Een leven lang zwijgen door: Liesje de Leeuw
← Tempo Doeloestraat
Boeroe in oorlogstijd →
De gevolgen van onderduik tijdens Japanse bezetting
Ed de Leeuw dook onder tijdens de Japanse bezetting en moest na dreigend verraad driemaal verhuizen. Later in zijn leven ging hij op zoek naar informatie over lotgenoten, maar vond dat nooit. Zijn dochter Liesje wist door gesprekken met hem hoezeer die onderduik een stempel op zijn leven heeft gedrukt. En dat liet sporen na op haarzelf en zelfs op haar kinderen. Na zijn dood besloot zij het onderzoek van hem over te nemen.
Mijn vader Eduard Alfons de Leeuw (1917 -2004) dook onder “om aan vrijheidberoving te ontkomen.” Hij was reserveofficier toen het KNIL capituleerde op 8 maart 1942. Hij schreef in zijn dagboek:
9 maart. ‘s Middags om 12 uur zijn al de officieren en manschappen van ons onderdeel verzameld in de kazerne van de Militaire Motor Dienst, waar wij te horen krijgen dat de volgende ochtend alle officieren zich moeten verzamelen bij het paleis van de Legercommandant, alle onder-officieren en manschappen voor het DOO.
10 maart. Wij verzamelen ons op de aangewezen plaats, waar wij de hele ochtend moeten blauwbekken. Japanse vrachtwagens, bemand met soldaten met stalen helm en
E.A. de Leeuw (1938)
bajonet op het geweer rijden door de stad en Japanse jagers cirkelen heel laag rond. Wij moeten een paar maal aantreden als Japanse officiers het paleis binnen komen. Vreemd gezicht om opper-, hoofd-en subofficieren op een rijtje te zien staan. Pas tegen 2 uur ‘s middags krijgen wij te horen, dat degenen die in kazernes gelegerd zijn zich daarheen begeven en degenen die een eigen onderdeel hebben, thuis moeten blijven. (…) Officieren die in Bandoeng geen adres hadden, moesten naar één van de (vele) kazernes; anderen die wel een adres hadden, moesten naar dat adres en wachten op nadere orders”.
Ed ging naar huis, aanvankelijk met de bedoeling te wachten op die nadere orders. Tot het doordrong dat die vermoedelijk niet zouden komen, misschien omdat het in de chaos onduidelijk was waar hij zat. En hij volgde het advies van zijn schoonvader, voor hem een man met gezag, die zei: houd je maar even gedeisd, het zal zo lang niet duren. En dat heeft hij gedaan. Ed besloot om
Fragment uit het dagboek van Ed de Leeuw
zich niet uit eigen beweging te melden en werd vanaf dat moment ‘onderduiker’. Vanaf dat moment ook groeide met de dag de angst. Weinig bekend Over onderduik tijdens Japanse bezetting werd nog maar weinig geschreven.
Militair historicus J.J. Nortier zegt over onderduiken alleen iets met betrekking tot verzetsactiviteiten: Elke Nederlander of Indische Nederlander die zich op straat vertoonde werd in de gaten gehouden. Na het invallen van de duisternis was deze categorie, waar zij zich ook maar liet zien, al bij voorbaat verdacht. De situatie viel in geen opzicht te vergelijken met de omstandigheden in bezet Europa. Nederlanders en Indische Nederlanders waren stuk voor stuk vreemdelingen in eigen land geworden. [...] voortdurend in angst levende voor de harde maatregelen die op alle mogelijke futiliteiten konden volgen. Onderduikadressen en andere vormen van steun aan eventueel aangekomen agenten (spionnen) waren niet te vinden. Wie zich met verzet of enige hulp daaraan bemoeide, was ervan verzekerd dat binnen korte tijd hem de dood wachtte”.[1]
Ed was niet betrokken bij verzet. Tegen wie zou je je eigenlijk moeten verzetten?, verzuchtte hij later eens. Maar hij durfde zich al direct niet meer op straat te vertonen. Als het toch moest, ging hij verkleed in de sarong en kebaja van zijn zusje. Hij was jong, tenger gebouwd en Indo, en dat heeft hem wel een paar keer gered. In de periode tussen 10 maart 1942 en eind augustus 1945 had Ed vier onderduik-adressen. Binnen twee maanden moest hij zijn eerste schuilplek al opgeven, omdat verraad dreigde. Hij ging tegen betaling wonen bij F., die zijn uniform had weggegooid.
Ed de Leeuw op ‘herhaling’ (1941)
Uit zijn memoires blijkt dat minstens 23 mensen direct met hem verbonden waren toen hij onderdook. Jaren later zegt hij daarover: “Ik mocht me niet laten zien, moest onzichtbaar blijven. Anders zouden er verschrikkelijke dingen gebeuren. Niet alleen voor mijn kleine gezin, maar ook voor mijn ouders en al de anderen die daar woonden. Ik heb toen geprobeerd om legaal tevoorschijn te komen, maar dat lukte niet. Theo heeft nog geprobeerd om mij via de autoriteiten te laten oproepen. Ik wilde dat wel, want dan was de angst weg. Toen ik er eenmaal ingedraaid was, wist ik dat ik niet meer terug kon. (…) Dus ik moest niet bestaan, zodat de familie kon zeggen: we weten niet waar hij is. Er waren buren die zeiden: ik zal er wel voor zorgen dat Ed opgepakt wordt.”
Buitenkampers
Het leven voor de buitenkampers werd met de dag moeilijker. Over hun situatie was tot voor kort weinig bekend bij het grote publiek. Daarin kwam in 2013 verandering. De tentoonstelling in Museon: Buitenkampers. De kleur van overleven, werd tot tweemaal toe verlengd vanwege grote belangstelling. En de film van Hetty Naaijkens-Retel Helmrich Buitenkampers. Boekan main, boekan main trekt nog steeds veel bezoekers.[2]
Het leven voor ondergedoken buitenkampers was uiteraard dubbel moeilijk; zij leefden met nóg meer beperkingen. Omdat de onderduiker er eenvoudig niet was, kon hij nauwelijks voor zichzelf zorgen omdat hij zich niet op straat durfde vertonen. Hij kon op geen enkele manier zelf inkomsten verwerven. En voor de langzaam op gang komende voorzieningen zoals voedseldistributie kwam hij niet in aanmerking, hij werd niet meegeteld. Zijn helpers moesten eigen schaarse middelen delen. Onderduikers die geen liefhebbende (en dappere) familie hadden, zullen op straat en van de straat hebben geleefd.
De doodenkele keer dat het ter sprake kwam, zei Ed: ik denk wel dat er niet veel jongens waren zoals ik. Er werd toen niet over gepraat en later ook niet. Ik ken eigenlijk niemand zoals ik.[3]
Iemand zoals hij is de Nederlands journalist Jan Bouwer, die de hele bezettingsperiode ondergedoken bleef in Bandoeng. Bouwers dagboek wordt door Lou de Jong beschouwd “als het meest belangrijke document dat uit de gehele periode van de Japanse bezetting bewaard is gebleven.” Bouwer beschrijft de situatie in Bandoeng, waar ook Ed was, met zijn vrouw en kinderen ( twee van de drie werden tijdens de bezetting geboren). Een maand na de bezetting werd in Bandoeng een gedroste krijgsgevangene geëxecuteerd.[4]
De Kempetai liet weten dat iedereen die zich na 8 december van het vorig jaar in Bandoeng had gevestigd, geregistreerd moest worden bij de politie. Formeel vanwege de voedsel-voorziening, maar uiteraard om de ondergedoken mannen te vinden. Ontsnapte krijgsgevangenen of soldaten die zich aan internering hadden onttrokken, kregen bij ontdekking zoveel stokslagen als zij dagen buiten het krijgs-gevangenenkamp waren geweest. Ed en zijn familie wisten daarvan, het gebeurde letterlijk om de hoek van hun huis. Volgens Bouwer gingen de Japanners in september van het eerste bezettingsjaar “met een schepnet door de stad om de laatste onderduikers op te vegen en wee degene, die zij dan nog te pakken kunnen krijgen”.[5]
Vanuit zijn schuilplaats, vaak liggend op de vliering onder het dak van zijn vaders huis, zag en hoorde Ed wat er gebeurde.
Vergunning Nefis op naam van E.A. de Leeuw
Honderden
In verschillende hoofdstukken gaat De Jong wel uitvoerig in op razzia’s, maar het verschijnsel onderduiken krijgt niet veel aandacht. Aan de razzia’s wijdt hij enkele pagina’s waarin het gaat over de ongeveer 4.000 arrestaties binnen enkele maanden in de stad Bandoeng. Over die duizenden mannen die thuis van bed worden gelicht of eenvoudig op straat in vrachtauto’s geladen! Maar slechts één enkele zin over de onderduikers!
“Enkele mannen (…) zijn er in geslaagd zich tot het eind schuil te houden – een van hen was de door ons al meermalen geciteerde dagboekschrijver J.B. Bouwer.”, aldus De Jong. [6] Ed de Leeuw was ook één van die enkele mannen. Maar er moeten er meer zijn geweest.
Op basis van het beschikbare materiaal veronderstel ik dat er vermoedelijk honderden mannen van leger/KNIL zijn onderdoken (de burgermannen zijn hier nog buiten beschouwing gelaten). Deze mannen zijn in de documentatie ‘niet te vinden’. Wie zij zijn, hoe hun leven verder verliep, daarover is nauwelijks iets bekend.[7]
NEFIS
Hoe het leven van mijn vader na de oorlog verder ging, weet ik wel. Hij ging werken voor de NEFIS.[8] Hoe dat mogelijk was na zijn onderduikperiode, blijft voor mij een intrigerende vraag waarop hij mij nooit een antwoord heeft kunnen geven. Wel heeft hij verteld dat hij het werk voor de NEFIS moeilijk vond. Mijn vader schrijft daarover: “Ik moest zware beslissingen nemen. Ik sliep met mijn dienstrevolver onder mijn hoofdkussen. Op hoog niveau wist men natuurlijk wel meer. Ik werkte weliswaar op personeels-zaken, maar ik had een collega die seiner was. Hij was operationeel in de Preanger en had dagelijks informatie over de acties. Maar er werd niet over gepraat om de Europeanen niet in paniek te brengen. Bij de NEFIS werkten mensen die alle Chinese en Indonesische kranten moesten nalezen op aanwijzingen over subversieve acties door de Nationalisten (zo werden ze toen genoemd). We wisten dat de kans om Indië te behouden kleiner werd. Dat kon niet teruggedraaid worden. Maar de Nederlandse regering wilde het proces langzamer laten lopen om Indonesiërs op te leiden en de ondernemingen over te dragen. Op het platteland was de toestand toen gevaarlijk in verband met de guerrilla’s. Er werden Europeanen vermoord, maar ook eigen mensen die niet mee wilden werken.”
Aan welke kant?
Een half leven later, terugkijkend op zijn onderduikperiode zei Ed: “Ik zat tussen twee vijanden: de Jap en het Indonesische volk dat meteen in de gaten kreeg dat de Nederlandse overheid zijn gezicht had verloren. Ik ben geen blanda-vis en geen orang Indonesia-vlees; maar boeloes (schildpad) is ook goed, toch?” [9]
In de naoorlogse periode werd zijn gevoel van verscheurdheid nog versterkt. Ed behoorde tot de tussengroep en zou graag hebben meegewerkt om die groep dáár een eigen plaats te laten houden. Hij hoopte oprecht te kunnen meewerken aan dat nieuwe land. Maar eenmaal in Nederland (op ziekteverlof) kon Ed niet meer terug omdat hij, die gewerkt had voor de NEFIS, op de zwarte lijst stond in het nieuwe Indonesia.
Hij wilde een boek schrijven, begon ettelijke keren maar kwam nooit over die drempel van zijn pijn. Hij was onderduiker en dat kon hij niet vertellen. Hij werkte na de oorlog voor de NEFIS en dat mocht hij niet vertellen. Het is goed zo, we zijn hier nu veilig. Maar het is wel jammer dat de dingen die ik wél heb gedaan later voor de buitenwereld niet echt meetelden.
Gevolgen
Zijn ervaringen hadden een grote impact op hem. Ed: “Het gevolg is dat ik in de rest van mijn leven altijd een ondergeschikte positie heb moeten aanhouden, die tot een soort verkramping heeft geleid. Een collega zei: ‘jij hebt je mooi gedrukt.’ Sindsdien heb ik altijd angst.”Ook toen de actuele bedreiging voorbij was, bleef de angst doorwerken en drukte een stempel op zijn persoonlijkheid. Toen hij gepensioneerd was en er tijd voor had, begon Ed aan zijn memoires. Hij las en studeerde veel, vooral omdat hij voor zijn dood aan kinderen en kleinkinderen wilde uitleggen hoe zijn leven gelopen was. Hij wilde zich ook verantwoorden voor zijn daden, vooral voor zijn onderduik en de gevolgen daarvan. Hij heeft ernaar gezocht, maar vond geen informatie die op hem van toepassing was. Dat maakte hem eenzaam. Hij zweeg ook over de naoorlogse periode.
Ed de Leeuw in 1946
De voortdurende angst tijdens de onderduikperiode, het nood-gedwongen zwijgen daarover en het feit dat het onderwerp in de naoorlogse geschiedschrijving onbesproken en onbestudeerd bleef heeft zeer ingrijpende gevolgen gehad op mijn vader. Hij heeft geleden onder het imago van de onderduiker die hij door samenloop van omstandigheden was geworden. Hij kon, áls er al ooit over de oorlog in Indië werd gesproken, eigenlijk niet meespreken. Want wie brengt achteraf respect of sympathie op voor een onderduiker? Een militair nota bene? Van verdriet is moeilijk een verhaal te maken. De definitie “ondergedoken om aan vrijheidberoving te ontkomen”, klinkt niet heldhaftig. Hoe heldhaftig zou het zijn geweest om zich te melden? Het was immers al bekend dat straffen zouden volgen voor de familie die hem onderduik bood. En later in zijn leven kon hij zich niet verdedigen tegen het stempel ‘lafaard’. Hij vertelde, dat hij dat woord wel te horen kreeg – en dan besloot om er maar het zwijgen toe te doen. Dat kunnen Indische jongens goed. Ik hoop dat het zwijgen nu doorbroken kan worden. Misschien nog voor enkele héél oude mensen, maar in ieder geval voor hun kinderen. Daarvoor is kennis nodig die tot nu toe niet in de geschied-schrijving voorkomt. [10]
Het zwijgen van Ed had ook gevolgen voor zijn kinderen. Het overheersende gevoel onder hen is in ieder geval dankbaarheid naar die vader. Die kleine held die na al de verschrikkingen die hij meemaakte – tijdens de Japanse bezetting, de bersiap en de politionele acties – voor ons gezin in Nederland een nieuw bestaan opbouwde. Daar valt nog wel het één en ander over te zeggen. Voorlopig samengevat in een gedicht dat zijn kleindochter Klara Smeets schreef:
Orang Sabar (Geduldige mens)
In het midden van ons
zit tevredenheid
met een glimlach
die de drukte spiegelt
Hij vult met stilte
ruimte
die lawaai niet vullen kan
De glimlach
veegt zijn rimpels weg
daarmee offers
die littekens zijn
Verklaring nummerverwijzing: [1] Nortier, J.J. in Afscheid van Indië, digitale documenten 1940 -1945.
[2] Op 24 september 2013 ging de film Buitenkampers. Boekan main, boekan main op het Nederlands Film Festival in première en draait sindsdien in de bioscopen. In februari 2014 werd de 10.000 bezoeker verwelkomd.
[3] Zijn halfbroer Theo verbrandde zijn uniform en werd in september ’42 geïnterneerd. F. dook ook onder maar hoe het hem verging is niet bekend.
[4] Bouwer, Jan. Het vermoorde land. Uitg. Van Wijnen, 1988 , pag. 52
[5] Bouwer, Jan. Het vermoorde land. Uitg. Van Wijnen, 1988 , pag. 121
[6] Jong, L. de. Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. Deel 11 b, pag. 361.
[7] Met dank aan prof.dr. Petra Groen, die mij middels e-mail dd 25 maart 2013 de volgende cijfers zond: Totaal Europese KNIL militairen en gemilitariseerden bij begin strijd: 44.500 Gesneuveld 7 dec. 1941 –aug. 1945 in strijd archipel, Europese militairen: 896. In krijgsgevangenschap gevoerde Europese KNIL militairen: 38.386
Niet gesneuveld of in krijgs-gevangenschap gevoerd: 5.218 Als, zoals dr. L. De Jong zegt, 4000 mannen alsnog werden opgepakt, betekent dit dat max. ca. 1200 mannen kunnen zijn ondergedoken.
[8] De NEFIS, de Netherlands Forces Intelligence Service, verzamelde tijdens de Japanse bezetting inlichtingen ten behoeve van de geallieerde strijdkrachten. Vanaf sept. 1945 ging de dienst zich ook bezighouden met het verzamelen van inlichtingen over de nieuwe plaatselijke politieke groeperingen en werd haar rol uiterst belangrijk tijdens de overgangsperiode als ook de latere onafhankelijkheids-oorlog van Indonesië. [9] Een uitspraak die Ed gebruikte en ik onthouden heb. Pas bij de research voor dit project vind ik de herkomst: het zeer geliefde “Vleesverhaal” uit Piekerans van een straatslijper door Tjalie Robinson.
[10] Zwinkels, Esther. Lopend promotieonderzoek dat gericht is op de afhandeling van de Tweede Wereldoorlog in Nederlands-Indië. Het gaat over het belonen en bestraffen van verzet, collaboratie en oorlogsmisdaden gepleegd tijdens de Japanse bezetting.
Nawoord:
Mijn persoonlijk onderzoek naar “onderduik tijdens de Japanse bezetting” zal doorgaan. Al uw reacties zijn welkom op: singawerk@kpnmail.nl
Dit artikel is eveneens geplaatst in Javapost.