Alle berichten (2882)

Sorteer op

10897343093?profile=original

Helden met bloed aan hun handen   De andere kant van het verhaal    Door:  Dirk Vlasblom

Indonesië eert de helden van de onafhankelijkheid. Maar deze vrijheidsstrijders martelden en moordden – onder de koloniale soldaten én evenzo onder de eigen bevolking.

Op 10 november viert Indonesië Hari Pahlawan, Dag van de Helden. Dan wordt herdacht dat  in november 1945 tientallen duizenden Indonesische jongeren, uitgerust met Japanse wapens, de strijd aanbonden met Britse troepen die waren geland in de marinehaven van Surabaya. Soekarno en Hatta hadden op 17 augustus de onafhankelijke Republiek Indonesië uitgeroepen en de jeugd van Surabaya verdacht de Britten ervan dat zij het Nederlandse koloniale gezag kwamen herstellen. Het duurde weken voor Britse troepen de stad in handen kregen. Rond deze strijdlustige jongeren is in Indonesië een ware cultus geweven. In de Indonesische geschiedschrijving belichamen zij een generatie van helden die schouder aan schouder vocht voor de vrijheid.

Toch vallen er af en toe scheurtjes in deze heldencultus. Een gewezen scholier-soldaat, de schrijver Yusuf Bilyarta Mangunwijaya, beschreef in 1985 een gebeurtenis van begin 1950. In het Oost-Javaanse stadje Malang stonden scholier-soldaten van de Republiek Indonesië (TRIP) aangetreden, een jongerenstrijdgroep die had meegevochten tegen de Nederlanders. Het grote doel, onafhankelijkheid, was bereikt en het was tijd om te demobiliseren. De samengestroomde burgers van Malang werden toegesproken door de TRIP-commandant, majoor Isman. Hij trok, verrassend genoeg, het boetekleed aan: „Jullie hoeven ons niet zo warm te begroeten. We zijn niet langer jong en zuiver. We zijn ook niet de bloem der natie. We hebben gemoord en huizen platgebrand. Onze handen zijn besmeurd met bloed. Help ons terug te keren in de maatschappij als normale mensen. Niet wij zijn de helden, maar jullie, het gewone volk, dat zo zwaar heeft geleden.”

In Nederland staan nu de Indonesische onafhankelijkheids-oorlog en de pogingen van het koloniale moederland om het revolutionaire tij te keren weer volop in de belangstelling. In de rechtszaal, waar overlevende burgerslachtoffers van Nederlands militair geweld genoegdoening eisen. In de media, die gewelds-incidenten reconstrueren. En in academia, waar historici na      vele decennia van relatieve onverschilligheid in de bronnen zijn gedoken.

Dat historische onderzoek heeft het afgelopen jaar twee kloeke boeken opgeleverd: Soldaat in Indonesië 1945-1950 van Gert Oostindie en De brandende kampongs van generaal Spoor van Rémy Limpach. Daarin wordt overtuigend aangetoond dat het geweld van Nederlandse militairen tegen burgers en tegen krijgs-gevangenen geen incidentele ontsporingen waren, zoals de Nederlandse regering in 1969 na een haastig uitgevoerd onderzoek concludeerde, maar dat het structurele vormen aannam. Helemaal nieuw is deze conclusie niet, maar niet eerder is die zo zorgvuldig onderbouwd met brieven, dagboeken en memoires van oud-strijders, met veld-rapporten en met interviews.

Het is een begin. Voor een goed begrip van het massale geweld in het Indonesië van de jaren 1945-1950 zou deze reconstructie van Nederlandse oorlogsmisdaden moeten worden aangevuld met een even zorgvuldige studie van het geweld aan Indonesische kant. Want ook dat was niet mis; majoor Isman gaf het in 1950 volmondig toe. Oostindie zegt in zijn jongste boek dat „de dekolonisatieoorlog onderdeel was van de Indonesische Revolutie”. En, schrijft hij, „in die zin is de aandacht voor het Nederlandse militaire optreden, en in het bijzonder de Nederlandse oorlogs-misdaden, een eenzijdige ingang om een veel groter historisch proces te begrijpen” (p. 33). Limpach schrijft dat het geweld aan Indonesische kant „eveneens structureel” was. „De TNI [het nationalistische leger] en de milities eisten voor hun strijd steun van de bevolking, waarbij  zij extreme middelen inzetten om hun eisen kracht bij te zetten.”  (p. 770) Op dat onderlinge Indonesische geweld gaat hij in zijn boek niet in.

Nationalisten stonden tegenover communisten en radicale moslims; gewezen KNIL-ers tegenover door Japan getrainde officieren

Nederlandse soldaten die het oorlogsrecht schonden door kampongs plat te branden, krijgsgevangenen te martelen    en ‘verdachte’ dorpsbewoners standrechtelijk te executeren opereerden niet in een vacuüm. Het land waarin zij verzeild waren, stond in vuur en vlam. Tijdens drieënhalf jaar Japanse bezetting waren honderdduizenden jongeren getraind voor de gewapende strijd. Zij geloofden heilig dat na vertrek van de Japanners oude profetieën zouden uitkomen en de vrijheid (merdeka) zou aanbreken. Toen Japan capituleerde, waren zij stuurloos, want oude gezags-structuren waren bezweken. De proclamatie van de Republiek was de lont in een gigantisch kruitvat dat nationalistische leiders niet onder controle hadden.

In de Indonesische historiografie rust nog steeds een taboe op    het (onderlinge) geweld van Indonesiërs tijdens de Revolutie. Die wordt steevast beschreven als een eensgezinde en heroïsche verzetsbeweging tegen Nederland, dat het onafhankelijke Indonesië weer in het koloniale gareel wilde dwingen. Toch weten we het een en ander over de duistere kanten van die Revolutie. Dankzij het werk van een beperkt aantal Westerse historici en van Indonesische schrijvers en journalisten die de vrijheid namen nuances aan te brengen in de officiële heldenverering.

We bekijken hieronder drie geweldsexplosies die door hen zijn beschreven.

Bersiap! (15.000 à 20.000 doden)

De opmaat tot de gewapende strijd, in de laatste maanden van 1945, was even bloedig als chaotisch. Japan had gecapitu-leerd, maar Java en Sumatra waren nog niet bezet door de geallieerden. In dat gezags-vacuüm moesten de Japanse militairen voorlopig de orde handhaven en dat lukte maar nauwelijks. Er volgden golven van tomeloze agressie van vaak alleen met gepunte bamboestokken en kapmessen uitgeruste groepen Indonesische jongeren tegen Nederlandse burgers in Japanse interneringskampen, gewezen Nederlandse krijgsgevangenen, Indo-Europeanen (Indo’s golden als pro-Nederlands), Molukkers en etnische Chinezen.

Dezelfde jongeren die in november 1945 vochten tegen de Britten hadden zich een paar weken eerder op gruwelijke wijze misdragen. Toen de Japanse marinecommandant zijn wapen-arsenalen had opengesteld voor de Indonesische strijdgroepen, begonnen zij op 15 oktober gewezen Nederlandse krijgs-gevangen en geïnterneerden op  te pakken. Die waren net bevrijd uit de kampen en werden nu      de Kalisosok gevangenis van Surabaya in geslagen. Van de 3.000 mannen die werden samengedreven raakten er 2.000 gewond en lieten 400 het leven. Op 28 oktober werd een konvooi van Britse legertrucks met 400 Europese vrouwen en kinderen met mitrailleurs en handgranaten bestookt door strijdgroepen. Er viel een onbekend aantal doden onder de Britten en hun beschermelingen.

Deze extreem bloedige episode, bekend geworden als Bersiap! (Indonesisch voor ‘wees paraat’), ging door toen de eerste Britse troepen waren geland. In Indonesische geschiedenisboeken staat er niets over en geen Indonesiër heeft van de Bersiap gehoord. ‘Paraat waarvoor?’ is steevast de reactie. In Nederland verscheen in 2005 een eerste inventarisatie van de gewelds-incidenten op Java en Sumatra tot maart 1946, onder de titel Bersiap – Opstand in het paradijs. Auteur was de in 2015 overleden Indische Nederlander Herman Bussemaker. Hij houdt het aantal Nederlandse, Indo-Europese en Ambonese slachtoffers op 20.000. Limpach kiest voor de schatting van het Nederlands Instituut voor Oorlogs- Holocaust- en Genocidestudies (NIOD): 5.500. Hij zegt er wel bij dat hier nog eens 10.000 etnische Chinezen bij moeten worden opgeteld.

Opstand in Madiun (8.000 à 10.000 doden)

Het zou vier jaar en twee ‘Politionele Acties’ duren voordat Nederland zich neerlegde bij de feiten. In die revolutionaire jaren was het nationalistische kamp diep verdeeld. Soekarno en Hatta, die hadden samengewerkt met de Japanners, stonden tegenover principiële antifascisten. Voor-standers van diplomatie stonden tegenover “mannen-van-actie”. Gewezen KNIL-mannen stonden tegenover door Japan getrainde officieren; nationalistische milities tegenover strijdgroepen van communisten en radicale moslims; Moskougezinden tegenover de ‘nationale communisten’. Zij bonden even vaak de strijd aan met elkaar als met de Nederlanders en het aantal slachtoffers was navenant.

Na de val, onder druk van islamitische en nationalistische partijen, van het linkse kabinet-Sjarifoeddin en de vorming van het kabinet-Hatta in januari 1948 laaide de partijstrijd in het republikeinse kamp op. In september 1948 escaleerde die  tot een regelrechte burgeroorlog. Die is beschreven door de Indonesische activist Soe Hok Gie (1942-1969) in zijn doctoraal-scriptie Orang-orang di persim-pangan kiri jalan (Mensen die op de tweesprong links afslaan,1969) en in de monumentale biografie van de ‘nationale communist’ Tan Malaka door Harry Poeze (2007).

In de Indonesische historiografie rust nog steeds taboe op het geweld van Indonesiërs

De Republiek had zijn hoofdstad gevestigd in Yogyakarta, Midden-Java. Na de Eerste Politionele Actie in 1947 was een bestandslijn getrokken tussen door Nederland bezet gebied en de Republiek. Overeenkomstig de Renville-overeenkomst van 17 januari 1948 werd het West-Javaanse onderdeel van het nationalistische leger (TNI), de Siliwangi Divisie, teruggetrokken achter de bestandslijn en gelegerd in Solo, een stad in Midden-Java. Siliwangi, onder bevel van de gewezen KNIL-vaandrig Abdul Haris Nasution, was gebeten op alles wat links was. Begin september zochten zijn officieren ruzie met de Midden-Javaanse Senopati Divisie, die veel aanhangers telde van het door   de communistische partij (PKI) gedomineerde Volksfront (FDR). Senopati-officieren werden ont-voerd en vermoord, het kwam tot schietpartijen en het zou zijn uitgedraaid op een veldslag als Soekarno de oud-marechaussee Gatot Subroto niet had benoemd tot militair gouverneur. Hij gaf de schuld van de schermutselingen aan de Senopati Divisie, die zich daarop terugtrok uit Solo.

In dit gespannen klimaat keerde in augustus 1948, na ruim twintig jaar ballingschap in Moskou, de communistische hardliner Muso terug naar Indonesië. Hij had instructies van de Kominform die behelsden dat de PKI partij moest kiezen in de zojuist uitgebroken Koude Oorlog. Onderhandelingen met ‘het imperialistische kamp’     - lees hier: Nederland en de Amerikaanse bemiddelaars - waren voortaan uit den boze. Muso nam de leiding van de PKI en maakte begin september een tournee langs steden in Midden- en Oost-Java waar hij opzwepende redevoeringen hield. Arbeiders en boeren moesten zich opmaken voor een guerrilla en een ‘politiek van verschroeide aarde’. Gezien de gebeurtenissen in Solo vond Muso gehoor bij linkse milities, die rekening hielden met een offensief van Siliwangi.

Op 18 september nam het Volksfront gewapenderhand het bestuur over in de Oost-Javaanse stad Madiun. FDR-milities ontwapenden de militaire politie en plaatselijke eenheden van Siliwangi. De Socialistische Jeugd, onderdeel van het Volksfront, deed hetzelfde in omliggende stadjes en dorpen. De vlag van de Republiek werd verscheurd en vervangen door de banier met hamer en sikkel; portretten van Soekarno door die van Muso. Onderzoekers zijn het er niet over eens of ‘Madiun’ de opmaat was voor een opstand tegen de Republiek of slechts een lokale, preventieve maatregel om een actie van Siliwangi voor te zijn. Muso’s ambities waren duidelijk; hij wilde een Sovjet-republiek, maar deelnemers aan de actie waren in veel gevallen niet bereid de Republikeinse regering af te vallen.

Ooggetuigen vertelden gruwel-verhalen over de moordpartijen onder de aanhangers van de islamitische partij Masyumi en de nationalistische PNI in Madiun en omgeving. Soemarsono, FDR-leider in Madiun en initiatiefnemer van de coup, vertelde later dat het nieuwe bestuur buiten Madiun geen controle had en dat ‘de massa woest was en erop los sloeg’. Slachtoffers waren lokale bestuurders, maar ook  politie-mensen, religieuze voormannen, Masyumi- en PNI-leiders.

Niet minder bloedig was het antwoord van Siliwangi, die opdracht kreeg de opstand in Madiun neer te slaan. Daarbij werd een meedogenloze zuivering uitgevoerd onder alles wat links was in Madiun en omgeving. De dichter Kuslan Budiman (geboren in 1935) beschreef in zijn autobiografische roman Bendera itu masih berkibar (Die vlag wappert nog, 2005) hoe de TNI huishield in zijn geboortestadje Maospati, tien kilometer van Madiun. Wie verdacht werd van sympathieën met het verdreven FDR-bewind werd opgepakt. In de plaatselijke gevangenis werd systematisch gemarteld. Kuslan kon dat zien en horen vanuit een boom naast de gevangenis. Hij zag hoe zeven mannen hun eigen graf moesten graven en werden doodgeschoten. Linkse legereen-heden en milities ontvluchtten Madiun, achtervolgd door de Siliwangi. Muso werd op de vlucht opgepakt en doodgeschoten. Tientallen andere PKI-leiders werden ingerekend en direct geëxecuteerd. Oud-premier Amir Sjarifoeddin werd aangehouden  en vastgezet in Yogyakarta. Op  19 december 1948 landden parachutisten van het Nederlandse Korps Speciale Troepen (KST) op het vliegveld van Yogya en begon de ‘Tweede Politionele Actie’. Sjarifoeddin en veel andere gevangenen werden nog diezelfde dag doodgeschoten door TNI-troepen.

Hoeveel slachtoffers ‘Madiun’ heeft geëist is onbekend. De meest betrouwbare schattingen variëren van acht- tot tienduizend, zowel onder TNI, opstandelingen als de gewone bevolking.

Revolutie in Atjeh (3.000 doden)

In Atjeh, op de noordpunt van Sumatra, had de Indonesische Revolutie een bijzonder, maar niet minder gewelddadig verloop. Britse en Nederlandse troepen kwamen na de Japanse capitulatie niet verder dan Medan, de hoofdplaats van de vooroorlogse residentie Sumatra’s Oostkust. Atjeh was het eerste deel van de archipel dat zich bevrijdde van koloniaal bestuur.

De openbare executie van een Indonesische communist in 1948 in Magetan. Hij werd van een verhoging geworpen, waarna de bevolking hem met messen doodde.  (Foto DLC)

Daarbij kwam het tot een gewelddadige confrontatie tussen nationalistische jongeren, aan-gevoerd door islamitische schrift-geleerden (ulama), en een deel van de oude adel (ulèëbalang), die voor de oorlog had samengewerkt met de Nederlanders. Deze episode is beschreven door de historicus Anthony Reid in het boek The Blood of the People (1979) en door zijn Atjehse collega Nazaruddin Sjamsuddin in Revolusi di Serambi Mekah (Revolutie op de Veranda van Mekka, 1999).

Na de capitulatie trokken de Japanse troepen in Atjeh zich terug op het eilandje Sabang en op de olievelden aan Sumatra’s oostkust. In Kotaradja (nu Banda Aceh) vormden nationalisten, linkse partijen en ulama een voorlopig residentiebestuur. In de steden en dorpen van Atjeh werd in de loop van oktober 1945 de rood-witte vlag van de Republiek gehesen. Alleen in het noord-oostelijke regentschap Pidie leidde dit tot problemen. In de steden Sigli en Lammeulo verboden adellijke bestuurders de nieuwe vlag te hijsen. Zij maakten zich zorgen over hun positie onder de Republiek en wachtten op een landing van Nederlandse troepen (die er nooit zou komen) om de vooroorlogse orde in Atjeh, en daarmee de machtspositie van de bestuursadel, te herstellen. Een aantal ulèëbalang in Pidie besloot een militie te vormen ‘ter beveiliging van de openbare orde’ en die begon nationalistische jongeren op te pakken.

Toen het bestuur in Kotaradja aarzelde om in te grijpen, stuurde de PUSA, een machtig verbond van ulama, eigen troepen, aan-gevoerd door Husin Al-Mudjahid, naar Pidie. Zij bonden in januari 1946 de strijd aan met de militie van de lokale adel. Die laatste legde het al snel af tegen de mujahidin die deze ‘vijanden van de staat en het geloof’ opjoegen tot in de bergen. De PUSA-militie en door hen aangevuurde boeren vermoordden 23 van de 25 adellijke bestuurders in Pidie.

Elders in Atjeh hadden Ulèëbalang zich uitgesproken vóór de Republiek, maar  gebeurtenissen in Pidie wekten twijfel aan hun loyaliteit. In de weken en maanden die volgden kwam het in heel Atjeh tot uitbarstingen van volkswoede tegen ambtsedelen, hun familieleden en volgelingen. Daarbij werden nogal eens persoonlijke rekeningen vereffend. Sjamsuddin citeert een oog-getuige: „Tallozen vonden de dood, zonder gebed, zonder te worden gewassen, zelfs zonder te worden begraven’. Deze ‘sociale revolutie’, zoals hij is gaan heten, eiste naar schatting 3.000 levens.

Onderzoek?

Ook na de val van generaal-president Soeharto in 1998 hield de hoofdstroom van Indonesische historici vast aan het beeld van de Revolutie als eensgezind optreden van heldhaftige Indonesische pejuang (vrijheidstrijders). In schoolboeken wordt niet gerept van aantallen dodelijke slacht-offers, of die nu vielen door Nederlandse of door Indonesische hand. Van officiële zijde wordt ook niet gehamerd op Nederlandse gewelddaden in de jaren 1945-1950, want wie kaatst moet de bal verwachten. Waarom lijken uit de kast halen? De Indonesiërs hebben immers aan het langste eind getrokken.

Toch ontstaat de laatste jaren onder jonge Indonesiërs steeds meer behoefte om deze gelijkgeschakelde versie van hun geschiedenis kritisch tegen het licht te houden. Vooral als het gaat over heftige episodes, zoals de communistenmoord van 1965-’66 en – jawel – de Revolutie.

Serieus onderzoek naar het gedrag van de eigen veteranen, zoals Oostindie en Limpach deden met Nederlandse oud-strijders, vereist dat de archieven van het Indonesische leger (TNI) in Bandung opengaan voor kritische onderzoekers. Dat is niet zo eenvoudig. De TNI is geboren     in de Revolutie en zijn heldenstatus maakt deel uit van de oorsprongsmythe van de Republiek Indonesië.

(Bron: NRC)

______________________

ICM 23.11.16

Lees verder…

Rutte strooide bloemblaadjes op Nederlands ereveld in Semarang

GISTEREN, 14:14 22 
Ereveld Kalibanteng in Semarang, bij het graf van een eenjarig jongetje ANP


Op de tweede dag van zijn bezoek aan Indonesië heeft premier Rutte de Nederlandse erebegraafplaats Kalibanteng bezocht in Semarang. Daar liggen 3100 oorlogsslachtoffers en militairen begraven. De meeste van deze slachtoffers zijn burgers die tijdens de Tweede Wereldoorlog in Japanse interneringskampen zaten. 

Rutte strooide bloemblaadjes bij het graf van de onbekende vrouw, het monument voor iedereen die geen laatste rustplaats op het ereveld heeft gekregen, en het beeld van een uitgehongerd kampjongetje. Ook stond Rutte stil bij een aantal individuele graven. 

Wrang

Rutte werd vergezeld door minister Melanie Schultz, de Nederlandse ambassadeur Rob Swartbol, Robbert van de Rijdt van de Oorlogsgravenstichting en een deel van de handelsdelegatie die meereist.  

"Het is wrang hoe schitterend het erbij ligt, terwijl aan de andere kant van het eiland oorlogsgraven in zee zonder enig respect zijn vernietigd", zegt correspondent Michel Maas.  

Daarna bezocht Rutte de oude binnenstad van Semarang. Het deel dat uit het koloniale verleden stamt, wordt opgeknapt. "Het lijkt op Nederland, met een nostalgisch tintje. De oude panden worden gerestaureerd en beschermd. Dat gebeurt lang niet op alle plaatsen in Indonesië", zegt Maas

Koepelkerkje

"Het wordt een sfeervolle stad. Dat heeft lang geduurd, want het cultureel besef is nog niet zo sterk ontwikkeld als in Nederland." Rutte bezocht onder meer de oudste Nederlandse kerk op Java, een koepelkerkje. 

Op straat was veel belangstelling voor het bezoek. Mensen liepen naar de premier toe en waren blij. "Er komt hier bijna nooit internationaal bezoek", zeggen bewoners tegen Maas. "Het bezoek geeft een beeld van de goede betrekkingen. Er zijn in het verleden niet alleen maar slechte dingen gebeurd."

Eerder op de dag bezocht Rutte met Schultz het project Polder Water en plantte hij een boom bij het Jakarta Centre for Law Enforcement Cooperation. Morgen is de laatste dag van het bezoek aan Indonesië.

ICM 23,11,16

Lees verder…

Pasar Malam Den Bosch terug van weggeweest

Locatie
Brabanthallen

Adres
Diezekade 2, 5222 AK ’s-Hertogenbosch

Datum
20 t/m 22 september 2019

Openingstijden
Vrijdag: 13:00 – 23:00 uur
Zaterdag: 12:00 – 22:00 uur
Zondag: 12:00 – 20:00 uur

Toegangsprijzen
Online voorverkoop
Vrijdag ticket: €5,00
Volwassenen (zaterdag / zondag): €7,50
Senioren 65+ & kinderen 4 t/m 12 jaar: €5,00
3 dagen kaart volwassenen: €15,00
3 dagen kaart senioren 65+ & kinderen 4 t/m 12 jaar: €10,00

Tickets aan de kassa
Vrijdag ticket: €7,00
Volwassenen (zaterdag / zondag): €9,50
Senioren 65+ & kinderen 4 t/m 12 jaar: €7,00
3 dagen kaart volwassenen: €19,00
3 dagen kaart senioren 65+ & kinderen 4 t/m 12 jaar: €14,00

 

Tickets
Klik hier om tickets te kopen!
De online gekochte tickets kunt u uitgeprint meenemen of vanaf uw smartphone laten scannen

 

Facebook Evenement
https://www.facebook.com/events/455510131917490/

 

Huisdieren
Honden en overige huisdieren zijn niet toegestaan op de Pasar Malam in Den Bosch.
We maken alleen een uitzondering voor speciaal getrainde honden die ter begeleiding worden gebruikt van mindervaliden, zoals blindengeleidehonden en Stichting Hulphond-honden.

 

Bereikbaarheid
Meer informatie over de bereikbaarheid van de Brabanthallen vind je hier.

 

Parkeren
Er is voldoende parkeergelegenheid bij de hal. Volg de borden naar P1. Dan parkeer je vlakbij de entree van de Pasar Malam.
De Brabanthallen hanteert standaard een parkeertarief van €8,00 voor het parkeren.
Maar als je je parkeerkaart bij de kassa van de Pasar Malam koopt betaal je slechts €5,00 voor de hele dag.

 

Toegankelijkheid mindervalide
Het gehele evenement is rolstoelvriendelijk, ook is er een mindervaliden toilet.
Met een gehandicaptenparkeerkaart kunt u voor de ingang parkeren. Hiervoor geldt hetzelfde parkeertarief als het reguliere parkeerterrein.
De locatie en organisatie hebben geen rolstoelen of andere hulpmiddelen in beheer.

 

Betalen
Bij de kassa van de Pasar Malam kunt u contant en met pin betalen.
Bij de bar kunt u contant en met pin betalen.
Bij de stands kunt u contant betalen, bij sommige stands kunt u pinnen, bij andere niet.
Er is geen geldautomaat op locatie aanwezig. Bij de kassa kunt u geld opnemen.

10897410686?profile=original

ICM  Team aanwezig.

Bij ICM stand te verkrijgen  kaarten voor life registratie IndoRock Party voor documentaire - Infomatie over de laatste ontwikkelingen Traktaat van Wassenaar - Dvd's die op  ICM Video-kanaal afgelopen periode zijn getoond - 140 titels CD' s IndoRock -  Abonnementen ICM.

Lees verder…

10897417897?profile=original

Leo Blokhuis schrijft roman over Haagse indorockers

In café de Zwarte Ruiter is er op 21 september een boekpresentatie van Leo Blokhuis. Hij schreef een Haagse roman over twee indorockers.

Blauwe zomer heet het romandebuut van popkenner, theater- en programmamaker Leo Blokhuis. In het boek beschrijft hij het coming of age-verhaal van twee Haagse jongens in een indorockband, een relaas dat parallel loopt met de beginjaren van de rock-'n-roll in Nederland.

Terwijl popmuziek in Nederland alleen nog maar moeizaam is te ontvangen via de schaarse uitzendingen van Radio Luxemburg, organiseren Indische jongeren in Den Haag al feesten waar op elektrische gitaren een mengeling van rock-'n-roll en traditionele Indische krontjong wordt gespeeld. Den Haag is ook de plek waar twee achttienjarige jongens met totaal verschillende achtergronden voor een keuze staan: een burgermansbestaan leiden of het avontuur zoeken in de muziek. De Nederlandse Johan wil het gelovige milieu van zijn ouders ontvluchten en vindt in zijn Indische vrienden en hun muziek een welkome vrijheid. De in Indonesië geboren en naar Nederland gevluchte Chris wil het verleden achter zich laten, maar heeft moeite om te gaan met de harde verzuilde Nederlandse mentaliteit. De twee komen samen te spelen in de band De Rocking Blue Boys. Vanaf dan staan ze er niet meer alleen voor.

Leo Blokhuis is bekend als muziekkenner in De Wereld Draait Door en Top 2000 a Gogo. Eerder schreef hij een boekje Haags speelkwartier over de vermaarde Haagse muziekhandelaar Nico Servaas.

Lees verder…

10897330880?profile=originalTitel: Pitjit, De Stille Kracht van Indonesische Massage
Auteur: Cis Everhard
Uitgever: Aerial Media Company
ISBN: 978 94 026 0136 7

Pitjit is Indonesisch voor massage. Cis Everhard is een masseuse, dochter van een Javaanse moeder en een Indische vader die een boek over deze Indonesische massage heeft geschreven. Door haar rijke achtergrond heeft zij de diverse invalshoeken van deze massage kunnen ervaren, bestuderen en overbrengen. Met haar boek “Pitjit, De Stille Kracht van Indonesische massage” wil ze de kennis die ze opgedaan heeft delen. Pitjit “is ontstaan uit de oerbehoefte van de mens om wegen te vinden naar verlichting en mogelijke genezing van klachten” (p.15). Echter, pitjit is daardoor meer dan alleen massage, er zit een filosofie achter over helende krachten van jezelf.

“Pitjit, De Stille Kracht van Indonesische massage” is een uniek boek omdat de kunst van pitjit normaal gesproken mondeling wordt overgebracht en nu voor het eerst op schrift is gesteld. Nu kan iedereen over pitjit lezen en deze bestuderen.  Cis Everhard heeft naast haar opvoeding en ervaring studiereizen gemaakt waardoor ze de pitjit vanuit vele kanten heeft kunnen bestuderen en leren en er daardoor een compleet beeld van heeft kunnen beschrijven.

Het boek is prachtig. De inhoud is geïllustreerd met prachtige foto’s van Indonesië, bijvoorbeeld een sereen tafereel van een tempel omringd door groene natuur met een berg op de achtergrond of afbeeldingen van Indonesiërs die eten maken. In de inleiding wordt aandacht besteed aan de geschiedenis van pitjit waarbij logischerwijze ook de geschiedenis van Indonesië ook de revue passeert. Het is interessant om te lezen dat de grootste invloeden op pitjit de religieuze, spirituele denkbeelden in Indonesië zijn; sjamanisme, hindoeïsme en islam. Verder wordt ingegaan op de ‘Wali Sanga’. Dit waren negen priesters die volgens de overlevering de Islam naar Java brachten. Echter, zij worden beschouwd als de ‘ware grondleggers van de Javaanse mystiek, de ‘stille kracht’. Zij brachten de verschillende religieuze, animistische en sjamanistische inzichten bij elkaar.“ Het zijn juist deze inzichten die essentieel zijn bij de helende werking van het masseren, dit is een kernprincipe van het pitjit.

De beschrijving van het pitjit wordt inleidend en op een heldere manier uitgelegd waardoor het zelfs voor een leek, voor degenen die nooit eerder een massage hebben gegeven begrijpelijk wordt. De vele bijbehorende foto’s leiden je stap voor stap door de massagevorm heen. Het hoofd, nek en hals spelen een belangrijke rol en worden als eerste behandeld in het boek omdat we in onze hedendaagse maatschappij hier ook het meeste gebruik van maken. Ieder onderdeel van het lichaam krijgt aandacht en door de combinatie van duidelijke tekst en overzichtelijke foto’s zijn de aanwijzingen van de massages goed te volgen. Verschillende vormen van massages worden beschreven, waaronder ook babymassages. Ook staat er een recept voor soto ayam, als soep als medicijn, in. Daarnaast wordt er ook aandacht besteed aan de helende werking van kruiden en jamu’s (aftreksel van een kruid) zodat je je lichaam ook inwendig goed kunt verzorgen en beschermen.

Wat bijdraagt aan de uniciteit van dit boek is dat pitjit niet slechts gericht is op het lichamelijke of de buitenkant maar juist ook op de binnenkant en het geestelijke, het onstoffelijke waardoor het helingsproces iets van magie krijgt. Het lezen van dit boek is een waar genot.

 

ICM 4.10/16

Lees verder…

10897338277?profile=originalReactie van het Veteraneninstituut op het boek van Rémy Limpach

De historicus Rémy Limpach haalt momenteel het nieuws met zijn enkele weken geleden verschenen boek “De brandende kampongs van generaal “Spoor”, waarin hij het toepassen van extreem geweld door Nederlandse troepen in voormalig Nederlands-Indië structureel noemt. Als hoofd van het Kennis- en Onderzoeks-centrum van het Veteranen-instituut, vind ik dat dit enige toelichting behoeft. Vooral omdat een groot deel van de Nederlandse militairen zich hieraan niet schuldig heeft gemaakt.

De Nederlandse overheid duidde buitensporig geweld in de jaren 1945 tot 1949 jarenlang aan met de term “excessen”, oftewel iets dat incidenteel voorkwam. De criticasters beweerden juist dat het gebruik van extreem geweld van bovenaf werd opgelegd en onlosmakelijk deel uitmaakte van het optreden van de Nederlandse troepenmacht in zijn geheel en dus systematisch was.

Volgens Limpach ligt de waarheid ergens in het midden. Hij toont met zijn onderzoek aan dat het gebruik van extreem geweld niet systematisch was, maar wel veel vaker voorkwam dan overheid en historici tot nu toe aannamen en toegaven.

Een kritische terugblik   op het eigen militair optreden is belangrijk

Kenners van herinneringsliteratuur van Indië-veteranen en eerder verschenen studies zullen niet helemaal verrast zijn door de conclusies van Rémy Limpach. Vermoedelijk zullen ook veel Indië-veteranen – ongeacht of ze nu zelf wel of niet bij extreem geweld betrokken waren – het beeld dat Limpach schetst van de inzet en strijd in het voormalige Nederlands-Indië herkennen. Het is inmiddels algemeen bekend dat de dekolonisatie van Indië  een keiharde guerrillastrijd was,

waarin tal van Indonesische milities behalve de Nederlanders ook nog eens elkaar en de eigen bevolkingsgroep te lijf gingen.

Alle partijen hebben zich in die jaren schuldig gemaakt  aan extreem geweld. En wij vermoeden al veel langer – juist door de boeken, herinneringen en verhalen van de Indië-veteranen zelf – dat het gebruik van extreem geweld ook aan Nederlandse zijde veel vaker is voorgekomen dat tot nu toe officieel werd onderkend. Bij sommige eenheden was dit zelfs schering en inslag. Echter, aan de andere kant bleef dit bij een aantal eenheden te velde bleef  het wel degelijk beperkt tot incidenten.

Limpach benadrukt niet voor niets in zijn boek dat de conclusie dat het extreme geweld structureel van aars was, beslist níet impliceert dat de meerderheid van de militairen erbij betrokken waren.

Volgens hem heeft de meerderheid van de veteranen zich niet schuldig gemaakt aan het toepassen van extreem geweld.

In Limpachs boek komen verder ook de oorzaken van de gewelddadigheden genuanceerd aan bod. En die lagen vaak buiten de eigen invloedssfeer van de individuele militair. En denk verder ook eens aan de gebrekkige opleidingen en uitrustingen, het gebrek aan inlichtingen en het soms desastreuze effect van jarenlange uitputtende inzet op moreel en discipline. Denk ook aan een overambitieuze leger-leiding, die de “vijand” zwaar onderschatte, in combinatie met troepentekorten.

Dergelijke factoren zijn natuurlijk nooit een excuus voor het plegen van regelrechte oorlogsmisdaden maar hebben het gebruik van extreem geweld onmiskenbaar in de hand gewerkt. Ik denk ook dat Limpachs boek zodoende ook tot meer begrip kan leiden voor de onmogelijke situatie, waarin veel Indië-gangers destijds terecht kwamen.

Een kritische terugblik op de gebeurtenissen is altijd belangrijk. We mogen nooit de ogen sluiten voor zaken die verkeerd zijn gegaan. Juist door te benoemen waar militairen ver over de schreef zijn gegaan, krijg je oog voor het feit dat zoveel militairen zich in ongelooflijk moeilijke omstandig-heden en ondanks grote risico’s zich wél militair correct hebben gedragen. Een kritische terugblik hoeft de waardering voor de Indië veteranen als groep dus beslist niet in de weg te staan. En dat doet het ook niet.

Jaarlijks blijkt dat weer tijdens de Nationale Veteranendag en uit    de publieke opiniecijfers. Hopelijk blijven een eerlijke en kritische terugblik, oog voor de omstandig-heden waaronder de Indië-gangers moesten dienen en de waardering voor hun inzet en offers hand in hand gaan.

Martin Elands, hoofd Kennis- en Onderzoekscentrum Veteranen-instituut.

10897264495?profile=original

ICM. 26.10.16

Lees verder…

Maurice de Hondt, boter op zijn hoofd!

10897339862?profile=original

10897339294?profile=originalNa 40 jaren komt deze nu pas er achter dat het kiezen op Politieke Partijen afbreuk doet van democratie van Nederland. Ik heb altijd al geroepen dat je democratie gegarandeerd is tot het stemhokje. Zijn de stemmen binnen dan staan de dictators op, en de kiezer leeft in keer onder een Russisch bewind. Maar de Nederlander blijft de Nederlander al maar mopperend moeten toezien dat ze steeds verneukt worden, sorry voor dit taalgebruik. 
Terug naar Maurice de Hond, ja als opiniepeiler, gaan de jaren ook tellen, en praten dan niet over zijn verouderde methodieken die de laatste tijden flink van slag is. Dan moet je met iets vernieuwend komen.
Hoe zo innoverend vernieuwend?
Ergens in april jl. zat ik bij VNL bij Joram van Klaveren die kwam met dit idee. Ja, dan gaan de kopierechten gelden. Volgens mij liggen die bij Joram van Klaveren van VNL, die was maanden eerder dan Maurice de Hond, toch, die kwam vorige week pas met deze uitvinding bij de Wereld Draait Door. Althans dat dacht onze Maurice, en een beetje dom en slordig van Mathijs van Nieuwkerk als oud redacteur/journalist, die altijd bij de pinken is.
Hoe ziet het nieuw kiessysteem dan er uit?
Er wordt een prioriteitenlijst gemaakt met de nijpende problemen in onze huidige samenleving. Achter het onderwerp de partijen die het probleem daadwerkelijk gaan oplossen als volgt;
1. Bestrijding terrorisme door: VVD, PVA, CDA etc.

2. Aanpak van de voedselbanken door : …………………..
3. Aanpak nivellering van inkomens door: 
4. Aanpak fraude zorgbureautjes door: 
5. Aanpak declaraties ziekenhuizen door: 
6. Invoering Vlaktaks door:
7. Invoering van de dienstplicht door:
8. Werken aan een kleine Overheid door
9. Minder ontwikkelingshulp door: 
10. Multinationals meer belasten
11. …………………………………………..
12. ………………………………………….
100.
Dan komen wij in het straatje van de VVD onze Mark. 
Coalities worden per onderdeel automatisch gevormd, en gelijk afgerekend als deze niet worden opgelost.
En …………. Laten wij eerlijk zijn het werkt nu al zo, alleen onze dictatoren willen hun ego hiermee graag oppoetsen, en doen gelden en dan maar naar Vladimir Poetin wijzen.

Tot slot de vraag voor de Indische lezers, waarom ik bij VNL zat?

 Om te kijken welke Indische thema's binnen het verkiezingsprogramma van VNL passen, overigens niet alleen de VNL !...

ICM 10.10.16

Lees verder…

Nederland hield smartegeld Birmalijn onterecht in kas

10897343294?profile=originalKwitantie voor de cheque van ruim 100 duizend pond (1,6 miljoen gulden) die de Nederlandse overheid ontving van de Britse regering. Het document bevindt zich in de National Archives in Londen. ©

Nederland hield smartegeld Birmalijn onterecht in kas

Bij de verkoop van de Birmaspoorweg aan Thailand, in 1947, heeft de Nederlandse overheid als vergoeding voor alle 17.399 Nederlandse ex-dwangarbeiders 1,6 miljoen gulden geïncasseerd - destijds een vermogen. Dat geld is slechts uitbetaald aan mannen die fysiek aan de spoorlijn hebben gewerkt, hoewel dwangarbeiders die kort voor de tewerkstelling overleden, daar ook recht op hebben. Hun erfgenamen werden afgewezen bij het indienen van een aanvraag.


AD
In 1954 deed de Nederlandse overheid een krantenoproep voor rechthebbenden op de schadevergoeding. Gerardus van Oyens zus Gertruda meldde zich als erfgename, maar haar aanvraag werd door het ministerie van Buitenlandse Zaken afgewezen. Het ministerie stelde zich op het standpunt dat alleen mannen die daadwerkelijk aan de spoorlijn hadden gewerkt, recht hadden op een vergoeding.

Dit is allemaal voor onze tijd gebeurd. Bij mijn weten gaan we daar nu niet zo mee om

Woordvoerder SAIP

De Stichting Administratie Indische Pensioenen (SAIP), die de uitbetaling van de Birmaspoorlijn-uitkering sinds 1996 verzorgt, is hierdoor verrast. 'Het is ons niet bekend dat er sprake is geweest van afwijzingen', reageert de woordvoerder. 'Dit is allemaal voor onze tijd gebeurd. Bij mijn weten gaan we daar nu niet zo mee om.'

Op basis van de handmatige administratie die Buitenlandse Zaken vanaf juli 1954 heeft opgezet, beoordeelt de SAIP welke aanvragen voor uitbetaling in aanmerking komen. 'Met verschillende kleuren en vinkjes zijn de uitbetalingen bijgehouden', meldt de SAIP-woordvoerder. 'Komt er een nieuwe aanmelding binnen, dan checken we die lijsten en zien we wie is uitbetaald.' Omdat de lijsten nooit zijn gedigitaliseerd, weet de stichting niet hoeveel uitbetalingen er in totaal zijn geweest.

Geen indexatie en rente

'Als rechthebbenden de krantenoproepen in 1954 hebben gemist, staat de weg na zestig jaar nog steeds open voor hen om de uitkering aan te vragen', meldt de woordvoerster van Binnenlandse Zaken, waaronder de SAIP ressorteert. 'Er wordt alleen zonder indexatie en rente uitbetaald. De algemene lijn bij de overheid is dat uitkeringen niet geïndexeerd worden wanneer mensen veel later opvragen.'

Aan de Birmaspoorlijn, die tijdens de Tweede Wereldoorlog op gezag van de Japanse bezetter is aangelegd, zijn 3.078 Nederlandse krijgsgevangenen overleden. Vanaf oktober 1942 zijn in totaal 17.399 Nederlanders met meerdere transporten vanaf Java en Sumatra overgebracht naar werkkampen in Birma en Thailand. De Task Force Indisch Rechtsherstel onderzoekt hoeveel mannen vlak na aankomst door uitputting en ziekte zijn overleden. Dit lot was sowieso alle 175 Nederlanders beschoren die op het ereveld in Yangon, voorheen Rangoon, zijn begraven.

ICM 18.10.16

Lees verder…
10897234678?profile=original

Er is overeenstemming bereikt tussen ACTW66 en Advocaten. (Traktaat van Wassenaar)

Na een lang moeizaam traject van onderhandelingen zijn het bestuur van ACTW66 en Advocaten tot overeenstemming gekomen. Deze overeenkomst behelst dat op basis van 'No Cure No Pay' haar dienstverlening verstrekt behoudens de gemaakte facilitaire kosten (uitvoeringskosten, welke thuis horen bij de Overheid) met betrekking tot de operationele kosten ; voor kantoor, info/help om de gedupeerden bij te staan, verblijf, reizen, secretariaat, telefoon en correspondentie, naast de gerecht- en griffiekosten. 400.000 euro is hiervoor gebudgetteerd. 
 

Het bestuur van ACTW66 op haar beurt verplicht zich tot betaling bij het ontvangen van middelen verkregen uit fondsen. Dit impliceert dat de Advocaten nu aan de slag gaan. Voor het bestuur van ACTW 66 betekent dit naast dat het rapport, nu ook het stokje is overgedragen.

 

WIJ VERZOEKEN U DRINGEND NÚ UW DONATIE OVER TE MAKEN, TENEINDE DE NEDERLANDSE STAAT TE KUNNEN AANKLAGEN.  

Wij staan de maand september/oktober  met de ICM-Stand op de Pasars te  Den Bosch, Leek en Rijswijk. Hier kunt U ook via de petitielijst ondertekenen en doneren. 

Uw donatie/bijdrage kunt U storten op Rabo-rekening NL41 RABO 03977255 07 ten name van F.Schwab / ICM Online onder vermelding van Donatie ACTW 66 - Traktaat van Wassenaar. Wij hebben uw donatie hard nodig voor de uitvoeringskosten van de regeling tot compensatie, welke de Nederlandse Staat bewust 51 jaar heeft nagelaten, teneinde ons werk verder af te kunnen maken. Hartelijk Dank!

 


 ICM 13,9,16
Lees verder…

10897331474?profile=originalHet Verzet in Nederlands-Indië  (5)           Door:  Drs. Humphrey de la Croix

Monument voor het Indisch verzet op het terrein van Militair Tehuis Bronbeek te Arnhem. Foto: H. de la Croix.

In de voorgaande vier delen van deze vijfdelige serie over het Indisch verzet, zijn aan de hand van literatuur en verhalen van deelnemers zélf, voorbeelden gegeven van gepleegd verzet tegen de Japanse bezetter. In het kort is beschreven hoe verzet is ontstaan, verlopen en in de meeste gevallen door de vijand met succes is bestreden. Na de overgave van het KNIL in maart 1942 ontstonden uit resten van legereenheden groepen die besloten verder te vechten. Ondanks de Japanse overmacht en het gebrek aan uitrusting, oorlogservaring en steun van de lokale bevolking. Slechts weinig verzetsdeelnemers, zoals op Nieuw-Guinea en Timor, slaagden er in uit handen van de vijand te blijven. Gelet op het bijna volledige verdwijnen van alle Europeanen uit de samenleving is het opmerkelijk dat er nog verzet is gepleegd. Het waren dan      ook voornamelijk Indo’s en inheemsen, met name Molukkers en Timorezen die hebben deelgenomen aan het verzet. De inheemse verzetslieden bestonden voor een groot deel uit vrijgelaten krijgsgevangenen. De Japanners zagen hen als Aziatische broeders, maar de trouw aan Nederland bleek vaak sterker.

In deze vijfde aflevering gaan we in op de waardering van het Indisch verzet in de Nederlandse politiek en de geschiedschrijving. Of liever over het lang ontkennen ervan waardoor het Indisch verzet geen deel heeft kunnen uitmaken van de collectieve herinnering. Op den duur heeft het Indisch verzet toch de officiële erkenning gekregen die het verdiende. In   de vorm van graven, (graf-) monumenten, onderscheidingen, publicaties en binnenkort zelfs een film. Dat alles is op zichzelf ook onderwerp van een geschied-schrijving geworden. Daarvan is deze vijfde aflevering een bescheiden begin.

Na de oorlog: welk verzet in Indië?

Dit vijfde en laatste deel gaat niet dus over het Indisch verzet zélf, maar behandelt de plaats die het lange tijd niet heeft gekregen in de geschiedschrijving en in de politiek. Het Indisch verzet maakt in tegenstelling tot dat in Nederland, geen deel uit van het nationaal collectieve geheugen.

.

Het is zelfs lange tijd niet eens erkend dat er in Indië verzet is gepleegd tegen de Japanse bezetter. Dit idee kwam niet alleen van politici, uit kringen die er niets van wisten of er op afstand over moesten oordelen. Er zijn zelfs historici die lang de vraag open hebben gehouden of er wel verzet is gepleegd: er was toch immers geen informatie over? Was er dan wel verzet geweest? De kennisachterstand is inmiddels grotendeels opgeheven en het Indisch verzet heeft zijn maatschappelijke en historische erkenning gekregen. Die is terug te vinden in (buitengewone) wetgeving waarin de oorlogs-pensioenen en -uitkeringen een rechtskarakter kregen, in de herdenkingen en monumenten,  en in het openbaar worden van individuele verhalen (zie het boek van Elise Lengkeek: “Ik beken”) en interviews. Maar voor het zover was……

Naoorlogs Nederland likt de wonden: Indië in oorlog lijkt te ver weg

Nederland had na de oorlog in Europa de handen vol aan zichzelf: het land moest weer opgebouwd worden en de bezetting met al zijn gevolgen moest worden verwerkt in het collectief bewustzijn. Sinds de Franse tijd eind achttiende en begin negentiende eeuw was het land niet meer in zo’n situatie van wederopbouw geweest. Nederland pakte de wederopbouw voort-varend aan dankzij onder andere de Marshallhulp. Die Amerikaanse hulp werd echter ook ingezet om een nieuwe oorlog in de kolonie te voeren waar na de Japanse overgave een machtsvacuüm was ontstaan. De strijd tegen de Republik Indonesia eiste snel alle aandacht en energie van de Nederlandse politiek. Reflectie op de val van Indië en de verzets-activiteiten raakte bekneld in dit tijdsgewricht. Er was geen tijd om achterom te kijken omdat de strijd tegen de jonge republiek alle energie en aandacht opeiste. Nederland bracht er kort na de oorlog het grootste leger op de been dat het ooit heeft gehad. Meer dan 100.000 man zijn ingezet. De aandacht in het moederland voor de landgenoten in een vijandige omgeving was misschien groter dan ooit omdat nu de zonen van het land er massaal moesten dienen én er was een immigratie (repatriëring) op gang gekomen die niemand was ontgaan.

Na de soevereiniteitsoverdracht in 1949 volgde een nieuwe hectische en moeilijke periode. Met name voor de tienduizenden Indo-Europeanen die zich steeds minder welkom in Indonesië voelden. Tegen het eind van de jaren vijftig was dit geresulteerd in hun massale repatriëring, of beter migratie, naar Nederland. Het conflict om Nieuw-Guinea zorgde voor bijna weer een militaire confrontatie. Uiteindelijk werd het laatste stukje Aziatisch Nederland toegevoegd aan Indonesië. Nederland had het gelijk van de geschiedenis weer niet aan zijn kant gekregen.

De snelle waardering van het Nederlands verzet

De collectieve “posttraumatische stress” die de Duitse bezetting had veroorzaakt werd in tegenstelling tot het pijnlijke afscheid van de kolonie, vrij snel aangepakt. Het  is al in 1947 dat de Wet Buitengewoon Pensioen 1940-1945 (WBP) in werking trad. Deze wet maakte aanspraak mogelijk op een financiële verstrekking wanneer iemand door daad of houding had deelgenomen aan verzet in Nederland en er persoonlijke schade door had opgelopen. Met andere woorden: honorering door de overheid van verzetsdeelname had een rechts-karakter gekregen. Een hoge vorm van officiële erkenning van zowel de gepleegde daden of ingenomen houding èn van geleden materiële of immateriële schade. Deze WBP was met geen enkele letter van toepassing op het Indisch verzet. Om de eenvoudige reden dat dat er niet geweest zou zijn; het ontbrak namelijk aan documen-tatie (die was door de Japanners vernietigd) of andere bewijzen. Het verzet in Nederlands kreeg    al gauw grote aandacht, de erkenning en waardering die het zondermeer verdiende. Het land had behoefte de oorlog te verwerken en het morele gelijk van de strijd tegen de Duitsers te

10897331858?profile=originalBijeenkomst ter ere van het Indisch verzet. Bronbeek 27 april 2012. Foto: H. de la Croix.

benadrukken. Het eren van het leger was minder passend vanwege de snelle nederlaag in mei 1940. Maar de nadruk op het gepleegde verzet en zijn morele gewicht waren zeer geschikt om het gevoel van eigenwaarde en zelfrespect terug te krijgen. Geholpen door een krachtige lobby van ex-verzetslieden, ex-leden van de Binnenlandse strijd-krachten, voormalige Engeland-vaarders én de prins-gemaal Bernhard, kregen degenen die zich te weer hadden gesteld tegen de bezetter de (terechte) waardering en  erkenning die ze verdienden.

De  Indische oorlogservaringen

Het zal in Nederland niet eens bewust zijn opgevallen dat de Indische Nederlanders die massaal repatrieerden tussen 1945 en 1962, geen zichtbaar dramatisch verleden met zich meedroegen. Alle aandacht ging uit naar de eigen wederopbouw en de schaarste aan middelen van bestaan en woningen. De interesse in de nieuwe land-genoten leek niet te kunnen ontstaan. Al heel snel bleek dat Nederlanders weinig wisten over Indië en wie daar nu precies woonden. Dat de repatrianten Nederlanders waren en op Nederland georiënteerd wekte verbazing. Met dit in het achterhoofd is het te verklaren dat Nederlanders niet eens zijn toe-gekomen vragen te stellen over de historische achtergronden van de “nieuwe buren”. Er was zelfs ronduit belachelijke beeldvorming over de Indische oorlogs-ervaringen. Wie kent niet het voorbeeld van de Nederlandse reacties als zou het ontbreken van een hongerwinter onder die “lekker warme tropenzon” de oorlog niet zo erg hebben gemaakt. Het gaat nu niet om dit soort subjectieve noties, maar we moeten kijken naar de overheid die de verantwoordelijkheid had de bevolking van goede informatie te voorzien. En aan een deugdelijk beleid daarin heeft het ontbroken. Het stimuleren en faciliteren van geschiedschrijving hoort daarbij. Het moet gezegd dat de opdracht aan dr. L. de Jong in ieder geval daartoe enorm veel ruimte heeft gecreëerd. Maar……deze opdracht werd meer en meer een monopolie op de geschiedschrijving over de oorlog omdat andere historici geen of amper toegang kregen tot relevante primaire bronnen. Daarbij kwam dat de aandacht voor de oorlog in Azië pas in de tweede helft van de jaren zestig groeide. Het ging toen over geweldsexcessen door Nederlanders bedreven in de periode 1945-1949. Het duurde nog tot 1985 dat De Jong de delen over de Oost begon te publiceren.4)
Van meer recente datum is de publicatie van Achter het kawat was Nederland. Indische oorlogservaringen en -herinneringen 1942-1995 (2002) van historica Esther Captain (1969). Haar onderzoek was gebaseerd op dagboeken van geïnterneerden in de Japanse burgerkampen. Captain beschrijft de individuele en collectieve verwerking van de gebeurtenissen na de oorlog. Ook uit 2002 dateert De last van de oorlog. De Nederlandse oorlogsmisdaden in Indonesië en hun verwerking van Stef Scagliola dat handelt over geweldsexcessen, soms zelfs oorlogsmisdaden, begaan door Nederlandse militairen tijdens de politionele acties.

Een terugkerende notie uit deze onderzoeken zijn de blijvende behoefte van de Indische Nederlanders aan erkenning van hun slachtofferschap en van de juistheid van hun aanwezigheid destijds in de kolonie. Terecht stelt Lizzy van Leeuwen in Ons Indisch Erfgoed. Zestig jaar strijd om cultuur en identiteit (2008)  dat de Nederlandse overheid geen ruimte heeft gelaten aan de verwerking van het postkoloniale trauma als gevolg van het verlies van Indië. Het Indisch verzet is daarbij slechts een van de onderwerpen die pas laat werden onderzocht.6)

De Wet buitengewoon pensioen Indisch Verzet (WIV)

In 1979 wees het toenmalige kabinet-Van Agt-I de eis uit Indische hoek af om het Indisch verzet op te nemen in de Wet buitengewoon pensioen. Feitelijk werd daarmee het verzet niet erkend. Maar de discussie die in 1980 hierover ontstond leidde op last van staatssecretaris J.G. Kraayeveld-Wouters tot de instelling op 22 oktober 1980 van de Commissie Indisch Verzet. De opdracht was te onderzoeken of er overeenkomst was tussen het verzet in Nederland en in bezet Indië, aan welke criteria moest verzet voldoen, nagaan om hoeveel personen het ging en ten slotte hoeveel het zou gaan kosten. Indien het onderzoek positief zou uitvallen zou de commissie bijdragen aan de eventuele totstandkoming van een wetsvoorstel.

Het Rijksinstituut voor Oorlogs-documentatie,  (nu: Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumen-tatie, NIOD) gaf aan dat er verzetsdaden zijn gepleegd, ook al is er weinig schriftelijk materiaal overgebleven als bewijs ervan. Kern van de informatie was dat  de Japanners van meet af aan   elk verdacht gedrag hard en systematisch hebben bestreden. Dat leverde het beeld op van een kortstondig verzet, meer zat er niet in.

10897331872?profile=originalVerzetsster Oost-Azië

Voor het onderzoek naar het aantal betrokken personen werden onder andere dossiers bekeken uit de Kanselarij der Nederlandse Orden. Deze gaven een overzicht wie een Verzetsster Oost-Azië hadden ontvangen. Criteria voor deze onderscheiding werden toen als volgt samengevat: “door geestkracht, karaktervastheid of gemeenschapszin [zich] op bijzondere wijze verdienstelijk hebben gemaakt voor door krijgsgevangenschap, internering of anderszins in de macht van de vijand geraakte Nederlanders of Nederlandse onderdanen, dan wel in verzet tegen de vijand.”

De Verzetster Oost-Azië is aan 471 personen toegekend; een aantal van hen was verzets-strijders in zin van de latere wet. Van deze 471 personen zouden er 204 verzet (kunnen) hebben gepleegd. Nadere studie leidde echter tot een aantal van 127. Uiteindelijk was het niet goed vast te stellen om hoeveel aanspraken het zou kunnen gaan wanneer er een wet zou komen.8) Om een lang en wat ingewikkeld verhaal kort te maken: vanaf de invoering van de Wet buitengewoon pensioen Indisch verzet (WIV) in mei 1986 ging uitvoeringsinstantie Algemeen Burgerlijk Pensioen-fonds (ABP) uit van hooguit 1000 harde aanspraken.

Een volgend aandachtspunt voor de regering was de grootte van  de pensioenregeling. De Wet buitengewoon pensioen sloot aan op de pensioenvoorzieningen zoals geregeld voor Nederlandse militairen zoals die golden bij aanvang van de oorlog. Al snel was er de overtuiging dat een koppeling van een Indische voorziening niet moest aansluiten op die van het Nederlandse leger, maar op die van het KNIL. Dat betekende dus een veel lagere financiële voorziening die gebaseerd was op het kosten-niveau in Indië tot aan het uitbreken van de oorlog. Redenering was dat de Indische buitengewone verzetspensioen-regeling niet hoger kon zijn dan de pensioenregeling die KNIL-militairen hadden. Dat zou rechtsongelijkheid betekenen. Eigenlijk wilde de regering voorkomen dat het andere alternatief zou ontstaan: dat de pensioenen van de KNIL-ers zouden worden opgetrokken tot die van hun Nederlandse collega’s in Nederland (conform de Algemene Militaire Pensioenwet). Deze optie zou een erg dure prijskaart worden voorkomend   uit een onderzoek naar het veronderstelde beperkte Indische verzet.

Wet buitengewoon pensioen Indisch Verzet

De bevindingen van de Commissie Indisch Verzet overtuigden de regering ervan dat er een wettelijke regeling moest komen voor voormalige deelnemers aan het verzet tegen de Japanners en die er invaliditeit (arbeids-handicap: verminderde verdien-capaciteit) aan hadden over-gehouden. Het zou voor velen te laat zijn, ook al zou een postume erkenning in ieder geval voor nabestaanden nog een waarde hebben. De ramingen van het aantal potentiële deelnemers en de aanvragen waren pure schattingen. Mogelijk ging het om 3500 personen op Java, 1000 in de Buitengewesten en met name grote eilanden Sumatra, Borneo en Sulawesi, verder de Molukken, Timor en Nieuw-Guinea; ten slotte 1000-1500 anderen die in verband met gepleegd verzet slachtoffer waren. In totaal ongeveer 5500-6000 personen.10) De WIV is officieel inwerking getreden op mei 1986 en de uitvoering lag in handen van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds, dat al belast was met onder andere de Wet Uitkeringen Vervolgings-slachtoffers (WUV) en de Wet Uitkeringen Burgeroorlogsslacht-offers (WUBO). De besluiten op  de aanvragen werden genomen door een aparte commissie,       de Buitengewone Pensioenraad (BPR), waarin deskundigen met inhoudelijke zowel als juridische expertise of vanwege hun maat-schappelijke betrokkenheid, zitting hadden. Vanaf 1990 voert de nieuw opgezette organisatie Pensioen- en Uitkeringsraad (PUR) te Leiden, alle regelingen rond oorlogsuitkeringen en -pensioenen uit. De Stichting Pelita is wettelijk aangewezen als begeleider van de aanvragers en verzorgt de verzetsrapportages.

10897332088?profile=originalVerzetsherdenkingskruis

De behandelaar van ABP en later de PUR baseert de uiteindelijke rapportages en adviezen aan de BPR, voor een groot deel op de rapportages van Pelita. Eerder heeft de aanvrager aan een rapporteur van Pelita zijn verzets-verhaal kunnen vertellen. (het
Monument Indisch verzet op het landgoed Bronbeek in Arnhem)
Eind 1989 waren er bijna 1300 aanvragen afgedaan; dat wil zeggen toegekend, afgewezen en ingetrokken/gedeponeerd. Het aantal toekenningen tot aan september 1989 bedroeg 76 (die ook werden betaald), 606 aan-vragen waren ingetrokken, 566 afgewezen en 27 gedeponeerd  (bij overlijden en er waren geen nabestaanden). De gemiddelde behandeling per aanvraag kostte ongeveer 7,5 maanden. Met name verificatie van de verzetsclaims was tijdrovend. Het aantal bezwaarschriften was eind 1989 meer dan 120.11)

De belangrijkste beoordelings-punten voor de aanspraak waren het gepleegde verzet (art. 2 lid 1 WIV) en dat van het niet onwaardige gedrag (art. 3 lid 3 WIV). Bij deze criteria was de verificatie moeilijk door gebrek aan schriftelijk bronnenmateriaal. Getuigen en andere derden-informatie moesten in geval van ontbrekend sluitend bewijs, leiden tot een plausibiliteit, en een aan zekerheid grenzende waarschijn-lijkheid. Een kwetsbaar punt was de herinnering van  belang-hebbenden. Naast ontbreken van herinneringen speelde ook vaak op dat de aanvrager is gaan geloven in zijn versie en inkleuring van de verleden tijd. Een tweede criterium was dat van het niet-onwaardige gedrag: had de aan-vrager zich een loyale Nederlandse onderdaan betoond en niet gecollaboreerd met de vijand? Was aan deze twee criteria voldaan, dan volgde de vraag in hoeverre ontstane blijvende invaliditeit of arbeidshandicap veroorzaakt was door de verzetsactiviteiten. Ook speelde in de uiteindelijke betaling van een buitengewoon pensioen mee wat de eigen inkomsten waren. Met andere woorden: een erkenning als verzetsdeelnemer hoefde niet te leiden tot een uitkering. De WIV was duidelijk geen “beloning” voor het hebben plegen van verzets-activiteiten.

Willekeurig rondvragen onder aanvragers heeft opgeleverd dat een groot aantal mensen blij was met de erkenning, maar minder met het moeten aantonen van het causaal verband tussen gepleegd verzet en de arbeidshandicap en verminderde verdiencapaciteit. Zeer begrijpelijke reacties omdat pas na ruim 40 jaar na dato deze beoordelingen werden gemaakt. Vaak bleef bij de betrokkenen een gevoel hangen dat ze toch niet werden geloofd.

Onderscheidingen en vormen van eerbetoon

Onder voormalige verzetsmensen in Nederland bestond kort na de oorlog behoefte aan enige vorm van onderscheiding. Bij Koninklijk Besluit van 3 mei 1946 werd   toen het Verzetskruis ingesteld. Volgens premier Schermerhorn bedoeld voor heb “die zich in vijandelijk gebied bij het verzet tegen de vijand bijzonder moedig en beleidsvol hadden onder-scheiden”. Het werd mondjesmaat postuum verleend of in geval van ernstige handicap. De aandacht voor een onderscheiding ebde vanaf de jaren van de weder-opbouw langzaam weg totdat een aantal voormalige verzetslieden, waaronder Hans Teengs Gerritsen, een goede vriend van prins Bernhard, alsnog een koninklijke onderscheiding bepleitte. Op 1 april 1981 werd de Stichting Initiatief Comité Verzets-herdenkingskruis ingesteld. Bij Koninklijk Besluit van 24 april 1981 is het ontwerp van de onderscheiding goedgekeurd en op 5 mei 1981 reikte koningin Beatrix het allereerste Verzets-herdenkingskruis uit.

Voor het Indisch verzet was bij Koninklijk Besluit van 26 oktober 1948 de Verzetsster Oost-Azië officieel ingesteld. Deze onder-scheiding is zoals eerder vermeld, 471 keer uitgereikt. Indische verzetsdeelnemers kwamen later ook in aanmerking voor het Verzetsherdenkingskruis. Dit is in totaal 15.300 keer uitgereikt, al dan niet postuum.

Naast onderscheidingen bestaan er andere vormen van herdenken. In Almere bestaat er een wijk met Indische verzetsliedennamen en feiten in verband met het verzet. Bijvoorbeeld de Hannie Hilgers-straat, de Kapitein de Langestraat en de Groep Meelhuysenstraat. Verder wordt er bij alle herdenkingen voor de gevallenen op 14, 15 en 16 augustus automatisch stilgestaan bij de slachtoffers in Indië en Indonesië. Het Verzetsmuseum in Amsterdam heeft sinds 2005 een permanente expositie over het verzet in Nederlands-Indië.

Epiloog

De aandacht voor het Indisch verzet heeft lange tijd op zich laten wachten. Het is niet overdreven te stellen dat het er pas sinds de begin jaren tachtig van de vorige eeuw van is gekomen. De regering en Tweede Kamer hebben zich toen wel in korte tijd ingespannen tot erkenning te komen. Dat was wel nodig gezien de vergevorderde leeftijd van de meeste direct betrokkenen. Helaas is deze erkenning voor velen pas postuum gekomen. Met de Wet buiten-gewoon pensioen Indisch verzet heeft de erkenning ook een rechtskarakter gekregen en is er op fatsoenlijke wijze een regeling gekomen voor blijvende handicap als gevolg van deelname aan het verzet. Het Verzetsherdenkings-kruis, officiële en minder officiële herdenkingen, publicaties, docu-mentaires en andere mediale aandacht hebben het Indisch verzet de aandacht geschonken die het politiek en maatschappelijk verdient.
We hebben er in deze vijfdelige reeks ook aandacht aan kunnen geven, maar beseffen dat slechts een deel van het verzet kon worden belicht. Er zijn nog heel veel onderwerpen om over te publiceren. Bijvoorbeeld de Glodok-affaire, het verzet binnen de kampen, verzet in Thailand en Birma, de rol van Indo’s buiten de kampen. We zullen in de toekomst zéker de publicaties over het Indisch verzet vervolgen.

Dit was het laatste deel van vijf artikelen over het verzet in het voormalig Nederlands-Indië tegen de Japanse bezetter.

Voor deze artikelenserie heb ik publicatierechten verleend aan NICC Magazine. Humphrey de la Croix.

           10897234678?profile=originalDe huidige status ACTW66 - project;  met de promotie - campagne werden er ruim 16 .000 mensen bereikt van de beoogde doelgroep van 70.000. Ruim 15.000 hebben inmiddels getekend,  en  3000 mensen hebben toegezegd te willen doneren.  Akkoord is bereikt met advocaten die namens de 60.000 gedupeerden de Nederlandse staat gaat aanklagen, inmiddels loopt de stroom donaties, maar nog onvoldoende !

 

Wij staan  de maand  oktober/november met ICM stands op de Pasar Malam rabanthallen in Den Bosch, Pasar Malam Rijswijk en in Leek. Hier kunt  U deze  ook U inschrijven als deelnemer van claim-organisatie ACTW-66.  U ontvangt dan ook het boek "Rapport uitbetalen traktaat van Wassenaar". Dit rapport heeft geen 1,8e miljoen gekost zoals de Indische NIOD -rapporten,

Uw donatie/bijdrage kunt U storten op Rabo rekening NL41 RABO 03977255 07  ten name van F.Schwab / ICM Online onder vermelding van donatie ACTW 66 - Traktaat van Wassenaar . Wij hebben uw donatie hard nodig voor de uitvoeringskosten van de regeling tot compensatie, welke de Nederlandse Staat bewust 51 jaar heeft nagelaten, teneinde ons werk  verder af te kunnen maken\

ICM 13.1016

Lees verder…

10897338887?profile=originalMinister Koenders zet deur naar nieuw Indië-onderzoek op een kier            Door:  Raoel du Pré

Voor het eerst zette het Kabinet bij monde van oud-Minister Koenders van Buitenlandse Zaken de deur toch op een kier naar een nieuw onderzoek inzake de uitwassen van het Nederlandse militaire optreden in voormalig Nederlands-Indië. Koenders “sluitte geen enkele optie uit”. Dit naar aanleiding van het verschenen boek van Rémy Limpach “De brandende kampongs van generaal Spoor”.

Limpachs tussentijdse bevindingen leidden al eerder tot het stellen van vragen in de Tweede Kamer.    D66 en SP wilden een breed en allesomvattend onderzoek, maar Premier Rutte wilde daar tot nu toe niet op reageren. Nu Limpachs boek verschenen is, benadrukte oud- minister Koenders dat “het Kabinet snel, maar zorgvuldig zal reageren. Het is een gevoelige periode, waarin van veel kanten geweld is gebruikt. Als we andere landen aanspreken op hun geschiedenis, moeten we zelf er ook goed mee omgaan. Daarom moet er een zorgvuldige reactie komen”.

Ook minister Hennis van Defensie zegt “dat het Kabinet niet voor het verleden zal weglopen”. Wel voegt zij eraan toe dat ook volgens Limpach het merendeel van de Nederlandse militairen niet bij extreem geweld betrokken was. Tijdens de onafhankelijkheids-oorlog van Indonesië kwamen naar grove schattingen honderd-duizend Indonesiërs en ruim  vijfduizend Nederlanders om het leven.

 

 

___________________________  

ICM 27.10.16      

Lees verder…

10897374492?profile=original

Hans Moll – "Indië-onderzoek is partijdig"

Eén van de onderzoekers wil Nederlandse straten en pleinen vernoemen naar Soekarno

Door: Hans Moll , 15:20, 13 september 2019

DEN HAAG (13 september 2019) - Het grote onderzoek naar geweld tijdens de dekolonisatie van voormalig Nederlands-Indië (1945-1950) ligt steeds meer onder vuur. Vooral de eenzijdigheid van het onderzoek, dat wordt uitgevoerd door KITLV, NIMH en NIOD, en de antikoloniale sfeer er omheen stuit velen tegen de borst. Frank van Vree, directeur van het NIOD en het onderzoeksprogramma, noemt de kritiek ‘voorbarig’. De aanwijzingen dat het onderzoek partijdig is stapelen zich desondanks op.

Het grote onderzoek naar geweld tijdens de dekolonisatie van voormalig Nederlands-Indië (1945-1950) ligt steeds meer onder vuur. Vooral de eenzijdigheid van het onderzoek, dat wordt uitgevoerd door KITLV, NIMH en NIOD, en de antikoloniale sfeer er omheen stuit velen tegen de borst. Frank van Vree, directeur van het NIOD en het onderzoeksprogramma, noemt de kritiek ‘voorbarig’. De aanwijzingen dat het onderzoek partijdig is stapelen zich desondanks op.

Nieuw dieptepunt is het recente pleidooi om in Nederland straten en pleinen te vernoemen naar Soekarno. De suggestie komt van Anne-Lot Hoek, een van de ‘zelfstandige’ historici bij het Indië-onderzoek. Soekarno is niet alleen de man die de Indonesische onafhankelijkheid uitriep, maar tijdens de Tweede Wereldoorlog ook een van de spilfiguren in de collaboratie met Japan. Hoek moet op de hoogte zijn van deze feiten. Toch serveert zij oud-militairen, die de vergelijking maakten met NSB-er Anton Mussert, af als mensen met een door emotie gedreven mening.

De opstelling van Hoek is op z’n zachtst gezegd onhandig, want van iemand die betrokken is bij gevoelige materie als de onderhavige zou een meer diplomatieke opstelling mogen worden verwacht. Hoek is binnen het onderzoek hierin echter allerminst uniek. Van meet af aan is er kritiek, onder andere omdat de onderzoekers het niet-problematisch ervaren om koffie te drinken met Bersiap-ontkenners.

Dit is overigens niet geheel verwonderlijk, want ondanks hevige kritiek vanuit diverse hoeken valt over die bloedige periode op de officiële onderzoekswebsite nog steeds te lezen dat dit een periode was waarover ‘veel onduidelijkheden en mythes‘ bestaan. Wat moeten al die hoogbejaarde overlevenden en nabestaanden van Indonesische gruweldaden wel niet denken? Als het aan de onderzoekers ligt waren de militaire operaties gedurende de jaren 1945-1950 vooral een ‘poging tot herbezetting‘. De officiële opdracht van de Nederlandse militairen om (ook) de orde en vrede te herstellen moet u maar vergeten.

Volgens Hoek is het ontbreken van straten en pleinen die vernoemd zijn naar Soekarno ‘symptomatisch voor het pijnlijke onbegrip dat in Nederland nog steeds geldt voor de betekenis in Indonesië van de onafhankelijkheid, die na een langdurige strijd op 17 augustus 1945 door Soekarno en Hatta werd uitgeroepen’. De onderliggende boodschap is dat overlevenden, veteranen, nabestaanden en andere kritische betrokkenen het dus gewoon allemaal nog niet zo goed begrijpen. Het heeft er echter alle schijn van dat juist de onderzoekers maar weinig begrip hebben voor wat zich in de archipel allemaal heeft afgespeeld.

Het pleidooi van Hoek lijkt een product van de, bij het onderzoek inmiddels breed gedeelde, antikoloniale Weltanschauung. Daaruit kan de automatische reflex, om het Indonesische geweld tegen Nederland steevast binnen de strijd om onafhankelijkheid te plaatsen evenals het propageren van exclusief Indonesisch slachtofferschap, worden verklaard. Dat er opportunisten, bandieten, criminelen en gewoon ‘slechte volk’ tussen de plunderende, verkrachtende, martelende en moordende Indonesiërs zat, is iets wat de onderzoekers zich maar moeilijk lijken te kunnen voorstellen. Noch dat tenminste een deel van de Bersiap- plegers van hogerhand werden aangestuurd.

Een rehabilitatie van Soekarno, door hem te eren met een straatnaam, is dan ook eenzijdig en een provocatie jegens al zijn slachtoffers. De collaborerende rol van Soekarno tijdens de Japanse bezetting is nog lang niet voldoende onderzocht. Ook onder zijn eigen bevolking vielen tienduizenden doden, vooral onder de onder zijn verantwoordelijkheid geronselde dwangarbeiders, Romoesja’s, en Indonesische hulpsoldaten, de Heiho’s. In Indonesië zijn die allang vergeten, maar moeten wij dat dan ook doen?

Al met al rijst de vraag of iemand die spreekt van ‘pijnlijk onbegrip’ in Nederland voor de rol van Soekarno bij de Indonesische onafhankelijkheid en tegelijkertijd al de slachtoffers van hem gemakshalve vergeet, wel onpartijdig genoeg is om mee te werken aan een wetenschappelijk onderzoek naar: ‘Onafhankelijkheid, dekolonisatie, geweld en oorlog in Indonesië 1945 – 1950′.

Bron:

Lees verder…

10897339098?profile=original

Komt  tv-programma Gouden jaren Indonesië weer terug op omroep MAX ? 

Ben Cramer, Johnny Rep, Laurens van Rooyen, Noraly Beyer, Sandra Reemer, Carry Tefsen, Willeke van Ammelrooy en Penny de Jager waren te zien in het nieuwe tv-programma Gouden jaren: Indonesië. Dit maakte Omroep MAX  destijds  bekend op de najaarspresentatie in Amsterdam. Wij zijn nu ook weer beland najaarspresentatie.

In het TV - programma reisden de acht landgenoten op leeftijd voor een lang verblijf naar Yogyakarta, de culturele hoofdstad van Indonesië. Vanuit een traditioneel onderkomen beleven, ervoeren en proefden zij het authentieke Indonesië.

De acht wilden op het eiland Java met name te weten komen hoe hun leeftijdsgenoten leven, wonen en werken. Ze vroegen zich ondertussen af of het een plek is waar ze zich thuis konden voelen en wat ze verwachten van hun eigen gouden jaren. Veranderde dat verwachtingspatroon na de ervaringen in Yogyakarta?

Acht bekende landgenoten op leeftijd reizen voor een lang verblijf naar Yogyakarta, de culturele hoofdstad van Indonesië.

zie link https://www.maxvandaag.nl/programmas/tv/gouden-jaren-indonesie/


Lees verder…

10897336693?profile=originalNederlandse onderzeeër K-XVII signaleerde Japanse Oorlogsvloot 

                                 Tien dagen voor de aanval op Pearl Harbor

 

Op 28 november 1941, om vijf minuten over twaalf in de middag, nadert de Nederlandse onderzeeër de positie op 43.30 NB en 155.20 OL op de Stille Oceaan. Het voer onder bevel van luitenant-ter-zee Besançon ongeveer 280 zeemijl ten noordoosten van de Japanse Takan-baai. Daar ontdekte men een grote vloot van Japanse oorlogsschepen, dat een zigzag-koers volgt. Berekeningen wezen uit dat deze koers in rechte lijn 88 graden bedraagt en de oorlogs-vloot zal voeren naar het 800 mijl verderop gelegen Hawaii en de Amerikaanse marinebasis Pearl Harbor.

 

In de avond van 7 december 1941 is de K-XVII met man en muis in de Stille Oceaan vergaan ten gevolge van sabotage door de Britse geheime dienst. De enige zonde die de Nederlanders hadden begaan, was hun ontdekking dat de Japanse vloot onderweg was naar Pearl Harbor.

 

Dit nieuws moest doelbewust achtergehouden worden, om er zeker van te zijn dat de Amerikanen bij de wereldoorlog betrokken werden. Men achtte het van essentieel belang dat de Nederlanders dit geheim mee-namen in hun zeemansgraf.

Aldus Sir Christopher Creighton, een ex-officier van de Britse geheime dienst (sectie M), die volgens zijn eigen zeggen de K-XVII persoonlijk heeft opgeblazen op gezamenlijk bevel van Churchill en Roosevelt en met nood-zakelijke, moeizaam verkregen toestemming van koningin. Nadat de K-XVII was vernietigd, heeft Creighton de Koningin persoonlijk verslag uitgebracht.

Creighton’s verhaal

Ik realiseer mij dat u dit verhaal niet zult willen geloven. Het enige dat ik u kan zeggen, is dat ik mijn best heb gedaan de waarheid te vertellen over een operatie die meer dan vijftig jaar geleden heeft plaatsgevonden en waarvan - zoals gebruikelijk in dit soort zaken – slechts zeer weinig documenten bewaard zijn gebleven. Ik moet eraan toe-voegen dat mijn fantasie bijzonder gebrekkig is. Ik had het verhaal met geen mogelijkheid kunnen verzinnen en zou niet weten     hoe ik aan de gedetailleerde technische gegevens had moeten komen. Integendeel, ik moest    op mijn eigen herinneringen vertrouwen en op de officiële rapporten van mij en mijn collega's, die na de gebeurtenis werden geschreven. Tijdens en na de Tweede Wereldoorlog vereiste mijn werk als geheim agent de hoogste mate van vertrouwelijk-heid, en ofschoon Sir Winston Churchill en Lord Mountbatten mij zwart op wit toestemming hebben gegeven mijn verhaal te vertellen, heb ik hun moeten beloven daarmee te wachten tot na hun overlijden.

Desondanks heb ik bepaalde incidenten niet aan het papier kunnen toevertrouwen, deels in het belang van mensen die worden genoemd, deels om tegemoet te komen aan de wensen van een aantal belangrijke Europese politici.

Nogmaals, dit is mijn persoonlijk verhaal; u mag het geloven of niet. Want net als Aristoteles    ben ik slechts in de waarheid geïnteresseerd en niet in wat mensen geloven.

Het besluit om de Nederlandse onderzeeër K-XVII te vernietigen, werd om de volgende redenen genomen. Op 28 november 1941, toen luitenant-ter-zee Besançon de Japanse vloot in zicht kreeg, die zich kennelijk in de richting van Pearl Harbor begaf, seinde hij onmiddellijk een gecodeerd bericht naar het Britse marine-opperbevel in het Verre Oosten. Daaronder opereerden ook de Nederlanders. De boodschap werd onderschept door de afdeling cryptologie van de sectie M in Singapore. Binnen enkele uren arriveerden kopieën van het bericht in Washington, uitsluitend bestemd voor generaal Donovan persoonlijk, en in Londen, bij majoor Desmond Morton. Beiden lichtten hun respectieve chefs in, Roosevelt en Churchill. Deze vier personen wisten al dat Japan van plan was Pearl Harbor aan te vallen en hadden gebeden dat er niets tussen zou komen.

In die tijd nam tachtig procent van de Amerikaanse bevolking een bijzonder isolationistische positie in en was ze sterk gekant tegen een oorlog met Japan of met Duitsland.

Mocht Roosevelt Japan de oorlog verklaren zonder dat er enig Amerikaans doel was aangevallen, dan was de kans groot dat hij zou moeten aftreden. Omgekeerd, wanneer Amerika zich afzijdig   zou houden - zo concludeerden Morton en Donovan - zouden de Japanners vrij spel hebben en ongehinderd India, Australië, Nieuw-Zeeland en tal van andere landen in de Stille en Indische Oceaan kunnen bezetten. Het zou waarschijnlijk onmogelijk zijn om die landen in een later stadium te bevrijden. Bovendien hadden de Britten en hun bondgenoten de hulp van Amerika hard nodig       in hun strijd tegen Duitsland. Wanneer de Japanners Pearl Harbor aanvielen, was het zeker dat Amerika zich in de oorlog zou mengen.

Maar wanneer de Britse en Amerikaanse leiders van de komende aanval op de hoogte waren, waarom waren de Amerikaanse strijdkrachten in Pearl Harbor dan niet in paraatheid gebracht? En waarom kregen de Amerikaanse oorlogs-schepen niet het bevel uit te varen? Op zee waren zij toch veel veiliger en konden zij terug-vechten? Volgens deskundigen had de marinebasis toch met succes verdedigd kunnen worden?

Het antwoord op de vraag waarom er dan niets gebeurde, is eenvoudig. Op Hawaii bevonden zich vele duizenden Japanse emigranten. De meesten stelden zich bijzonder loyaal op ten opzichte van hun nieuwe vaderland, maar anderen hadden voor Japan gespioneerd.

Bovendien bruiste het Japanse consulaat-generaal van de activiteiten. Wanneer de basis in paraatheid was gebracht, zou het Japanse oppercommando dit binnen een paar uur hebben geweten. De aanval zou zijn afgelast door keizer Hirohito, die erop stond dat het een complete verrassing zou zijn. Roosevelt zou geen aanleiding hebben gehad om Amerika bij de oorlog te betrekken, en dat zou rampzalig zijn voor de Geallieerden.

Wat dit alles te maken had met de K-XVII, zal duidelijk zijn. Wanneer bekend was geworden dat Roosevelt en Churchill van de aanval op Pearl Harbor afwisten en niets hadden gedaan om die te voorkomen, zou niet alleen hun carrière ten einde zijn geweest, maar zou waarschijnlijk ook de hele alliantie uiteen zijn gevallen. Dan hadden de Japanners vrij spel en konden zij de halve wereld veroveren en plunderen.

Zodra het bericht van de onderzeeër was ontvangen, werd de hele affaire omgeven met    een muur van absolute geheim-houding. De K-XVII kreeg de opdracht terug te keren naar de basis in Singapore om brandstof te bunkeren. De onderzeeër mocht niet de haven ingaan en in zijn verdere berichtgeving in geen geval toespelingen maken op de Japanse vloot.

Onder de naam van luitenant-ter-zee Paul Hammond, een van mijn schuilnamen, die op de naam-    en ranglijst van Britse marine-officieren voorkwam, reisde ik (Creighton) met een Berwick-vliegboot met speciale extra brandstoftanks via Nova Scotia, San Francisco en het eiland Wake naar de Noordelijke Marianen, waar ik mij de volgens afspraak op 6 december 1941 aan boord van de K-XVII begaf.

In dat stadium van de oorlog opereerden de Nederlandse onderzeeërs in het Verre Oosten onder het Britse marine-opperbevel, en ik was in het bezit van volmachten van het hoofd onderzeebootdienst, admiraal Sir Max Horton, de opperbevelhebber van de vrije Nederlandse marine in Londen en van koningin Wilhelmina, die destijds resideerde in Reading Berkshire. Deze volmachten gaven mij de autoriteit om luitenant-ter-zee Besançon operationele opdrachten te geven in naam van de Britse admiraliteit, hoewel niemand van hen enig idee had waarvoor ik deze autoriteit wilde gebruiken. Dat gold ook voor luitenant-ter-zee Besançon.

Bij een van de kleine Marianen, net ten zuiden van Pagan en ongeveer achthonderd zeemijl ten zuiden van Japan, werden er kratten uit de Berwick-vliegboot overgeladen in de onderzeeër. De bemanning kreeg te horen dat er kerstcadeautjes van hun collega's in Engeland in zaten. De meeste kratten bevatten inderdaad jenever, whisky, bier, champagne en andere kerstmisspullen. Maar in één krat zat cyanidegas en in twee andere kratten explosieven en ontstekingsmechanismen met tijdschakelaars.

Ik wachtte op een gecodeerd radiosignaal. Mocht de Japanse vloot haar aanval op Pearl Harbor afbreken, dan zou mijn operatie voorlopig overbodig zijn en afgelast worden.

De volgende dag, op zondag 7 december 1941, kreeg ik bevel om de operatie voort te zetten. De Japanners hadden Pearl Harbor aangevallen.

Die avond verliet ik de K-XVII en ging ik terug naar de Berwick. Een half uur later kwam het dodelijke cyanidegas vrij en was te zien hoe de bemanning trachtte uit de onderzeeër te ontsnappen. Even later explodeerde het vaartuig en zonk. Ik stelde vast dat er geen overlevenden waren.

Christopher Creighton

Londen, augustus 1996

 

Epiloog

Volgens het Nederlands Instituut voor Maritieme Historie lag de K-XVII op 28 november 1941 in Soerabaja en waren er tot 21 december 1941 nog radio-contacten met de K-XVII en andere boten van de toenmalige vloot in het Verre Oosten.

Geconfronteerd met deze feiten heeft Creighton nog eens duidelijk gemaakt hoe de Britse geheime dienst te werk ging.

Creighton:

Bij de val van Singapore zijn veel documenten verloren geraakt. Alles wat gered werd - logboeken en andere stukken van onderzee-boten en oorlogsschepen - werd naar Engeland gebracht. De overgebleven documenten van de K-XVII werden in het grootste geheim verzameld in het huis van koningin Wilhelmina in Reading, onder beheer van de chef-staf van de Nederlandse Marine en van de geheime dienst van de Britse Marine, in de persoon van commander Flemming.

 

De dossiers werden herschreven, samen met die van andere schepen en onderzeeboten om aan te tonen dat de K-XVII nooit slachtoffer van een aanslag kon zijn geweest.

Mag ik er nogmaals op wijzen dat daar in Reading alleen Flemming en koningin Wilhelmina het echte verhaal kenden - de anderen werd

verteld dat de K-XVII betrokken was geweest bij een geheime missie waar nu eenmaal een dekmantel voor nodig was. Er zijn nogal wat dekmantels gecon-strueerd om deze misdaad aan  het oog te ontrekken. Een van de gemakkelijkste ervan was het uitzenden van radiosignalen, die zogenaamd afkomstig waren van de K-XVII, maar in werkelijkheid van een fake radiostation. In de oorlogvoering van de marine werden dergelijke trucs regelmatig toegepast.

Waar we hiermee te maken hebben zijn mensen, historici, zowel in Londen als in Den Haag, die er in 1941 niet bij waren en die het moeilijk te accepteren vinden dat hun gegevens niet kloppen. Ik was erbij, ik weet wat er gebeurd is. De K-XVII werd opgeblazen op gezamenlijk bevel van Churchill en Roosevelt en met noodzakelijke, zeer moeizaam verkregen toestemming van koningin Wilhelmina. Op haar verzoek heb ik persoonlijk aan de koningin in Reading verslag uitgebracht.

10897264495?profile=original

ICM 26.10.16

Lees verder…

Ex-president B.J. Habibie overleden

Ex-president B.J. Habibie overleden
10897416684?profile=original

JAKARTA De voormalige Indonesische president Bacharuddin Jusuf Habibie is in een militair hospitaal in Jakarta overleden. Hij is 83 jaar oud geworden, meldden staatsmedia. Habibie overleed aan hartkwalen, aldus zijn familie.

Habibie was de derde president van het land en bekleedde die functie slechts korte tijd. Hij volgde in mei 1998 de autoritaire president Suharto op en liberaliseerde de pers en de politiek in de aanloop naar vrije verkiezingen.

Habibie geldt als de man die de overgang leidde van het regime van de militair Suharto naar de democratische stembusgang in juni 1999. Die betekenden voor hem ook het einde van zijn presidentschap.

President Joko Widodo is zelf naar het militaire ziekenhuis gegaan om de familie te condoleren.

Habibie was nog een van de Indonesische leiders die waren opgeleid in Nederland. Hij volgde in de jaren vijftig een opleiding tot vliegtuigbouwkundige in Delft

Lees verder…

10897337056?profile=originalNederland waste de handen schoon tijdens en na de koloniale oorlog             Door:  Edwin Ruis

Excessen of toch structureel extreem geweld? Het officiële Nederlandse regeringsstand-punt sinds 1969 is dat er in voormalige Nederlands-Indië - met uitzondering van de acties onder het commando van kapitein Westerling - slechts incidenteel excessen plaats-vonden. In dit baanbrekende boek bewijst de historicus Rémy Limpach juist het tegengestelde. Enkele weken geleden werd zijn proefschrift: ‘De brandende kampongs van Generaal Spoor’ gepresenteerd in Perscentrum Nieuwspoort in Den Haag. Het is een uitvoerig onderzoek naar het gebruik van extreem geweld door militairen in Nederlandse dienst tijdens de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog van 1945 tot 1949. In dit artikel interviewt Edwin Ruis namens ‘Historiek.net’  de auteur.

Het gaat in De brandende kampongs van Generaal Spoor niet alleen over de bekende en beruchte kapitein Raymond Westerling, maar vooral ook over extreem geweld tijdens de twee zogenaamde politionele acties. Daaronder vallen niet alleen marteling en standrechtelijke executies van krijgsgevangenen, maar bijvoorbeeld ook het in puin schieten van kampongs met artillerie, zogeheten technisch geweld, waarbij veel burger-slachtoffers vielen.

Onderzoeker en historicus Rémy Limpach

 

Sinds de zogenaamde Excessen-nota van 1969 was het officiële standpunt van de Nederlandse regering dat er weliswaar wat incidentele ‘excessen’ hadden plaatsgevonden, maar dat er van structureel extreem geweld geen sprake was geweest. Limpach komt tot de conclusie dat het extreme geweld wel degelijk structureel van aard was.

Daarvoor baseert hij zich op zeven case studies, honderden andere geweldsdaden en uitspraken van betrokkenen. Edwin Ruis sprak namens Historiek met Limpach over zijn zeer baanbrekende onderzoek:

Hoe ben je bij dit onderwerp terecht gekomen? Maakte het feit dat je een Nederlander en Zwitser bent het makkelijker om als ‘neutrale’ historicus dit hete hangijzer aan te pakken?

Het was een combinatie van interesse in koloniale en militaire geschiedenis en vooral mijn deels Nederlandse komaf en toeval. Het onderwerp boeide mij omdat ik het belangrijk, onderbelicht en nog steeds actueel vond, dus heb ik het opgepakt. Ja, ik heb zowel de Zwitserse als de Nederlandse nationaliteit maar ik denk niet dat het daardoor makkelijker werd. Een Groninger of Rotterdammer had dit onderzoek net zo goed kunnen doen.

Heel veel mensen vinden de onthullingen in jouw boek schokkend. Waarom doen wij Nederlanders vaak alsof onze oorlogen schoner zijn dan die van anderen?

Dat weet ik ook niet precies. Iedere natie heeft moeite met zwarte pagina’s uit de eigen geschiedenis. De Duitsers zijn een voorbeeld hoe je met een besmet verleden kan omgaan. Nederland heeft lange tijd een zelfbeeld gekoesterd van een in inter-nationaal perspectief voorbeeldige kolonisator die in ‘zijn’ Indië een progressieve en ‘Ethische Politiek’ voerde en daarbij militair geweld met chirurgische precisie inzette. Onderzoek in de laatste decennia heeft deze zienswijze als mythe ontmaskerd. Ook over de rol    van Nederland in de Tweede Wereldoorlog bestond na 1945 lange tijd een simpel zwart-wit-narratief van het Nederlandse volk – in tegenstelling tot de foute Duitse bezetter. Dit beeld is door historici, journalisten en schrijvers al langere tijd bijgesteld en heeft inmiddels plaats gemaakt voor een meer genuanceerde terugblik. Hetzelfde mechanisme blijkt nu bij de beoordeling van de grimmige dekolonisatieoorlog in Indonesië plaats te vinden – al is mijn boek niet het eerste en enige dat in dat opzicht kritische kanttekeningen plaatst, denk alleen al aan de studie ‘Ontsporing van geweld’ van Van Doorn en Hendrix uit 1970.

Aankomst van een nieuwe lichting Nederlandse militairen in voorm. Nederlands-Indië

 

Hoe verhoudt deze historie zich tot andere oorlogen uit het verleden? Is wat er is gebeurd niet ‘gewoon’ voor oorlog?

We hebben het over de grootste Nederlandse gevechtsmissie ooit, alleen dat is uit Nederlands perspectief al heel bijzonder. Uitlatingen als ‘Er zijn geen schone oorlogen’ of ‘waar gehakt wordt vallen spaanders’ zijn voor mij dooddoeners die een discussie in de kiem smoren. Natuurlijk schuilt in die gezegden wel een kern van waarheid maar dat is geen reden om niet stil te staan bij de dynamiek en de drijfveren die een deel van de Nederlandse militairen ertoe bracht om er extreem geweld zoals moord, marteling en brand-stichting toe te passen. Ik maak in mijn boek enkele vergelijkingen met zowel de Atjeh-oorlog als met het Britse optreden in Indonesië in 1945-1946. Daarbij heb ik enkele verschillen, maar ook talrijke overeenkomsten vastgesteld.

De Nederlandse koloniale oorlogen van voor de Tweede Wereldoorlog zijn nooit zacht-zinnig geweest, denk maar aan de zojuist genoemde Atjeh-oorlog. Was dit eigenlijk geen ‘business as usual’?

 

Er bestaat bij het KNIL inderdaad een traditie van extreem geweld. De militaire leiders hebben, zo stelt historicus Petra Groen, bij de koloniale veldtochten angst en terreur doelbewust als strategisch wapen ingezet. Het KNIL bezette na 1945 alle sleutelposities in de Nederlandse krijgsmacht in de Oost – en dat had zeker gevolgen voor de geweldontplooiing in de oorlog tegen de Republiek. Dus in bepaald opzicht was het inderdaad ‘business as usual’. Dat is trouwens ook de titel van een artikel dat ik schreef voor een Engelstalige bundel uit 2014. Daarin concludeer ik dat de Nederlandse geweldpleging tijdens de Indonesische onafhankelijk-heidsoorlog veel meer, zeker meer dan Nederland lange tijd wilde onderkennen, lijkt op de geweld-

toepassing van andere koloniale mogendheden zoals de Fransen, Britten, Belgen en Portugezen – om slechts enkele landen te noemen.

 

Affiche uit de collectie van KITLV

 

Wat dreef de gemiddelde Nederlandse soldaat? Wat was er nodig om van hem een potentiële oorlogsmisdadiger te maken?

De gemiddelde Nederlandse soldaat dacht voor een goede zaak te strijden. Hij dacht dat hij in de archipel zou worden onthaald zoals de Britten, Polen en Canadezen in Nederland in 1944-1945. De jonge militairen raakten snel gedesillusioneerd en moesten zich staande houden in een uitputtende, langdurige en grimmige guerrillaoorlog. Een van de hoofdoorzaken voor extreem geweld was dat de legerleiding een te optimistische en te riskante strategie ontwierp. Deze strategie was gebaseerd op onderschatting van de tegenstander en over-schatting van eigen kracht, terwijl de krijgsmacht met een chronisch troepentekort kampte om de te ambitieuze doelen te realiseren. De troepen moesten daardoor te grote en te dicht bevolkte gebieden beheersen die voor      de  guerrilla  uitermate  geschikt

waren. Veel militairen raakten door de slopend lange patrouilles en het gebrek aan rust uitgeput, zodat ze een kort lontje kregen of uitvielen. Van hen werd door generaal Spoor in feite het onmogelijke gevraagd. Omdat veel afgematte eenheden de problemen bij de gebieds-beheersing niet met normale militaire middelen de baas konden worden, was de stap naar het  met wederrechtelijke methodes proberen klein en verleidelijk.

Het merendeel van de Nederlandse soldaten gedroeg zich keurig en had niets met oorlogsmisdaden en stand-recht te maken. Wat was het percentage dat zich te buiten ging aan extreem geweld? Wat was de achtergrond van hen die zich hier wel schuldig aan maakten?

Ik kan geen harde cijfers geven, dat laten de bronnen niet toe. Veel extreem geweld werd in de doofpot gestopt en is daardoor niet te traceren. Ik heb voor een kwalitatief onderzoek gekozen. Voor mij zijn bijvoorbeeld uitspraken van auditeurs-militair of bestuursambtenaren belangrijk die vaststellen dat extreme gewelddaden in hun sectoren schering en inslag waren. Dat heeft toch wel enige bewijskracht. Collega-historicus Gert Oostindie heeft op basis van analyse van memoires onlangs geschat dat het aandeel Nederlandse militairen met schone handen rond 80 procent ligt. Wat de daders betreft lijkt er geen verband te bestaan met specifieke achtergronden, iedereen en elk legeronderdeel kon in potentie over de schreef gaan – al gebeurde dit vooral bij gevechtseenheden die met de rug tegen de muur stonden, wat vooral in het laatste en bloedigste oorlogsjaar 1949 het geval was. Of militairen wel of niet over      de schreef gingen hing onder andere van hun vorming, de omstandigheden, het gezag en mentaliteit van hun commandant en de eigen persoonlijkheid af.

Speelden oorlogservaringen of –trauma’s opgedaan onder de Duitse of Japanse bezetter nog een rol? Heeft de Tweede Wereldoorlog de lat voor het gebruik van geweld niet eerder lager, dan hoger gelegd?

Die speelden zeker een rol en die ervaringen legden dan ook de lat inderdaad lager. Het meest in het oog springt dit bij de oud-krijgsgevangenen van het KNIL. Zij hadden van 1942 tot 1945 drieënhalf jaar Japanse krijgs-gevangenschap overleefd en zeer velen van hen waren daardoor getraumatiseerd en labiel.

Bovendien waren velen op wraak uit voor gruwelen die Indonesische nationalisten tijdens de Bersiap-periode (najaar 1945-voorjaar 1946) op Nederlanders, Indische Nederlanders, Ambonezen, Chinezen en pro-Nederlandse Indonesiërs hadden gepleegd, onder wie hun eigen families. Deze mannen kregen een geweer in handen gedrukt en werden zonder veel voorbereiding en selectie weer in dienst genomen. Dat zij daarbij ook extreem geweld zouden toepassen hadden Den Haag en Batavia kunnen voorzien. Maar ook bij de        vele oorlogsvrijwilligers van de Koninklijke Landmacht (KL) speelden de oorlogservaringen van 1940-1945 een rol. Vele van deze militairen hadden een achtergrond in het verzet, waar eigenrichting schering en inslag was geweest en diefstal soms als daad van verzet gold. Zij hadden grote problemen met de discipline en de conventies van Genève stonden niet hoog in hun vaandel. Dit had impact op hun geweldpleging in de archipel.

Onder Nederlandse militairen worden ook de Nederlandse kolonialen, Indo’s en inlandse militairen van het KNIL gerekend. Waren zij als ‘locals’ meer of juist minder bloed-dorstig dan hun collega’s en leidinggevenden uit Nederland zelf?

Het aandeel van de KNIL-militairen was zonder twijfel groot. Maar ook hier kunnen geen harde cijfers worden gegeven. Wel staat vast dat voor KNIL-militairen in sociaaleconomisch opzicht veel meer op het spel stond dan voor hun blanke collega’s van de KL uit Nederland. Bovendien moesten zij in het geval van een Nederlandse nederlaag een bijltjesdag vrezen. Mede daardoor vochten zij vaak bijzonder fel. Anderzijds gaven   zij bij gevechtsacties vaak de voorkeur aan een zogeheten directe methode, lees de frontale aanval op de tegenstander met getrokken klewang. Een KL (Koninklijke Landmacht) -getuige vergeleek dit optreden van zijn KNIL-collega’s treffend met een zwerm op de tegenstander duikende agressieve bijen. De KL-eenheden en de Mariniersbrigade gaven daarentegen meestal de voorkeur aan de indirecte methode, lees eerst inleidende beschietingen met zware wapens als artillerie en vliegtuigen. Deze beschietingen waren vaak erg onnauwkeurig en niet zelden ook willekeurig. Daarbij kwamen talrijke Indonesische burgers om het leven. Bovendien pleegden KL-militairen ook structureel extreem geweld tegen gevangenen. Daar komt nog bij dat in enkele gevallen zoals bij de moord op 16 gevangenen in Malang in maart 1949 KL-commandanten KNIL-manschappen de opdracht gaven het ‘vuile werk’ voor hen op te knappen. Al met al moet men dus heel voorzichtig zijn met generaliserende uitspraken over het aandeel van de KNIL-militairen aan de Nederlandse ontsporingen.

Heb je ook contact met nog levende veteranen gehad?

Ja, ik heb met enkele veteranen gesproken. Deze hadden naar eigen zeggen echter geen bloed aan hun handen. Maar een van hen,   de    kort  geleden  overleden  

voormalig militair jurist Herman Burgers, is van ambtswege wel met vele extreme gewelddaden in aanraking gekomen.

 

Wat vond je het moeilijkste aan dit onderzoek?

Ik vond het moeilijk het grote aantal bronnen te overzien en op een goede manier te laten spreken. Op persoonlijk vlak was het niet altijd even makkelijk     de details van Nederlandse, Indonesische, Britse of Japanse gruwelen te verwerken.

Wat wil je bereiken met dit onderzoek en het resulterende boek?

Ik wil een bijdrage leveren aan   de waarheidsvinding inzake de Nederlandse geweldplegingen gedurende de dekolonisatieoorlog. Ik vind het belangrijk dat iedere natie zijn geschiedenis kent. En iedere natie heeft moeite met de zwarte pagina’s uit zijn eigen geschiedenis.

http://historiek.net

Rémy Limpach – De brandende kampongs van generaal Spoor.

€ 49,90. In de boekhandel en te bestellen bij:

https://www.boomgeschiedenis.nl

 

10897264495?profile=original

__________________

ICM  26.10.16

Lees verder…


‘Weg met de onschuld van de VOC’  
Interview met Prof. Remco Raben  Door:  Dirk Wolthekker

10897333079?profile=original

De commissie Diversiteit van de faculteit Geesteswetenschappen van de UvA (Universiteit van Amsterdam) heeft gesproken en geconcludeerd dat de verbeelding van de koloniale geschiedenis aan de UvA niet meer van deze tijd is. ‘Dat klopt,’ zegt hoogleraar Remco Raben. ‘Onze wetenschappelijke wereld is zich niet goed bewust van de wortels van onze eigen wereldvisie.’

 

Wat moeten we aan met de bewindhebberszaal van het Oost-

Indisch Huis, de zaal waar de directie van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC), de Heren XVII, ooit zetelde. In het pand zetelt nu de Faculteit der Geesteswetenschappen.

Er wordt geregeld vergaderd in de voor-malige bewindhebberszaal met koloniale platen aan de wand. ‘De Heeren XVII-kamer wordt zonder verdere problematisering van     de koloniale geschiedenis gebruikt en dat is pijnlijk,’ schrijft de commissie Diversiteit in haar eindverslag.

 

Remco Raben, bijzonder hoog-leraar koloniale en postkoloniale literatuur- en cultuurgeschiedenis, vindt dat er in ieder geval over gesproken moet worden. ‘Het Oost-Indisch Huis wekt nu een  onschuldige en gedepolitiseerde indruk, maar het pand en in het bijzonder de bewindhebberszaal, heeft een beladen geschiedenis. Die moet je niet wegpoetsen, maar juist benoemen. Het Oost-Indisch Huis was het epicentrum van een handelsimperium waar veel  geld  werd  verdiend,  maar

 

  

De Heren XVII-kamer van het Oost-Indisch Huis                 Het schitterend gerestaureerde Oost-Indisch Huis                                                         

 

waarmee ook de slavernij en de uitbuiting gemoeid waren.’

 

Wat nu? Moet de UvA de bewindhebberszaal ontdoen van de koloniale erfenis?

‘Dat zou ik niet zeggen. We moeten niet als een stel iconoclasten alle beelden uit de koloniale geschiedenis omver willen trekken. Die geschiedenis hoeven we niet te ontkennen, maar je moet wel wat doen met historische relicten die een symbolische waarde krijgen, zeker wanneer die voor sommigen ongemakkelijk of kwetsend is. En dat gebeurt niet.’

 

Dat gebeurt toch niet met opzet?

‘Er zit veel automatisme in de manier waarop wij onze geschiedenis presenteren. Daar moeten we nu echt aan gaan werken. Er wonen hier heel erg veel mensen van Surinaamse, Antilliaanse en Indonesische afkomst. Die herkennen zich niet in onze presentatie van de geschiedenis en kunnen zich daardoor gemakkelijk buiten-gesloten voelen. Dat is precies de discussie die we momenteel voeren.’

 

Moet het Oost-Indisch Huis een andere naam krijgen?

‘Ehhhh, daar moet ik eens goed over nadenken.’ Een lange stilte volgt. ‘Ik denk het niet. Het Oost-Indisch Huis was een bestuurs-gebouw, er waren geen martel-kamers of zo. Maar je moet wel veel explicieter maken wat daar gebeurde. Weg met de onschuld van de VOC en maak het pand   en de bestuurskamer zichtbaar   en bruikbaar voor bijvoorbeeld debatten over kolonialisme.’

 

Hoe staat het met het wetenschappelijk discours rond kolonialisme?

‘Onze wetenschappelijke wereld is zich niet goed genoeg bewust van de wortels van onze wereldvisie. Daar zitten heel veel koloniale kanten aan. Dat zie je ook terug in het geschiedenisonderwijs: dat wordt als erg wit, erg mannelijk en erg eurocentrisch gepresen-teerd. Het is onze intellectuele verplichting om buiten de leidende kaders te denken. De UvA wil toch een rebelse universiteit zijn? Dan zou ik denken: zoek die spanning eens op.’

 

Dat zegt u als blanke man van middelbare leeftijd.

‘Dat klopt. Ik kan er niet veel   aan doen, maar daardoor wordt opnieuw de indruk gewekt dat er wordt gepraat over, maar zonder de mensen die het sterkst zijn geraakt door de koloniale geschiedenis. Ik ben onderdeel van het probleem.’

Bron: FOLIA, Nieuws van de UvA – Faculteit Geesteswetenschappen, Commissie Diversiteit.

___________________________

 

 10897333101?profile=original

ICM 25.10.16

Lees verder…

Japan capituleerde, maar wij wilden Indië blijven bezetten                 Door:  Marjolein van Pagee

10897333499?profile=original

Het niet helder benoemen van de koloniale context waarin WOII in Nederlands-Indië plaatshad, zet de onwetende Nederlander op het verkeerde been, betoogt Marjolein van Pagee.

Over het Nederlands kolonialisme in Nederlands-Indië is altijd veel gezwegen, toch vindt er sinds de jaren tachtig in Den Haag een jaarlijkse Indië-herdenking plaats. Wat de ‘Jappen’ nu met het Nederlands kolonialisme te maken hebben is voor de gemiddelde Nederlander lang niet altijd duidelijk. Kort door de bocht gaat de Indië-herdenking vooral over slachtofferschap. Terwijl het Nederlands kolonialisme in zijn geheel en met name de zogenoemde ‘politionele acties’ aan daderschap refereert.

Ondanks het verschil in beleving hebben deze twee zomerdagen met elkaar gemeen dat beiden nauwelijks bekend zijn.

Op 11 augustus vroeg columnist Zihni Özdil zich in NRC Handelsblad af wie hier in Nederland de heilige huisjes – wat betreft de nationale geschied-schrijving – omver durft te werpen. Hij nam het voortouw door de toenmalig minister van Oorlog voor oorlogsmisdadiger uit te maken. Bij deze durf ik het aan om een ander heilig huisje aan te wijzen. Dat is die van het slachtofferschap, in plaats van daderschap, dat hier in Nederland

Foto: Three Lions / Getty Images

nationaal herdacht wordt als het om Nederlands-Indië gaat.

De Stichting Herdenking 15 augustus 1945 herdenkt het einde van de WOII. Later dan het moederland werd de Nederlandse kolonie in Azië niet op 5 mei maar op 15 augustus bevrijd van de Japanse  overheersing.  Door  de capitulatie kwamen de Indische Nederlanders en Indo-Europeanen weer op vrije voeten te staan na jarenlang geïnterneerd te zijn geweest.

Diezelfde capitulatie zette veel Indonesiërs er toe aan om op 17 augustus de onafhankelijkheid uit te roepen. Tegen de zin van Nederland, die eerst met hulp van de Britten, het koloniaal gezag weer probeerde te herstellen.

Grootste militair project  van Nederland

Terwijl Rotterdam nog in puin    lag werden meer dan honderd-duizend militairen ingezet om het Aziatische eilandenrijk opnieuw onder de duim te krijgen. Een koloniale oorlog die onder druk van de Verenigde Naties hier eufemistisch ‘politionele actie’ heet. Pas in 1949 en tegen een afkoopsom van 4,5 miljard gulden werd Indonesië vrijheid gegund.

In de regel heeft de Indische gemeenschap minder affiniteit met Indonesische slachtoffers van Nederlandse oorlogsmisdaden. Deze groep voelt zich vooral miskend in het leed dat de Japanners hen tussen 1942 en 1945 hadden aangedaan.

 

Daarnaast voelen zij zich in de  kou gezet door de Nederlandse regering en de kille ontvangst nadien. Daarom draait het dus tijdens de herdenking vooral om het slachtofferschap en wordt er zo min mogelijk gesproken over de koloniale context waarin de ellende plaatshad. Het probleem is dat de Japanse bezetting van Nederlands-Indië geen eiland in de tijd is. Door het niet benoemen van de koloniale context waarin deze ellende plaatshad, wordt    de onwetende Nederlander op   het  verkeerde  been  gezet.  Niet

Nederland maar Japan komt tijdens deze herdenking als agressor uit de bus. Alsof het Nederlandse daderschap in Nederlands-Indië alleen voorbe-houden is aan de Indië-veteranen die tussen 1945 en 1949 naar Indië werden gestuurd.

Maar wie vertelt er op 15 augustus in Den Haag dat Nederlands-Indië als geheel een koloniaal project was waarbij de inwoners van het grote eilandenrijk al eeuwen onderdrukt werden? Een koloniaal project dat door de Japanse inval alleen is onderbroken om na de capitulatie weer opnieuw voort-gezet te worden. Wie legt de onwetende Nederlander uit op welke manier 15 augustus niet het einde maar een voortzetting betekende van militair geweld? Hoe diezelfde slachtoffers in daders konden veranderen?

Het Indië-monument is „het symbool van strijd tegen onderdrukking en terreur” zo staat in steen gebeiteld. Dit slaat niet op de Nederlandse maar op de Japanse terreur. Sinds 1980  wordt in Den Haag jaarlijks een herdenking   georganiseerd   om    

de bekendheid rondom het slachtofferschap te vergroten. Vorig jaar waren koning Willem-Alexander en minister-president Rutte als hooggeplaatste gasten aanwezig. Maar of zij ook kransen zouden leggen als er Indonesische oorlogsslachtoffers bij aanwezig zouden zijn? Natuurlijk is een herdenking altijd selectief, je kunt niet het leed van de hele wereld herdenken, maar hier is meer aan de hand.

Als het gaat om Nederlandse oorlogsmisdaden in Indonesië zegt Rutte consequent dat hij niet in het verleden wil blijven hangen, hij wil vooruit de toekomst in. In 2013 weigerde hij om tijdens zijn bezoek de juridisch afgedwongen excuses aan Indonesische weduwen over te brengen. Dat moest een maand voorafgaand aan zijn bezoek door de ambassadeur gedaan worden. Op 15 augustus is hij opvallend genoeg wel bereid om het verleden te herdenken. Zolang   de koloniale context en het Nederlands daderschap maar niet de boventoon voert.

Sinds de rechtszaken tegen de Nederlandse Staat duiken heel regelmatig verhalen op over oorlogsmisdaden in Indonesië. De slachtoffers daarvan worden niet herdacht tijdens de Indië-herdenking in Den Haag. Alsof de Nederlandse oorlogsmisdaden in een totaal anders universum plaatsvonden dan de ellende die door het Indië-monument in Den Haag herdacht wordt.

17 augustus 1945: Indonesische Onafhankelijkheidsproclamatie.

Er heerste hongersnood en er was een gebrek aan kleding

Je hoort het vaak: oorlog is niet zwart-wit, het is niet simpelweg de goeden tegenover de kwaden. Maar voordat Nederland toe is aan nuanceren moet eerst het historisch kader helemaal recht-gezet worden. De boodschap van: wat hebben wij daar geleden en wat waren de Japanners en Indonesiërs wreed, kan niet gehandhaafd worden zolang dit slachtofferschap niet geplaatst wordt in het kader van Nederlands kolonialisme. In een land dat lijdt aan het braafste-jongetje-van-de-klas-syndroom is het gevaarlijk om in nationale herdenkingen over die periode voornamelijk stil te staan bij het Nederlands slacht-offerschap. Hoewel het juist is   dat het Indisch leed net zo goed niet tot de algemene geschied-schrijving is doorgedrongen, heeft de focus op het lijden de nationale blik op deze periode ook vertroebeld.

Elk leed is het vertellen waard, nuance is nodig, maar niet zonder dat het nationale zelfbeeld bijgesteld wordt. Daarvoor moeten heilige huisjes omver, pijnlijke verbanden gelegd. Rutte gaat in november weer naar Indonesië, het lijkt er niet op dat hij van plan is om daar bij het verleden stil te staan, zoals hij dat wel doet bij het Indië-monument in Den Haag.

In een poging om 15 en 17 augustus nader tot elkaar te brengen wil ik meneer Oesnan uit Banyuwangi herdenken. Want ook Indonesiërs hebben geleden onder de Japanse bezetting. Er heerste hongersnood, er was gebrek aan kleding. Oesnan herinnert zich dat ze alleen nog vodden en jute zakken hadden om aan te trekken. Ook zij zijn blij met de Japanse capitulatie. Wanneer Soekarno   op 17 augustus 1945 de onaf-hankelijkheid uitroept, meldt hij zich met zijn vrienden bij het Indonesische verzet om tegen de Nederlanders te vechten. Op 21 juli 1947 landt het KNIL-bataljon Gajah Merah vanuit Bali op het strand van Banyuwangi. De overmacht is veel te sterk, veel van zijn maten vinden de dood tijdens de aanval.

Als een van de weinige overlevenden wordt hij meteen gevangen gezet en vervolgens door een KNIL-soldaat met stroom gemarteld. Elektroden worden aan zijn genitaliën vastgemaakt om hem met elektrische stroom tot bekentenissen te dwingen. Juist op dat moment komt er een hogere in rang binnen, ene Van der Meer. Mogelijk heeft deze man medelijden, want hij geeft meteen opdracht om het martelen te staken en gebiedt Oesnan met hem mee te gaan. Hij geeft Oesnan een Gajah Merah-uniform en maakt hem tot zijn assistent. Desalniettemin treffen Oesnans maten een triester lot: ze worden geëxecuteerd. Hij heeft ze nooit meer gezien.

Ook dat is Nederlandse geschied-schrijving. Deze is inderdaad niet zwart-wit, maar kan niet om het koloniale karakter heen.

Dit artikel is eerder geplaatst in NRC-Handelsblad

Marjolein van Pagee is publicist en documentair fotograaf. Ze reist regelmatig naar Indonesië en woonde een half jaar in Surabaya. Sinds 2010 werkt zij aan het foto-interviewproject Kembang Kuning (Gele Bloem) waarvoor ze zowel Nederlandse als ook Indonesische getuigen interviewt over de periode 1945-1949.

10897264495?profile=original

 icm 27.10.16

Lees verder…

Afscheid Frans Leidelmeijer  van ‘Tussen Kunst en Kitsch’

10897339476?profile=original

Frans ­Leidelmeijer (74) is na 26 jaar gestopt als expert bij Tussen kunst en kitsch. Woensdag 12 oktober was zijn allerlaatste uitzending. “Ik durf wel te zeggen dat ik Nederlandse art nouveau en art deco zowel nationaal als internationaal een plaats heb gegeven.” 

Ik word 75 volgend jaar, een mooi moment om ­afscheid te nemen en het stokje aan een nieuwe generatie over te dragen”, vertelt Frans Leidelmeijer in zijn fraaie Amsterdamse appartement. Toch was het een vreemde gewaar-wording, die laatste opnamedag afgelopen mei in Oostende. “Ik hoopte natuurlijk wel dat er een bijzonder voorwerp langs zou komen dat ik aan tafel bij Frits (Sissing) kon laten zien. Gelukkig ­gebeurde dat: een tafeltje van   de Italiaanse ontwerper Carlo Bugatti. Nadat ik daar wat over had verteld, maakte Frits bekend dat het mijn laatste uitzending was. Iedereen in het publiek reageerde vol ongeloof.

Bos bloemen

Ik kreeg een bos bloemen en heb voor de camera een dankwoord uitgesproken. ’s Avonds hebben we met de hele ploeg gedineerd. Daarna was er een dj en hebben we heerlijk gedanst. Tussendoor

Frans Leidelmeijer was overal een graag geziene gast. Hier een onderonsje met Ellen Derksen en Lilian Ducelle tijdens een boek-presentatie.

waren er afscheidsspeeches en hilarische sketches. Ja, mijn collega’s en de AVRO hebben echt hun best gedaan. Het was een mooi afscheid.”

Een begrip in de kunstwereld

Met het vertrek van Leidelmeijer – zijn opvolger is Rob Driessen – verliest  Tussen kunst en kitsch een begrip ­binnen de Nederlandse kunstwereld. De in Indonesië ­geboren kunsthandelaar begon zijn carrière in 1971, toen hij samen met zijn (in 1989 overleden) partner Daan van der Clingel aan de Amsterdamse Spiegelgracht een winkel met speelgoed en buitenlandse art nouveau- en art deco-kunst-voorwerpen opende. “Objecten uit die stijl­perioden werden destijds door de burgerij verguisd, ­omdat ze als kitsch werden gezien. Maar ik hoorde tot de groep mensen die ze prachtig vond, juist daarom. Daardoor had je het gevoel dat je

tot de avant garde ­behoorde en een ­betere smaak had dan al die doorsnee mensen, die het traditionele antiek mooi vonden. Bovendien kon je die voorwerpen voor weinig geld op rommel-markten en in tweedehands-winkels kopen. Dat was voor mij ook de kick. Maar belangrijker nog: de stilering van vooral de jugendstil sprak mij enorm aan.”

Lintje

Als kunsthandelaar reisde Frans Leidelmeijer de wereld rond om Nederlandse art nouveau en art deco aan de man te brengen.     Hij stond op (internationale) kunstbeurzen en verkocht tal van voorwerpen aan musea als het Centre Pompidou in Parijs, het Londense Victoria & Albert Museum en diverse Amerikaanse musea. Toen in 1996 zijn winkel 25 jaar bestond, mocht hij in    het Stedelijk Museum stijlkamers inrichten met meubels en voor-werpen uit de ­periode 1900-1940.

“Zonder twijfel een van de hoogtepunten uit mijn carrière.” Leidelmeijer was, zo is wel ­gebleken, zijn tijd ver vooruit. “Meubels en voorwerpen waar deftige mensen veertig jaar geleden hun neus voor ophaalden, brengen tegenwoordig vaak wel tienduizend euro op. Ja, ik durf wel te zeggen dat ik Nederlandse art nouveau en art deco zowel nationaal als internationaal een plaats heb gegeven.” Voor die verdiensten kreeg hij in 1998 een lintje. “Een enorme eer.”

Cees van Drongelen

De toenemende populariteit van de Nederlandse toeg­epaste kunst bracht Leidelmeijer in 1990 bij Tussen kunst en kitsch. “De redactie kreeg steeds vaker brieven van kijkers met het verzoek om een expert op het gebied van art nouveau en art deco, want dat werd nooit behandeld. De toenmalige presentator Cees van Drongelen is bij de experts gaan polsen of zij iemand wisten, waarop zij massaal mijn naam riepen. Voordat mijn partner aan een ongeneeslijke ziekte overleed, zei hij: ‘Als Tussen kunst en kitsch je vraagt, doe je het wel hè.’ Dus ik heb    na enig aarzelen ja gezegd.” Bloednerveus was hij die eerste opnamedag. “Ik had van tevoren natuurlijk wel veel naar het programma gekeken en uitgebreid bestudeerd hoe die experts het deden. Ik werd meteen voor de leeuwen gegooid. Na afloop zei Cees tegen mij: ‘Veel blijven ­oefenen, dan komt het vanzelf goed.’ Het heeft een jaar geduurd voordat ik er op mijn gemak zat, al is er altijd wel een zekere spanning gebleven.”

Een bos bloemen en applaus bij TV-afscheid van Frans Leidelmeijer

Ondeugende dingen

Hij vond het best inspannend, die opnamedagen. “Van elf tot vijf uur ’s middags zit je aan je desk, zonder onderbrekingen. Bij mij stonden er vaak lange rijen, ook omdat ik affiches en speelgoed erbij deed. Op een gegeven moment werd het zo druk, dat ik om een assistent heb gevraagd.”

Soms was het ook afzien. “Stond er weer iemand bij je met een doosje dominostenen die niet van ivoor bleken te zijn. Maar als er dan ineens een juweeltje uit een plastic tasje tevoorschijn kwam, was mijn dag weer goed. Ik werd ook vaak een beetje melig aan het eind van de middag, waardoor ik wel eens ondeugende dingen tegen de bezoekers zei. Mijn assistent schopte me dan tegen mijn benen, maar die mensen reageerden altijd positief.”

Rietveld

Terugkijkend zijn het vooral de waardevolle vondsten die hem het meest zijn bijgebleven, met als absoluut hoogtepunt in 2001 de wereldberoemde stokkenstoel van Rietveld. “De eigenares had het voor 25 gulden ergens op een rommelmarkt gekocht. Het was zwaar mishandeld: de stoel was helemaal zwart geverfd en dertig centimeter ingekort. Maar ik herkende er meteen het Rietveld-icoon in. Na renovatie bleek het 63.500 euro waard.”

Tussen kunst en kitsch missen

Door het programma werd Frans een bekende verschijning. “Ik word regelmatig aangesproken én aangestaard. Ik vind het juist leuk als ik word herkend, want het is toch een bevestiging van je populariteit. Bovendien krijg ik altijd positieve reacties. Het mooiste compliment is als mensen zeggen: ‘Ik vond Jugendstil altijd spuuglelijk, maar door u ben ik het gaan waarderen.’ Daar doe je het toch voor. Natuurlijk zal hij Tussen kunst en kitsch best gaan missen. “Maar het ­leven gaat verder en het was maar een facet in mijn ­leven. Zo heb ik net een interessant essay geschreven voor de catalogus van The Wolfsonian Museum in Miami, sinds 1966 een vaste klant, dat in november een tentoonstelling ­organiseert met Nederlandse toegepaste kunst. Er valt nog genoeg te doen.”

 

10897264495?profile=original

 

ICM 28.10.16

Lees verder…

10897328086?profile=originalHet Verzet in Nederlands-Indië  (4)           Door:  Drs. Humphrey de la Croix

In de delen 1,  2 en 3 van deze vijfdelige serie over het Indisch verzet, is een overzicht gegeven hoe het verloop is geweest van verzetsactiviteiten in het bezette Nederlands-Indië. Ik ben in het eerste deel ingegaan op het gebrek aan steun van de Indonesische bevolking en haar coöperatieve houding tegenover de Japanners, het succesvolle opereren van de Japanse en Indonesische inlichtingendiensten. Ten slotte was er de afwezigheid van genoeg professionele verzets-deelnemers; de meesten werden vooral gedreven door het idee van een spoedige bevrijding. Ter illustratie van een grotere verzets-groep die kenmerkend was voor het Indisch verzet heb ik de groep-Meelhuysen genoemd, die geformeerd was in Soerabaja rond kapitein W.A. Meelhuysen.

Deze verzetsorganisatie werd uiteindelijk al vanaf december 1942 onttakeld door de Japanners en definitief uitgeschakeld in het voorjaar van 1943.

Het tweede deel liet voorbeelden zien van gepleegd verzet op Noord-Sumatra, De Kei-eilanden en Nieuw-Guinea. Anders dan in deel 1 heb ik naast literatuur geput uit primaire bronnen: uit de eerste hand verkregen informatie in gesprekken met voormalige verzetsdeelnemers. Om redenen van privacy zullen al deze deelnemers voorlopig anoniem worden opgevoerd. Mogelijk dat binnen afzienbare termijn de namen bekend worden gemaakt.
Deel 3 behandelde voornamelijk het verzet in Mori op Midden-Celebes (Sulawesi) dat tot de meest succesvolle en uitgebreidste heeft behoord in het bezette Nederlands-Indië. Een groot deel van de informatie is geput uit het boek Guerrilla in Mori (1990) van journalist en schrijver Michiel Hegener. Het was bij uitkomen het meest uitgebreide werk over het Indisch verzet. De strijd in Mori was een zeer moedige, maar uiteindelijk moesten de verzets-strijders het met hun lichte wapens en het gebrek aan communicatiemiddelen afleggen tegen de Japanse overmacht.

Naast de guerrillastrijd op Midden-Celebes is in deel 3 aandacht geschonken aan het verzet in de zuidelijke Molukken op eilanden van de Babar eilandengroep. De strijd tegen de bezetter was kleinschalig, erg direct gericht    op het zoveel mogelijk schade toebrengen en zo min mogelijk meewerken met de Japanners.
In dit vierde deel belichten we verzetsactiviteiten op Timor; een weinig bekend verhaal over een eiland waarover toen ook niet veel naar buiten kwam. Ten slotte keren we terug naar Java en zoomen in op de streek rond Gombong in Midden-Java, waar een ondergrondse beweging eigenlijk niet is toegekomen aan gewapende confrontaties met de vijand en saboteren van objecten. Het is wel een voorbeeld van de wil om door te vechten ondanks de overmacht en gebrek aan steun onder de bevolking.

10897328262?profile=originalVerzet op Timor

Het eiland Timor behoorde ten tijde van het Nederlandse en Portugese koloniale bewind tot de verder van het centrumeiland Java gelegen gebieden van de kolonie. Timor was zéker geen alledaags gespreksonderwerp. Maar het was toch hier en op Nieuw-Guinea dat het verzet tegen de Japanners het langst heeft geduurd. De guerrilla op Timor is daarbij het enige verzet in de archipel geweest, waaraan door het Geallieerde Opperbevel (onder commando van  generaal Douglas MacArthur) een volwaardige plaats is gegeven in de oorlogsstrategie.

Op 20 februari 1942 landden 5000 Japanners bij de hoofdstad Dili, de hoofdstad van Portugees Timor en bij Koepang, de hoofdplaats van het Nederlands-Indische deel van het eiland. De verdediging bestond uit 500 man KNIL-troepen en Australische eenheden ter grootte van anderhalf bataljon infanterie (rond de 200 man), die zich deels op het Portugese deel bevonden. De Portugezen hadden namelijk amper militair personeel om het gebied te verdedigen. Op 23 februari 1942 viel Koepang in handen van de vijand. De Australische troepen vielen uiteen in kleine groepjes die op de vlucht sloegen naar het berggebied zuidelijk van Dili. Ongeveer 125 KNIL’ ers ontsnapten oostwaarts naar Atamboea (nu: Atambua), vlak bij de grens met het Portugese deel van het eiland en voegden zich bij de 100 man KNIL-troepen die daar al waren.

Maar ook deze plaats moest worden opgegeven en werd op 1 maart bezet. De richting Atamboea terugtrekkende KNIL-er stonden onder bevel van territoriaal commandant luitenant-kolonel W.E.C. Detiger. Deze besloot op 4 maart 1942 met een deel van de troepen zich over te geven. De resterende troepen hadden zich teruggetrokken in de bossen en berggebieden om zich te hergroeperen en te beraden op nieuwe acties. Ze telden bij elkaar ongeveer 120 KNIL’ ers en 200 Australiërs.

De commandant van de Nederlands-Indische en van de Australische troepen, luitenant-kolonel N.L.W. van Straten was  op 27 maart 1942 aangekomen in Atamboea. Hij besloot zijn troepen te hergroeperen en tot een guerrillastrijd over te gaan. De KNIL-militairen zouden zich op Koepang richten en de Australiërs op Dili. Op 15 mei 1942 voerden ze een succesvolle aanval op Dili uit en op 20 mei volgde een heuse gecoördineerde actie. De guerrillastrijders wisten zich in hun acties gesteund door gepensioneerde Timorese KNIL-militairen. Het verzet slaagde erin radioverbindingen te onderhouden met de Geallieerden in Australië. Dat leidde vanaf 24 april 1942 tot bevoorradingen uit de lucht. De activiteiten waren in de eerste maanden vooral verkennen en doorgeven van lokale informatie naar Australië. Het was generaal MacArthur zelf die toen had verordonneerd dat de guerrilla zo lang mogelijk moest doorgaan met verkennen en doorgeven van informatie. Waar mogelijk moest de vijand ook met directe aanvalsacties worden bestreden. Vanuit Australië volgde enkele malen luchtsteun in de vorm van droppings van goederen en bombardementen. Bij een van deze aanvallen sneuvelden in één keer 20 Japanners in hun stelling.

De guerrilla veranderde vanaf juni in het meer zoeken van confrontaties met de vijand. De KNIL’ ers leden naar verhouding geringe verliezen, terwijl de Japanners meer doden en gewonden telden. Daarnaast was er de materiële schade in de vorm van opgeblazen voertuigen en gebouwen, doorgesneden telefoon en telegraafverbindingen. In de loop van augustus verhevigde    de vijand zijn aanvallen wat leidde tot aanzienlijke verliezen bij de verzetslieden. Meer dan 100    man werden gedood, gevangen genomen of raakten vermist. Na

twee weken hebben de Japanners de grote aanval beëindigd en volgden er weer incidentele confrontaties op kleine schaal. Maar geleidelijk tekende zich het einde af van de uitgeputte guerrillastrijders.

De guerrillastrijd werd gevoerd in de periode maart tot en met augustus 1942. De Japanse overmacht bestond op het laatst uit 12.000 man. Toch waren ze lange tijd de incasserende partij. Om draagvlak te krijgen onder de Timorese bevolking loofden de Japanners beloningen uit van     60 gulden per uitgeschakelde guerrilla, dood of levend. Veel beloningen zijn er niet uitbetaald. In de strijd zijn Japanners 1500 gedood, terwijl het KNIL 35 gesneuvelden telde en de Australiërs 40. De guerrilla moest op den duur worden opgegeven wegens het uitdunnen van de gelederen en het dalende moreel.

10897327895?profile=originalHr. Ms. Tjerk Hiddes

De Japanners hadden hun aanvallen geïntensiveerd en hadden kleine strijdgroepen van Indonesiërs gevormd die een contraguerrilla begonnen. Dorpen werden platgebrand zodat ze niet meer als schuilplaatsen konden dienen. De gevechtskracht van de verzetsstrijders nam nu sneller af en ze konden op den duur alleen nog maar waarnemen en verkennen.

Het Geallieerde Opperbevel besloot de militairen te evacueren naar Australië en te vervangen door een ander detachement. Deze nieuwe troepen onder leiding

van J.C.L. Stoll hebben Timor niet bereikt omdat het schip waarmee ze werden getransporteerd, door een Japans vliegtuig werd gebombardeerd. Ten slotte zijn  de Nederlands-Indische en de Australische troepen op 11 december 1945 opgehaald door  de torpedojager Hr. Ms. Tjerk Hiddes. Bijna 200 man hadden het overleefd. Een groot aantal van hen is later ingezet als gids en verkenner voor Australische en Amerikaanse troepen die verder oprukten in hun tegenoffensief in 1944 en 1945.

De guerrillastrijd was weliswaar opgegeven maar het positieve effect op het moreel was erg groot. Temeer omdat het gelukt was een aanzienlijk grotere vijandelijke troepenmacht op te houden en schade toe te brengen. Voor de “verzoenende” toon van de Japanners bij hun oproep het verzet op te geven, zijn de KNIL’ ers en Australiërs niet bezweken.

Verzet rond Koepang

De van Ambon afkomstige M.T. (1920) heeft in de periode van maart 1942 tot september 1942 deelgenomen aan de verzets-activiteiten in de streek rond Koepang. Getuige S.S. zat sinds oktober 1941 samen met M.T in dezelfde compagnie van het KNIL in de sector Namosain. Hun compagniescommandant was luitenant eerste klasse Van Ardenne en de commandant van hun brigade (peloton) was sergeant Harwick. M.T. en S.S. noemen beiden luitenant-kolonel (overste) Detiger als de territoriaal commandant van de bestuursregio Timor en de Onderhoorigheden. Kapitein A.L. van Mastrigt was de commandant van de compagnie in de sector 3L Tenau. S.S. kende ook de vrouw van M.T. omdat zij zoals de gewoonte was bij haar man in de tangsi (kazerne) in Koepang woonde.

De twee ex-KNIL-ers verklaren dat op 20 februari 1942 als gevolg van de overrompelende Japanse aanval uit Koepang vluchtten, richting Bakonasi. De twee compagnieën stonden onder het bevel van kapitein Van Mastrigt. Ze hadden onderweg gehoord   dat ze samen met Australische troepen, komende vanuit richting Koepang, weer verder moesten optrekken vanaf het dorp Taros. Echter het ontbreken van een radio maakte contact onmogelijk en er heerste verwarring onder de soldaten. Aangekomen in het dorp Penfoei werd de troep beschoten. Door een Australische patrouille, zo bleek. De commandanten Van Mastrigt en Van Ardenne raakten daarbij gewond. Het voorval vond rond 1 uur ’s nachts plaats. De twee officieren zijn weggebracht naar het hospitaal in Bakonasi. De troepen vochten toen ongeveer een week lang in de buurt van Taroes. De compagnieën hadden zich toen in kleinere groepen opgesplitst. Sergeant Harwick was daar nog steeds bij, maar viel al snel uit wegens dysenterie. Hij gaf zijn soldaten bevel de wapens onklaar te maken en te verstoppen. S.S. bracht zijn sergeant naar een Ambonese onderwijzer in Hatoe. De onderofficier bezweek daar aan zijn ziekte.

M.T. en S.S. zeggen dat rond die tijd met name de inheemse soldaten waren afgehaakt en hun gezinnen waren gaan zoeken. S.S. verklaart dat ook M.T. was vertrokken naar zijn vrouw. S.S. suggereerde daarmee een laffe houding. M.T. bevestigt zijn vertrek, maar zegt dat S.S. niet kon weten dat hij kort daarop in het verzet deelnam. Hoe minder mensen er van wisten, hoe beter. S.S. raakte na verraad in gevangenschap in de periode maart 1942 tot 15 oktober 1942 bij de Kempeitai in Koepang. De Japanners wilden weten waar het KNIL de wapens had verborgen.

Ondanks zware folteringen sloeg S.S. niet door, waarna hij ten slotte op 15 oktober 1942 werd vrijgelaten. Hij ontmoette toen M.T. die zei hem te zoeken en vroeg of hij ook naar Kapan ging. S.S. antwoordde ontkennend omdat hij luitenant Van Ardenne in het hospitaal in Bakonasi wilde bezoeken. M.T. legde toen uit naar Kapan te gaan om verzet tegen de Japanners te gaan plegen. S.S. gaf te kennen niet mee te gaan maar overhandigde twee door hem verborgen karabijnen. S.S. weet niet of M.T. met zijn vrouw en anderen wapens heeft verzameld ten behoeve van verzetsactiviteiten. Wel was het hem bekend dat M.T. deel uitmaakte van een groep die illegaal actief was. S.S. kreeg van luitenant Van Ardenne een brief mee die hij moest brengen naar de gepensioneerde KNIL-kapitein Van Agerbeek in Kapan.

10897329267?profile=originalGombong op Midden-Java

De inhoud van de brief werd niet bekend-gemaakt. Kapitein Van Agerbeek bleek door de Japanners te zijn aangesteld als hoofd van de groentetuin, die voorheen bedoeld was voor het KNIL-personeel. S.S. zag bij aankomst in die tuin M.T. en vijf andere ex-KNIL-militairen aan het werk. Hij vroeg aan Van Agerbeek of hij er ook kon werken; hij had dringend een inkomen nodig. Van Agerbeek reageerde terughoudend en zei dat er geen plek was. Ook belette hij S.S. contact te maken met M.T. en de anderen. De ex-kapitein adviseerde om verder te gaan met zijn koeriersactiviteiten. Van Agerbeek stuurde S.S. naar

de kampong Liliane met als reden dat M.T. en de andere ex-KNIL- ers niet te vertrouwen waren en dat contact met hen moest worden vermeden. S.S. vermoedde toen terecht dat M.T. en de anderen in de illegaliteit actief waren. Zelf bleef hij koerierswerk verrichten voor Van

Agerbeek in augustus/september 1942. Op een dag waren Van Agerbeek en de andere ex-KNIL- ers spoorloos verdwenen. De dochter van Van Agerbeek vertelde dat ze gevlucht waren omdat de Menadonese boer Makaleu hen had verraden. Zij raadde S.S. aan ook te vluchten omdat de Menadonees hem had genoemd als intermediair tussen haar vader en de ook in het verzet opererende kapitein C.L.E.F. van Swieten.  Achteraf werd bekend dat Makaleu als beloning voor bewezen diensten hoofd van de groentetuin was geworden. S.S. kwam later te weten dat Van Agerbeek en een onbekend aantal anderen was onthoofd. Het hoofdhaar van de slachtoffers was door de Japanners in enveloppen aan hun nabestaanden gestuurd. S.S. heeft zich later aangegeven bij de Japanners omdat dezen de druk op de bevolking opvoerden.

Ze brandden dorpen plat om het verzet bloot te leggen en dreigden de inwoners met represailles.  S.S. heeft het ondanks zware folteringen overleefd omdat het aan bewijzen van zijn deelname aan verzetsactiviteiten ontbrak. Later is bekend geworden dat dankzij het verzetswerk van       de groep Van Agerbeek, de guerrillastrijders informatie kregen zodat ze de positie van de vijand kenden en deze konden aanvallen. Ook is er erg veel informatie doorgeseind naar Australië, van waaruit enige droppings van goederen werden georganiseerd en een paar luchtaanvallen zijn uitgevoerd.

Verzet op Midden-Java: Gombong en omgeving

Gombong ligt op Midden-Java in een bosrijke, heuvelachtige omgeving. Aan de vooravond van de Japanse aanval op Indië woonden     er     een     dertigtal gezinnen: onderwijzers, officieren en onderofficieren met hun vrouwen en kinderen. De plaats was een kleine garnizoensstad van minder dan 20.000 inwoners.
In Gombong en omgeving is een verzetsgroep actief geweest onder leiding van onderluitenant L.Z. Siahaya en sergeant-majoor W. de Leeuw. Bij hen voegde zich ook de Timorese sergeant Tariboeka toe. Zij verzamelden en verborgen er   wapens en pleegden sabotage.

Siahaya, De Leeuw, Faber, Camonier, Suratmann Pieters en een Indo de heer G.A.B. waren in april of mei 1942 ontsnapt uit een krijgsgevangenkamp in Bandoeng. Dit deden zij op bevel van kolonel Adelhart Toorop en majoor Van der Horst. Zij moesten proberen contact te maken met generaal W. Schilling, de commandant van de 1e Divisie, maar wisten niet waar deze zich bevond. Schilling had aanvankelijk bevel gegeven de strijd ondergronds voort te zetten. Siahaya en zijn troep bleven echter “steken” in Gombong, waar ze hulp kregen van de familie Poepaard, een mevrouw Wolff en een Indonesiër, Omar. Op hun aanwijzing en die van Indo-Europese en Indonesische lokale bevolking werden ze geleid naar waterputten waar wapens in waren verborgen. Dit was het begin van de ondergrondse in Gombong. Onderluitenant Siahaya kende deze streek goed van de tijd dat ze opgeleid en gelegerd waren in Magelang. En in Gombong was ook het huis van Siahaya dat nog door zijn gezin werd bewoond.

De heer G.A.B. deed voornamelijk koerierswerk, totdat de groep werd opgerold door de Japanners. Een getuige en andere verzetsdeelnemer, L.T.S., kende de weg naar en in de wapenkamer van het depot gelegen naast de kazerne van het 7e Bataljon in Magelang. L.T.S.’ vader werkte er eerder als beheerder en toen een andere verzetsdeelnemer S.M.J.

Onderluitenant L.Z. Siahaya

hem om wapens voor het verzet van de groep-Siahaya vroeg, heeft hij die ontvreemd en overhandigd. Het ging om twee karabijnen, een parabellum (een pistool), drie klewangs en een paar honderd stuks munitie. L.T.S. wist dat S.M.J. betrouwbaar was via ene Johannes: deze was ook een verzetsdeelnemer.

Dankzij de handkarren die hij had als klein verhuisbedrijf wist hij in de beginfase van de bezetting nog stiekem wapens te verplaatsen. Later was dat niet meer mogelijk door de aangescherpte controles door de bezetter. Toen S.M.J. aan L.T.S. wapens vroeg, had hij een brief van Johannes bij zich om de betrouwbaarheid te garanderen van S.M.J. L.T.S. heeft hem pas jaren later weer ontmoet in Bandoeng; het was in 1948 en geheel toevallig. Evenals tijdens de eerste ontmoeting wisselden ze onderling slechts weinig woorden uit.

De verzetsgroep van Siahaya heeft de voorgenomen verzets-activiteiten zoals gewapende aanvallen, sabotage en zelfs verkenningen kunnen realiseren. Door verraad van de adjudant Gandaredja van de intendance in Gombong werden Siahaye, De Leeuw en Pieters gearresteerd rond september 1942 in de buurt van Kanangbolan, zuidelijk van Gombong. De mannen werden vervolgens naar de gevangenis   in Poerworedjo gebracht. Ze zijn door onthoofding geëxecuteerd in Antjol, Batavia. G.A.B. wist onder te duiken in Bandoeng. De heer S.M.J. en zijn broer P.C.J. slaagden er ook in buiten bereik van de Kempeitai te blijven. Het lot van de andere deelnemers is niet bekend.

Wordt vervolgd

ICM  15.9.16

Lees verder…

Blog Topics by Tags

Monthly Archives