de vergelijking maakten met NSB-er Anton Mussert, af als mensen met een door emotie gedreven mening.

De opstelling van Hoek is op z’n zachtst gezegd onhandig, want van iemand die betrokken is bij gevoelige materie als de onderhavige zou een meer diplomatieke opstelling mogen worden verwacht. Hoek is binnen het onderzoek hierin echter allerminst uniek. Van meet af aan is er kritiek, onder andere omdat de onderzoekers het niet-problematisch ervaren om koffie te drinken met Bersiap-ontkenners.

Dit is overigens niet geheel verwonderlijk, want ondanks hevige kritiek vanuit diverse hoeken valt over die bloedige periode op de officiële onderzoekswebsite nog steeds te lezen dat dit een periode was waarover ‘veel onduidelijkheden en mythes‘ bestaan. Wat moeten al die hoogbejaarde overlevenden en nabestaanden van Indonesische gruweldaden wel niet denken? Als het aan de onderzoekers ligt waren de militaire operaties gedurende de jaren 1945-1950 vooral een ‘poging tot herbezetting‘. De officiële opdracht van de Nederlandse militairen om (ook) de orde en vrede te herstellen moet u maar vergeten.

Volgens Hoek is het ontbreken van straten en pleinen die vernoemd zijn naar Soekarno ‘symptomatisch voor het pijnlijke onbegrip dat in Nederland nog steeds geldt voor de betekenis in Indonesië van de onafhankelijkheid, die na een langdurige strijd op 17 augustus 1945 door Soekarno en Hatta werd uitgeroepen’. De onderliggende boodschap is dat overlevenden, veteranen, nabestaanden en andere kritische betrokkenen het dus gewoon allemaal nog niet zo goed begrijpen. Het heeft er echter alle schijn van dat juist de onderzoekers maar weinig begrip hebben voor wat zich in de archipel allemaal heeft afgespeeld.

Het pleidooi van Hoek lijkt een product van de, bij het onderzoek inmiddels breed gedeelde, antikoloniale Weltanschauung. Daaruit kan de automatische reflex, om het Indonesische geweld tegen Nederland steevast binnen de strijd om onafhankelijkheid te plaatsen evenals het propageren van exclusief Indonesisch slachtofferschap, worden verklaard. Dat er opportunisten, bandieten, criminelen en gewoon ‘slechte volk’ tussen de plunderende, verkrachtende, martelende en moordende Indonesiërs zat, is iets wat de onderzoekers zich maar moeilijk lijken te kunnen voorstellen. Noch dat tenminste een deel van de Bersiap- plegers van hogerhand werden aangestuurd.

Een rehabilitatie van Soekarno, door hem te eren met een straatnaam, is dan ook eenzijdig en een provocatie jegens al zijn slachtoffers. De collaborerende rol van Soekarno tijdens de Japanse bezetting is nog lang niet voldoende onderzocht. Ook onder zijn eigen bevolking vielen tienduizenden doden, vooral onder de onder zijn verantwoordelijkheid geronselde dwangarbeiders, Romoesja’s, en Indonesische hulpsoldaten, de Heiho’s. In Indonesië zijn die allang vergeten, maar moeten wij dat dan ook doen?

Al met al rijst de vraag of iemand die spreekt van ‘pijnlijk onbegrip’ in Nederland voor de rol van Soekarno bij de Indonesische onafhankelijkheid en tegelijkertijd al de slachtoffers van hem gemakshalve vergeet, wel onpartijdig genoeg is om mee te werken aan een wetenschappelijk onderzoek naar: ‘Onafhankelijkheid, dekolonisatie, geweld en oorlog in Indonesië 1945 – 1950′.

Bron:

Lees verder…

10897339098?profile=original

Komt  tv-programma Gouden jaren Indonesië weer terug op omroep MAX ? 

Ben Cramer, Johnny Rep, Laurens van Rooyen, Noraly Beyer, Sandra Reemer, Carry Tefsen, Willeke van Ammelrooy en Penny de Jager waren te zien in het nieuwe tv-programma Gouden jaren: Indonesië. Dit maakte Omroep MAX  destijds  bekend op de najaarspresentatie in Amsterdam. Wij zijn nu ook weer beland najaarspresentatie.

In het TV - programma reisden de acht landgenoten op leeftijd voor een lang verblijf naar Yogyakarta, de culturele hoofdstad van Indonesië. Vanuit een traditioneel onderkomen beleven, ervoeren en proefden zij het authentieke Indonesië.

De acht wilden op het eiland Java met name te weten komen hoe hun leeftijdsgenoten leven, wonen en werken. Ze vroegen zich ondertussen af of het een plek is waar ze zich thuis konden voelen en wat ze verwachten van hun eigen gouden jaren. Veranderde dat verwachtingspatroon na de ervaringen in Yogyakarta?

Acht bekende landgenoten op leeftijd reizen voor een lang verblijf naar Yogyakarta, de culturele hoofdstad van Indonesië.

zie link https://www.maxvandaag.nl/programmas/tv/gouden-jaren-indonesie/


Lees verder…

10897336693?profile=originalNederlandse onderzeeër K-XVII signaleerde Japanse Oorlogsvloot 

                                 Tien dagen voor de aanval op Pearl Harbor

 

Op 28 november 1941, om vijf minuten over twaalf in de middag, nadert de Nederlandse onderzeeër de positie op 43.30 NB en 155.20 OL op de Stille Oceaan. Het voer onder bevel van luitenant-ter-zee Besançon ongeveer 280 zeemijl ten noordoosten van de Japanse Takan-baai. Daar ontdekte men een grote vloot van Japanse oorlogsschepen, dat een zigzag-koers volgt. Berekeningen wezen uit dat deze koers in rechte lijn 88 graden bedraagt en de oorlogs-vloot zal voeren naar het 800 mijl verderop gelegen Hawaii en de Amerikaanse marinebasis Pearl Harbor.

 

In de avond van 7 december 1941 is de K-XVII met man en muis in de Stille Oceaan vergaan ten gevolge van sabotage door de Britse geheime dienst. De enige zonde die de Nederlanders hadden begaan, was hun ontdekking dat de Japanse vloot onderweg was naar Pearl Harbor.

 

Dit nieuws moest doelbewust achtergehouden worden, om er zeker van te zijn dat de Amerikanen bij de wereldoorlog betrokken werden. Men achtte het van essentieel belang dat de Nederlanders dit geheim mee-namen in hun zeemansgraf.

Aldus Sir Christopher Creighton, een ex-officier van de Britse geheime dienst (sectie M), die volgens zijn eigen zeggen de K-XVII persoonlijk heeft opgeblazen op gezamenlijk bevel van Churchill en Roosevelt en met nood-zakelijke, moeizaam verkregen toestemming van koningin. Nadat de K-XVII was vernietigd, heeft Creighton de Koningin persoonlijk verslag uitgebracht.

Creighton’s verhaal

Ik realiseer mij dat u dit verhaal niet zult willen geloven. Het enige dat ik u kan zeggen, is dat ik mijn best heb gedaan de waarheid te vertellen over een operatie die meer dan vijftig jaar geleden heeft plaatsgevonden en waarvan - zoals gebruikelijk in dit soort zaken – slechts zeer weinig documenten bewaard zijn gebleven. Ik moet eraan toe-voegen dat mijn fantasie bijzonder gebrekkig is. Ik had het verhaal met geen mogelijkheid kunnen verzinnen en zou niet weten     hoe ik aan de gedetailleerde technische gegevens had moeten komen. Integendeel, ik moest    op mijn eigen herinneringen vertrouwen en op de officiële rapporten van mij en mijn collega's, die na de gebeurtenis werden geschreven. Tijdens en na de Tweede Wereldoorlog vereiste mijn werk als geheim agent de hoogste mate van vertrouwelijk-heid, en ofschoon Sir Winston Churchill en Lord Mountbatten mij zwart op wit toestemming hebben gegeven mijn verhaal te vertellen, heb ik hun moeten beloven daarmee te wachten tot na hun overlijden.

Desondanks heb ik bepaalde incidenten niet aan het papier kunnen toevertrouwen, deels in het belang van mensen die worden genoemd, deels om tegemoet te komen aan de wensen van een aantal belangrijke Europese politici.

Nogmaals, dit is mijn persoonlijk verhaal; u mag het geloven of niet. Want net als Aristoteles    ben ik slechts in de waarheid geïnteresseerd en niet in wat mensen geloven.

Het besluit om de Nederlandse onderzeeër K-XVII te vernietigen, werd om de volgende redenen genomen. Op 28 november 1941, toen luitenant-ter-zee Besançon de Japanse vloot in zicht kreeg, die zich kennelijk in de richting van Pearl Harbor begaf, seinde hij onmiddellijk een gecodeerd bericht naar het Britse marine-opperbevel in het Verre Oosten. Daaronder opereerden ook de Nederlanders. De boodschap werd onderschept door de afdeling cryptologie van de sectie M in Singapore. Binnen enkele uren arriveerden kopieën van het bericht in Washington, uitsluitend bestemd voor generaal Donovan persoonlijk, en in Londen, bij majoor Desmond Morton. Beiden lichtten hun respectieve chefs in, Roosevelt en Churchill. Deze vier personen wisten al dat Japan van plan was Pearl Harbor aan te vallen en hadden gebeden dat er niets tussen zou komen.

In die tijd nam tachtig procent van de Amerikaanse bevolking een bijzonder isolationistische positie in en was ze sterk gekant tegen een oorlog met Japan of met Duitsland.

Mocht Roosevelt Japan de oorlog verklaren zonder dat er enig Amerikaans doel was aangevallen, dan was de kans groot dat hij zou moeten aftreden. Omgekeerd, wanneer Amerika zich afzijdig   zou houden - zo concludeerden Morton en Donovan - zouden de Japanners vrij spel hebben en ongehinderd India, Australië, Nieuw-Zeeland en tal van andere landen in de Stille en Indische Oceaan kunnen bezetten. Het zou waarschijnlijk onmogelijk zijn om die landen in een later stadium te bevrijden. Bovendien hadden de Britten en hun bondgenoten de hulp van Amerika hard nodig       in hun strijd tegen Duitsland. Wanneer de Japanners Pearl Harbor aanvielen, was het zeker dat Amerika zich in de oorlog zou mengen.

Maar wanneer de Britse en Amerikaanse leiders van de komende aanval op de hoogte waren, waarom waren de Amerikaanse strijdkrachten in Pearl Harbor dan niet in paraatheid gebracht? En waarom kregen de Amerikaanse oorlogs-schepen niet het bevel uit te varen? Op zee waren zij toch veel veiliger en konden zij terug-vechten? Volgens deskundigen had de marinebasis toch met succes verdedigd kunnen worden?

Het antwoord op de vraag waarom er dan niets gebeurde, is eenvoudig. Op Hawaii bevonden zich vele duizenden Japanse emigranten. De meesten stelden zich bijzonder loyaal op ten opzichte van hun nieuwe vaderland, maar anderen hadden voor Japan gespioneerd.

Bovendien bruiste het Japanse consulaat-generaal van de activiteiten. Wanneer de basis in paraatheid was gebracht, zou het Japanse oppercommando dit binnen een paar uur hebben geweten. De aanval zou zijn afgelast door keizer Hirohito, die erop stond dat het een complete verrassing zou zijn. Roosevelt zou geen aanleiding hebben gehad om Amerika bij de oorlog te betrekken, en dat zou rampzalig zijn voor de Geallieerden.

Wat dit alles te maken had met de K-XVII, zal duidelijk zijn. Wanneer bekend was geworden dat Roosevelt en Churchill van de aanval op Pearl Harbor afwisten en niets hadden gedaan om die te voorkomen, zou niet alleen hun carrière ten einde zijn geweest, maar zou waarschijnlijk ook de hele alliantie uiteen zijn gevallen. Dan hadden de Japanners vrij spel en konden zij de halve wereld veroveren en plunderen.

Zodra het bericht van de onderzeeër was ontvangen, werd de hele affaire omgeven met    een muur van absolute geheim-houding. De K-XVII kreeg de opdracht terug te keren naar de basis in Singapore om brandstof te bunkeren. De onderzeeër mocht niet de haven ingaan en in zijn verdere berichtgeving in geen geval toespelingen maken op de Japanse vloot.

Onder de naam van luitenant-ter-zee Paul Hammond, een van mijn schuilnamen, die op de naam-    en ranglijst van Britse marine-officieren voorkwam, reisde ik (Creighton) met een Berwick-vliegboot met speciale extra brandstoftanks via Nova Scotia, San Francisco en het eiland Wake naar de Noordelijke Marianen, waar ik mij de volgens afspraak op 6 december 1941 aan boord van de K-XVII begaf.

In dat stadium van de oorlog opereerden de Nederlandse onderzeeërs in het Verre Oosten onder het Britse marine-opperbevel, en ik was in het bezit van volmachten van het hoofd onderzeebootdienst, admiraal Sir Max Horton, de opperbevelhebber van de vrije Nederlandse marine in Londen en van koningin Wilhelmina, die destijds resideerde in Reading Berkshire. Deze volmachten gaven mij de autoriteit om luitenant-ter-zee Besançon operationele opdrachten te geven in naam van de Britse admiraliteit, hoewel niemand van hen enig idee had waarvoor ik deze autoriteit wilde gebruiken. Dat gold ook voor luitenant-ter-zee Besançon.

Bij een van de kleine Marianen, net ten zuiden van Pagan en ongeveer achthonderd zeemijl ten zuiden van Japan, werden er kratten uit de Berwick-vliegboot overgeladen in de onderzeeër. De bemanning kreeg te horen dat er kerstcadeautjes van hun collega's in Engeland in zaten. De meeste kratten bevatten inderdaad jenever, whisky, bier, champagne en andere kerstmisspullen. Maar in één krat zat cyanidegas en in twee andere kratten explosieven en ontstekingsmechanismen met tijdschakelaars.

Ik wachtte op een gecodeerd radiosignaal. Mocht de Japanse vloot haar aanval op Pearl Harbor afbreken, dan zou mijn operatie voorlopig overbodig zijn en afgelast worden.

De volgende dag, op zondag 7 december 1941, kreeg ik bevel om de operatie voort te zetten. De Japanners hadden Pearl Harbor aangevallen.

Die avond verliet ik de K-XVII en ging ik terug naar de Berwick. Een half uur later kwam het dodelijke cyanidegas vrij en was te zien hoe de bemanning trachtte uit de onderzeeër te ontsnappen. Even later explodeerde het vaartuig en zonk. Ik stelde vast dat er geen overlevenden waren.

Christopher Creighton

Londen, augustus 1996

 

Epiloog

Volgens het Nederlands Instituut voor Maritieme Historie lag de K-XVII op 28 november 1941 in Soerabaja en waren er tot 21 december 1941 nog radio-contacten met de K-XVII en andere boten van de toenmalige vloot in het Verre Oosten.

Geconfronteerd met deze feiten heeft Creighton nog eens duidelijk gemaakt hoe de Britse geheime dienst te werk ging.

Creighton:

Bij de val van Singapore zijn veel documenten verloren geraakt. Alles wat gered werd - logboeken en andere stukken van onderzee-boten en oorlogsschepen - werd naar Engeland gebracht. De overgebleven documenten van de K-XVII werden in het grootste geheim verzameld in het huis van koningin Wilhelmina in Reading, onder beheer van de chef-staf van de Nederlandse Marine en van de geheime dienst van de Britse Marine, in de persoon van commander Flemming.

 

De dossiers werden herschreven, samen met die van andere schepen en onderzeeboten om aan te tonen dat de K-XVII nooit slachtoffer van een aanslag kon zijn geweest.

Mag ik er nogmaals op wijzen dat daar in Reading alleen Flemming en koningin Wilhelmina het echte verhaal kenden - de anderen werd

verteld dat de K-XVII betrokken was geweest bij een geheime missie waar nu eenmaal een dekmantel voor nodig was. Er zijn nogal wat dekmantels gecon-strueerd om deze misdaad aan  het oog te ontrekken. Een van de gemakkelijkste ervan was het uitzenden van radiosignalen, die zogenaamd afkomstig waren van de K-XVII, maar in werkelijkheid van een fake radiostation. In de oorlogvoering van de marine werden dergelijke trucs regelmatig toegepast.

Waar we hiermee te maken hebben zijn mensen, historici, zowel in Londen als in Den Haag, die er in 1941 niet bij waren en die het moeilijk te accepteren vinden dat hun gegevens niet kloppen. Ik was erbij, ik weet wat er gebeurd is. De K-XVII werd opgeblazen op gezamenlijk bevel van Churchill en Roosevelt en met noodzakelijke, zeer moeizaam verkregen toestemming van koningin Wilhelmina. Op haar verzoek heb ik persoonlijk aan de koningin in Reading verslag uitgebracht.

10897264495?profile=original

ICM 26.10.16

Lees verder…

Ex-president B.J. Habibie overleden

Ex-president B.J. Habibie overleden
10897416684?profile=original

JAKARTA De voormalige Indonesische president Bacharuddin Jusuf Habibie is in een militair hospitaal in Jakarta overleden. Hij is 83 jaar oud geworden, meldden staatsmedia. Habibie overleed aan hartkwalen, aldus zijn familie.

Habibie was de derde president van het land en bekleedde die functie slechts korte tijd. Hij volgde in mei 1998 de autoritaire president Suharto op en liberaliseerde de pers en de politiek in de aanloop naar vrije verkiezingen.

Habibie geldt als de man die de overgang leidde van het regime van de militair Suharto naar de democratische stembusgang in juni 1999. Die betekenden voor hem ook het einde van zijn presidentschap.

President Joko Widodo is zelf naar het militaire ziekenhuis gegaan om de familie te condoleren.

Habibie was nog een van de Indonesische leiders die waren opgeleid in Nederland. Hij volgde in de jaren vijftig een opleiding tot vliegtuigbouwkundige in Delft

Lees verder…

10897337056?profile=originalNederland waste de handen schoon tijdens en na de koloniale oorlog             Door:  Edwin Ruis

Excessen of toch structureel extreem geweld? Het officiële Nederlandse regeringsstand-punt sinds 1969 is dat er in voormalige Nederlands-Indië - met uitzondering van de acties onder het commando van kapitein Westerling - slechts incidenteel excessen plaats-vonden. In dit baanbrekende boek bewijst de historicus Rémy Limpach juist het tegengestelde. Enkele weken geleden werd zijn proefschrift: ‘De brandende kampongs van Generaal Spoor’ gepresenteerd in Perscentrum Nieuwspoort in Den Haag. Het is een uitvoerig onderzoek naar het gebruik van extreem geweld door militairen in Nederlandse dienst tijdens de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog van 1945 tot 1949. In dit artikel interviewt Edwin Ruis namens ‘Historiek.net’  de auteur.

Het gaat in De brandende kampongs van Generaal Spoor niet alleen over de bekende en beruchte kapitein Raymond Westerling, maar vooral ook over extreem geweld tijdens de twee zogenaamde politionele acties. Daaronder vallen niet alleen marteling en standrechtelijke executies van krijgsgevangenen, maar bijvoorbeeld ook het in puin schieten van kampongs met artillerie, zogeheten technisch geweld, waarbij veel burger-slachtoffers vielen.

Onderzoeker en historicus Rémy Limpach

 

Sinds de zogenaamde Excessen-nota van 1969 was het officiële standpunt van de Nederlandse regering dat er weliswaar wat incidentele ‘excessen’ hadden plaatsgevonden, maar dat er van structureel extreem geweld geen sprake was geweest. Limpach komt tot de conclusie dat het extreme geweld wel degelijk structureel van aard was.

Daarvoor baseert hij zich op zeven case studies, honderden andere geweldsdaden en uitspraken van betrokkenen. Edwin Ruis sprak namens Historiek met Limpach over zijn zeer baanbrekende onderzoek:

Hoe ben je bij dit onderwerp terecht gekomen? Maakte het feit dat je een Nederlander en Zwitser bent het makkelijker om als ‘neutrale’ historicus dit hete hangijzer aan te pakken?

Het was een combinatie van interesse in koloniale en militaire geschiedenis en vooral mijn deels Nederlandse komaf en toeval. Het onderwerp boeide mij omdat ik het belangrijk, onderbelicht en nog steeds actueel vond, dus heb ik het opgepakt. Ja, ik heb zowel de Zwitserse als de Nederlandse nationaliteit maar ik denk niet dat het daardoor makkelijker werd. Een Groninger of Rotterdammer had dit onderzoek net zo goed kunnen doen.

Heel veel mensen vinden de onthullingen in jouw boek schokkend. Waarom doen wij Nederlanders vaak alsof onze oorlogen schoner zijn dan die van anderen?

Dat weet ik ook niet precies. Iedere natie heeft moeite met zwarte pagina’s uit de eigen geschiedenis. De Duitsers zijn een voorbeeld hoe je met een besmet verleden kan omgaan. Nederland heeft lange tijd een zelfbeeld gekoesterd van een in inter-nationaal perspectief voorbeeldige kolonisator die in ‘zijn’ Indië een progressieve en ‘Ethische Politiek’ voerde en daarbij militair geweld met chirurgische precisie inzette. Onderzoek in de laatste decennia heeft deze zienswijze als mythe ontmaskerd. Ook over de rol    van Nederland in de Tweede Wereldoorlog bestond na 1945 lange tijd een simpel zwart-wit-narratief van het Nederlandse volk – in tegenstelling tot de foute Duitse bezetter. Dit beeld is door historici, journalisten en schrijvers al langere tijd bijgesteld en heeft inmiddels plaats gemaakt voor een meer genuanceerde terugblik. Hetzelfde mechanisme blijkt nu bij de beoordeling van de grimmige dekolonisatieoorlog in Indonesië plaats te vinden – al is mijn boek niet het eerste en enige dat in dat opzicht kritische kanttekeningen plaatst, denk alleen al aan de studie ‘Ontsporing van geweld’ van Van Doorn en Hendrix uit 1970.

Aankomst van een nieuwe lichting Nederlandse militairen in voorm. Nederlands-Indië

 

Hoe verhoudt deze historie zich tot andere oorlogen uit het verleden? Is wat er is gebeurd niet ‘gewoon’ voor oorlog?

We hebben het over de grootste Nederlandse gevechtsmissie ooit, alleen dat is uit Nederlands perspectief al heel bijzonder. Uitlatingen als ‘Er zijn geen schone oorlogen’ of ‘waar gehakt wordt vallen spaanders’ zijn voor mij dooddoeners die een discussie in de kiem smoren. Natuurlijk schuilt in die gezegden wel een kern van waarheid maar dat is geen reden om niet stil te staan bij de dynamiek en de drijfveren die een deel van de Nederlandse militairen ertoe bracht om er extreem geweld zoals moord, marteling en brand-stichting toe te passen. Ik maak in mijn boek enkele vergelijkingen met zowel de Atjeh-oorlog als met het Britse optreden in Indonesië in 1945-1946. Daarbij heb ik enkele verschillen, maar ook talrijke overeenkomsten vastgesteld.

De Nederlandse koloniale oorlogen van voor de Tweede Wereldoorlog zijn nooit zacht-zinnig geweest, denk maar aan de zojuist genoemde Atjeh-oorlog. Was dit eigenlijk geen ‘business as usual’?

 

Er bestaat bij het KNIL inderdaad een traditie van extreem geweld. De militaire leiders hebben, zo stelt historicus Petra Groen, bij de koloniale veldtochten angst en terreur doelbewust als strategisch wapen ingezet. Het KNIL bezette na 1945 alle sleutelposities in de Nederlandse krijgsmacht in de Oost – en dat had zeker gevolgen voor de geweldontplooiing in de oorlog tegen de Republiek. Dus in bepaald opzicht was het inderdaad ‘business as usual’. Dat is trouwens ook de titel van een artikel dat ik schreef voor een Engelstalige bundel uit 2014. Daarin concludeer ik dat de Nederlandse geweldpleging tijdens de Indonesische onafhankelijk-heidsoorlog veel meer, zeker meer dan Nederland lange tijd wilde onderkennen, lijkt op de geweld-

toepassing van andere koloniale mogendheden zoals de Fransen, Britten, Belgen en Portugezen – om slechts enkele landen te noemen.

 

Affiche uit de collectie van KITLV

 

Wat dreef de gemiddelde Nederlandse soldaat? Wat was er nodig om van hem een potentiële oorlogsmisdadiger te maken?

De gemiddelde Nederlandse soldaat dacht voor een goede zaak te strijden. Hij dacht dat hij in de archipel zou worden onthaald zoals de Britten, Polen en Canadezen in Nederland in 1944-1945. De jonge militairen raakten snel gedesillusioneerd en moesten zich staande houden in een uitputtende, langdurige en grimmige guerrillaoorlog. Een van de hoofdoorzaken voor extreem geweld was dat de legerleiding een te optimistische en te riskante strategie ontwierp. Deze strategie was gebaseerd op onderschatting van de tegenstander en over-schatting van eigen kracht, terwijl de krijgsmacht met een chronisch troepentekort kampte om de te ambitieuze doelen te realiseren. De troepen moesten daardoor te grote en te dicht bevolkte gebieden beheersen die voor      de  guerrilla  uitermate  geschikt

waren. Veel militairen raakten door de slopend lange patrouilles en het gebrek aan rust uitgeput, zodat ze een kort lontje kregen of uitvielen. Van hen werd door generaal Spoor in feite het onmogelijke gevraagd. Omdat veel afgematte eenheden de problemen bij de gebieds-beheersing niet met normale militaire middelen de baas konden worden, was de stap naar het  met wederrechtelijke methodes proberen klein en verleidelijk.

Het merendeel van de Nederlandse soldaten gedroeg zich keurig en had niets met oorlogsmisdaden en stand-recht te maken. Wat was het percentage dat zich te buiten ging aan extreem geweld? Wat was de achtergrond van hen die zich hier wel schuldig aan maakten?

Ik kan geen harde cijfers geven, dat laten de bronnen niet toe. Veel extreem geweld werd in de doofpot gestopt en is daardoor niet te traceren. Ik heb voor een kwalitatief onderzoek gekozen. Voor mij zijn bijvoorbeeld uitspraken van auditeurs-militair of bestuursambtenaren belangrijk die vaststellen dat extreme gewelddaden in hun sectoren schering en inslag waren. Dat heeft toch wel enige bewijskracht. Collega-historicus Gert Oostindie heeft op basis van analyse van memoires onlangs geschat dat het aandeel Nederlandse militairen met schone handen rond 80 procent ligt. Wat de daders betreft lijkt er geen verband te bestaan met specifieke achtergronden, iedereen en elk legeronderdeel kon in potentie over de schreef gaan – al gebeurde dit vooral bij gevechtseenheden die met de rug tegen de muur stonden, wat vooral in het laatste en bloedigste oorlogsjaar 1949 het geval was. Of militairen wel of niet over      de schreef gingen hing onder andere van hun vorming, de omstandigheden, het gezag en mentaliteit van hun commandant en de eigen persoonlijkheid af.

Speelden oorlogservaringen of –trauma’s opgedaan onder de Duitse of Japanse bezetter nog een rol? Heeft de Tweede Wereldoorlog de lat voor het gebruik van geweld niet eerder lager, dan hoger gelegd?

Die speelden zeker een rol en die ervaringen legden dan ook de lat inderdaad lager. Het meest in het oog springt dit bij de oud-krijgsgevangenen van het KNIL. Zij hadden van 1942 tot 1945 drieënhalf jaar Japanse krijgs-gevangenschap overleefd en zeer velen van hen waren daardoor getraumatiseerd en labiel.

Bovendien waren velen op wraak uit voor gruwelen die Indonesische nationalisten tijdens de Bersiap-periode (najaar 1945-voorjaar 1946) op Nederlanders, Indische Nederlanders, Ambonezen, Chinezen en pro-Nederlandse Indonesiërs hadden gepleegd, onder wie hun eigen families. Deze mannen kregen een geweer in handen gedrukt en werden zonder veel voorbereiding en selectie weer in dienst genomen. Dat zij daarbij ook extreem geweld zouden toepassen hadden Den Haag en Batavia kunnen voorzien. Maar ook bij de        vele oorlogsvrijwilligers van de Koninklijke Landmacht (KL) speelden de oorlogservaringen van 1940-1945 een rol. Vele van deze militairen hadden een achtergrond in het verzet, waar eigenrichting schering en inslag was geweest en diefstal soms als daad van verzet gold. Zij hadden grote problemen met de discipline en de conventies van Genève stonden niet hoog in hun vaandel. Dit had impact op hun geweldpleging in de archipel.

Onder Nederlandse militairen worden ook de Nederlandse kolonialen, Indo’s en inlandse militairen van het KNIL gerekend. Waren zij als ‘locals’ meer of juist minder bloed-dorstig dan hun collega’s en leidinggevenden uit Nederland zelf?

Het aandeel van de KNIL-militairen was zonder twijfel groot. Maar ook hier kunnen geen harde cijfers worden gegeven. Wel staat vast dat voor KNIL-militairen in sociaaleconomisch opzicht veel meer op het spel stond dan voor hun blanke collega’s van de KL uit Nederland. Bovendien moesten zij in het geval van een Nederlandse nederlaag een bijltjesdag vrezen. Mede daardoor vochten zij vaak bijzonder fel. Anderzijds gaven   zij bij gevechtsacties vaak de voorkeur aan een zogeheten directe methode, lees de frontale aanval op de tegenstander met getrokken klewang. Een KL (Koninklijke Landmacht) -getuige vergeleek dit optreden van zijn KNIL-collega’s treffend met een zwerm op de tegenstander duikende agressieve bijen. De KL-eenheden en de Mariniersbrigade gaven daarentegen meestal de voorkeur aan de indirecte methode, lees eerst inleidende beschietingen met zware wapens als artillerie en vliegtuigen. Deze beschietingen waren vaak erg onnauwkeurig en niet zelden ook willekeurig. Daarbij kwamen talrijke Indonesische burgers om het leven. Bovendien pleegden KL-militairen ook structureel extreem geweld tegen gevangenen. Daar komt nog bij dat in enkele gevallen zoals bij de moord op 16 gevangenen in Malang in maart 1949 KL-commandanten KNIL-manschappen de opdracht gaven het ‘vuile werk’ voor hen op te knappen. Al met al moet men dus heel voorzichtig zijn met generaliserende uitspraken over het aandeel van de KNIL-militairen aan de Nederlandse ontsporingen.

Heb je ook contact met nog levende veteranen gehad?

Ja, ik heb met enkele veteranen gesproken. Deze hadden naar eigen zeggen echter geen bloed aan hun handen. Maar een van hen,   de    kort  geleden  overleden  

voormalig militair jurist Herman Burgers, is van ambtswege wel met vele extreme gewelddaden in aanraking gekomen.

 

Wat vond je het moeilijkste aan dit onderzoek?

Ik vond het moeilijk het grote aantal bronnen te overzien en op een goede manier te laten spreken. Op persoonlijk vlak was het niet altijd even makkelijk     de details van Nederlandse, Indonesische, Britse of Japanse gruwelen te verwerken.

Wat wil je bereiken met dit onderzoek en het resulterende boek?

Ik wil een bijdrage leveren aan   de waarheidsvinding inzake de Nederlandse geweldplegingen gedurende de dekolonisatieoorlog. Ik vind het belangrijk dat iedere natie zijn geschiedenis kent. En iedere natie heeft moeite met de zwarte pagina’s uit zijn eigen geschiedenis.

http://historiek.net

Rémy Limpach – De brandende kampongs van generaal Spoor.

€ 49,90. In de boekhandel en te bestellen bij:

https://www.boomgeschiedenis.nl

 

10897264495?profile=original

__________________

ICM  26.10.16

Lees verder…


‘Weg met de onschuld van de VOC’  
Interview met Prof. Remco Raben  Door:  Dirk Wolthekker

10897333079?profile=original

De commissie Diversiteit van de faculteit Geesteswetenschappen van de UvA (Universiteit van Amsterdam) heeft gesproken en geconcludeerd dat de verbeelding van de koloniale geschiedenis aan de UvA niet meer van deze tijd is. ‘Dat klopt,’ zegt hoogleraar Remco Raben. ‘Onze wetenschappelijke wereld is zich niet goed bewust van de wortels van onze eigen wereldvisie.’

 

Wat moeten we aan met de bewindhebberszaal van het Oost-

Indisch Huis, de zaal waar de directie van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC), de Heren XVII, ooit zetelde. In het pand zetelt nu de Faculteit der Geesteswetenschappen.

Er wordt geregeld vergaderd in de voor-malige bewindhebberszaal met koloniale platen aan de wand. ‘De Heeren XVII-kamer wordt zonder verdere problematisering van     de koloniale geschiedenis gebruikt en dat is pijnlijk,’ schrijft de commissie Diversiteit in haar eindverslag.

 

Remco Raben, bijzonder hoog-leraar koloniale en postkoloniale literatuur- en cultuurgeschiedenis, vindt dat er in ieder geval over gesproken moet worden. ‘Het Oost-Indisch Huis wekt nu een  onschuldige en gedepolitiseerde indruk, maar het pand en in het bijzonder de bewindhebberszaal, heeft een beladen geschiedenis. Die moet je niet wegpoetsen, maar juist benoemen. Het Oost-Indisch Huis was het epicentrum van een handelsimperium waar veel  geld  werd  verdiend,  maar

 

  

De Heren XVII-kamer van het Oost-Indisch Huis                 Het schitterend gerestaureerde Oost-Indisch Huis                                                         

 

waarmee ook de slavernij en de uitbuiting gemoeid waren.’

 

Wat nu? Moet de UvA de bewindhebberszaal ontdoen van de koloniale erfenis?

‘Dat zou ik niet zeggen. We moeten niet als een stel iconoclasten alle beelden uit de koloniale geschiedenis omver willen trekken. Die geschiedenis hoeven we niet te ontkennen, maar je moet wel wat doen met historische relicten die een symbolische waarde krijgen, zeker wanneer die voor sommigen ongemakkelijk of kwetsend is. En dat gebeurt niet.’

 

Dat gebeurt toch niet met opzet?

‘Er zit veel automatisme in de manier waarop wij onze geschiedenis presenteren. Daar moeten we nu echt aan gaan werken. Er wonen hier heel erg veel mensen van Surinaamse, Antilliaanse en Indonesische afkomst. Die herkennen zich niet in onze presentatie van de geschiedenis en kunnen zich daardoor gemakkelijk buiten-gesloten voelen. Dat is precies de discussie die we momenteel voeren.’

 

Moet het Oost-Indisch Huis een andere naam krijgen?

‘Ehhhh, daar moet ik eens goed over nadenken.’ Een lange stilte volgt. ‘Ik denk het niet. Het Oost-Indisch Huis was een bestuurs-gebouw, er waren geen martel-kamers of zo. Maar je moet wel veel explicieter maken wat daar gebeurde. Weg met de onschuld van de VOC en maak het pand   en de bestuurskamer zichtbaar   en bruikbaar voor bijvoorbeeld debatten over kolonialisme.’

 

Hoe staat het met het wetenschappelijk discours rond kolonialisme?

‘Onze wetenschappelijke wereld is zich niet goed genoeg bewust van de wortels van onze wereldvisie. Daar zitten heel veel koloniale kanten aan. Dat zie je ook terug in het geschiedenisonderwijs: dat wordt als erg wit, erg mannelijk en erg eurocentrisch gepresen-teerd. Het is onze intellectuele verplichting om buiten de leidende kaders te denken. De UvA wil toch een rebelse universiteit zijn? Dan zou ik denken: zoek die spanning eens op.’

 

Dat zegt u als blanke man van middelbare leeftijd.

‘Dat klopt. Ik kan er niet veel   aan doen, maar daardoor wordt opnieuw de indruk gewekt dat er wordt gepraat over, maar zonder de mensen die het sterkst zijn geraakt door de koloniale geschiedenis. Ik ben onderdeel van het probleem.’

Bron: FOLIA, Nieuws van de UvA – Faculteit Geesteswetenschappen, Commissie Diversiteit.

___________________________

 

 10897333101?profile=original

ICM 25.10.16

Lees verder…

Japan capituleerde, maar wij wilden Indië blijven bezetten                 Door:  Marjolein van Pagee

10897333499?profile=original

Het niet helder benoemen van de koloniale context waarin WOII in Nederlands-Indië plaatshad, zet de onwetende Nederlander op het verkeerde been, betoogt Marjolein van Pagee.

Over het Nederlands kolonialisme in Nederlands-Indië is altijd veel gezwegen, toch vindt er sinds de jaren tachtig in Den Haag een jaarlijkse Indië-herdenking plaats. Wat de ‘Jappen’ nu met het Nederlands kolonialisme te maken hebben is voor de gemiddelde Nederlander lang niet altijd duidelijk. Kort door de bocht gaat de Indië-herdenking vooral over slachtofferschap. Terwijl het Nederlands kolonialisme in zijn geheel en met name de zogenoemde ‘politionele acties’ aan daderschap refereert.

Ondanks het verschil in beleving hebben deze twee zomerdagen met elkaar gemeen dat beiden nauwelijks bekend zijn.

Op 11 augustus vroeg columnist Zihni Özdil zich in NRC Handelsblad af wie hier in Nederland de heilige huisjes – wat betreft de nationale geschied-schrijving – omver durft te werpen. Hij nam het voortouw door de toenmalig minister van Oorlog voor oorlogsmisdadiger uit te maken. Bij deze durf ik het aan om een ander heilig huisje aan te wijzen. Dat is die van het slachtofferschap, in plaats van daderschap, dat hier in Nederland

Foto: Three Lions / Getty Images

nationaal herdacht wordt als het om Nederlands-Indië gaat.

De Stichting Herdenking 15 augustus 1945 herdenkt het einde van de WOII. Later dan het moederland werd de Nederlandse kolonie in Azië niet op 5 mei maar op 15 augustus bevrijd van de Japanse  overheersing.  Door  de capitulatie kwamen de Indische Nederlanders en Indo-Europeanen weer op vrije voeten te staan na jarenlang geïnterneerd te zijn geweest.

Diezelfde capitulatie zette veel Indonesiërs er toe aan om op 17 augustus de onafhankelijkheid uit te roepen. Tegen de zin van Nederland, die eerst met hulp van de Britten, het koloniaal gezag weer probeerde te herstellen.

Grootste militair project  van Nederland

Terwijl Rotterdam nog in puin    lag werden meer dan honderd-duizend militairen ingezet om het Aziatische eilandenrijk opnieuw onder de duim te krijgen. Een koloniale oorlog die onder druk van de Verenigde Naties hier eufemistisch ‘politionele actie’ heet. Pas in 1949 en tegen een afkoopsom van 4,5 miljard gulden werd Indonesië vrijheid gegund.

In de regel heeft de Indische gemeenschap minder affiniteit met Indonesische slachtoffers van Nederlandse oorlogsmisdaden. Deze groep voelt zich vooral miskend in het leed dat de Japanners hen tussen 1942 en 1945 hadden aangedaan.

 

Daarnaast voelen zij zich in de  kou gezet door de Nederlandse regering en de kille ontvangst nadien. Daarom draait het dus tijdens de herdenking vooral om het slachtofferschap en wordt er zo min mogelijk gesproken over de koloniale context waarin de ellende plaatshad. Het probleem is dat de Japanse bezetting van Nederlands-Indië geen eiland in de tijd is. Door het niet benoemen van de koloniale context waarin deze ellende plaatshad, wordt    de onwetende Nederlander op   het  verkeerde  been  gezet.  Niet

Nederland maar Japan komt tijdens deze herdenking als agressor uit de bus. Alsof het Nederlandse daderschap in Nederlands-Indië alleen voorbe-houden is aan de Indië-veteranen die tussen 1945 en 1949 naar Indië werden gestuurd.

Maar wie vertelt er op 15 augustus in Den Haag dat Nederlands-Indië als geheel een koloniaal project was waarbij de inwoners van het grote eilandenrijk al eeuwen onderdrukt werden? Een koloniaal project dat door de Japanse inval alleen is onderbroken om na de capitulatie weer opnieuw voort-gezet te worden. Wie legt de onwetende Nederlander uit op welke manier 15 augustus niet het einde maar een voortzetting betekende van militair geweld? Hoe diezelfde slachtoffers in daders konden veranderen?

Het Indië-monument is „het symbool van strijd tegen onderdrukking en terreur” zo staat in steen gebeiteld. Dit slaat niet op de Nederlandse maar op de Japanse terreur. Sinds 1980  wordt in Den Haag jaarlijks een herdenking   georganiseerd   om    

de bekendheid rondom het slachtofferschap te vergroten. Vorig jaar waren koning Willem-Alexander en minister-president Rutte als hooggeplaatste gasten aanwezig. Maar of zij ook kransen zouden leggen als er Indonesische oorlogsslachtoffers bij aanwezig zouden zijn? Natuurlijk is een herdenking altijd selectief, je kunt niet het leed van de hele wereld herdenken, maar hier is meer aan de hand.

Als het gaat om Nederlandse oorlogsmisdaden in Indonesië zegt Rutte consequent dat hij niet in het verleden wil blijven hangen, hij wil vooruit de toekomst in. In 2013 weigerde hij om tijdens zijn bezoek de juridisch afgedwongen excuses aan Indonesische weduwen over te brengen. Dat moest een maand voorafgaand aan zijn bezoek door de ambassadeur gedaan worden. Op 15 augustus is hij opvallend genoeg wel bereid om het verleden te herdenken. Zolang   de koloniale context en het Nederlands daderschap maar niet de boventoon voert.

Sinds de rechtszaken tegen de Nederlandse Staat duiken heel regelmatig verhalen op over oorlogsmisdaden in Indonesië. De slachtoffers daarvan worden niet herdacht tijdens de Indië-herdenking in Den Haag. Alsof de Nederlandse oorlogsmisdaden in een totaal anders universum plaatsvonden dan de ellende die door het Indië-monument in Den Haag herdacht wordt.

17 augustus 1945: Indonesische Onafhankelijkheidsproclamatie.

Er heerste hongersnood en er was een gebrek aan kleding

Je hoort het vaak: oorlog is niet zwart-wit, het is niet simpelweg de goeden tegenover de kwaden. Maar voordat Nederland toe is aan nuanceren moet eerst het historisch kader helemaal recht-gezet worden. De boodschap van: wat hebben wij daar geleden en wat waren de Japanners en Indonesiërs wreed, kan niet gehandhaafd worden zolang dit slachtofferschap niet geplaatst wordt in het kader van Nederlands kolonialisme. In een land dat lijdt aan het braafste-jongetje-van-de-klas-syndroom is het gevaarlijk om in nationale herdenkingen over die periode voornamelijk stil te staan bij het Nederlands slacht-offerschap. Hoewel het juist is   dat het Indisch leed net zo goed niet tot de algemene geschied-schrijving is doorgedrongen, heeft de focus op het lijden de nationale blik op deze periode ook vertroebeld.

Elk leed is het vertellen waard, nuance is nodig, maar niet zonder dat het nationale zelfbeeld bijgesteld wordt. Daarvoor moeten heilige huisjes omver, pijnlijke verbanden gelegd. Rutte gaat in november weer naar Indonesië, het lijkt er niet op dat hij van plan is om daar bij het verleden stil te staan, zoals hij dat wel doet bij het Indië-monument in Den Haag.

In een poging om 15 en 17 augustus nader tot elkaar te brengen wil ik meneer Oesnan uit Banyuwangi herdenken. Want ook Indonesiërs hebben geleden onder de Japanse bezetting. Er heerste hongersnood, er was gebrek aan kleding. Oesnan herinnert zich dat ze alleen nog vodden en jute zakken hadden om aan te trekken. Ook zij zijn blij met de Japanse capitulatie. Wanneer Soekarno   op 17 augustus 1945 de onaf-hankelijkheid uitroept, meldt hij zich met zijn vrienden bij het Indonesische verzet om tegen de Nederlanders te vechten. Op 21 juli 1947 landt het KNIL-bataljon Gajah Merah vanuit Bali op het strand van Banyuwangi. De overmacht is veel te sterk, veel van zijn maten vinden de dood tijdens de aanval.

Als een van de weinige overlevenden wordt hij meteen gevangen gezet en vervolgens door een KNIL-soldaat met stroom gemarteld. Elektroden worden aan zijn genitaliën vastgemaakt om hem met elektrische stroom tot bekentenissen te dwingen. Juist op dat moment komt er een hogere in rang binnen, ene Van der Meer. Mogelijk heeft deze man medelijden, want hij geeft meteen opdracht om het martelen te staken en gebiedt Oesnan met hem mee te gaan. Hij geeft Oesnan een Gajah Merah-uniform en maakt hem tot zijn assistent. Desalniettemin treffen Oesnans maten een triester lot: ze worden geëxecuteerd. Hij heeft ze nooit meer gezien.

Ook dat is Nederlandse geschied-schrijving. Deze is inderdaad niet zwart-wit, maar kan niet om het koloniale karakter heen.

Dit artikel is eerder geplaatst in NRC-Handelsblad

Marjolein van Pagee is publicist en documentair fotograaf. Ze reist regelmatig naar Indonesië en woonde een half jaar in Surabaya. Sinds 2010 werkt zij aan het foto-interviewproject Kembang Kuning (Gele Bloem) waarvoor ze zowel Nederlandse als ook Indonesische getuigen interviewt over de periode 1945-1949.

10897264495?profile=original

 icm 27.10.16

Lees verder…

Afscheid Frans Leidelmeijer  van ‘Tussen Kunst en Kitsch’

10897339476?profile=original

Frans ­Leidelmeijer (74) is na 26 jaar gestopt als expert bij Tussen kunst en kitsch. Woensdag 12 oktober was zijn allerlaatste uitzending. “Ik durf wel te zeggen dat ik Nederlandse art nouveau en art deco zowel nationaal als internationaal een plaats heb gegeven.” 

Ik word 75 volgend jaar, een mooi moment om ­afscheid te nemen en het stokje aan een nieuwe generatie over te dragen”, vertelt Frans Leidelmeijer in zijn fraaie Amsterdamse appartement. Toch was het een vreemde gewaar-wording, die laatste opnamedag afgelopen mei in Oostende. “Ik hoopte natuurlijk wel dat er een bijzonder voorwerp langs zou komen dat ik aan tafel bij Frits (Sissing) kon laten zien. Gelukkig ­gebeurde dat: een tafeltje van   de Italiaanse ontwerper Carlo Bugatti. Nadat ik daar wat over had verteld, maakte Frits bekend dat het mijn laatste uitzending was. Iedereen in het publiek reageerde vol ongeloof.

Bos bloemen

Ik kreeg een bos bloemen en heb voor de camera een dankwoord uitgesproken. ’s Avonds hebben we met de hele ploeg gedineerd. Daarna was er een dj en hebben we heerlijk gedanst. Tussendoor

Frans Leidelmeijer was overal een graag geziene gast. Hier een onderonsje met Ellen Derksen en Lilian Ducelle tijdens een boek-presentatie.

waren er afscheidsspeeches en hilarische sketches. Ja, mijn collega’s en de AVRO hebben echt hun best gedaan. Het was een mooi afscheid.”

Een begrip in de kunstwereld

Met het vertrek van Leidelmeijer – zijn opvolger is Rob Driessen – verliest  Tussen kunst en kitsch een begrip ­binnen de Nederlandse kunstwereld. De in Indonesië ­geboren kunsthandelaar begon zijn carrière in 1971, toen hij samen met zijn (in 1989 overleden) partner Daan van der Clingel aan de Amsterdamse Spiegelgracht een winkel met speelgoed en buitenlandse art nouveau- en art deco-kunst-voorwerpen opende. “Objecten uit die stijl­perioden werden destijds door de burgerij verguisd, ­omdat ze als kitsch werden gezien. Maar ik hoorde tot de groep mensen die ze prachtig vond, juist daarom. Daardoor had je het gevoel dat je

tot de avant garde ­behoorde en een ­betere smaak had dan al die doorsnee mensen, die het traditionele antiek mooi vonden. Bovendien kon je die voorwerpen voor weinig geld op rommel-markten en in tweedehands-winkels kopen. Dat was voor mij ook de kick. Maar belangrijker nog: de stilering van vooral de jugendstil sprak mij enorm aan.”

Lintje

Als kunsthandelaar reisde Frans Leidelmeijer de wereld rond om Nederlandse art nouveau en art deco aan de man te brengen.     Hij stond op (internationale) kunstbeurzen en verkocht tal van voorwerpen aan musea als het Centre Pompidou in Parijs, het Londense Victoria & Albert Museum en diverse Amerikaanse musea. Toen in 1996 zijn winkel 25 jaar bestond, mocht hij in    het Stedelijk Museum stijlkamers inrichten met meubels en voor-werpen uit de ­periode 1900-1940.

“Zonder twijfel een van de hoogtepunten uit mijn carrière.” Leidelmeijer was, zo is wel ­gebleken, zijn tijd ver vooruit. “Meubels en voorwerpen waar deftige mensen veertig jaar geleden hun neus voor ophaalden, brengen tegenwoordig vaak wel tienduizend euro op. Ja, ik durf wel te zeggen dat ik Nederlandse art nouveau en art deco zowel nationaal als internationaal een plaats heb gegeven.” Voor die verdiensten kreeg hij in 1998 een lintje. “Een enorme eer.”

Cees van Drongelen

De toenemende populariteit van de Nederlandse toeg­epaste kunst bracht Leidelmeijer in 1990 bij Tussen kunst en kitsch. “De redactie kreeg steeds vaker brieven van kijkers met het verzoek om een expert op het gebied van art nouveau en art deco, want dat werd nooit behandeld. De toenmalige presentator Cees van Drongelen is bij de experts gaan polsen of zij iemand wisten, waarop zij massaal mijn naam riepen. Voordat mijn partner aan een ongeneeslijke ziekte overleed, zei hij: ‘Als Tussen kunst en kitsch je vraagt, doe je het wel hè.’ Dus ik heb    na enig aarzelen ja gezegd.” Bloednerveus was hij die eerste opnamedag. “Ik had van tevoren natuurlijk wel veel naar het programma gekeken en uitgebreid bestudeerd hoe die experts het deden. Ik werd meteen voor de leeuwen gegooid. Na afloop zei Cees tegen mij: ‘Veel blijven ­oefenen, dan komt het vanzelf goed.’ Het heeft een jaar geduurd voordat ik er op mijn gemak zat, al is er altijd wel een zekere spanning gebleven.”

Een bos bloemen en applaus bij TV-afscheid van Frans Leidelmeijer

Ondeugende dingen

Hij vond het best inspannend, die opnamedagen. “Van elf tot vijf uur ’s middags zit je aan je desk, zonder onderbrekingen. Bij mij stonden er vaak lange rijen, ook omdat ik affiches en speelgoed erbij deed. Op een gegeven moment werd het zo druk, dat ik om een assistent heb gevraagd.”

Soms was het ook afzien. “Stond er weer iemand bij je met een doosje dominostenen die niet van ivoor bleken te zijn. Maar als er dan ineens een juweeltje uit een plastic tasje tevoorschijn kwam, was mijn dag weer goed. Ik werd ook vaak een beetje melig aan het eind van de middag, waardoor ik wel eens ondeugende dingen tegen de bezoekers zei. Mijn assistent schopte me dan tegen mijn benen, maar die mensen reageerden altijd positief.”

Rietveld

Terugkijkend zijn het vooral de waardevolle vondsten die hem het meest zijn bijgebleven, met als absoluut hoogtepunt in 2001 de wereldberoemde stokkenstoel van Rietveld. “De eigenares had het voor 25 gulden ergens op een rommelmarkt gekocht. Het was zwaar mishandeld: de stoel was helemaal zwart geverfd en dertig centimeter ingekort. Maar ik herkende er meteen het Rietveld-icoon in. Na renovatie bleek het 63.500 euro waard.”

Tussen kunst en kitsch missen

Door het programma werd Frans een bekende verschijning. “Ik word regelmatig aangesproken én aangestaard. Ik vind het juist leuk als ik word herkend, want het is toch een bevestiging van je populariteit. Bovendien krijg ik altijd positieve reacties. Het mooiste compliment is als mensen zeggen: ‘Ik vond Jugendstil altijd spuuglelijk, maar door u ben ik het gaan waarderen.’ Daar doe je het toch voor. Natuurlijk zal hij Tussen kunst en kitsch best gaan missen. “Maar het ­leven gaat verder en het was maar een facet in mijn ­leven. Zo heb ik net een interessant essay geschreven voor de catalogus van The Wolfsonian Museum in Miami, sinds 1966 een vaste klant, dat in november een tentoonstelling ­organiseert met Nederlandse toegepaste kunst. Er valt nog genoeg te doen.”

 

10897264495?profile=original

 

ICM 28.10.16

Lees verder…

10897328086?profile=originalHet Verzet in Nederlands-Indië  (4)           Door:  Drs. Humphrey de la Croix

In de delen 1,  2 en 3 van deze vijfdelige serie over het Indisch verzet, is een overzicht gegeven hoe het verloop is geweest van verzetsactiviteiten in het bezette Nederlands-Indië. Ik ben in het eerste deel ingegaan op het gebrek aan steun van de Indonesische bevolking en haar coöperatieve houding tegenover de Japanners, het succesvolle opereren van de Japanse en Indonesische inlichtingendiensten. Ten slotte was er de afwezigheid van genoeg professionele verzets-deelnemers; de meesten werden vooral gedreven door het idee van een spoedige bevrijding. Ter illustratie van een grotere verzets-groep die kenmerkend was voor het Indisch verzet heb ik de groep-Meelhuysen genoemd, die geformeerd was in Soerabaja rond kapitein W.A. Meelhuysen.

Deze verzetsorganisatie werd uiteindelijk al vanaf december 1942 onttakeld door de Japanners en definitief uitgeschakeld in het voorjaar van 1943.

Het tweede deel liet voorbeelden zien van gepleegd verzet op Noord-Sumatra, De Kei-eilanden en Nieuw-Guinea. Anders dan in deel 1 heb ik naast literatuur geput uit primaire bronnen: uit de eerste hand verkregen informatie in gesprekken met voormalige verzetsdeelnemers. Om redenen van privacy zullen al deze deelnemers voorlopig anoniem worden opgevoerd. Mogelijk dat binnen afzienbare termijn de namen bekend worden gemaakt.
Deel 3 behandelde voornamelijk het verzet in Mori op Midden-Celebes (Sulawesi) dat tot de meest succesvolle en uitgebreidste heeft behoord in het bezette Nederlands-Indië. Een groot deel van de informatie is geput uit het boek Guerrilla in Mori (1990) van journalist en schrijver Michiel Hegener. Het was bij uitkomen het meest uitgebreide werk over het Indisch verzet. De strijd in Mori was een zeer moedige, maar uiteindelijk moesten de verzets-strijders het met hun lichte wapens en het gebrek aan communicatiemiddelen afleggen tegen de Japanse overmacht.

Naast de guerrillastrijd op Midden-Celebes is in deel 3 aandacht geschonken aan het verzet in de zuidelijke Molukken op eilanden van de Babar eilandengroep. De strijd tegen de bezetter was kleinschalig, erg direct gericht    op het zoveel mogelijk schade toebrengen en zo min mogelijk meewerken met de Japanners.
In dit vierde deel belichten we verzetsactiviteiten op Timor; een weinig bekend verhaal over een eiland waarover toen ook niet veel naar buiten kwam. Ten slotte keren we terug naar Java en zoomen in op de streek rond Gombong in Midden-Java, waar een ondergrondse beweging eigenlijk niet is toegekomen aan gewapende confrontaties met de vijand en saboteren van objecten. Het is wel een voorbeeld van de wil om door te vechten ondanks de overmacht en gebrek aan steun onder de bevolking.

10897328262?profile=originalVerzet op Timor

Het eiland Timor behoorde ten tijde van het Nederlandse en Portugese koloniale bewind tot de verder van het centrumeiland Java gelegen gebieden van de kolonie. Timor was zéker geen alledaags gespreksonderwerp. Maar het was toch hier en op Nieuw-Guinea dat het verzet tegen de Japanners het langst heeft geduurd. De guerrilla op Timor is daarbij het enige verzet in de archipel geweest, waaraan door het Geallieerde Opperbevel (onder commando van  generaal Douglas MacArthur) een volwaardige plaats is gegeven in de oorlogsstrategie.

Op 20 februari 1942 landden 5000 Japanners bij de hoofdstad Dili, de hoofdstad van Portugees Timor en bij Koepang, de hoofdplaats van het Nederlands-Indische deel van het eiland. De verdediging bestond uit 500 man KNIL-troepen en Australische eenheden ter grootte van anderhalf bataljon infanterie (rond de 200 man), die zich deels op het Portugese deel bevonden. De Portugezen hadden namelijk amper militair personeel om het gebied te verdedigen. Op 23 februari 1942 viel Koepang in handen van de vijand. De Australische troepen vielen uiteen in kleine groepjes die op de vlucht sloegen naar het berggebied zuidelijk van Dili. Ongeveer 125 KNIL’ ers ontsnapten oostwaarts naar Atamboea (nu: Atambua), vlak bij de grens met het Portugese deel van het eiland en voegden zich bij de 100 man KNIL-troepen die daar al waren.

Maar ook deze plaats moest worden opgegeven en werd op 1 maart bezet. De richting Atamboea terugtrekkende KNIL-er stonden onder bevel van territoriaal commandant luitenant-kolonel W.E.C. Detiger. Deze besloot op 4 maart 1942 met een deel van de troepen zich over te geven. De resterende troepen hadden zich teruggetrokken in de bossen en berggebieden om zich te hergroeperen en te beraden op nieuwe acties. Ze telden bij elkaar ongeveer 120 KNIL’ ers en 200 Australiërs.

De commandant van de Nederlands-Indische en van de Australische troepen, luitenant-kolonel N.L.W. van Straten was  op 27 maart 1942 aangekomen in Atamboea. Hij besloot zijn troepen te hergroeperen en tot een guerrillastrijd over te gaan. De KNIL-militairen zouden zich op Koepang richten en de Australiërs op Dili. Op 15 mei 1942 voerden ze een succesvolle aanval op Dili uit en op 20 mei volgde een heuse gecoördineerde actie. De guerrillastrijders wisten zich in hun acties gesteund door gepensioneerde Timorese KNIL-militairen. Het verzet slaagde erin radioverbindingen te onderhouden met de Geallieerden in Australië. Dat leidde vanaf 24 april 1942 tot bevoorradingen uit de lucht. De activiteiten waren in de eerste maanden vooral verkennen en doorgeven van lokale informatie naar Australië. Het was generaal MacArthur zelf die toen had verordonneerd dat de guerrilla zo lang mogelijk moest doorgaan met verkennen en doorgeven van informatie. Waar mogelijk moest de vijand ook met directe aanvalsacties worden bestreden. Vanuit Australië volgde enkele malen luchtsteun in de vorm van droppings van goederen en bombardementen. Bij een van deze aanvallen sneuvelden in één keer 20 Japanners in hun stelling.

De guerrilla veranderde vanaf juni in het meer zoeken van confrontaties met de vijand. De KNIL’ ers leden naar verhouding geringe verliezen, terwijl de Japanners meer doden en gewonden telden. Daarnaast was er de materiële schade in de vorm van opgeblazen voertuigen en gebouwen, doorgesneden telefoon en telegraafverbindingen. In de loop van augustus verhevigde    de vijand zijn aanvallen wat leidde tot aanzienlijke verliezen bij de verzetslieden. Meer dan 100    man werden gedood, gevangen genomen of raakten vermist. Na

twee weken hebben de Japanners de grote aanval beëindigd en volgden er weer incidentele confrontaties op kleine schaal. Maar geleidelijk tekende zich het einde af van de uitgeputte guerrillastrijders.

De guerrillastrijd werd gevoerd in de periode maart tot en met augustus 1942. De Japanse overmacht bestond op het laatst uit 12.000 man. Toch waren ze lange tijd de incasserende partij. Om draagvlak te krijgen onder de Timorese bevolking loofden de Japanners beloningen uit van     60 gulden per uitgeschakelde guerrilla, dood of levend. Veel beloningen zijn er niet uitbetaald. In de strijd zijn Japanners 1500 gedood, terwijl het KNIL 35 gesneuvelden telde en de Australiërs 40. De guerrilla moest op den duur worden opgegeven wegens het uitdunnen van de gelederen en het dalende moreel.

10897327895?profile=originalHr. Ms. Tjerk Hiddes

De Japanners hadden hun aanvallen geïntensiveerd en hadden kleine strijdgroepen van Indonesiërs gevormd die een contraguerrilla begonnen. Dorpen werden platgebrand zodat ze niet meer als schuilplaatsen konden dienen. De gevechtskracht van de verzetsstrijders nam nu sneller af en ze konden op den duur alleen nog maar waarnemen en verkennen.

Het Geallieerde Opperbevel besloot de militairen te evacueren naar Australië en te vervangen door een ander detachement. Deze nieuwe troepen onder leiding

van J.C.L. Stoll hebben Timor niet bereikt omdat het schip waarmee ze werden getransporteerd, door een Japans vliegtuig werd gebombardeerd. Ten slotte zijn  de Nederlands-Indische en de Australische troepen op 11 december 1945 opgehaald door  de torpedojager Hr. Ms. Tjerk Hiddes. Bijna 200 man hadden het overleefd. Een groot aantal van hen is later ingezet als gids en verkenner voor Australische en Amerikaanse troepen die verder oprukten in hun tegenoffensief in 1944 en 1945.

De guerrillastrijd was weliswaar opgegeven maar het positieve effect op het moreel was erg groot. Temeer omdat het gelukt was een aanzienlijk grotere vijandelijke troepenmacht op te houden en schade toe te brengen. Voor de “verzoenende” toon van de Japanners bij hun oproep het verzet op te geven, zijn de KNIL’ ers en Australiërs niet bezweken.

Verzet rond Koepang

De van Ambon afkomstige M.T. (1920) heeft in de periode van maart 1942 tot september 1942 deelgenomen aan de verzets-activiteiten in de streek rond Koepang. Getuige S.S. zat sinds oktober 1941 samen met M.T in dezelfde compagnie van het KNIL in de sector Namosain. Hun compagniescommandant was luitenant eerste klasse Van Ardenne en de commandant van hun brigade (peloton) was sergeant Harwick. M.T. en S.S. noemen beiden luitenant-kolonel (overste) Detiger als de territoriaal commandant van de bestuursregio Timor en de Onderhoorigheden. Kapitein A.L. van Mastrigt was de commandant van de compagnie in de sector 3L Tenau. S.S. kende ook de vrouw van M.T. omdat zij zoals de gewoonte was bij haar man in de tangsi (kazerne) in Koepang woonde.

De twee ex-KNIL-ers verklaren dat op 20 februari 1942 als gevolg van de overrompelende Japanse aanval uit Koepang vluchtten, richting Bakonasi. De twee compagnieën stonden onder het bevel van kapitein Van Mastrigt. Ze hadden onderweg gehoord   dat ze samen met Australische troepen, komende vanuit richting Koepang, weer verder moesten optrekken vanaf het dorp Taros. Echter het ontbreken van een radio maakte contact onmogelijk en er heerste verwarring onder de soldaten. Aangekomen in het dorp Penfoei werd de troep beschoten. Door een Australische patrouille, zo bleek. De commandanten Van Mastrigt en Van Ardenne raakten daarbij gewond. Het voorval vond rond 1 uur ’s nachts plaats. De twee officieren zijn weggebracht naar het hospitaal in Bakonasi. De troepen vochten toen ongeveer een week lang in de buurt van Taroes. De compagnieën hadden zich toen in kleinere groepen opgesplitst. Sergeant Harwick was daar nog steeds bij, maar viel al snel uit wegens dysenterie. Hij gaf zijn soldaten bevel de wapens onklaar te maken en te verstoppen. S.S. bracht zijn sergeant naar een Ambonese onderwijzer in Hatoe. De onderofficier bezweek daar aan zijn ziekte.

M.T. en S.S. zeggen dat rond die tijd met name de inheemse soldaten waren afgehaakt en hun gezinnen waren gaan zoeken. S.S. verklaart dat ook M.T. was vertrokken naar zijn vrouw. S.S. suggereerde daarmee een laffe houding. M.T. bevestigt zijn vertrek, maar zegt dat S.S. niet kon weten dat hij kort daarop in het verzet deelnam. Hoe minder mensen er van wisten, hoe beter. S.S. raakte na verraad in gevangenschap in de periode maart 1942 tot 15 oktober 1942 bij de Kempeitai in Koepang. De Japanners wilden weten waar het KNIL de wapens had verborgen.

Ondanks zware folteringen sloeg S.S. niet door, waarna hij ten slotte op 15 oktober 1942 werd vrijgelaten. Hij ontmoette toen M.T. die zei hem te zoeken en vroeg of hij ook naar Kapan ging. S.S. antwoordde ontkennend omdat hij luitenant Van Ardenne in het hospitaal in Bakonasi wilde bezoeken. M.T. legde toen uit naar Kapan te gaan om verzet tegen de Japanners te gaan plegen. S.S. gaf te kennen niet mee te gaan maar overhandigde twee door hem verborgen karabijnen. S.S. weet niet of M.T. met zijn vrouw en anderen wapens heeft verzameld ten behoeve van verzetsactiviteiten. Wel was het hem bekend dat M.T. deel uitmaakte van een groep die illegaal actief was. S.S. kreeg van luitenant Van Ardenne een brief mee die hij moest brengen naar de gepensioneerde KNIL-kapitein Van Agerbeek in Kapan.

10897329267?profile=originalGombong op Midden-Java

De inhoud van de brief werd niet bekend-gemaakt. Kapitein Van Agerbeek bleek door de Japanners te zijn aangesteld als hoofd van de groentetuin, die voorheen bedoeld was voor het KNIL-personeel. S.S. zag bij aankomst in die tuin M.T. en vijf andere ex-KNIL-militairen aan het werk. Hij vroeg aan Van Agerbeek of hij er ook kon werken; hij had dringend een inkomen nodig. Van Agerbeek reageerde terughoudend en zei dat er geen plek was. Ook belette hij S.S. contact te maken met M.T. en de anderen. De ex-kapitein adviseerde om verder te gaan met zijn koeriersactiviteiten. Van Agerbeek stuurde S.S. naar

de kampong Liliane met als reden dat M.T. en de andere ex-KNIL- ers niet te vertrouwen waren en dat contact met hen moest worden vermeden. S.S. vermoedde toen terecht dat M.T. en de anderen in de illegaliteit actief waren. Zelf bleef hij koerierswerk verrichten voor Van

Agerbeek in augustus/september 1942. Op een dag waren Van Agerbeek en de andere ex-KNIL- ers spoorloos verdwenen. De dochter van Van Agerbeek vertelde dat ze gevlucht waren omdat de Menadonese boer Makaleu hen had verraden. Zij raadde S.S. aan ook te vluchten omdat de Menadonees hem had genoemd als intermediair tussen haar vader en de ook in het verzet opererende kapitein C.L.E.F. van Swieten.  Achteraf werd bekend dat Makaleu als beloning voor bewezen diensten hoofd van de groentetuin was geworden. S.S. kwam later te weten dat Van Agerbeek en een onbekend aantal anderen was onthoofd. Het hoofdhaar van de slachtoffers was door de Japanners in enveloppen aan hun nabestaanden gestuurd. S.S. heeft zich later aangegeven bij de Japanners omdat dezen de druk op de bevolking opvoerden.

Ze brandden dorpen plat om het verzet bloot te leggen en dreigden de inwoners met represailles.  S.S. heeft het ondanks zware folteringen overleefd omdat het aan bewijzen van zijn deelname aan verzetsactiviteiten ontbrak. Later is bekend geworden dat dankzij het verzetswerk van       de groep Van Agerbeek, de guerrillastrijders informatie kregen zodat ze de positie van de vijand kenden en deze konden aanvallen. Ook is er erg veel informatie doorgeseind naar Australië, van waaruit enige droppings van goederen werden georganiseerd en een paar luchtaanvallen zijn uitgevoerd.

Verzet op Midden-Java: Gombong en omgeving

Gombong ligt op Midden-Java in een bosrijke, heuvelachtige omgeving. Aan de vooravond van de Japanse aanval op Indië woonden     er     een     dertigtal gezinnen: onderwijzers, officieren en onderofficieren met hun vrouwen en kinderen. De plaats was een kleine garnizoensstad van minder dan 20.000 inwoners.
In Gombong en omgeving is een verzetsgroep actief geweest onder leiding van onderluitenant L.Z. Siahaya en sergeant-majoor W. de Leeuw. Bij hen voegde zich ook de Timorese sergeant Tariboeka toe. Zij verzamelden en verborgen er   wapens en pleegden sabotage.

Siahaya, De Leeuw, Faber, Camonier, Suratmann Pieters en een Indo de heer G.A.B. waren in april of mei 1942 ontsnapt uit een krijgsgevangenkamp in Bandoeng. Dit deden zij op bevel van kolonel Adelhart Toorop en majoor Van der Horst. Zij moesten proberen contact te maken met generaal W. Schilling, de commandant van de 1e Divisie, maar wisten niet waar deze zich bevond. Schilling had aanvankelijk bevel gegeven de strijd ondergronds voort te zetten. Siahaya en zijn troep bleven echter “steken” in Gombong, waar ze hulp kregen van de familie Poepaard, een mevrouw Wolff en een Indonesiër, Omar. Op hun aanwijzing en die van Indo-Europese en Indonesische lokale bevolking werden ze geleid naar waterputten waar wapens in waren verborgen. Dit was het begin van de ondergrondse in Gombong. Onderluitenant Siahaya kende deze streek goed van de tijd dat ze opgeleid en gelegerd waren in Magelang. En in Gombong was ook het huis van Siahaya dat nog door zijn gezin werd bewoond.

De heer G.A.B. deed voornamelijk koerierswerk, totdat de groep werd opgerold door de Japanners. Een getuige en andere verzetsdeelnemer, L.T.S., kende de weg naar en in de wapenkamer van het depot gelegen naast de kazerne van het 7e Bataljon in Magelang. L.T.S.’ vader werkte er eerder als beheerder en toen een andere verzetsdeelnemer S.M.J.

Onderluitenant L.Z. Siahaya

hem om wapens voor het verzet van de groep-Siahaya vroeg, heeft hij die ontvreemd en overhandigd. Het ging om twee karabijnen, een parabellum (een pistool), drie klewangs en een paar honderd stuks munitie. L.T.S. wist dat S.M.J. betrouwbaar was via ene Johannes: deze was ook een verzetsdeelnemer.

Dankzij de handkarren die hij had als klein verhuisbedrijf wist hij in de beginfase van de bezetting nog stiekem wapens te verplaatsen. Later was dat niet meer mogelijk door de aangescherpte controles door de bezetter. Toen S.M.J. aan L.T.S. wapens vroeg, had hij een brief van Johannes bij zich om de betrouwbaarheid te garanderen van S.M.J. L.T.S. heeft hem pas jaren later weer ontmoet in Bandoeng; het was in 1948 en geheel toevallig. Evenals tijdens de eerste ontmoeting wisselden ze onderling slechts weinig woorden uit.

De verzetsgroep van Siahaya heeft de voorgenomen verzets-activiteiten zoals gewapende aanvallen, sabotage en zelfs verkenningen kunnen realiseren. Door verraad van de adjudant Gandaredja van de intendance in Gombong werden Siahaye, De Leeuw en Pieters gearresteerd rond september 1942 in de buurt van Kanangbolan, zuidelijk van Gombong. De mannen werden vervolgens naar de gevangenis   in Poerworedjo gebracht. Ze zijn door onthoofding geëxecuteerd in Antjol, Batavia. G.A.B. wist onder te duiken in Bandoeng. De heer S.M.J. en zijn broer P.C.J. slaagden er ook in buiten bereik van de Kempeitai te blijven. Het lot van de andere deelnemers is niet bekend.

Wordt vervolgd

ICM  15.9.16

Lees verder…

10897332672?profile=originalOude glorie herleeft       De PBY-5A Catalina PH-PBY

Door:  Prudent Staal

 

Het amphybisch vliegtuig PBY Catalina heeft in de 2e Wereld-oorlog een belangrijke bijdrage geleverd aan onze bevrijding. Zowel in het Verre Oosten als ook in Europa. De Catalina heeft ook in grote getale bij onze Koninklijke Marine gevlogen en met haar bemanningen heroïsche daden verricht en bijgedragen aan de uiteindelijke bevrijding van ons allen.

 

Het is ook zeer belangrijk dat historisch mobiel erfgoed bewaard blijft. Normaal gesproken is een museum daarvoor de meest geschikte plaats doch het is ook belangrijk dat we delen van dit erfgoed werkend kunnen zien. Om te kunnen ruiken, voelen, horen en beleven hoe zoiets indertijd kon functioneren. Behalve voor ons nageslacht is het ook voor veteranen en hun familieleden is het belangrijk dat het mobiel historisch erfgoed operationeel bewaard blijft.

 

 

De stichting Vrienden van de Catalina heeft de beschikking  over een van de nog weinig overgebleven vliegende Catalina’s in de wereld. Alhoewel deze specifieke Catalina nooit voor de Koninklijke Marine gevlogen heeft is de Catalina in de huid gekropen al;s Catalina  van de Koninklijke Marine met als registratie 12-218 als eerbetoon aan dit vliegtuig.

 

10897332685?profile=originalDe geschiedenis van de 16-218 begint op 27 september 1942 toen het toestel met constructie-nummer 846 te Corpus Christi, USA met registratie Y-83 in Nederlandse dienst werd gesteld. Anderhalve maand later wordt het toestel door een US Navy ferry-bemanning overgevlogen naar Ceylon en landt op de Britse basis China Bay. Het krijgt het staartnummer /R en wordt ingedeeld bij het RAF (Dutch) 321 Squadron. In de daaropvolgende jaren wordt het toestel ingezet bij antionderzeeboot patrouilles bij Somalië. Ook werd geopereerd vanaf Socotra en Masirah (Zuid Afrika). Meerdere malen werd India aangedaan, maar ook Brown Island, een basis op de Cocos eilanden. Deze vluchten duurden vaak 17 uren! Nadat vrede was gesloten in het verre oosten heeft het toestel regelmatig mee-geholpen aan evacuatie vluchten van Nederlands Indië naar Madura, Singapore en China Bay.

 

In januari 1946 werden alle nog bruikbare Catalina’ s overgevlogen naar het Marine vliegkamp Morokrembangan (MVKM) bij Surabaya op Java. Van daar uit werden verkenningen voor mariniers uitgevoerd. De registratie veranderde in 16-83. In december 1948 heeft het vliegtuig deelgenomen aan Operatie Wezel. De vijf amfibische Catalina’s  vertrokken van MVKM naar Padang en later door naar Medan. Van hier startte de operatie die ondersteuning aan de opmars van de Landmacht naar Sibolga (op Sumatra) moest leveren. De toestellen vervoerden de stoot-troepen naar het Toba-meer (20 stoottroepers per toestel per vlucht)!

 

 10897332701?profile=originalDaarna heeft het toestel voornamelijk als opleidings-vliegtuig dienst gedaan. Toen Nederlands Indië door Nederland moest worden verlaten, werd uitgeweken naar Nederlands Nieuw Guinea en wel op het eiland Biak. Hier waren drie strips ter beschikking, op een ervan was het Marinevliegkamp Biak  gevestigd. Het toestel was ingedeeld bij Vliegtuig Squadron 7 en vanaf 1951 bij VSQ 321.

Wekelijks moesten groenten, fruit en tal van andere levensmiddelen rondgebracht worden naar verschillende plaatsen in Nieuw Guinea. Dit  werd de zogenaamde Vogelkoproute genoemd. In een aantal gevallen werd ook levende have getransporteerd, zoals koeien, varkens, geiten en kippen. In augustus 1952 vertrok het toestel van Biak naar Valkenburg. De tocht duurde 70½ uur.

Groot onderhoud werd uitgevoerd bij Aviolanda Papendrecht en toen het daar uit kwam was de registratie gewijzigd in 16-218. Daarna weer het toestel weer teruggevlogen naar Biak. In maart 1957 werd het voorstel tot afschrijving ingediend. In juni werd het van de sterkte afgevoerd en tussen de andere sloopkisten op de voormalige waterbasis van Biak neergezet. Het werd ook gedeeltelijk gesloopt. In oktober 1962, toen ook Nieuw Guinea moest worden afgestaan, werd het verkocht aan een Australische schroothandelaar.

Al met al is ons toestel vijftien jaar operationeel is geweest. Een record, niet één Catalina heeft dit kunnen evenaren.

Om toch de Catalina als icoon een plaats te geven in het Nederlandse historie is  in 1999 de oudste    nog vliegende Catalina met behulp van een aantal particulieren aangeschaft. Deze Catalina is afkomstig uit de Amerikaanse Marine. Ook deze Catalina heeft in de 2e Wereldoorlog een aantal grote wapenfeiten op haar naam staan. Tijdens de restauratie op het Marinevliegkamp Valkenburg

 

(in dezelfde hangaar waar nu de musical “Soldaat van Oranje” wordt opgevoerd) heeft de boven-vermelde geschiedenis altijd een rol gespeeld. En als klap op de vuurpijl wordt ons toestel op 15 november 75 jaar! Dit zal met een symposium en een allerlaatste vlucht (voor dit jaar) worden bekroond

 

Sinds 2006 is de 12-218 weer in luchtwaardige conditie. Echter, het operationeel houden van de Catalina kost heel veel geld. Met heel veel moeite heeft de Stichting “Vrienden van de Catalina” de afgelopen jaren het hoofd boven water kunnen houden. Om de toekomst van de Catalina zeker te stellen heeft de Stichting “Vrienden van de Catalina” Uw steun nodig. U kunt de stichting steunen door donateur te worden. Voor € 70 per jaar bent U al donateur. Als donateur kunt U  onder andere tegen vergoeding van de vliegkosten meevliegen met de Catalina. U kunt zich als donateur aanmelden op de site: www.catalina-pby.nl.

 

De stichting “Vrienden van de Catalina” hoopt oprecht U te mogen verwelkomen als donateur waardoor U meewerkt om de Catalina ook in de toekomst als mobiel erfgoed voor Nederland te behouden!

 

 

 

Over de geschiedenis van de legendarische Catalina is een boek verschenen dat u kunt bestellen bij de Vrienden van de Catalina. Korte inhoud:

 

De Y-83, later de 16-218, was en is een legendarisch toestel. Na in gebruik genomen te zijn op de Amerikaanse marinebasis Corpus Christi op 27 september1942, werd het toestel door een Amerikaanse ferrybemanning overgevlogen naar China Bay     op het toenmalige Ceylon. De Catalina heeft geopereerd in Ceylon, Kenia, Zuid Afrika, Aden, nabij Somaliland, India, Somalië, Pakistan, de Cocos-eilanden, het voormalig Nederlands Oost-Indië,

Indonesië, Nederlands Nieuw Guinea en in Nederland.

 

Het vliegtuig was respectievelijk ingedeeld bij No.321 (Dutch) Squadron RAF, het Oostelijk Verkennings- en Transport Squadron en de Vliegtuig-squadrons 321, 7 en 8 van de Marineluchtvaartdienst. Op 20 juni 1957 werd het toestel van de sterkte afgevoerd en uiteindelijk gesloopt op Biak door een Australische schroothandelaar. Het vliegtuig is bijna, op drie maanden na, vijftien jaar in gebruik geweest bij onze Marineluchtvaartdienst en heeft onderhoud gekregen op Ceylon (RAF Group 22), India (Hindustan Aircraft Factories), Zuid Afrika (SAAF), in Nederlands Nieuw Guinea (Biak) en in Nederland (Aviolanda-Papen-drecht). De Marineluchtvaartdienst heeft 87 Catalina’s in gebruik gehad. Het toestel dat nu de 16-218 heet, is de voormalige Bureau Number 2459 en werd op 15 november 1941 door de US Navy in gebruik genomen. Dus op 15 november 2016 wordt de “Grand Old Lady” 75 jaar. Een diamanten leeftijd, welke wij ook op onze kist presenteren. Zij is de oudste nog vliegende Catalina in de wereld. Wij koesteren haar zeer.

 

Bestellen van dit boek kan via Peter Versteeg. De prijs is € 14,50 exclusief verzendkosten.  pm.versteeg@ziggo.nl

 

___________________________

ICM 12.9.16

 

Lees verder…

Brieven van mijn opa Door: George de la Croix

10897333456?profile=originalBrieven van mijn opa         Door:  George de la Croix

Mijn opa (1918 – 1978).... Ooit was hij een K.N.I.L-er (Koninklijk Nederlands Indisch Leger). Tijdens de Japanse oorlog zat hij in een Kamp in Singapore, maar na het einde van de oorlog en de Bersiap wilde hij niet repatriëren. Hij koos bewust voor de nieuwe Republiek Indonesia als zijn thuis.

Van KNIL naar AURI (Angkatan Udara Republik Indonesia). Hier was hij nog Kapitein van de luchtmacht, hij werd later majoor.
Een tijd geleden hielp ik mijn moeder met het uitzoeken van een doos met oude papieren. Tot mijn grote vreugde zaten daar ook meerder brieven tussen van mijn opa uit Tjimahi. Wat leuk, en wat ervaar je dingen anders als je op oudere leeftijd dat leest wat je   als kind anders hebt ervaren.

Mijn opa was een WNI (Warga Negeri Indonesia). Hij stichtte na twee andere relaties een derde relatie en kreeg nog eens drie kinderen. Alle drie de relaties vonden in Tjimahi plaats. Mijn moeder is de oudste van de eerste relatie, en haar jongste half-broertje was slechts 2 jaar ouder dan haar eigen eerste kind.

In 1964, toen mijn oudste broer 7 maanden was, gingen mijn ouders als spijtoptant naar Nederland. Groot was het verdriet van mijn opa, dat zijn oudste dochter naar dat onbekende land ging. Dit had hij eerder meegemaakt, toen hij  in 1960 zijn ex-vrouw en kinderen

per boot naar Nederland zag vertrekken. Tijd voor afscheid nemen was er niet, mijn ouders kregen 3 weken de tijd om afscheid te nemen en te vertrekken. Gelukkig bestond er post. Jammer genoeg heeft mijn moeder niet alles bewaard, maar wat er is geeft een mooie indruk. Wij, als 3 jongens van mijn ouders, hadden wel grootouders, maar op grote afstand. Slechts een keer in 1975 kwam mijn opa op bezoek naar Nederland. Van zijn 11 broers en zussen woonden er 10 in Nederland en die hebben ook zijn reis betaald.

Ik heb, hoe klein ik ook was, absoluut herinneringen aan die tijd. Haha, mijn opa vond het maar niks dat mijn ouders in een vierkamer flatje woonden op 2 hoog. " Waarom wonen jullie niet daar?" vroeg hij een keer tijdens een wandeling en wees op een idyllisch boerderijtje in een park met een grote vijver eromheen. " Pappie, dat is een kinderboerderij" antwoordde mijn moeder. Nou hij vond het maar erg vreemd. Nog nooit van gehoord.

Andere herinneringen waren elke ochtend op zijn deur kloppen. Dan deed opa open in zijn singlet en pyjamabroek. Hij haalde dan zo'n lachzak tevoorschijn, en dan mocht je op het knopje drukken. Of je kreeg een stukje dodol......mmm dat kenden we niet maar toch erg lekker.

Terug naar de brieven, daar lees ik dat mijn eigen opa vraagt o.a. naar mij!!! Of ik gezond ben, al gegroeid, talent heb voor dit of dat. Er kwam even iets van een emotie bij me los. Opeens bestond mijn opa veel meer dan die summiere herinneringen van 1975 en van de verhalen van o.a. mijn moeder. Naarmate mijn opa ouder werd, werd zijn handschrift priegeliger. Hij werd slechts 59, ziek en op. Een maand voor zijn overlijden kreeg mijn moeder zijn laatste brief. Hij vertelde wat de schoolkleding voor mijn moeders halfzusje en mijn broertjes kosten moest, en of ze kon helpen.

Een maand later kreeg mijn moeder een telegram. " Pappie overleden" Dat was het. Een hele tijd heeft die periode mijn herinneringen beïnvloed. Mijn verdrietige moeder, die zo spijt had dat ze zijn laatste brief nooit had beantwoord. Nu zijn we bijna 34 jaar verder. Mijn moeder kan dingen nu relativeren. " Weet je" zei ze. "Ik kreeg altijd buikpijn als er weer een brief uit Tjimahi kwam." De laatste jaren ging het altijd over geld. Helpen met dit en helpen met dat. En of ze dan de broers en zussen van mijn opa wilde mobiliseren om geld te sturen. Toch is ze blij dat ze de brieven nog heeft en kan bespreken en opnieuw een plekje kan geven. En ik ben er misschien nog wel blijer om......

10897333471?profile=originalIndische verhalen door:  Stichting Nusantara Zorg

ICM 15.9.16

 

Lees verder…

10897329657?profile=originalMoluks verzet tijdens de Japanse bezetting  Door:  Menke de Groot

foto Molukse KNIL-militairen tijdens de 2e expeditie naar Atjeh in 1874

Tijdens de bezetting van Nederlands-Indië door Japan (1942-1945) ontstonden diverse verzetsgroepen die, verspreid over de gehele archipel, zeer actief waren. Deze weerstand tegen de Japanse bezetter in de Oost is vaak onderbelicht gebleven: daar waar namen als die van kapitein Reinder Gebbinus de Lange gevoelens van respect zouden moeten oproepen kent in werkelijkheid vrijwel niemand zijn naam nog.

 

Ook de rol van Molukkers in het verzet is relatief onbekend gebleven. Molukkers werden vanaf het begin van de bezetting van Nederlands-Indië door Japan onderdrukt en de rechten ontnomen. Zij traden dan ook relatief vaak toe tot het verzet   en dit kostte aan velen van hen het  leven.

Molukkers hadden dan ook veel meer banden met Nederland dan andere bevolkingsgroepen in de Indische archipel: voor een groot gedeelte hingen zij de Christelijke godsdienst aan en al heel lang behoorden Molukkers tot de vrijwel onmisbare soldaten van het KNIL. Zij namen deel aan de vele expedities, zoals de tweede expeditie naar Atjeh en de Lombok-expeditie en vormden een onmisbaar onderdeel van het Korps Marechaussee te voet.

Aanvang der Japanse bezetting

Aan het begin van de Japanse bezetting, in 1942, woonden een groot aantal Molukkers verspreid over de gehele Indische archipel, op Java, Sumatra, Borneo, Celebes, Timor en natuurlijk de Molukken. Na de capitulatie van Ambon, op 30 januari 1942, werden de Ambonese KNIL-soldaten naar Marinekamp Halong overgebracht.  De rest van de bevolking   werd   gedwongen   te

Molukse KNIL-militairen tijdens de 2e expeditie naar Atjeh in 1874

werk gesteld bij de voedsel-verbouw of diende transport-diensten en andere werkzaam-heden te verrichten.

De meeste Molukse KNIL-soldaten werden eind april 1942 uit de krijgsgevangenschap ontslagen. Hin bijdrage aan het anti-Japanse verzet was vervolgens overal in Nederlands-Indië heel groot. Op Sumatra bijvoorbeeld richtten  Molukse KNIL-soldaten de verzets-organisatie "Sapoe Tangan Merah" (de "Rode Zakdoek") op en met name op de Molukken kregen de verzetsgroepen zeer veel steun van de bevolking.

Verzetsgroep van kapitein Kaseger en sergeant-majoor Mendoza

Op Ambon werden direct na de vrijlating van de Ambonese KNIL-militairen diverse verzetsgroepjes geformeerd. Sergeant-majoor geweermaker F.A. Mendoza verzamelde enige onderofficieren (waaronder de sergeanten Rompies,  Lantang  en  Sahetapy   

en brigadier Tisera) om zich heen om een guerrillastrijd  tegen de Japanners te voeren. Hiertoe werden berichten en goederen kamp Tantoeï binnengesmokkeld en contacten met onder meer sergeant-majoor Waalwijk gelegd.

De Menadonese kapitein Kaseger, die intussen door Mendoza gevraagd was als leider van de groep op te treden,  raadde in eerste instantie een guerilla-oorlog, bij gebrek aan goede bewapening, af. Sergeant A.A.  Koster, sergeant der stadswacht  F. Nasalleh en de Mariniers P.T.  Marcks en P. Lenze  beperkten zich nu in eerste instantie tot het afluisteren en verspreiden van nieuwsberichten.

Intussen voerde sergeant Lantang koerierswerkzaamheden uit  en verzamelde wapens en werd de groep Kaseger uitgebreid met brigadier Tuanakotta en sergeant D. Eikendorp. Eikendorp onder-hield contacten met een andere verzetsgroep, die van sergeant Matthijs de Fretes, die in de bergen actief was.

In mei en juni 1942 deden de Japanners onderzoek naar  dit soort verzets-groepen, omdat de bevolking  van met name Leitimor niet voldoende  medewerking toonde.

Sergeant-majoor Waalwijk werd op 11 juli 1942 aangehouden toen hij pakjes brieven kamp Tantoei binnen wilde smokkelen. De Japanners namen wraak door alle betrokken mannen af te ranselen

met ijzeren staven, wat drie van hen met de dood moesten bekopen.

 

In augustus 1942 deden de Japanners zonder resultaat een inval bij Kaseger en Mendoza - drie dagen later werd Mendoza gearresteerd en overgebracht naar de gevangenis van Amboina.

Via zijn echtgenote liet hij de andere leden der troep de waar-schuwing toekomen Ambon zo snel mogelijk te verlaten. Behalve Kaseger, die naar Makassar wist te ontkomen, gelukte het niemand van de groep te ontsnappen. Allen werden gearresteerd en naar Fort Victoria  overgebracht.   Op  15 januari 1943 werden de leden van de verzetsgroep Mendoza, Tisera, Sahetapy en Tuanakotta onthoofd.

10897329298?profile=originalErebegraafplaats Tantoei

De groep van sergeant Matthijs de Fretes

Militair Th.A. Deighton trok na de capitulatie met vijf Indo-Europese KNIL-soldaten naar het zuiden  van Leitimor, waar de troep contact maakte met een aantal Nederlandse artilleristen en de sergeant-majoor W.J.P. Jansen, commandant der KNIL-stelling te Serie. Jonathan Parera, de zoon van een landwachter, informeerde Deighton over een wapenopslag-plaats in Serie, waardoor men enige tijd over wapens en munitie kon beschikken.

Omdat de groep van Deighton geen geld had kon zij niet uitwijken naar veiliger oorden. De wapens werden meegegeven aan iemand die zei namens Jansen te spreken.  Deighton  en  Godeaus kwamen vervolgens in contact met sergeant Lantang, die hen naar Koesoe-Sere bracht waar Deighton onderdak vond bij Jacobus Parera. Toen er een grote wapenopslag-plaats werd ontdekt bracht sergeant Lantang de troep van Deighton in contact met Matthijs de Fretes.

10897329700?profile=originalFort Victoria op Ambon waar leden van de verzetsgroep geëxecuteerd werden

Oprichting van de verzetsorganisatie van Matthijs de Freitas

De Freitas werd op 17 oktober 1888 te Mahia geboren en diende gedurende langere tijd bij de troepen van het KNIL te Atjeh.    In de rang van sergeant der Marechaussee verliet hij de dienst in 1936 met eervol ontslag en keerde terug naar Mahia, waar hij bekend stond als olifantenjager en hoofd van de Landwacht. In maart 1942 belegde De Freitas een bijeenkomst waaraan honderd man, waaronder Deighton, Godeaus en Jacob Parera deel-namen. In de vergadering vroeg De Freitas de aanwezigen zich gereed te houden om de Geallieerden bij hun komst te ondersteunen.

Het door Deighton en Parera ontdekte wapentuig werd onder  de mannen verdeeld; veel van  hen hadden echter bij het begin van de Japanse bezetting de  eigen wapens al verborgen zodat men over een redelijk arsenaal beschikte. Intussen bleven de contacten tussen Mendoza en Kaseger te Amboina doorgang vinden en hielden Lantang, Mendoza, Rompies, Sahetapy en Tisera regelmatig vergaderingen.

Toen Mendoza in augustus 1942 werd gearresteerd was De Fretes al ondergedoken in Hatiwe-Besar te Hitoe. Van hieruit gaf hij, omdat hij geloofde dat de Geallieerden spoedig zouden landen,  aan sergeant Jacob Latuhertu in  Nakoe order een organisatie ter bestrijding van de Japanners op te richten. Latuhertu nam hierop  contact op met de sergeanten Habel Rehatta en Dirk Eikendorp, Evert Tehupeoory, Johannes Hehareuw, Charles Hehajary en Domingus Waas.

Iedere sergeant kreeg opdracht in zijn eigen dorp met de KNIL-militairen en landwachters een aantal plaatselijke afdelingen van de verzetsorganisatie op te zetten.

Structuur der verzetsorganisatie

Dominggus Waas kreeg bevel de kusten van Nakoe en Mahia te bewaken en diende Latuherta te waarschuwen als er signalen waren dat een landing der Geallieerden plaats zou gaan vinden. Toen de Fretes vernam dat de verzetsorganisatie intussen geformeerd was keerde hij terug naar Leitimor, waar hij werd benoemd tot hoofd van de aparte verenigingen, die in totaal nu 300 leden telden.

In een aantal dorpen werden afdelingen opgericht, meestal  door KNIL-soldaten of door land-wachters, onder leiding van een sergeant. De Fretes had de algemene leiding en bestuurde   de westelijke, terwijl Rehatta, Latuheru en Pattiasina de oostelijke afdelingen voor hun rekening namen. De organisatie beschikte over KNIL-wapen-voorraden die bij Serie en Koesoe-Sere en in de buurt van de stellingen Soja en Roetoeng  verborgen waren.

Tot de taken van de afdelingen behoorden  het  verzamelen  van inlichtingen, plegen van sabotage en het verrichten van koeriers-diensten. Als er een landing der Geallieerden zou plaatsvinden  dan konden binnen korte tijd honderden mannen gemobiliseerd worden.

10897330485?profile=originalZicht op haven en baai van Ambon met links Fort Victoria

In januari 1943 vonden in de woning van de leraar S.J. Sopacua een aantal vergaderingen, waarbij Rehatta, Eikendorp, Latuheru, Hehareuw en Hehajary aanwezig

waren, plaats. Tijdens die bijeen-komsten werden de acties, nodig tijdens een Geallieerde landing, besproken en de verzamelde wapens, 50 karabijnen, vier mitrailleurs en munitie, bijeen-gebracht en op een veilig plaats verborgen.

De verwachting van een landing van Geallieerden werd versterkt toen een eenheid onder kapitein Nijgh en sergeant J. Malawau landde op de zuidkust van Ceram. Helaas werden zij de volgende dag al gearresteerd en naar Fort Victoria overgebracht.

Arrestatie en executie der leden

Tijdens een vergadering op 11 maart 1943, waar naast De Fretes en de eerder genoemde personen ook Nakoe, Kilang en Hoekoerila en de drie sergeanten Tehupeiory, Keiluhu en Pattiasina aanwezig waren, besprak men de aan de Geallieerden te bieden onder-steuning. Op 13 maart 1943 werden E. Tehupeiory en A. Leiluhu, twee groepsleiders, door de Japanners opgepakt. In de dagen daarop volgend  vond ook de arrestatie van de overige leden van de groep De Fretes plaats.

Omdat men De Fretes en Jacob Latuheru niet direct kon vinden arresteerden de Japanners hun familie en dreigde met executie als De Fretes en Latuheru zich niet zouden aangeven. De Fretes werd op 1 juli 1943, samen met Rehatta, Eikendorp, Tehupeiory, Hehareuw, Hehajary en Latuheru gearresteerd.

10897330858?profile=originalAmbonese militairen in marstenue

Na de arrestatie van de kern van de groep De Fretes nam het verzet op Leitimor af, al werden op 30 december 1943 nog wel    16 personen, op verdenking van het seinen naar Geallieerde vliegtuigen en spionage, gearres-teerd. In de loop van 1943 vonden de organisaties van sergeant-majoor Leihitu en soldaat J. Litamahuputty op Saparoea een einde toen zij werden opgerold. Nog in augustus 1944 bevonden zich in de stadgevangenis van Amboina ongeveer 300 politieke gevangenen - deelnemers aan het Molukse verzet.

Verzetsgroep van Petrus Leihitu

Petrus  Leihitu (1907 - 1945)  pleegde enige verzetsdaden op Ambon en richtte vervolgens in Haria op Saparoea de vereniging Menpertabankan Rumah Oranje (Wij blijven Oranje Trouw) op. Hij werd in april 1942 gearresteerd  en weer vrijgelaten. Toen hij een-maal, waarschijnlijk op vrijwillige basis, tewerk gesteld werd bij handelsorganisatie Nanyo Kohatsu Kaisha, die  verantwoordelijk  was

voor het voedseltransport van Saparoea naar Ambon, gebruikte hij deze positie als dekmantel om vrij te reizen en contact te onderhouden met andere leden van het verzet.

Lewihitu's groep pleegde onder andere  wapendiefstallen en ze verzamelden inlichtingen over    de Japanners. In juni 1943 werd Leihitu voor de tweede maal gearresteerd en naar de Amboina-gevangenis gevoerd. Op 13 juli 1945 kreeg hij van de Japanse Krijgsraad  de doodstraf. Zijn executie vond plaats op 16 juli 1945 te Benteng.

Verzetsgroep van Jacob Litamahuputty

Jacob Litamahuputty (1918-1944) was aan het begin van de oorlog werkzaam als soldaat tweede klasse in de Serimanstelling in Soja. Tijdens de Japanse bezetting richtte hij een verzetsgroep op Saparoea op.  Na enige tijd bestond deze uit ongeveer 60 leden, soldaten en burgers, die zich bezighielden met het verzamelen van inlichtingen, smokkelen van wapens en kleine sabotageactiviteiten.

Na een ontmoeting met een Japanse patrouille in mei 1943, waarbij een lid van de groep van Litamahuputty in handen van de vijand viel, was Litamahuputty gedwongen naar Ceram te vluchten. Aldaar werd de groep verrast door een groep Japanners, die in het inderhaast verlaten bivak een schriftje met de namen van de leden en steunverleners

10897331075?profile=originalAmbonese KNIL-militairen tijdens een bandjir op Ambon

van de verzetsgroep vonden.  De troep keerde overhaast naar Saparoea terug, waar de een na de ander werd opgepakt. 

Ook Litamahuputty was uit-eindelijk gedwongen zich te melden. Op 22 februari 1944 hoorden 23 leden van de groep hun doodvonnis uitspreken, dat op 2 maart 1944  tot uitvoering werd gebracht.

Waroe en de massamoord te Empalawas (Babar)

Op 2 september 1943 wisten 230 KNIL-militairen, die te werk waren gesteld aan de oostkust van Ceram, hun kampement te ontvluchten. Nadat hun schuil-plaats bij de radja van Solang was verraden sloeg de troep op de vlucht naar het westen. Intussen werden zij achterhaald door de Japanners en in diverse vuur-gevechten op twee personen na allemaal doodgeschoten.

Op het eiland Babar wilde de Japanse commandant Shinohara in het dorp Empalawas orde op zaken stellen en werd,  samen met enige soldaten,   door de bevolking vermoord. Een Japanner wist alarm te slaan en een paar dagen  kwam een boot met 100 Japanners bij het eiland aan. De commandant, marine-adjudant Makino Shujiro, beloofde de verontruste dorpelingen een verzoeningsfeest, waarbij iedereen was uitgenodigd.

Vierhonderd mensen, zo goed als bijna de gehele bevolking van Empalawas gaf acte de presence - uitgezonderd tien vrouwen, die als troostmeisjes moesten dienen voor de Japanners, werden alle dorpelingen doodgeschoten. Alleen de dorpsoudsten kregen een bijzondere behandeling - zij werden opgehangen en verbrand. Shinohara werd na de oorlog tot de doodstraf veroordeeld.

De bewoners van Langgoer  (de Kei-eilanden)  deden  tijdens  de bezetting van Japan middels het seinen naar vliegtuigen veel moeite om aan de Geallieerden informatie door te geven.

 

De Japanners hadden hen bevolen het vliegveld van Langgoer te camoufleren maar in plaats van de gevraagde bomen te planten werden door de tewerk gestelde KNIL-militairen wortels doorgekapt zodat de planten stierven en het vliegveld goed te zien zou zijn voor de bemanning van over-komende Geallieerde vliegtuigen.

10897331252?profile=originalZuidkust van Babar

De groep van Julius Tahija

Julius Tahija (1916-2012) was bij het uitbreken van de oorlog werkzaam als sergeant der  tweede klasse bij het KNIL. Hij kreeg de opdracht om met een detachement van 13 KNIL-soldaten vanuit Darwin naar de Tanimbar-eilanden te gaan om het Nederlandse gezag aldaar te handhaven en in geval van nood uit te wijken naar niet-bezet gebied. Op 30 juli 1942 landden twee Japanse schepen in de baai van Saumlaki.

Toen de omstreeks 200 Japanners naar het dorp marcheerden werden ze vrijwel allemaal door Tahija en zijn manschappen doodgeschoten. Tahija en zijn troep weken vervolgens uit naar Wermatang, waar een boot werd gecharterd, waarmee de troep terugkeerde naar Darwin. 

In Australië werd Tahija bevorderd tot eerste luitenant en bij  Koninklijk Besluit van 21 september 1942 benoemd tot ridder in de Militaire Willemsorde.  Hij kwam later in dienst van       de NEFIS (Netherlands Forces Intelligence Service). Begin 1945 nam hij onder meer deel aan een landing op de kust van Magoli.

Moluks verzet op Sumatra

Aan de westkust van Sumatra, in en rond de plaatsen Padang, Padang-Pandjang en Fort de Kock, ontstond tijdens de bezetting een organisatie van Molukse en Indo-Europese  krijgsgevangenen, die  onder leiding stond van sergeant J.A. Pattinama en na diens arrestatie van de broers P.H.J. en C.D.F. Marges, en zich bezig   hield met het verzamelen van inlichtingen en het verzamelen van wapens.

Aan de oostkust van Sumatra waren eveneens verzetsgroepen actief waaronder "Rode Zakdoek"- groepen in Rengat, die ook inlichtingen verzamelden. Nadat de order van generaal R.Th. Overakker, waarin deze  zijn persoonlijke instructies aan zijn opvolgers, de kapiteins R. ten Velde en A.C. Woudenberg, had opgeschreven, bij de Japanners bekend werd, vonden vele arrestaties plaats.

10897331456?profile=originalJulius Tahija

Bij razzia's werden toen aan de westkust vele honderden mensen opgepakt.  Tijdens de groeps-processen aan de oost- en aan   de westkust werden tientallen doodvonnissen, waaronder die van Overakker en kolonel G.F.V. Gosenson, uitgesproken en direct voltrokken.

Moluks verzet op Java

De arrestatie van RAF-luitenant Gordon Coates en de vondst van de rapportage over het verzet op Midden-Java betekende het einde van  de verzetsleiders mr. L.J. Welter, kapitein R.G. de Lange en kapitein A.L.J. Wernink.

10897331292?profile=originalGeneraal  R.Th. Overakker

Uit de rapportage  bleek daarnaast dat de Molukse KNIL-militairen, vrijgelaten uit de barakken van het voormalige elfde en twaalfde KNIL-bataljon,  die zich  met toestemming van de Japanners hadden aangesloten bij  een nachtwaakgroep, deze als dek-mantel hadden gebruikt voor verzetsactiviteiten.

Molukkers die met name genoemd werden waren: A.I. Tanasale, J. Kaihatu, J.M. Westplat, Nikijuluw, Haulusy en E. Siahaya. Anderen waren: D. Souhuwat, J. Teterissa en J. Raihatte.  

Appendix 1. Afdelingen van de verzetsgroep De Fretes

  • Mahia: sergeant Z.M. de   Fretes
  • Koesoe-Sere: sergeant E.M. Lanting
  • Hatalai: B. Kastanja en N. Loppies
  • Soja: sergeant H. Rehatta
  • Nakoe: sergeant J. Latuheru
  • Kilang: sergeant J. Hehareuw
  • Ema: J. Dias
  • Hoekoerila: sergeant C. Hehajary
  • Hoetoemoeri: sergeant E. Tehupeiory
  • Roetoeng: sergeant Talahata

Appendix 2. Dodenlijst van de groep De Fretes (onthoofd of gestorven in Japans gevangenschap)

  • Soldaat Jan Patty, Soja
  • Soldaat Izaak Hursepuny, Hoetoemoeri
  • Soldaat Marcus Tapalawatin, Hoetoemoeri
  • Soldaat Nicolaas Keiluhu, Hoetoemoeri
  • Korporaal Willem Palapessy, Ema
  • Sergeant Koko de Fretes, Kilang
  • Soldaat Pieter Telussa, Nakoe
  • Soldaat Jacob Gaspersz, Nakoe
  • Sergeant Emile M. Lantang, Koesoe-Sere
  • Sergeant Hoogendorp, Koesoe-Sere
  • Soldaat Nicolaas Loppies, Hatalai
  • Soldaat Benjamin Kastanja, Hatalai 

Bron: www.nederlandsekrijgsmacht.nl

ICM 15.9.16

Lees verder…

10897329472?profile=originalBackpay-regeling riekt naar goedkoop Hollands koopmanschap       Door:  Griselda Molemans

 

De actie van TFIR naar aanleiding van de vele klachten van nabestaanden en de brief van     de KNIL-veteraan Rudy Hoenson heeft veel losgemaakt. Hierna het hoofdredactioneel commentaar van De Telegraaf van 16 augustus 2016 over de Indië-herdenking en de Backpay-kwestie:

“De Indië-herdenking was dit jaar wederom een indrukwekkende gebeurtenis. In aanwezigheid van premier Rutte, tal van politici en notabelen herdachten vele honderden belangstellenden in Den Haag de verschrikkelijke jaren van de Japanse bezetting. Verschrikkingen die met de capitulatie op 15 augustus 1945 niet voorbij waren. Daarna volgde de Bersiap-periode, een orgie van geweld die nog eens duizenden Nederlandse, Indische en Chinese slachtoffers zou maken.

In ons land zijn deze gebeurtenissen lang onderbelicht gebleven. Daarom is het goed dat er organisaties zijn zoals de Stichting Herdenking 15 augustus 1945 en het Indisch Herinneringscentrum, die zich sterk maken voor het levend houden van die herinneringen. Nu hele generaties Nederlanders het voorrecht hebben om op te groeien in vrede, mag dat niet als vanzelfsprekend worden beschouwd.

In dit kader is het triest dat onenigheid over een claim voor nooit uitbetaalde salarissen van toenmalige, door de Japanners gevangen gezette ambtenaren en militairen uit Nederlands-Indië de kop op steekt. Nabestaanden willen dat het kabinet, ondanks een vorig jaar gesloten akkoord, alsnog de knip trekt. Het feit dat het zeventig jaar heeft geduurd voordat het kabinet over de brug kwam voor de kleine groep toen nog levende slachtoffers, riekt naar goedkoop Hollands koopman-schap. Een nieuw kabinet moet dit akkoord daarom nog eens goed wegen.”

Een Oudhollandse rekensom:  Zo’n 90.000 KNIL-militairen en ambtenaren hadden op 15 augustus 1945 recht op 3,5 jaar achterstallig salaris en pensioen-opbouw. Leg de cijfers naast elkaar: 2,25 miljard euro aan uit te betalen salarissen versus 30 miljoen euro aan 1.100 recht-hebbenden in het jaar 2015. En dan is het maar de vraag of er op 15 augustus 2015 nog 1.100 rechthebbenden in leven waren, zoals het ministerie van VWS stelt.
Rekenkundig beschouwd heeft de Nederlandse overheid hiermee 1/75 van haar schuld aan haar overheidspersoneel betaald. Van wie een groot deel tijdens de Japanse bezetting gestorven is voor de Nederlandse vlag. En dat is niet alleen goedkoop Hollands koopmanschap, maar ook nog eens een verwerpelijke grond-houding.

Open brief Rudy Hoenson

Rudy Hoenson, overlevende van de atoombom op Nagasaki schreef een open brief aan de Nederlandse regering inzake de overeen-gekomen Backpay-regeling. In december 2015 gaf Staats-secretaris Martin van Rijn van VWS groen licht voor de uitbetaling van de zogeheten Backpay-regeling. Deze regeling  is bedoeld voor voormalige ambtenaren en KNIL-militairen van het Nederlands-Indisch Gouvernement, die over de oorlogsjaren in Nederlands-Indië geen of onvolledig salaris hebben ontvangen. Voorwaarde was dat zij op 15 augustus 2015 nog in leven waren.

Over deze laatste voorwaarde zijn heel veel klachten. De 93 jarige Rudy Hoenson, KNIL veteraan en overlevende van de atoombom die op 9 augustus 1945 op Nagasaki viel, uitte via Task Force Indisch Rechtsherstel zijn ongenoegen middels een brief aan Staats-secretaris Martin van Rijn:

10897329854?profile=original

Nabestaanden willen nieuw onderzoek salariskwestie

Nabestaanden van al die oud-ambtenaren en militairen uit Nederlands-Indië die na de Japanse bezetting hun achter-stallige salaris niet uitbetaald hebben gekregen, willen dat hier opnieuw naar gekeken wordt. 

Dat laat de Task Force Indisch Rechtsherstel (TFIR) weten. 

De organisatie die opkomt voor belangen van groepen die schade hebben geleden door de Japanse bezetting heeft de afgelopen maanden vele tientallen e-mails gekregen over de zogeheten backpay-kwestie. Veel mensen zijn het er volgens TFIR niet mee eens dat alleen het handjevol nog levende veteranen en oud-ambtenaren na ruim 70 jaar financiële genoegdoening heeft gekregen.

Voorzitter Sylvia Pessireron van TFIR: "De grootste klacht is dat nazaten van landgenoten die zich hebben ingezet voor Nederland   in voormalig Nederlands-Indië, opnieuw in de kou worden gezet".

Staatssecretaris

Vorig jaar bereikten Staats-secretaris Martin van Rijn van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en het Indisch Platform een akkoord over de zogeheten backpay-kwestie. Per persoon werd 25.000 euro netto uitgekeerd. De regeling gold voor betrokkenen die vorig jaar nog in leven waren. In totaal waren dat er nog ongeveer 1.100.

Regeling

Van Rijn liet vorig jaar weten dat hij met de regeling op morele gronden tegemoet heeft willen komen aan de onvrede in de Indische gemeenschap door het ontbreken van een oplossing voor de backpay-kwestie.

"De geschiedenis van de afgelopen zeventig jaar kunnen we niet ongedaan maken, maar ik hoop dat deze stap de weg vrijmaakt voor een nieuw hoofdstuk van onze gezamenlijke toekomst", aldus Van Rijn indertijd.

(Bron: http://TFIR.nl/)

ICM 25.9.16

 

 

Lees verder…

10897327658?profile=originalNederlandse regering had lak aan grondwet De politionele acties  Door:  Gerard de Boer

Toen Nederland na de bevrijding in 1945 als eerste land weer ten oorlog trok, werden Nederlandse gestuurd. Dit ondanks dat het in

strijd was met artikel 192 van de Grondwet dat namelijk bepaalde dat Nederlandse dienstplichtigen uitsluitend met hun eigen toestemming mochten worden uitgezonden naar overzeese gebiedsdelen. Pas op 4 augustus 1947 was de wet gewijzigd en onder nummer H293 in het Staatsblad afgedrukt. En pas vanaf dat moment was het dus rechtsgeldig om dienstplichtige soldaten overzee te sturen, maar toen waren er al vele duizenden dienstplichtigen in Nederlands-Indië en inmiddels honderden van hen gesneuveld of zwaar verminkt in deze koloniale oorlog. Met de wijziging van artikel 192 van de Grondwet werd ook meteen de dienstplicht verlengd van elf maanden naar drie jaar om de jongens langer in Nederlands-Indië te kunnen houden, want het credo luidde in die tijd: “Indië verloren, rampspoed geboren”.

10897327690?profile=originalEen figuur die in 1946 zeer actief was met het verwijzen naar artikel 192 van de Grondwet was de oud-verzetsman professor Johan Willem Pootjes. Met het bewuste artikel van de Grondwet in zijn hand hield hij hierover lezingen in Amsterdam en Hilversum dat door duizenden mensen, waaronder enkele honderden dienstplichtige militairen, werden bezocht. Dit tot groot ongenoegen van de autoriteiten. Op donderdag-ochtend 3 oktober 1946 werd Pootjes dan ook door de politie van zijn bed gelicht omdat hij “een bepaalde politieke activiteit aan de dag legde”. Pas op 15 augustus 1947 werd tegen hem vier jaar gevangenisstraf geëist “wegens het aanzetten tot desertie”. De rechtbank deed echter geen uitspraak omdat men twijfelde aan de geestelijke vermogens van Pootjes.

10897327878?profile=originalDe rechter vond blijkbaar dat iemand die dienstplichtige militairen terecht op artikel 192 van de Grondwet wees niet goed bij zijn hoofd was……

De grondwet mocht niet baten

Joost van der Grijp, een dienst-plichtig sergeant die zich tijdens de Duitse inval in Nederland in mei 1940 had onderscheiden, kreeg vanwege zijn gevechts-ervaring in september 1946 een herhalingsoproep om zich met de 7-December-divisie in te schepen voor uitzending naar Indonesië. Maar aan die oproep werd door hem echter geen gehoor gegeven. De reden: Joost wilde niet met een wapen in de hand zijn rijksgenoten bestrijden die voor hun vrijheid vochten. Ook vond hij dat de uitzending in strijd was met  Artikel 192 van de Grondwet, dat namelijk bepaalde dat Nederlandse dienstplichtigen uit-sluitend met hun eigen toe-stemming mochten worden uitgezonden naar overzeese gebiedsdelen. Op donderdag-morgen 24 oktober 1946 stond hij dan ook wegens desertie terecht voor de krijgsraad te velde in Den Haag. De auditeur-militair majoor mr. M. Lodder achtte het bewijs wettig en overtuigend geleverd dat beklaagde op 13 september 1946 “in tijden van oorlog” opzettelijk afwezig was gebleven.

Hij vond dat er in deze zaak     dan ook zeker geen verzachtende omstandigheden aanwezig waren en eiste de volle gevangenisstraf van 7 jaar en 6 maanden.

10897328281?profile=originalDaarna was Van der Grijps raads-man, het CPN-Tweede Kamerlid mr.dr. Benno J. Stokvis, aan het woord. Deze stelde dat volgens de Nederlandse regering er geen sprake was van een oorlog tegen Indonesië, maar dat het een kwestie was van een interne gezagshandhaving: een politionele 

actie. Stokvis achtte het dan ook niet op zijn plaats om in de aanklacht te spreken van “in tijd van oorlog”. Voorts protesteerde hij tegen de maximum eis die was gesteld en drong erop aan dat  Van der Grijp werd vrijgelaten.
10897329068?profile=original

Vooral ook op grond van Artikel 192 van de Nederlandse Grondwet: ”Wanneer de regering de grondwet terzijde schuift, dan hebben wij onze rechtsstaat vaarwel gezegd en dan bevinden wij ons weer in de politiestaat, waarin wij ons al vijf jaar lang hebben bevonden”, aldus de raadsman.
Het mocht echter niet baten. Joost van der Grijp werd dezelfde dag dan wel niet tot 7 1/2 jaar veroordeeld, maar tot 3 jaar gevangenisstraf die hij volledig    in de Scheveningse gevangenis heeft uitgezeten.

www.gerard1945.wordpress.com

Bron:  Indië Veteranen

ICM 25.9.16

Lees verder…

Nederlanders weten niets van de koloniale geschiedenis'

Nederlanders weten niets van de koloniale geschiedenis'

10897335080?profile=original

Door: Onno Havermans − 15/08/16, 11:37
media_xl_4012474.jpg

INTERVIEW Bij het Indisch Monument in Den Haag werd herdacht dat Japan op 15 augustus 1945 capituleerde. Daarmee kwam er een eind aan de oorlog in Zuidoost-Azië en aan de Tweede Wereldoorlog voor het Koninkrijk der Nederlanden. Frans Leidelmeijer, bekend van 'Tussen Kunst en Kitsch', spreekt vandaag bij de nationale Indiëherdenking.  Vergeten werd de periode van de bersiap, waar wel 10 .000 Indische Nederlanders werden vermoord door de Permuda's. Hun leven niet meer zeker waren, de massala uittocht van ruim 381.000 over de lange periode van 1949 tot 1972.  De Overheid liet deze 381.000 burgers in de kou, vertelt o.a. Grisselda Molemans en RIP Herman Bussemaker.

  •  
    Nederlandse kranten mochten niet meer verschijnen, Nederlandse scholen en banken werden gesloten en salarissen werden niet uitbetaald
    media_l_4012477.jpg

"Tot nu toe hadden sprekers bij de Indiëherdenking het altijd over mensen die in de kampen hebben gezeten, maar er was ook een grote groep buitenkampers. Over die Indo-Europeanen ga ik het hebben. Toen de Japanners Nederlands- Indië binnenvielen zetten ze de totoks, volbloed-Nederlanders, vast in kampen. Maar als je kon aantonen dat je minstens één Aziatische voorouder had, werd je niet geïnterneerd.

"Ik ben op 17 juli 1942 in Bandoeng geboren. Een half jaar eerder was de oorlog uitgebroken, in maart capituleerde het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger en werd mijn vader krijgsgevangen gemaakt, net als bijna alle andere mannen die als Landstormsoldaat waren gemobiliseerd.

"Vrouwen, kinderen en ouden van dagen bleven achter en hadden het moeilijk om het hoofd boven water te houden. Nederlandse kranten mochten niet meer verschijnen, Nederlandse scholen en banken werden gesloten, banktegoeden bevroren, soldij en salarissen niet uitbetaald. De Japanse tijd en jaartelling werden ingevoerd. Mijn oma nam brei- en herstelwerk aan en maakte Indische hapjes om nog wat te verdienen.

  •  
    Je hebt een zoon, hoe moet hij heten?

"Na mijn geboorte stuurde mijn moeder de baboe met een briefje naar het kamp: 'Je hebt een zoon, hoe moet hij heten?' Op het briefje terug stond Silvio Franciscus, maar dat vond mijn moeder overdreven dus het werd Frans. Mijn vader zag ik pas na de oorlog voor het eerst. Toen hij me wilde knuffelen hield ik afstand. 'Wie is die man?'

"We woonden vlakbij een kininefabriek en het spoorwegemplacement, allebei doelwit van bommen, dus we moesten vaak naar de geïmproviseerde schuilkelder. Mijn broers moesten op gummetjes kauwen tegen het scheuren van de trommelvliezen.

"Zelf heb ik nauwelijks herinneringen aan die tijd, wat ik vertel komt van mijn ouders, tante en ooms en van mijn twee broers. Mijn oudste broer Carlo zag dat mijn moeder regelmatig werd lastiggevallen door Japanse militairen en Indonesische mannen die haar 'bescherming' aanboden. Om haar te beschermen bleef hij angstvallig bij haar in de buurt.

  •  
    Iedereen die Nederlandsgezind was, liep gevaar te worden beroofd, verkracht of vermoord

De onafhankelijkheid
"De oorlog was op 15 augustus 1945 afgelopen en op 17 augustus proclameerde Soekarno de onafhankelijkheid van Indonesië. In de tijd dat het Nederlands gezag met behulp van Britse militairen nog niet was hersteld begon de Bersiap (Wees Paraat) waarbij jonge vrijheidsstrijders, de pemoeda's, en criminele meelopers met bamboesperen rondtrokken. Iedereen die Nederlandsgezind was, liep gevaar te worden beroofd, verkracht of vermoord. Voor de veiligheid vluchtte mijn moeder met haar nicht en mijn twee broertjes op de fiets naar het voormalige Jappenkamp Tjihapit, mijn oma en de baboe volgden de dag erna met mij. De Japanners waren eerst vijanden, daarna beschermers.

"Na de onafhankelijkheid van Indonesië, in 1949, kreeg mijn vader een dreigbrief omdat hij niet voor de Indonesische nationaliteit had gekozen, maar Nederlander wilde blijven. Nadat hij promotie maakte als ambtenaar, stuurden jaloerse collega's een anonieme brief dat hij maar moest oprotten naar Holland.

"In 1951 zijn we met de Willem Ruys naar Nederland gekomen. We kwamen in een contractpension in het Limburgse Gulpen terecht, omdat we katholiek waren. Gulpen is een prachtig dorp hoor, maar we wilden naar Den Haag, zoals zoveel Indo's.

  • Het gaat goed met de melati, het nieuwe symbool van de jaarlijkse Indiëherdenking. Van het insigne, dat vorig jaar bij de herdenking van 70 jaar bevrijding voor het eerst werd gedragen door koning Willem- Alexander en premier Rutte, zijn inmiddels meer dan tienduizend exemplaren verkocht, meldt de Stichting Herdenking 15 augustus 1945. Het insigne in de vorm van een witte bloem, de Indische jasmijn, is een reactie op het succes van de fakkel die steeds meer mensen opspelden tijdens herdenkingen op 4 en 5 mei. De melati is een typisch Indische bloem, die in Nederland moeilijk gedijt, aldus de stichting. Het wit staat voor onschuld en voor verdriet en gemis.

"Nederlanders weten niets van de koloniale geschiedenis, dat irriteert de meeste Indo's. Door het vrouwentekort in de VOC-tijd waren veel mannen met slavinnen getrouwd, die eerst moesten worden gekerstend. Zo is de groep Indo-Europeanen ontstaan. Mijn moeder heeft een Nederlandse vader, mijn vader was Nederlands-Javaans, de naam Leidelmeijer komt oorspronkelijk uit Oostenrijk.

"Onze komst naar Nederland wordt vaak vergeleken met die van de asielzoekers nu, maar wij waren christenen, we hadden de Nederlandse nationaliteit en we voelden ons Nederlands, dat is het verschil. We waren helemaal niet welkom, de regering-Drees voerde een ontmoedigingsbeleid. En we moesten alle kosten terugbetalen, dat werd direct met het salaris van mijn vader verrekend.

"Mijn oudste broer komt met zijn kleinzoon naar de herdenking, mijn andere broer heeft alzheimer maar zijn vrouw en dochter komen. Ik ben nu 74, het is goed dat jongere generaties het monument en de herdenking voortzetten."

Lees verder…

Interneringskampen in Indië Door: Joost van Bodegom

10897334656?profile=originalInterneringskampen in Indië                   Door:  Joost van Bodegom

Het zit mij al jaren dwars dat de Jappenkampen in Indië nog steeds als interneringskampen worden benoemd. Man, laat toch zitten, soedah, laat maar. Nee, dat doe ik dus niet en ik zal uitleggen waarom niet.

Ik begin maar met het volgen van de nomenclatuur van Van Dale. Het lijkt me dat ik daarmee in goed gezelschap ben. Daar staat onder ´internering´ vermeld: “Vrijheidsberoving op gronden van algemeen belang, algemene of bijzondere veiligheid.” Dat was dus voor de Japanners een prachtig doekje voor het bloeden toen ze ons als burgers bescherming gingen bieden tegen de vermeende agressieve Indische bevolking, die buiten de kampen mocht blijven. Wat een weldaad. Ik noem dat, in het Indische Joost van Bodegom

geval een “zogenaamd”  inter-neringskamp.

Maar waren het eigenlijk niet gewoon concentratiekampen?  De Van Dale verstaat daaronder:
“(het)    afgesloten  kamp  waar het

gezag onwelgevallige of gestrafte personen in barakken gevangen gehouden worden”. Dat klinkt dus veel aannemelijker naar mijn smaak. Vooral ook omdat, en we gaan nu nog een stapje verder    in Van Dale, er ook een definitie  in staat van een Jappenkamp:
“Het door Japanners tijdens WO II ingericht concentratiekamp.”

Is daarmee mijn redenering rond? Nee, allerminst. Toen ik jaren geleden een medewerker van het NIOD met deze nomenclatuur confronteerde was zijn directe commentaar: “Joost, wij maken uit wat wat is en niet Van Dale….”
Je zou denken dat dit een aanleiding zou kunnen zijn  om Van Dale op zijn vestje te spugen. Of dat gebeurd is weet ik niet, maar ik denk van niet. Ze hebben daar in Amsterdam wel wat beters

 te doen. En dat meen ik oprecht. Ik begrijp echter van geen kant waarom men sinds het einde van WO II over interneringskampen heeft gesproken. Ik denk onder meer aan het feit dat men er geen idee van had dat in latere jaren deze naamgeving een rol ging spelen in de zogenoemde “leedvergelijking” tussen, onder meer, Europese en Indische kampen. Daar kon natuurlijk geen sprake zijn van het feit dat wij in Indië met Europese concentratie-kampen vergelijkbare kampen hadden. Stel je voor zeg, jullie hadden het bovendien niet koud.

Nee, dan die winters van ons…
Het is allerminst mijn bedoeling om die vergelijking te trekken maar we moeten het beestje zo mogelijk wel bij de naam noemen die het meest passend is. Beter laat dan nooit.

En als dat niet gebeurd?  Geen nood ik heb nog een pijl op mijn boog. Van Dale: “Vernietigings-kamp: (het) (WO II) gevangenen-kamp speciaal ingericht voor het vernietigen van mensen.”

Dat waren de Japanners natuurlijk helemaal niet van plan in 1942. Opgeborgen voor eigen veiligheid, weet u nog wel. Maar waar kwam het uiteindelijk na drie jaar in de praktijk op neer? Juist, steeds minder voedsel en helemaal geen medicijnen meer. Zo lieten de verantwoordelijk militairen ons langzaam  letterlijk verrekken. En kom me niet aan met het argument dat er geen voedsel

en medicijnen meer waren.
Hoe kon het namelijk  vlak na  bevrijding gebeuren dat er een overvloed aan voedsel was, althans bij ons op Midden-Java en ik neem aan  in de meeste andere kampen. En medicijnen? Die waren er bij ons  in overvloed in de Rode Kruis pakketten die       de Jappen liever voor zichzelf bewaarden en opsloegen in goedangs voor als de nood aan hun man kwam.

Jongenskamp op Java

Ik neem aan dat dit niet alleen in Midden-Java is gebeurd. Daar heeft na de ontdekking van dit soort goedangs door kapitein-arts David Soltau in de buurt van Semarang zelfs nog tot een curieus incident geleid. In zijn, helaas nooit verschenen, boek, waarvan het manuscript in mijn bezit is, meldt hij, dat hij een verschil van mening kreeg met de Nederlandsch majoor die de bewaking commandeerde over dat kampement. Soltau wilde de medicijnen zo gauw mogelijk naar de Midden-Java kampen  trans-porteren. De majoor weigerde daarvoor toestemming te geven. Toen heeft Soltau hem zogenoemd en zogenaamd  “in de houding” gezet, de goedangs laten openen en toen de medicijnen laten distribueren.

Gelet op het voorgaande waren de Jappenkampen in Indië naar mijn smaak   “passieve   vernietigings-kampen”. Dit naar analogie van de termen actieve en passieve euthanasie. Bij het laatste hoef je niets meer te doen, je kunt het op zijn beloop laten. En dat gebeurde in Indië.

Ik hoop dat er met betrekking tot de terminologie van de Indische interneringskampen actie wordt ondernomen. Hetzij naar van Dale door het NIOD, hetzij intern bij het NIOD. Op dit moment blijft er grote verwarring bestaan. Voor mij, maar ik vrees in de toekomst ook voor vele anderen, als dat nu al niet het geval is. Het is nooit te laat om op je schreden terug te keren.

Joost van Bodegom (1936) zat tijdens de oorlogsjaren gevangen in de Japanse kampen Galoehan en Banjoebiroe. 

Java Post 

Lees verder…

Blog Topics by Tags

Monthly Archives