Jan de Keten's berichten (382)

Sorteer op

REPATRIERING INDISCHE NEDERLANDERS.

Je hoort in deze tijd regelmatig praten over "wij zijn gerepat". Dat zijn dan luitjes die enige tijd in een ander land hebben gewoond en gewerkt en dan weer terugkeren naar het land waar zij geboren en opgegroeid zijn. "Gerepat"wil eigenlijk zeggen "gerepatrieerd". En dat betekent letterlijk de terugkeer in Patria, in het vaderland Nederland.

Voor de Indische Nederlanders was het echter een totaal andere situatie. Voor de meesten was Nederland weliswaar officieel hun vaderland maar de meesten waren daar nog nooit geweest. Waren er niet geboren en zijn er niet opgegroeid. Dat vaderland kenden ze alleen uit verhalen, plaatjes en boeken, maar vooral door het onderwijs op school met de daarbij behorende schoolplaten.

10897270694?profile=original

In de jaren na de tweede wereldoorlog en de capitulatie van Japan werd de repatriering van ruim 279.000 personen vanuit Nederlands Indie veroorzaakt door het verlies aan werk, een zeer vijandige sfeer en slechter wordende economische omstandigheden. Deze groep van zogenaamden repatrianten bestond uit zowel blanke Nederlanders (totoks) als mensen van gemengde afkomst of Indo's. Die terugkeer of vertrek naar Patria is niet iets wat mensen zomaar is overkomen, maar........een groot deel van de Indo's wilde eigenlijk niet gaan. Zij hadden de overtuiging in Indonesie gewoon thuis te horen. Maar helaas werd het hen erg moeilijk gemaakt en de onzekerheden waren te groot. Velen moesten daarom afscheid nemen van vrienden, buren en zelfs achterblijvende familie. Het uitroepen van de Republiek Indonesia en de snelle desintegratie van de Nederlandse aanwezigheid kwam erg abrupt en snel. Na de oorlog was de Europese gemeenschap verrast door de houding van de Indonesiers en Soekarno wordt wel als een kwade geest bestempeld omdat hij een eind maakte aan hun zekerheden, leidend tot een vernederend en pijnlijk vertrek naar Nederland.

De lieden die in 1949 en 1950 hadden geopteerd voor de Indonesische nationaliteit, maar er later spijt van kregen wilden ook alsnog het Nederlanderschap. Zij konden op dat moment alleen maar rekenen op een min of meer onwelwillende Nederlandse overheid. Die zagen de bui al hangen met een massale toeloop naar Nederland dat toch al een woningtekort had en nog druk bezig was met de eigen wederopbouw door onder andere een sober economisch beleid. Toen het echter duidelijk werd dat men deze landgenoten niet in de steek kon laten werd massaal het alsnog toegang krijgen tot het Nederlanderschap gegund.

10897271065?profile=originalNa de repatriering volgde de inburgering of liever de assimilatie zoals men toen zei in Nederland. De Nederlandse overheid was er op gericht de Indo's te kneden tot model-Nederlanders die afstand hadden gedaan van hun Indische eigenheid. Wat een verwaande doelsteling was dat. De achtergrond van die Nederlandse manier van denken wordt gevormd door de overtuiging dat het behoud van hun eigenheid alleen maar zou leiden tot problemen op het werk, school en in de wijken waar men uiteindelijk kwam te wonen.

MISSCHIEN MEER NOG DAN DE PERIKELEN ROND DE OVERTOCHT, WAS HET DE OPVANG IN NEDERLAND DIE MENIG INDO ALS EEN PIJNLIJKE EN GENANTE HERINNERING HEEFT ERVAREN.

In het bijzonder de financiele opvang leidde tot zeer emotionele reacties. De leningen voor de overtocht en de inrichting vcan de nieuw te betrekken woning (het zogenaamde meubelvoorschot) werden ervaren als een weinig genereus gebaar en als een soort opvang die duidelijk met tegenzin gepaard ging.

DE GASTVRIJHEID WAS VER TE ZOEKEN EN DAARNAAST WAS ER DE KWESTIE VAN DE NOOIT NABETAALDE SALARISSEN VAN AMBTENAREN EN MILITAIREN VOOR DE PERIODE VAN DE JAPANSE BEZETTING. DIT SMEULT NU AAN HET EIND VAN HET JAAR 2012 NOG STEEDS DOOR ALS EEN VEENBRAND.

10897271095?profile=original

 

Eén van de mensen die dit alles aan den lijkve heeft ondervonden omschreef het een en ander als volgt:

"Het begin van ons bestaan in Nederland na onze repatriering was niet bepaald om over naar huis te schrijven. Eerst in de contractpensions, waar je bijna straatarm begon, en in den beginne 4 gulden per week kreeg van DMZ (Dienst Maatschappelijke Zorg) om je vervoerskosten te kunnen betalen en postzegels te kopen voor het frankeren van brieven bij het solliciteren naar werk. Had je werk, dan werd je daar ook niet veel wijzer van omdat je het grootste deel van je inkomen moest afdragen aan DMZ om de gemaakte pensionkosten (voorlopig althan) gedeeltelijk terug te betalen. Had je bovendien nog een bay, dan moest die maar eten wat de pot schafte in het contractpension en anders moest je die babyvoeding zelf kopen van het weinige geld dat je overhield".

Als met al is de repatriering voor de meeste Indo's gevolgd door een goede inpassing in de Nederlandse samenleving. Dat is vooral te danken aan hun eigen inzet en hun kracht. Indo's hebben net als de Nederlanders gebouwd aan de grote naoorlogse welvaart en hebben daar volop in gedeeld. Als eindconclusie kan ik dan ook alleen neerschrijven dat de Nederlandse overheid deze rol van de Indo snel is vergeten en het nog steeds nalaat om de al lang slepende Indische kwestie voor eens en altijd op te lossen.

DE INDO'S KUNNNE TROTS ZIJN OP HETGEEN ZIJ HEBBEN GEPRESTEERD, EEN IEDER BINNEN ZIJN EIGEN MOGELIJKHEDEN EN HET PAST DE NEDERLANDSE OVERHEID, EN MET NAME DE POLITIEKE LEIDERS, OM RECHT TE DOEN DAAR WAAR ONRECHT NOG STEEDS GESCHIED.

Han Dehne (PAKHAN)

Lees verder…
21-07-2013 | EEN FANTASTISCH EVENEMENT

De Langste Indische Rijsttafel ter wereld is een feit

10897265661?profile=original

De Langste Indische Rijsttafel ter wereld is een feit. Vorige week slaagden de organisatoren erin de Langste Indische Rijsttafel ter wereld te presenteren. Indonesiënu sprak met Annemarie Rulos-V.d Berg van Child Support Indonesia, 1 van de organisatoren van dit evenement. Wij vroegen haar hoe zij terugkijkt op die bijzondere avond op 12 juli 2013. 


'De Langste Indische Rijsttafel ter Wereld was een fantastisch evenement. We kijken er met veel plezier en trots op terug. Het was heel speciaal om met zoveel vrijwilligers zo'n groot evenement op te zetten voor het goede doel.' 

ZATEN ER LEUKE OF UNIEKE GEBEURTENISSEN BIJ TIJDENS DIT EVENEMENT? 

'Het hele evenement (zowel de voorbereidingen als de uitvoering daarvan) was voor ons uniek. Nooit eerder hadden wij iets dergelijks georganiseerd en dat maakte het natuurlijk extra spannend. Als ik nu terugdenk, denk ik met name meteen aan de hoeveelheid ingrediënten die klaargemaakt en verwerkt moesten worden.'

'Honderden kilo's vlees, tientallen kilo's groenten en dan natuurlijk de 1800 eieren die eerste gekookt en toen stuk voor stuk met de hand gepeld moesten worden.'

'Maar het meest bijzondere en emotionele moment was toen we "klaar" waren. Dat wil zeggen, het moment dat alle 1200 deelnemers hun eten op tafel hadden staan en duidelijk was dat we het gehaald hadden: het record was binnen.' 

DE OPBRENGST VAN DE AVOND KOMT TEN GOEDE AAN STICHTING CHILD SUPPORT INDONESIA. HOEVEEL GELD IS ER INGEZAMELD? 

'Het evenement is georganiseerd door Lonny Gerungan, Gerritsen Events en natuurlijk Child Support Indonesia met als doel geld op te halen voor de educatie van kansarme kinderen in Indonesië. Het evenement heeft zo'n 14.000 euro opgebracht dat door Child Support Indonesia gebruikt zal worden voor de schoolopleidingen van die kinderen die zonder hulp niet naar school zouden kunnen.' 

KUNNEN WE IN DE TOEKOMST NOG MEER VAN DIT SOORT ACTIES VERWACHTEN?

'Deze vraag heb ik in de afgelopen dagen al vaak gehad? Het is in principe een eenmalig evenement geweest. Desalniettemin betrap ik mezelf er regelmatig op dat ik al nadenk over een eventuele volgende keer. Maar er zijn nog zeker geen plannen in die richting. Wel organiseren we natuurlijk elk jaar de Pasar Toko Neba met hetzelfde doel: fondsen werven voor kinderen in Indonesië.'

Lees verder…

Rudy Kousbroeks ‘’Kampsyndroom’’ - deel II

10897249257?profile=originalRudy Kousbroeks ‘’Kampsyndroom’’

 

Deel 2

Besproken door Pjotr.X.Siccama

.

 

Er bestonden en bestaan onderling nog vele meningsverschillen en even zo vele misverstan­den onder de talloze auteurs die Kousbroek in zijn boek noemt, die over het voormalige Nederlands Indië hadden en hebben geschreven (en nu nog steeds doen); daar geboren en getogen zijn of juist niet,  Europeaan, half Europeaan, (Indo-Europeaan: de zogeheten Indo ‘s.) De auteurs ervan worden door Kousbroek uitvoerig tot in alle bijzonderheden besproken, met of zonder verbazing en verwondering. De discussies nemen  in zijn boek wendingen die men soms wel naar kan raden, en soms weer niet kan verwachten..Terecht of onterecht; dat doet er hier even niet toe. Eén geruststelling bij het lezen van het boek is  daarbij de fortuinlijke afwezigheid van academische discussies; gelukkig maar, want dan wordt het echt oorverdovend saai.

 

Het lijkt een soort competitie (of niet) (jij hoort er bij hoor, en jij niet?) wie er hier aanspraak maakt op het predicaat Indische schrijver of liever gezegd wie( be)hoort (of (be)horen) tot de schrijver(s) van de Indische Letteren.

Om een voorbeeld te noemen:  de schrijver Springer wil zich hier (of daar) niet achter scharen of schrijver wor­den genoemd van de Indische Letteren. Wat voor redenen hij daarvoor heeft gehad zal een ieder worst zijn. Het is zijn keus. Sudah.  

R.Nieuwenhuijs ter variatie, croquetteert daarentegen met zijn ambivalentie, wanneer hij zich verontschuldigt dat hij niet Indischer uitziet. Wilde hij soms er echt bij horen? Hij zag de kolo­niale maatschappij met de grootste Indo/Europese gemeenschap heel goed om zich op die manier te verontschuldigen, om de eenvoudige reden dat die Indo/Europese gemeenschap gevoelig, mis­schien té gevoelig was voor verhoudingen en sociale ordening. Maar dat zou hier toch geen pro­bleem hoeven te zijn; het gaat in de literatuur toch om wát men schrijft en niet om wie het schrijft, zoals Kousbroek opmerkte.? Blijkbaar dus niet. 

Mensen zijn sterfelijk, literatuur is dat niet.

Wij komen tot de kern en wellicht tot ‘’den Scheidewegen’’, wat mensen,schrijvers,scheppende kunstenaars bewegen, buiten en naast hun taak als schrijver en het uitoefenen van het schrijversschap, is het scheppen van kunstwerken om het leven aangenamer te maken. Zo simpel is dat .

En telkens komt de afkomst, (heb jij Indisch bloed ? En dat wordt dan ook zo letterlijk bedoeld) op de proppen, zo ook hier weer.

Hella Haasse heeft bijvoorbeeld geen werk of roman geschreven in de Indo-taal. Was zij daar té Hollands voor zoals Tjalie Robinson haar heeft verweten.?(het is overigens veel te moeilijk) Of kunnen alleen Indo-schrijvers  dat?

Tjalie Robinson noemde Hella Haasse een Hollands meisje uit de tropen, geen Indisch kind. Het heeft haar naar zij zelf bekende veel pijn gedaan. 

Maar dat is geen reden om haar niet tot de Indische schrijvers te laten behoren. Het lag naar mijn insziens niet in de veel grotere Nederlandse taalgebied dan het in omvang veel kleinere Indo taal; dat zou onzinnig zijn, want de Indo s lazen en lezen eveneens het ‘’gewone’’ gangbare Nederlands.

10897267269?profile=original

 Robinson had, vertelde Kousbroek uitvoerig, ook hevige kritiek op haar roman ‘’Oeroeg’’ omdat zij de Indische gemeenschap en de verhoudingen niet vanuit haar eigen beleving kende, en dus slechts vanuit haar eigen milieu en van grote een afstand. Ik ben deze keer niet helemaal met hem eens. Robinson verbond het (kunst)werk met de persoon als onlosmakelijke eenheid. Op zich­zelf lovend een ‘klein lauwerkransje’ aan een collega op te dragen, maar hij bedoelde daarmee be­slist niet lovend, eerder teleurstellend. Hella Haasse was een groot schrijfster, onmiskenbaar. Het gaat hier om de authenticiteit van het werk van de kunstenaar en niet om de persoon in kwes­tie. Zo ziet men hier alweer een van de  kernen van een misverstand die zo eenvoudig kan worden ver­klaard.

Wij weten maar al te goed waarover het nu gaat.

Ik denk dat ik weet te voelen wat Tjalie Robinson met het verwijt aan Hella Haasse in essentie be­doelde en dat is dat je  ‘’HET in je vlees en bloed moet hebben’’ wanneer men iets doet, denkt, onderneemt, (en niet alleen in het schrijversvak): niet met een ziel maar dé ziel ontbrak naar zijn gevoel en idee, maar Haasse had voor zijn gevoel ‘alleen maar ’(Ind. en niet ‘’slechts’’)  de zichtbare en onzichtbare tegen­stellingen in die tijd van macht en machteloosheid van de hoofdrolspelers in het werk Oeroeg willen tonen. En die hoofdrolspelers zijn in ‘’Oeroeg’’, een totok (een blanke jonge Hollander) en een Indo­nesische jongen, GEEN INDO.jongen. Daar wringt de schoen in Robinsons belevenis blijkbaar on­der ander. óók. Hella Haasse moest een keuze maken in haar werk wie de hoofdrolspelers zou­den moeten zijn. Kennelijk was het voor haar een voor de hand liggende keuze: het moest in het werk  helderheid worden verschaft, (zwart/wit) zeker als het gaat om de onder­drukker en de onder­drukte met al hun beperkingen en gevolgen waarin natuurlijke vriend­schappen onmogelijk worden ge­maakt.

 

Het racisme komt dan zo af en toe om de hoek kijken, zowel in de beschrijving van Kousbroek als ook uiteraard in het werk van Hella Haasse.

De (ironische) opmerking van A.H. den Boef:’’De stoere Hollandse knapen van Robinson maakten nooit racistische opmerkingen over hun Indonesische leeftijdgenootjes’’.(..) .

Ja zeer ironisch en ook ontstellend hypocriet. Openlijke en verborgen racisme was er gewoon en dat zijn feitelijkheden waar we nu maar eens een einde aan moesten maken, omdat er al veel te veel tijd is verspild.

10897267291?profile=originalOpvallend toch het telkens terugkerend thema van ras, denk en cultuurverschillen. Het zijn weer de Indo s die kennelijk voor vuurwerk zorgen en niet alleen bij auteurs.Een kleine oriéntatie: Er be­stonden toen in Indië (alijd al) stoere Indo-jongens, die door Hollandse jongens in heel hun ge­drag werden geïmiteerd en alom bewonderd om hun kennis van de autochtone bevolking (Inlan­ders)  hun adat (gewoontes) en gecompliceerde cultuur; verder hun lichtgetinde kleur (die onge­woon was voor een Hollander), hun dikwijls atletische voorkomen met ravenzwarte haren, zwom­­men als Johnny Weismuller en soms ook nog gitaar konden speelden. Het heden ten dage modieuze ma­cho­cultuur zoals we dat dagelijks zien, was toen niet aan de orde. Het zijn in verhouding evenwel stereo­typen, maar toch. Ik kan het weten omdat ik 6 broers heb, die onder andere heel hard op Harley Davidsons reden.(.), maar zich wel als ware gentlemen gedroegen en het nu nog zijn.  

Halverwege het boek lijkt het of ik in de dertiger jaren ben aanbeland; niet vanwege de prachtige kunst en architectuuruitingen van die tijd, maar eerder door de verwerpelijke geschriften en denk­beelden van diverse  auteurs (met ongetwijfeld racistische en facistoïde affilliaties: anders zouden ze het onderwerp op die manier nimmer hebben aangevat) die zich ongegeneerd aanmatigden om als uitgehongerde tijgers op hun prooi te storten en zowat hun nek breken om zonodig hun mening neer te pennen en te verkondigen als ware een slechte boodschap: waarover?: (surprise, surprise…) de Indo’s. Alsof er geen enkele positieve noot aan hen te verbinden valt. Schaamteloos en socio/phsychologisch gezwetst onder de verschillende schrijvers, wat volstrekt onverantwoord scha­delijk en schandelijk is voor een harmonische gemeenschap waarvan hun bestaan toch al, min of meer wordt ontkend. Alles wat niet goed was (en is) aan en met hen werd met hun geassocieerd. De discussies zijn niet nuttig, irrelevant en dragen niet bij aan de helderheid. In deze door Kousbroek opgetrommelde geschiften, van de in het boek geciteerde auctores intellectualis, hadden de tegenstellingen van twee gemeenschappen op de spits gedreven op een schadelijke en schandelijke wijze dat het gif nu nog door blijft sijpelen en een eigen leven is gaan leiden. Historisch gesproken waren zij de  feitelijke miscreants die verantwoordelijk waren ‘en nog zijn voor de aangerichte culturele schade.  Er was immers geen probleem. Men zocht enmen schiep een probleem wat er nooit was geweest. Gemeenschappen werden getart. Er waren en er zijn hier onzindelijkheden aan het werk en al­weer in het verborgene. Er waren en zijn nooit gegronde redenen voor een negatieve stellingname zoals sommigen die dachten zich te permitteren deze in te nemen. Maar ook al waren ze er, dan nog was er geen enkele rechtvaardiging op welke wijze dan ook om in het geheel een gemeenschap buitengewoon negatief te afficheren.

Als een van de voorbeelden noemt Kousbroek o.a.een zekere Opheffer (pseudoniem.voor Gon­grijp-NRC.1988) die in zijn geschriften laatdunkend uitliet over de Indo gemeenschap waarbij (het wordt nog absur­der) deze man onderscheid maakt tussen een beschaafde Indo en een Kampong Indo!

Verbazingwekkend dat gemaakte onderscheid. Kousbroek vond het evenmin onduidelijk. Het is net zo n imbiciele vergelijk als een boer uit een gehucht ergens in Holland en een provincie boer in de stad . Onzinnige vergelijking, die kant noch wal raken..

. De redenen en/of overwegingen zijn in dit geval wel relevant en zit in het hersenloze hoofd van de auteur. Zover de Indo  s weten bestond er toen geen Kampong Indo  en/of een be­schaafde Indo. Het is iedereen zowaar onduidelijk waar  deze man de wetenschap vandaan haalt.Ter oriëntatie: er bestond en bestaat slechts één soort Indo en het is de ware Indo. Het gebruik van die termen heeft deze heer Gongrijp zelf bedacht of waarschijnlijk ergens in een stoffige lade gevonden en zo uit de losse tangan gedistilleerd. Ook al een reden om via een omweg (wat er niet is) aanleiding te vin­den deze gemeenschap te vernederen.

Het wordt nog fraaier wanneer een zekere Cleintuar (ook uit de losse pols) beweert dat de:`` keuze zelf onnatuurlijk blijft aanvoelen.. en laat zelden na zijn stempel te drukken op de persoonlijkheid van de kiezer.´´)einde citaat. ( Haal me daar de koekoek.). De Indo was bewust sociaal politiek in die onmogelijke (als men dat zo wilt zien) positie gemanouvreert en krijgt hier voor de kiezen. Onzindelijke dus, nog afgezien van de hier impliciet verwerpelijke taxaties.

De schrijver mijmert verder over zijn jeugd en met weemoed lees ik de prachtige beschrijvingen in het boek van de natuur, de jungle op Sumatra waar de Kousbroek heeft gewoond: lijkt alsof de schrijver je wer­kelijk mee aan de hand neemt en je de geur van het tropisch woud laat ruiken, vertelt en zijn erva­ringen in je oor fluistert, worden voelbaar, ja tastbaar bijna. Hij wordt overweldigd van de schoon­heid van de Natuur en de lezer eveneens.  Het doet me denken aan  een moment van absolute schoonheid, maar dan een van een andere orde, die ik ervoer in Florence. Bij het zien van de toen net gerestaureerd schilderij van Botticelli ‘’La Primavera’’ werd ik na ongeveer een uur plots on­wel; “’ziek’’ van de schoonheid. Men dacht in eerste instantie niet dat het met  het “’syndroom van Stend­hal’’ te maken zou kunnen hebben, maar leek er wel op.

Toegegeven ben ik enigszins gepreoccupeerd, maar iemand die zijn omgeving op zo n  manier beschrijft blijf ik nu nog dromen van het Paradijs dat ik als kind toen in Indië had. Het is mij namelijk zo lang onthouden door omstandigheden weliswaar – voor de lezer interessant noch relevant – maar hoop dat gevoel ooit nogmaals te beleven.  

Hollanders zijn ware kooplieden, marktkooplui, zaken doen zit hen in het bloed, het moet onge­twijfeld  als genetisch worden beschouwd. Geen vreemde eigenschap het zaken doen, goed geld verdienen ten koste van de omgeving en meestal ten koste van anderen.

Die eigenschap of eigenschapen is en zijn zo in de loop der tijd ontwikkeld tot een Hollandse karaktertrek die heden ten dage zelfs wordt gecultiveerd en gekoesterd, zelfs bewonderd door mensen die geen Hollanders zijn. Ieder zijn vak. Maar in de Hollandse kunst (en cultuur) wereld zijn wonderlijk geen of nauwelijks dramatis personae te vinden (met uitzondering van een handjevol meester schilders uit (voornamelijk) de 17e eeuw zelfs niet bij het toneel en al helemaal niet in de Nederlandse filmwereld, ook al denkt men dat. Het blijft een leegte die nu beter zou zijn op te vullen door mensen die juist géén filmacademie of aanverwante opleiding hebben gevolgd, is mijn oordeel. Kort gezegd: je bent een dramatis persona of je bent het niet, omdat zoiets nu eenmaal nooit te leren valt, ook al heeft men en kunst en/of filmacademie gevolgd.. Dat heeft Kousbroek maar al te goed gezien bij de verfilming van Oeroeg. Een algehele deceptie.

Kousbroeks constatering is pijnlijk, maar waar; men kan toch zeker niet verbergen wat men niet heeft. Sommigen menen zowaar te weten dat men dat wel heeft. Een kleine verklarend rondje:

Ieder mens wordt gevormd door zíjn omgeving, naast de opvoeding en afkomst, sociaal milieu e.d.; dé omgeving is bepalend voor het vermogen tot (natuurlijke) verbeelding en fundamenteel inzicht.

De schrijver luistert/hoort en observeert als een Indo, zeg ik dan maar. Hij is weliswaar  geen Indische jongen maar heel zijn wezen (hij is zo te oordelen een dramatis persona): verteltrant, houding, groot en krachtig vermogen tot verbeelding zeggen mij genoeg en wijzen in de richting van ‘’het hebben van een Indo (of moet ik zeggen Indische?) ziel’’ om het maar zo te noemen.  

 De schermutselingen over en weer tussen verschillende auteurs nemen in het boek geen einde Het Indisch zijn, het Indisch gevoel,  die Indo/Europeesheid en Europees zijn, en iedereen wil zowaar iets aan bijdragen zonder ook daadwerkelijk er een wezenlijke bijdrage te leveren: eindeloos gemier over schuld en slachtoffer(schap). Het is duidelijk dat hierover het laatste woord nog niet is gezegd. Kousbroek slaat de spijker op zn kop, wanneer hij in de oeverloze discussies over dé Indische afkomst, achtergrond en wat dies meer zij, probeert er een eind aan te maken, niet helemaal met succes overigens. Niet alleen omdat er van Indische zijde kritiek wordt geleverd en op hem (nota bene persoonlijke)  aanvallen worden gedaan. Kousbroeks toont in dat opzicht zeer barmhartig in zijn lauwe repliek op alles wat men niet zint. Dat siert de schrijver.

Wanneer een van de Indische critici Kousbroek voor de voeten werpt dat dé Indische maatschappij toch slachtoffer is (hetgeen volstrekt waar is) of( moet worden beschouwd?) van het koloniaal regime, worden weer oude wonden opengereten en met zout ingestrooid..  Het is waar dat de Indische gemeenschap in het vroegere Indië discriminatoir was behandeld en altijd als een soort sociale buffer had gefunctioneerd tussen de Koloniale machthebbers en de autochtone (Indonesische) bevolking., bovendien weet Kousbroek ook dat er niet altijd kansen waren voor de Indo/Europse gemeenschap. In feite speelde de Hollandse (.) elite (ze was simpelweg getransplanteerd naar de tropen als langdurige vakantieverblijf) er mooi weer en had zij werkelijk lak aan wat direct en indirect in andere sociale lagen gebeurde. Het interesseerde hen eenvoudig niet.

 

10897267855?profile=originalKousbroek woonde en leefde zeer beschermd op een van de grootste eilanden van de Archipel, terwijl mensen die op Java (waar het koloniaal bestuur resideerde) woonden, dikwijls in de grootste armoede (a.h.w. op de stoep van de GG met het grootste echelon ambtenaren!) hun hoofd boven water moesten houden.  Dat was onder andere ook een van de vele verwijten tegen de bestuurlijke macht dat deze gemeenschap geheel aan hun lot werd overgelaten en dus een groot onrecht hen aangedaan. Zij moesten maar kijken hoe ze zich redden in die ‘’verdeel en heers’’ regime van die tijd, waaarin, zo hij ook zag, dat er toen zo n wrede maatschappij bestond. ( Kousbroek: het was een gekkenhuis (.) en een fabriek van minderwaardigheidcomplexen’.- krachtiger kan het niet worden geformuleerd.  Die wreedheid overigens onder de sociale lagen van de bevolkingsgroepen hadden de Indo’s zelf niet  veroorzaakt en kon hen niet zonder meer in de schoenen worden geschoven, want dat zou dan het toppunt zijn. Sociale vangnetten waren er niet. Maar het leven in een politiestaat wat Indië toen ook was, is dat een normaalste zaak, blijkbaar. (Abdulgani en Nasution)

Het is dan ook geen wonder dat Tjalie Robinson, onderwijzer op diverse scholen zag dat het met het toen gegeven onderwijs al maar slechter ging en er dientengevolge de zogeheten ‘’wilde scholen’’ ontstonden, bij gebrek aan juiste lesmateriaal die uit het moederland moest komen die nooit kwam.  Niets is onwijzer dan  de vinger op te steken en de schudige)n te noemen, maar in het onderwijs (lees Robinson) was niets geregeld met (kon niet anders)  rampzalige gevolgen van dien.

En zo ontstond het ‘’wild Nederlands’’

Ten tijde van de rijkste Indo/Europese man die Indië toen rijk was:de krantenmagnaat Dominic Beretty, de beroemde ‘’dandy’’, was het met het onderwijs  ook al belabberd en werd in de dertiger jaren locaal ingegrepen door particuliere initiatieven (burgers en ook bedrijfjes) om nog ernstiger afbraak in het onderwijs te voorkomen.

En de zo geloofde en door ;sommigen  verheven ’’Tempo Dulu’’ waar slechts de happy few ervan kon genieten, hebben heden ten dage nog nostalgische herinneringen aan. Bizar. Valser en gemener kan het niet.

 

Pjotr.X.Siccama 2013 

 

 

Lees verder…

10897265069?profile=originalNooit meer buigen  verhaal van een verloren verleden   door: Marielle Saegaert

Dit is het waargebeurde levensverhaal van 'Ruby' H. “Misschien komt het wel heel anders uit dan we denken, maar hoe dan ook, waarderen zullen we het leven dan!” schreef ze hoopvol in 1945 in haar oorlogsdagboek in het Jappenkamp, waarin ze toen geïnterneerd was en waaruit geciteerd wordt. Ze had toen niet kunnen vermoeden hoe haar leven uiteindelijk zou lopen en ze zal de tragedies in haar leven ook niet gewaardeerd hebben. Uiteindelijk verliest ze al   haar herinneringen aan de enige tegenstander in haar lange, bewogen leven waar ze wel bang voor was.

Ze zat op de bank naar buiten te kijken. Het leek of ze de omlaag dwarrelende sneeuw bewonderde, zoals we vroeger altijd deden. “Mooi hè”, zou ze dan zeggen en samen keken we dan nog seconden lang verder, voordat we aan tafel geroepen werden. Nu zat ze op de bank alleen, opgesloten in haar bijna geheel afwezige gedachten. Ze keek wel naar de sneeuw, maar zag het niet meer.

Jaren geleden mocht ik voor het eerst haar kampdagboek inkijken. Bijzonder, want ”mam” heeft het niet graag over haar kampverleden. Over Indië vertelde ze graag, zolang het maar niet over Tjihapit en Ambarawa en over de Jappen gaat. In mijn debuutroman dat het levensverhaal van de dappere ‘Ruby’ beschrijft, citeer ik uit de originele en zeer indrukwekkende kampdagboeken.

10897265475?profile=originalMijn vader was een klein jongetje dat zorgeloos opgroeide in Bandoeng toen ‘Ruby’ daar geïnterneerd was. Zij opgesloten in het kamp en mijn vader vrij spelend in de lanen van Bandoeng. Jaren later, midden zeventiger jaren op vakantie in Ierland, leerden mijn ouders Ruby kennen. Een gedeeld verleden; een gedeeld gemis. Uit respect voor haar wilde ik haar verhaal zo waarheidsgetrouw weergeven, maar daarvoor had ik de hulp van andere mensen nodig. Wie kon mij bijvoorbeeld vertellen over haar jeugd in Indië? En over de ervaringen in de Jappenkampen?

Het was haar vriendin Helen, geboren en getogen in Indië en samen met Ruby geïnterneerd geweest in de kampen, die mij het meest kon vertellen. Helen kende haar als geen ander. “In 1937 kwam ze aan in Indië vanuit Nederland, waar ik – blond en blauwe ogen – nog nooit was geweest. Ze was een stug kind. Ik dacht: dat komt vast dor de kou daar”. Later begreep Helen pas waar die houding vandaan kwam. Ruby had in Nederland in kindertehuizen gewoond, omdat haar familie niet meer voor haar kon zorgen. “Ik was gewend aan een warm gezinsleven; Ruby allerminst”. In Indië fleurde Ruby helemaal op en genoot ze van een gelukkige jeugd. Totdat de oorlog uitbrak. 

Helen kan wel goed over haar kampverleden praten. “Iedereen gaat er weer anders mee om. Van grote invloed was ook de leeftijd waarop je in het kamp zat. Mijn kleine broertje was acht jaar toen hij het kamp in ging en het heeft hem voor de rest van zijn leven erg getekend”.

Helen  vertelt graag hoe stoer Ruby was en hoe ze ‘voor de duvel nog niet bang was’. “Ik was zelf altijd veel doordachter dan Ruby. Ze kon behoorlijk roekeloos zijn. Maar ik vond het wel stoer dat ze voor niemand bang was. Je ziet het aan haar gezicht op de foto op de omslag van het boek. 

10897265279?profile=originalZo is ze haar hele leven gebleven; tenminste, tot aan haar ziekte dan”. Tijdens een van de lange telefoongesprekken waarin Helen mij zo geduldig te woord stond, vertelde ze over de bevrijding en hoer de meisjes weer met zo zorgeloos als voorheen van het leven genoten. “We hadden ons verstand gewoon op nul gezet. Waar onze ouders nog bang waren, voorzichtig ook vanwege de Bersiap, was onze levenslust en ons geluk om weer vrij te zijn, met geen mogelijkheid in te tomen”.  Zo vaak als ze konden gingen de meisjes naar de dansavonden die georganiseerd werden. “Een van onze lievelingsliedjes was: ‘Don’t fence me in’, van Bing Crosby. Met zo’n titel was een beter lijflied ondenkbaar”.

Terwijl Ruby nog steeds naar de sneeuw keek, zette ik tegen beter weten in maar verblind door hoop,  een CD op van Bing Crosby. Dat ene liedje….. zou ze het nog herkennen? Ik had wel eens gelezen dat juist muziek bepaalde herinneringen bij deze patiënten naar boven kon brengen, waar gesproken woorden dat niet meer kunnen. Ruby leek voor zover ze

Oh, give me land, lots of land under starry skies above…” Crosby’s warme stem galmde door de kamer. Mijn moeder zat tegenover Ruby en pakte haar hand vast. Ruby glimlachte en keek haar – als altijd dankbaar voor een liefkozend gebaar – aan. Toen begon ze plotseling zachtjes te zingen: “…Don’t fence me in. Let me ride through the wide open country that I love. Don’t fence me in…”

Dit indrukwekkende boek over het levens-verhaal van Ruby is overal verkrijgbaar. Prijs: € 18,95.

10897265293?profile=original

auteur Mireille Saegaerts

dat kon zijn, opgewekt. Minder verloren dan andere dagen. Ik zette de muziek  aan  en  wachtte  hoopvol  af. 

Lees verder…

Boekencollectie KIT verdwijnt wegens bezuinigingen

10897262297?profile=originalBoekencollectie KIT verdwijnt wegens bezuinigingen

Het Tropeninstituut moet zijn boekencollectie ontmantelen vanwege de bezuinigingen. Wat niet door derden wordt overgenomen, verdwijnt zonder pardon in een papiercontainer. De bibliotheek van het Koninklijk Instituut voor de Tropen heeft 900.000 boeken, kaarten, tijdschriften en andere documenten in de aanbieding. Als gevolg van de bezuinigingen wordt een groot deel van de vermaarde collectie ontmanteld. Het KIT vraagt andere bibliotheken of er interesse is om de stukken over te nemen. Lukt dat niet vóór 1 januari 2014, dan gaat wat overblijft van de collectie zonder meer de papiercontainer in.

Directeur Hans van Harteveld noemt de teloorgang van de Bibliotheek een regelrechte ramp. Hij doet zijn uiterste best om dat deel dat moet verdwijnen over te hevelen naar andere bibliotheken en instituten, maar ondanks dat die het graag willen hebben, struikelt het op één ding: zij willen er een sluitende begroting bij hebben, en die kan het KIT niet verstrekken.

Door de subsidiestop van het Ministerie van Buitenlandse Zaken moet het KIT nu een keuze maken. De afdelingen die voldoende bezoekers (en dus inkomsten) genereren kunnen open blijven. De onrendabele moeten dicht, waarbij de collectie geruimd wordt. Hiermee verband houdend, verdwijnen er 32 van de 33 banen. “De collectie omvat ruim tien kilometer aan documenten. Een van de oudste stukken dateert uit 1469. Collega’s en instituten van over de gehele wereld staan verbijsterd en sturen ons boze  e-mails. Iedereen vraagt zich af wat er in Nederland gebeurt”.

Een van de leeszalen van de bibliotheek van het Koninklijk Instituut voor de Tropen.

Het deel van de collectie dat dateert van voor 1950 moet koste wat koste behouden blijven. Daarvoor heeft de Nederlandse overheid de publieke zorgplicht vanwege de erfgoedstelling. Maar de rest, bijna 9 kilometer, moet worden afgestoten; op welke manier dan ook. Deelcollecties die in bruikleen zijn, zullen worden teruggeven aan de eigenaren; deel-collecties die in de loop der jaren geschonken zijn, gaan voor zover mogelijk retour aan de schenkers. Bijzondere boeken met een grote erfgoedwaarde, zoals de “Boeken met autografen van historische personen” worden uit de verzameling gehaald en apart gehouden. Tenslotte zal de rest “om niet” worden aangeboden aan collega-instellingen of universiteiten, of aan de landen waar ze over gaan. Maar het is kort dag. Nog een half jaar te gaan voor 1 januari 2014. Als het niet lukt om de collectie veilig te stellen, dan volgt onverbiddelijk de vernietiging. Hans van Harteveld zegt hierover: “We overleggen nu veel met instituten en universiteiten over de gehele wereld en iedereen is het er over eens dat de collectie niet verloren mag gaan. Maar alleen al het uitzoeken en verhuizen kost smakken geld. Kijk, we begrijpen echt wel dat zonder subsidie alleen rendabele delen gehandhaafd kunnen blijven en dat er geen mogelijkheid is voor het KIT om de bibliotheek te laten voortbestaan. Er is nu eenmaal geen geld. Maar we moeten ons wel realiseren dat het hier om een unieke collectie gaat van vaak onvervangbare boeken en documenten. Dit is wrang, heel erg wrang”. 

Lees verder…

Indische mensen en eten

10897264700?profile=originalIndische mensen en eten

Indische mensen kunnen vaak urenlang kletsen over alles wat te maken heeft met eten. Iedereen weet de beste manier om Petjil of Gado-Gado saus te maken, of om Guléh Kambing te maken of weet het beste geheime recept voor Pepesan. De buitenstaander luistert er naar en vraagt zich af: “waarom maken zij zich zo druk over eten, zo belangrijk is het nou toch ook weer niet”. Maar, voor Indische mensen is het enorm belangrijk en altijd onderwerp van gesprek geweest. Waarom is dat zo gegroeid? 

Bij ons thuis altijd ngobrollen en keuvelen. Je begint met: “Hoe is het toch met Fien en hoe gaat het met tante Toet…..?” Maar al heel gauw gaat dat vervelen en stapt men resoluut over op het onderwerp: Eten. 

En niet alleen de vrouwen, maar ook de mannen blazen dan hun partijtje mee. “Wha, so enak dese, hoe heb je dit gemaakt? Oh, doe je dat zo. Ik gebruik altijd….. en dan…..”

De belangstelling voor eten is van jongs af aan bijgebracht. Nu de laatsten van de eerste generatie aan het uitsterven zijn, zal ook dit gebruik wel spoedig tot de nostalgie gaan behoren. Eten en het bereiden van eten is een van de mogelijkheden om de Indische cultuur wezenlijk te beleven.  Voor Indische mensen is eten een soort van levenskunst en staat voor gezelligheid, gastvrijheid, het altijd rekenen op eventuele gasten die dan blijven eten en meegenieten van eigengemaakte gerechten en lekkernijen.

Kwee lapis en Tjendol. Een keur aan geuren en smaken thuis, maar ook op straat. Daarvan was Nederlands-Indië doordrongen. En ongeacht de sociale status hadden kinderen van de rijke “Totoks” en de “kleine bung” met elkaar gemeen als vanzelfsprekend te delen wat je hebt. Er was altijd wel wat voor iedereen. En bovendien kon je zo je lekkere trek stillen. En zelfs als je van thuis niet op straat mocht eten, deed je het toch. Want is het niet altijd zo, dat wat verboden is, juist zo jammie is….. Daarbij gaat het ook om de herinneringen van allerlei figuren op straat, die jarenlang deel uit hebben gemaakt van je jeugd. En die herinneringen zijn ingeworteld in de Indische cultuur, vooral sinds de repatriëring.

Al die jaren daarna in Nederland heeft deze generatie met zorg het eten bereid en op tafel gezet en er vooral met anderen over gepraat. Want zo houd je die mooie herinnering aan het oude Indië levend. Dan ben je weer even zoals toen en komen de beelden van toen weer boven. Daarom praten Indische mensen zo graag over eten.

Lees verder…

10897249257?profile=original

Bij het verschijnen van Rudy Kousbroek’s ‘’KAMPSYNDROOM’

 

Door: Pjotr.X.Siccama

Besproken - deel 1.

 

“..En ruisend in de duisternis/juichend mijn eiland prijzen” – Sneeuw over Sumatra. Verwijzend en herin­ne­ringen oproepend in al haar intensiteit worden hier meer dan symbolisch bedoeld. Over­eenkomsten met het verhaal (en de verfilming) van het werk van James Joyce met dat wat de schrij­ver in zijn voorwoord had aange­ge­ven zijn er niet.

Alleen “de deur” in het Ierse verhaal bij het begin in zijn voorwoord trof me zeer: die “deur” in dat Ierse verhaal die dicht bleef; ook toen al bij de Japanse inval in Nederlands Indië. Het is opvallend dat “de deur”  hier dan het enig vergelijk is met de duistere en pijnlijke werkelijkheid van de Japanse inval in het voormalig Nederlands Indië.

 Helder dat het hier ook om de angst gaat van iemand met een traumatisch stress syndroom. Het zijn woorden, beel­den, gelui­den, geuren en herinne­ringen in alle kleuren die voor een ieder maar moeilijk te omvatten en te beschrij­ven zijn. En zeker wanneer je in een (voormalig) paradijs bent geboren en hebt geleefd. Wat ik me nog goed kan herinneren in een van Kousbroeks vele werken is, dat hij, net aange­komen in Holland, vanuit zijn kamer naar buiten keek waar het op dat moment vreselijk vroor en de ruiten van de ramen vol ijsbloe­men zaten, daarbuiten een troosteloos aanzien gaf en hij bij zichzelf dacht: “… ze hebben mij uit het Pa­ra­dijs verjaagd.” Zo’n zin vergeet je nooit. Beroofd van menselijk geluk en geluk­kig zijn door lieden (politici) die alles alleen maar stuk kunnen maken en waar men niet in staat is in te grijpen of invloed uit te oefenen is ergelijk en frustrerend.

 

Een samenvatting van dit prachtige werk is bepaald geen sinecure. Vandaar dat de bespreking van dit werk in delen  zal verschijnen en vraag de lezer hiervoor begrip.

 

Het werk is, zoals gezegd, zo omvangrijk en omvat zowat het hele spectrum van wat Indisch/Ne­derlandse (en vice versa) literatuur (tot nog toe) in al haar aspecten heeft voortgebracht. Onderworpen aan het kri­tisch oog van de auteur is in historisch perspectief gezien buitengewoon interessant. Een fenomenaal do­cu­ment dat ze­ker op de lijst van verplichte literatuur op alle middelbare scholen dient te worden gezet.

De Nederlandse geschiedenis in, met en over het voormalig Nederlands Indië wordt met dit werk hier geheel voltooid.

 

Kousbroek is groots en heeft evenzo het grote talent om de beschrijvingen tot in de diepten van het men­selijke gevoel volle­dig, in detail en exact weer te geven. – Het werk is rijk aan kostbare persoonlijke erva­ringen, ook voor lezers die het (voormalig) Nederlands Indië (nog) niet kennen. De ge­kozen titel is welis­waar triest, maar laat niet alleen de duisternis zien in de spiegel van de auteur. Inte­gen­deel. Het boek las ik als een film die zelfs nu nog actueel zou kunnen zijn. Het is niet allemaal treurigheid in het boek.

Hilarisch is (om  een passage te noemen), de beschrijving van de portretten van de Gouverneurs-Gene­raal van Nederlands Indië (de zo­ge­noemde GG’s). Met humor beschrijft hij enkelen van hen, met een the­atraliteit en voorstellingsvermogen als van een professionele mimograaf. Prachtig. Zo kennen we de schrijver.

 

Velen herkennen de beschrijvingen van de repatriatie  uit het voormalige Nederlands Indië, waar de eva­cuees  naar het moederland moesten worden overgebracht.  Maar in de tijd van Kousbroek was de eva­cuatie direct na de oorlog (1946) vrij formeel geordend geregeld; d.w.z  onder andere volgens de con­ventie­richt­lijnen van Genéve. En dat ging wel heel omslachtig aan toe en ook curieus.

 

De evacuatie in 1946 die Kousbroek had meegemaakt leek wel op een MGM-film in de Arabische woes­tijn uit de 50-er jaren met het vreemdenlegioen, wanneer de evacuees naar een afgelegen plaats in de woestijn hun winterkleding (voor Europa) in ontvangst moesten nemen. Absurde en even bizarre scènes moesten zich daar hebben afgespeeld. Heel anders ging het met hen die in het begin van de 50er jaren werden gerepatrieerd: de winterkleding (al­thans überhaupt de eerste kleren voor het verblijf in het moe­derland) werd op de boot ter hoogte van de Rode Zee uitgedeeld en bestond uit een soort zwart/donker­grijs jogging outfit met baret (Kousbroek: ijs­muts), sokken en een paar wollen wanten. Meer niet kregen we niet.

 

Worstelend met de lacunes in zijn herinneringen, flarden van plotseling opkomende historische persona­ges spelen zich af  in het hoofd. Een van de vele verschijnselen van een (kamp)syndroom. Zelf schreef hij dat je niet per se in een kamp moest hebben gezeten om het te krijgen. (..) Mensen die zowel een (kamp)syndroom hebben als (en/of) een Post Traumatische Stress Syndroom hebben exact dezelfde ver­schijnselen. Velen zullen deze direct herkennen. De herinneringen die fragmentarisch, soms kort en soms lang(durig) zullen heviger en intensiever worden naarmate de tijd verstrijkt en je zelf ouder wordt.

Zoals mijn zielknijper me jaren geleden bij mijn behandeling mij ervoor had gewaarschuwd. De angst, ja die angst die maar niet en nooit helemaal weg zal kunnen gaan, achtervolgt je constant als eeuwige onzicht­bare spook die je voortdurend bang maakt maar niet kan verjagen.

 

De enige en wellicht wel de laatste unieke (overigens grappige) figuur van de Westerse Cultuur in de jungle van Nederlands Indië vormde een bijzonder geroemde excentriekeling, een zekere “Iwan de Verschrikke­lijke” (vanwege zijn (Slavisch/Russisch) voorkomen, genoemd door Swanenburg in zijn boek Leven en werk van Stein Callenfels.

Deze man, (hij was 1.92 m. groot en woog 140 kg.) een zekere Dr. Stein Callenfels was archeoloog/pa­le­ontoloog; beroemd, bekend en berucht. Beroemd  (vooral in Azië) om zijn kennis en archeologi­sche vondsten (ontving vele buitenlandse onderscheidingen voornamelijk in Azië) en berucht om zijn on­noemelijk grote appetijt. Lachwekkende anekdotes die je bij blijven.

 

Ook rekent Kousbroek hier af met de Hollandse benepenheid wanneer hij het over de (Hollandse) ge­schiedenis heeft: het “Holland op z’n smalst’’ zullen we maar zeggen. Waar is het inzicht van de Hollan­ders? En waar de gran­deur van een Nederlands Imperium? Wat is het? Nooit van gehoord ?

 

Een aaneenschakeling van historische feitelijkheden passeert de revue, maar niet zonder dat hij deze historische hoofdrolspelers er flink van langs geeft. Zo ook in de (Indische) literatuur waar de vraag nog steeds in de lucht hangt, (polemieken houden niet op over dit onderwerp) naar wat en vooral wie (in de literatuur) in hemelsnaam het predicaat Indisch mag/kan dragen.

 

Dan de opvatting van Walraven over de Indo ‘s (Indo/Europeanen) die werkelijk hypocriet is wanneer de man deze gemeenschap kwalijk neemt dat zij zich boven de Indonesiër(s) verheven voelt. Absurd is het

wanneer men bedenkt dat deze man zich immers boven een ieder superieur voelt, niet zozeer als machthebber/ ambtsdrager, maar simpel als burger.

Deze kaaskoppen veroorloofden zich schijnbaar een a-sociaal en immoreel gedrag tentoon te spreiden onder een legitimiteit van een illegale bezetting.) Sudah. De Indo/Europeanen staan toch ver boven dit soort stupiditeit. Alhoewel er  ook Indo/Europeanen  zijn die zich zelfs verheven voelden/voelen boven de Totok, hetgeen een andere oorzaak en/of implicatie heeft.

 

Ach, vreemde denkbeelden hield deze mijnheer Walraven op na, waarbij hij en passant toch nog  vergeten was, dat de Indo gemeenschap niet alleen bestond uit Indische/Nederlanders, maar ook uit andere Indische/Euro­pe­anen (met inbegrip van mensen uit Noord Amerika en Australië en de rest van Zuid/Oost Azië).

Maar voor de Hollander was het Nederlands Indië van toen een soort verlengstuk van het moe-derland, de kaaskop waande zich kennelijk rijkelijk alleen op de Wereld (in de zin van het enig Hollands Im-perium) waar deze man (eindelijk in het Paradijs terechtgekomen zonder ook maar

 

één vinger te verroeren) naar believen de vruch­ten van plukt. Ja wel; men plukte, at de vruchten, maar de rond die ze voortbracht, daar had men geen enkele liefde voor (gegeven). Men had blijkbaar geen idee, laat staan een visie van de ei­gen omgeving en dat van de Wereld.

 

De kennis van Kousbroek over Tjalie Robinson is indrukwekkend. Het werk van Robinson wordt  hier kritisch en zowaar  forensisch, maar respectvol geanalyseerd. De door Tjalie gebezigde Indo/vocabu­laire en niet te ver­geten het idioom (wat bij de Indo’s uitermate gewichtig wordt gevonden- ook interessant –maar de vraag naar het ‘’waarom’’, moet ik het antwoord schuldig blijven) zitten Kousbroek tot in zijn haarvaten schijnbaar.. Het is voor mij onthullend dat zo n rijke en complexe taalbron bestaat die nu, fosiel geworden (lijkt het Latijn wel) zo goed als een dode taal is. Ik kan het wonderwel nog wel heel summier wat van lezen en als ik het doe, dan ruik ik ongetwijfeld de pisangbladeren.

Deze Tjalie Robinson, die in de tweede helft van de vijftiger jaren plots als een duveltje in allerlei media verscheen met het organiseren van de Tong Tong fairs en Pasar Malams, zoals hij (en ik) dat in Indo­ne­sië gewend waren te vieren, had het gote lef om daarbij ‘’DE’’ Identiteit van de Indo/Europeaan (De Indi­sche/Nederlander), dus ook ZIJN identiteit wilde hij ermee zeggen op de kaart te zetten. Deze Indoge­meen­schap werd door Tjalie met trots uit die armetierige annonimiteit gehaald, ( nadat zij bij hun aan­komst op een schofterige manier zijn behandeld maar ook gediscrimineerd niet te vergeten).  Niet alleen de Indo/Europeaan als individu maar ook wat hun bezig hield met onder andere de (Indo) taal. Dat deed

hij bewust, niet provocerend, eerlijk en met heel zijn hart en ziel. Een monument waard. Tjalie was trots om wie hij was en waar hij vandaan kwam met alles erop en eraan. Zo hoort het ook in tegenstelling tot die Indo(‘s) die de Indo taal maar niets (‘’minderwaardig’’?) vond(en) (en wellicht nog vindt(en)) en zich tegen de opkomst van Tjalie Robinsons ideeen begonnen te keren. Met andere woorden (kon ik nog heel goed herinneren) dat vele Indo ’s geschokt waren over het lef van Tjalie Robinsons initiatieven en ideeen; geschokt omdat deze bewuste Indo ’s juist meen­den dat zij immers toch (‘’alreeds’’) volledig geintegreerd waren  (eigenlijk veelal zijn opgegaan) in de Nederlandse samenleving en nu opeens weer wor­den teruggeworpen naar: “terug naar af”. De tegen­standers (de reactionairen onder de Indo gemeenschap- men wilde meer dan Hollander zijn) keerden vandaar zich tegen de opleving en herleving (lees: een zekere verheffing) van de Indo/cultuur gemeenschap. En juist die Indo s houden zichzelf voor de gek: ze zijn  weliswaar half Europeaan, maar de Hollander ziet dat helemaal niet. Wel de leuke kanten van de gekoesterde (eigen)cultuur genieten (onder andere pasar malams e.d.) maar werkelijk deelnemen in aktiviteiten op het niveau van kunst en cultuur: ho maar! Heel merkwaardig en triest voor zo n rijke, maar toen gespleten gemeenschap. Ik werd in die tijd voor gek versleten om mijn symphatieën en bewondering voor deze bijzondere en moedige man.

 

Kousbroek vindt Tjalie Robinson een groot schrijver die in dit land danig is onderschat en daar heeft hij groot ge­lijk in. Er bestaat in de Indo gemeenschap, vooralsnog geen grotere persoonlijkheid en equivalent op lite­rair gebied. Tjalie Robinson was veel té vroeg gestorven.

De vraag overigens die velen (en niet alleen gesteld door Ind/Nederlanders) zich nu bezighouden: Waar is de aan­dacht die hij verdient? En de publiciteit over zijn werk? Die is er ook al niet over deze bijzondere schrijver. Wat is er toch aan de hand in dit land? Louis Couperus, een van de grootste schrijvers van de Lage Landen en du Perron schijnen mensen totaal vergeten te zijn.

Heeft deze generatie schrijvers/journalisten en lezers soms geen weet van de man die in de 50 er jaren literair gezien in dit land zowat revoltes had uitgelokt? De aandacht lijkt te worden verschoven naar com­merciële actuele en veelal modieuze aktiviteiten. Ik ben er zeker van overtuigd dat er in dit land elementen aan het werk zijn die zich meer bewust dan onbewust schuldig maken aan ongewone selectieve onhebbelijkheid: wel een buitenlandse (waarvan ik de naam hier niet wil noemen) schrijver de hemel in prijzen (mag Joost weten waarom) die het Nederlands al helemaal niet beheerst, maar alle andere  aanwezige talenten in dit land gewoonweg negeren. Xenofilie. Even eng als Xenofobie. Waar hebben we dit eerder gezien in Europa?  

Ik heb altijd al het gevoel gehad dat politici (en de politiek) zich vaak stiekem en soms openlijk de schep­pende kunstenaars en dan voornamelijk schrijvers (‘’want zij zijn het gevaarlijkst – maar ook bruikbaar’’) goed in de gaten houden. Ongegeneerd naar believen aanschurken en liefst breeduit in beeld (media) exhibioneren samen met gevierde kunstenaars daar het in hun voordeel werkt.

Vandaar dat dit land verdacht veel op Oostenrijk lijkt, wat betreft de  (vrije) Kunsten: alle getalenteerde eigen burgers negeren ze, jagen ze of over de klink of schopen ze zo over de grens. Voorbeelden hiervan zijn nu meer dan ooit actueel en zijn talloos.

 

 

Pjotr.X. Siccama,  juni 2013.

10897263864?profile=original

Omslag van een van zijn boeken

De onderste foto laat Tjalie Robinson zien bij een Pasar Malam in Den Haag  (toen gehouden in de Dierentuin) begin van de 60 er jaren, h (let goed op het katapult in zijn hand).

10897264254?profile=original

 

 10897263873?profile=original

 10897264495?profile=original

Lees verder…

10897262887?profile=originalKoloniaal verlangen   door:  Arnold van Bruggen.  foto’s:  Anouk Steketee

Prakoso staat elke zondag vroeg op. Aan de muur in zijn slaapkamer hangt dan al het pak dat hij die dag wil dragen. Soms is dat hert pak van een plantagemanager, een andere keer gaat hij als Nederlandse student. Prakoso is zestien jaar en wil later president van Indonesië worden. Maar zijn huidige interesse ligt niet bij de moderne politiek, maar bij het Nederlandse verleden van zijn land.

In zijn kamer staat een scheepskist met daarin een oud Nederlands geweer, een collectie tropenhelmen en een willekeurige verzameling Nederlandstalige boekjes. Hij is echter de taal niet machtig.

Om half zes springt hij op zijn Nederlandse Fongers-fiets en sjeest hij naar Plaza Indonesia, het enorme plein waaromheen het moderne Jakarta is gebouwd. Rondom dat plein verzamelen zich elke zondagochtend Indonesiërs in tropenpakken, KNIL-uniformen en damesjurken.

10897262478?profile=originalDe antieke Fongers-fiets is de gemeen-schappelijke deler. Maar de belangstelling gaat verder. “Het is een herinnering aan een tijd die ons beschaving heeft gebracht”, zo zegt Prakoso. “Niet alleen fietsen, maar ook wetten en bureaucratie. Ik denk dat veel mensen door de bloedige en fanatieke onafhankelijkheidsstrijd niet doorhebben hoe positief de koloniale tijd is geweest”. Wie je ook vraagt, iedereen heeft een gelijkluidende uitleg over de verkleedpartij. Yanto (58) zegt: “Alles uit de koloniale tijd is sterk en onbreekbaar; ik zweer erbij. Maar we willen ook ons erfgoed veiligstellen. Deze geschiedenis is    ook van ons”. Op zijn borst prijken    de medailles van de vele geschiedenisclubs met duizenden leden die ditzelfde elke zondagochtend in andere steden van Indonesië doen.

Maar was Nederland hier niet heel erg fout bezig in die koloniale tijd? “Tot de val van Soeharto in 1998 kregen we alleen geschiedenisles over de oude koninkrijken in Indonesië”, verklaart Adi Setiawan (30) in Soerabaja. “De koloniale tijd werd zoveel mogelijk weggelaten, alsof die niet 350 jaar had geduurd. Pas na de machtswisseling mochten wij ons weert organiseren en zelf onze geschiedenis vertellen”. Adi is een van de voortrekkers van de Roode Brug Community, vernoemd naar de plaats waar de Nederlanders en Britten stukliepen op de Indonesische vrijheidsstrijders. En als zij zich zondagochtend verzamelen, herleven de dagen van weleer. Een 

groep mannen en vrouwen staat in Nederlandse soldatenpakken in de schaduw van de bomen in het stadspark. Een grote en breed geschouderde jongen, verkleed als soldaat, stelt zich voor als Raymond Westerling en drukt dan een kleine Indonesische vrijheidsstrijder tegen de grond. In zijn hand heeft hij een mes en met zijn knieën dwingt hij het lichaam onder zich.

“Sommigen vinden het raar dat mijn vrienden en ik ons verkleden als Nederlanders”, vertelt Adi, “maar als we ons niet verkleden, herkennen de mensen ons niet. Juist door onze uniformen komen ze naar ons toe, Dan ontstaat er vanzelf een gesprek over onze geschiedenis. Niet over de nationale geschiedenis, zoals de regering die dicteert, maar hoe die echt is geweest”.

Het koloniale verleden in Indonesië is onontkoombaar. De stadscentra staan nog altijd vol met villa’s, paleizen, theaters en overheids-gebouwen uit de tijd van de Nederlanders. Maar deze erfenis staat onder druk sinds, tegelijk met de herwonnen vrijheid in 1998, de economie aantrekt. Grote hotels en bedrijven, investeerders en ook particulieren ontdekken de oude binnensteden. In elke grote stad verenigen liefhebbers van de koloniale architectuur zich daarom in erfgoed-verenigingen, zoals de Medan Heritage Trust op het westelijke deel van het eiland Sumatra. Debby, een van de vrijwilligers van deze stichting stuitert voor haar bezoek uit, van Plantage-ziekenhuis tot voormalig Hotel De Boer en de koloniale villawijken. Ze wijst op de materialen die toen gebruikt werden: het beste hout en de sterkste Deli-klei. “De koloniale architectuur kan ons veel leren over hoe je in dit klimaat bouwt”, zegt Debby. “Veel moderne gebouwen hebben airconditioning, maar dan waait in de natte tijd wel de regen naar binnen”. 

10897263061?profile=originalEven later staat ze tierend voor een bouwput langs de weg. “Nog geen jaar geleden stonden hier twee prachtige villa’s”, vertelt ze, “en binnenkort staat hier een modern hotel”. De economische voorspoed in Indonesië treft als eerste de koloniale binnensteden. “Corruptie”, zegt Debby. “Wettelijk lijkt alles goed geregeld, maar in de praktijk is alles mogelijk”. Ze gaat het Thong Thong Ho gebouw in met een prachtig plafond in glas-in-lood. “Ik wil hier een zakencentrum van maken voor jonge creatieven”, vertelt Debby. “Met koffiebars en restaurants en een boekenwinkel in Nederlandse retro-uitvoering. Het zou zo maar een gouden idee kunnen zijn”. In steeds meer steden verschijnen koffiehuisjes en restaurants in Nederlandse stijl, met antieke Nederlandse meubels    en Nederlandse menukaarten. De H.E.M.A. is een succesformule die bitterballen en stamppotten verkoopt. Elke zaterdag kun je er op de foto in Volendams kostuum. Debby kijkt volbewondering omhoog naar het veelkleurige plafond. “Ons verleden geeft ons iets speciaals. Als wij ons ergens mee kunnen onderscheiden, dan is het wel onze koloniale architectuur”.  

10897263657?profile=originalDe koloniale geschiedenis levert zo de bouwstenen voor de nieuwe identiteit van het moderne Indonesië. In dat verhaal lijkt voor de schaduwzijde van het koloniale verleden bijna geen plaats meer. Zelfs op Zuid-Sulawesi, waar de echte Raymond Westerling rondtrok en bloedbaden aanrichtte, lijkt men deze kant te relativeren.”Niet alle Nederlanders zijn slecht”, zegt Andi Monji uit Suppa, waar in 1947 door de Nederlanders een ‘zuiveringsactie’ gehouwen werd. “Zelfs tijdens de oorlog, als je met ze in contact kwam, bleken het best aardige jongens te zijn. Nu is het voorbij, het is geschiedenis. Als mensen zich willen verkleden in koloniale pakken, dan laat je eenvoudigweg zien dat we ooit gekoloniseerd zijn geweest. Het is de vraag of de nieuwe generatie Indonesiërs, opgegroeid in de benauwde dictatuur van Soeharto, niet met valse romantiek naar het koloniale verleden kijkt. Dat vraagt ook kunstenares Titarubi zich af. In een ruime loods in Yogyakarta legt ze de laatste hand aan de Indonesische inzending voor de Biënnale van Venetië, een project waarin ze de omgang met het verleden opvraagt. “De Nederlandse tijd staat voor mij symbool voor moderniteit”, zegt ze. “Kunst, feminisme, technologie, het is hier allemaal door de Hollanders binnengebracht. En dat moeten we koesteren. Maar ook alles wat er fout is aan Indonesië is begonnen in de koloniale tijd. Hoe de plantages werkten: met goedkope arbeid en onder bescherming van het leger. 

Corruptie is door de Nederlanders geïnstitutionaliseerd. Helaas kijken veel mensen alleen met nostalgische blik terug naar de oude tijd. Zij beschouwen het koloniale verleden als iets moois, iets exotisch. Maar de zwarte kant ervan moeten we ook niet vergeten.

Dit artikel is eerder gepubliceerd in Vrij Nederland van 20 april 2013.

Voetnoten: De tentoonstelling “Vroeger is een ver land” van Anouk Steketee en Arnold van Bruggen is te zien tot 1 september in het Tropenmuseum in Amsterdam.  

Literatuur: “KNIL-fietsen razend populair in Indonesië”. Artikel in Nieuwsbrief nr. 3, maart 2012 (zie: www.indisch-centrum-denhaag.nl >> Nieuwsbrieven). 

Lees verder…

10897261876?profile=originalMijn levensverhaal - 1     door onze correspondent in Nieuw Zeeland, Adrian Lemmens

Zonder er iets dramatisch van te maken, heb ik een probleem, met  veel, zo niet alles, dat mij in het harnas van mijn levensloop heeft gewrongen. Wringen vind ik een zeer goede omschrijving, omdat ik nooit aan wanhoop heb toegegeven, ondanks mijn geweldige eenzaamheid en de totale afwezigheid van een familie verband en nooit een tehuis heb gehad dat daartoe behoorde.      

Na het vele, vele vallen ben ik altijd weer opgestaan. De levenskracht                                                                  daartoe, dank ik aan mijn vader, aangaande de parabels die een beste vriend van mijn Vader,  gedurende  een te korte tijd, aan mij heeft doorgegeven en bovendien van wat   ik te weten ben gekomen over zijn reputatie, samen ook met het geweldige niveau dat hij daarmede    in de  maatschappij en ook  zijn eigen Maatschappij, de B.P.M.-Shell, heeft weten te bereiken. Nu op de leeftijd van 77 jaar, voel ik mij genoodzaakt de balans van mijn leven op te maken. Niet alleen voor mijzelf, maar ook eventueel voor mijn kinderen. Het is mijn gevoel dat, als ooit een van mijn kinderen een probleem heeft, dat de geschiedenis van het leven van hun vader, hen de kracht kan geven om door te zetten

Ik had en heb een uitzonderlijk leven, interessant zelfs, maar toch in mijn persoonlijk gevoel onmenselijk, gemeen, te zwaar en bovenal  zeer eenzaam. Men kan zeggen dat ik redelijk succesvol met het overleven ben geweest, maar letterlijk met elke actie tot een verbetering van mijn leven, heb ik keer op keer ook altijd tegenstand moeten overwinnen. Het was met de handicaps van mijn verleden, altijd weer een strijd. Het is voor mij nooit vloeiend geweest, altijd en eeuwig waren er problemen, die ik heb moeten overwinnen, tot op dit moment toe.

Al verscheidene jaren ben ik van plan, om een boek over mijn leven te schrijven en daarin de ontdekkingen van de menselijke levensfactoren te beschrijven. Graag had ik de hulp ingeroepen van iemand als Adriaan van Dis of van andere schrijvers wiens namen ik tegen ben gekomen. Door het leven van mijn vader en dus met mijn eigen afkomst daardoor, had ik potentieel schatrijk moeten en kunnen zijn, maar door de oorlog is het totaal het tegenovergestelde geworden Armoede werd lange tijd mijn deel en ik voelde mij altijd opgejaagd en uitgebuit.

Maar vanwege en dankzij mijn beide ouders, heb ik kennelijk een geweldige veerkracht meegekregen, waarmede ik niet alleen al mijn tegenslagen heb weten te overwinnen, maar nu zelfs een staat van leven heb weten te bereiken, waar velen zeggen, nou waar heb jij nu nog zorgen voor nodig, Voor mij is het genoeg om nu te kunnen leven. Ik kan nu hopelijk van het aantal jaren die ik mogelijk nog heb, nog een beetje genieten. Maar wat is genieten, als je mogelijkerwijze niet meer weet hoe je dat kunt doen, als je moet oppassen om financieel rond te komen. Maar helaas, genieten, dat ken, of kan ik nu ook al niet meer, de strijd is voor mij te zwaar geweest, naast een vluchtige glimlach en terugkijkend het met een zekere 

voldoening, is het meestal slechts een bittere voldoening die niet echt is. Het is toch ook niet echt, het kan gewoon niet echt zijn. En zo ben je aan het wachten op de volgende klap die moet komen, je hebt toch immers nooit anders meegemaakt.  Zo gaat het met mij.

Adrian Lemmens, twee jaar oud.

Uit mijn historie zal toch zeker blijken dat mijn gedachtegang en mijn levensbeslissingen niet dom of ondoordacht zijn geweest. Waarom is het mij dan ook niet mogelijk om eens achterover te kunnen leunen en van enig succes, met enige voldoening kunnen te genieten? Ik geloof inderdaad dat er zo iets is dat de maat nu vol is; het is allemaal teveel geweest. Maar waarom heb ik in dat geval dan ook niet de moed verloren en ben ik in elkaar gezakt en tot niets meer in staat, dat is toch wel het wonder van het leven. Ik noem het   de veerkracht in de mens en stel vast dat die enorm krachtig is.

Ja, ik ben getrouwd en ik heb drie kinderen, die allen uitstekend terecht zijn gekomen en mijn vrouw is ook mijn zeil kameraad op zee.! Ik stelde zeer hoge eisen aan mijzelf en zonder die eeuwige discipline, had ik het ook nooit overleefd. Het is immers je verstand en je wil tot leven, die een mens in leven houden. In mijn leven heb ik mijzelf altijd van alles  ontzegd om uit mijn armoede omhoog te kunnen klimmen en iets te bereiken. Ik ben nooit  gewend geweest op vakantie te gaan, een ijsje, een bioscoop, met vrienden een drankje drinken of sporten. Als je dat allemaal niet gewend bent, dan is het ook tamelijk gemakkelijk om frugaal en gedisciplineerd te zijn. Uiteindelijk    heb ik redelijk wat bereikt. Maar het geeft geen geluk of genoegen, om er op terug te kunnen kijken, het was immers allemaal te hard en te onmenselijk.

Wat het voor mij nog erger maakte, is dat alles zo anders had gekund. Dat dankzij mijn vaders vooruitziende blik mijn mogelijkheden anders hadden gelopen. Dat mijn vader zijn grootste offer, zijn eigen leven, bracht in het vervullen van zijn vaderlijke plicht  voor zijn nageslacht en na het  voldoen van wat mijn vader als zijn plicht zag, hij slechts een trap na kreeg; van zijn eigen land.

Voor de mensen die de oorzaak van ons ongeluk werden, was er aanvankelijk veel succes en was dat ook voor een langere periode voor hen weg gelegd, maar tenslotte verdronk de een met zijn dikke pensioen in zijn eigen zwembad en was de ander ongelukkig met zijn kinderen en zijn ambitieuze vrouw.  En het feit van het eeuwige mislukte pogingen om mijn persoon te elimineren, alsmede de vele schandalen met secretaresses op zijn kantoor. Met zijn geweldige macht en zijn onaantastbare positie, kon die man doen en laten wat hij wilde. Die man had geen geweten. Inderdaad zijn er in onze wereld mensen die op een gegeven moment zo hoog staan, dat ze zich door gegeven omstandigheden onaantastbaar wanen en zelfs met de duivel zelf heulen. Ik heb nu een pensioen van de WUV, met alle restricties dat voor het Nederland, dat wij nu kennen, gewoon is. Uiteindelijk was ik een kundige advertentiefotograaf, met ook mijn eigen uitstekend geoutilleerde studio. Het maken van ontwerpen voor advertentiewerk, was voor mijn aangeboren handigheid niet zo’n probleem en verdienden wij daarmede extra geld met minder uitgaven En   dat had ook extra voordelen.

Door het in die tijd anti Nederlands heersende sentiment, in Nieuw Zeeland, (de Nederlanders hadden een reputatie voor hard werk en succes waardoor de gemiddelde en kalme steady-as-she-goes Nieuw Zeelander zich bedreigd voelde) en zo kreeg ik meestal alleen maar het werk, waar ik bekend om werd. Werk dat nu alleen met computers gedaan wordt, deed ik in die tijd reeds met het gebruik van meerdere camera’s voor de productie van één foto. Het brood-en-water werk ging weer naar mijn Nieuw Zeelandse collega’s die ook vrienden maakte met “wine and dine”, wijn en etentjes, ter bevordering voor hun werk en hun contacten, iets dat mij en mijn historisch nu zo ingewortelde mentaliteit niet lag, en waardoor wij nooit een geweldig inkomen konden bereiken. Echter op en met mijn vrije tijden en momenten, bouwde ik ons eigen huis en ook een nieuwe studio voor mijzelf, met mijn eigen handen en contractuele hulp.

Mijn studio werd ook bekend, voor het feit dat wij fotografisch bijna het onmogelijke konden doen, met behulp van lasers en met fluorescerende verven, dat zorgvuldig geheim werd gehouden door ons. Zo gebruikte ik mijn tijd om te verdienen wat ik kon, of mijn huis te bouwen, zoals ik dat voor ogen had. Op het einde kwam dat allemaal op zijn pootjes terecht, maar het was wel dubbel hard werk, terwijl mijn vrouw Paula mijn secretaresse was en de moeder van onze kinderen, die op oudere leeftijden vaak in alles meehielpen.

Nu met nieuwe wetten en regulaties kan zoiets ook niet meer, of alleen nog maar ten dele. Gemeten naar mijn inkomen dat in die tijd ook naar ons nieuwe huis ging, werd ik op het gemiddelde inkomen geschat door    de WUV en mijn kwalificaties zonder de Nederlandse papieren, werden volgens Nederlandse maatstaven niet erkend. Een rechtszaak in Utrecht, bepaalde via een vinnige WUV advocaat, dat mijn kwalificaties gelijk stonden met een gewone verkoper in een fotowinkel en daarop werd mijn WUV pensioen berekend. We kunnen er van leven, maar dat is alles.

Adrian Lemmens met zijn ouders, 1939.

Dat is ook geen bevredigende situatie, na alles dat ik heb meegemaakt en verloren heb. Mede door de Nederlandse behandeling voor wat betreft de “Indische Kwestie”, met name door ons met hun acties uiteindelijk zwaar te bestelen, werd ons gezin behoorlijk getroffen. Ergo voor mijn Vader, die werkelijk het hoogste offer bracht voor de goede zaak en het met zijn leven betaalde. Ik ben en voel mij echter nog steeds een Indische jongen van “Tempo Doeloe”, met een Hollandse (Amsterdamse) vader en een Duitse moeder. Beiden krachtige, nee kolossale mensen. Helaas de omstandigheden hebben mij mijn vader ontnomen met de torpedering van de “JUNIO-MARU”, met de zo velen andere kostbare Nederlanders en de arme meedogenloos bedrogen ROMUSHA’S. Alle 5860 van onze mensen, van ons nu vroegere Nederlands-Indië kwamen daarbij om het leven.

Via het internet heb ik merkwaardige belevenissen en kennismakingen meegekregen, zowaar net ook weer van een naamgenoot, familie zelfs, een kampgenoot uit het Banyu-Biru kamp 10.

Toen wij op het laatste moment door de B.P.M.-Shell uit Borneo werden afgevoerd naar Java, op vrachtwagens door de jungle naar Banjermasin en  op een boot van de K.P.M.  werden geladen als deklading met onze bedienden en bagage. Ik heb dat schip als een toenmalig zesjarige altijd in mijn herinnering meegedragen, een drie eilanden schip van het type dat toen bekend stond, zwarte romp en wit bovendek.

Ik heb dat schip, waarvan mijn Moeder in die verwarring zelfs de naam niet meer wist,  meer dan twintig jaar gezocht; ik weet, of wist, dat het klein was. Na de boeken van Bezemer (zowat 1500 pagina’s) te hebben doorgeworsteld, viel mijn oog op het K.P.M. schip de Janssens, onder gezag van een merkwaardige man en gezagvoerder G.N. Pras. Toevallig begon in dezelfde tijd ook de Australische schrijver “Doug Hurst” met een boek onder de titel            “The Fourth Ally” staat daar merkwaardigerwijze de ms. of ss. Janssens op blz. 44 en de afbeelding van het schip (er zijn merkwaardig veel toevalligheden die in mijn leven voorkomen) is nagenoeg het evenbeeld van wat nog in mijn herinneringen staat. En dat is nog niet alles: op dat moment komt opeens ene Gerardus Lemmens uit Engeland via e-mail zich aandienen. Zijn vader blijkt op het moment van de inscheping in Banjermasin, de tweede boordwerktuigkundige te zijn geweest op dat schip. Terwijl zijn moeders naam Lemmens Guetjens G.C., als onze kampgenote van camp tien “Banyu-Biru” onder die van mijn Moeder Lemmens-Finger T.G. staat, in die kamplijst van “Camp 10 Banyu-Biru”. Allemaal ongelooflijk.

Gerard Lemmens, een van drie kinderen is pas na die oorlog geboren. Zijn vader overleefde de oorlog, zijn broer en zus zijn van voor de oorlog. Gerard Lemmens  gehuwd met een Schotse vrouw woont nu in Sussex in Engeland.

Wat zo bijzonder is over dit schip, is dat wij buitengaats van Banjermasin en op weg naar Java, door twee Japanse Zero’s werden aangevallen, met onder elke vleugel een bom, dus vier bommen, ik zie ze nu nog hangen, als op mijn netvlies gegrift. Daar gaat de eerste bom, het schip vaart nu op volle kracht, de officieren volgen de baan van de bommen en maken uitwijkingsmanoeuvres. De dekken zitten vol met vrouwen en kinderen waaronder veel baby’s, vele bedienden, waaronder mijn baboe “Sumina” en de barang (bagage) Een beginnende bijna geluidloos  geschreeuw gaat op. Het is angstwekkend, schreeuwden ze toch maar echt. De bom komt rakelings langs de bakboordzijde, vlak langs ons heen aan het achterdek. Een geweldige fontein schiet omhoog en stort zich op het dek. Wij spartelen allen schreeuwend op dek tussen de ronddrijvende bagage. Naar mijn herinneringen kwam het water tot mijn heupen. Dit gebeurd in totaal vier keren. Het schip gaat geheel schuin in de bochten, waardoor allen aan dek overal tegen aan en tegen elkaar botsten, een baby spoelt bijna overboord. Het was een verschrikkelijke nachtmerrie, waarvan de beelden mij mijn gehele leven achtervolgd hebben, vooral als ik in mijn tegenwoordige leven de een of ander haai tegen kom (wij zijn namelijk zeezeilers).  

Mijn vader in het uniform van reserve sergeant bij het KNIL.

Vier bommen overleven wij op die manier, daarna kwamen die Zero’s weer op ons af en wij wisten het instinctmatig: wij zouden nu mitrailleervuur moeten ondergaan. Maar plotseling braken zij hun aanval af en verdwenen. Oorzaak is een eenzame “Glenn-Martin” van een basis op Noord Java, die om welke reden dan ook, de Japanners op de vlucht deed slaan en wij hadden dit drama overleefd. De Glenn-Martin vloog drie rondjes om het schip, met haar vleugels wiegend als een groet en een gejuich van het schip ontlokte en wij bereikten tenslotte Java.

Na het lezen van veel beschrijvingen, over de verschillende acties, van de dappere “Janssens” uit het boek van de Australische auteur en die de gehele oorlog overleefde, ben ik er 99% zeker van, dat zij de “ms. Janssens” was, die ons naar Java bracht, maar die ene procent zou ik toch nog graag verzekerd zien. 

Na mijn korte beschrijving, voor onze mensen, in het ICM-online van Ferry Schwab, met de “Indische Kwestie”, aangaande het incident met Marlies van Zanten Hyllner in 2012, ging ik op vakantie naar Europa Twee van mijn drie kinderen wonen overzees. Ik had mijn artikel aan ICM-online laten lezen, die het prompt publiceerde, eigenlijk zonder daar eerst mijn toestemming voor te vragen, maar “no matter”. Mijn artikel heb ik met de grootste moeite gedurende mijn reizen proberen te volgen.

Doordat ik constant onderweg was, kon ik zonder de medewerking van Ferry Schwab ook geen lid worden, ik ben niet zo’n computerheld en heb ik nooit ooit iets van het kennelijk regelmatige commentaar op mijn artikel kunnen volgen. Dit vond ik zeer spijtig en werd ik daar door ICM en Ferry zelf ook niet verder geholpen. Ik heb nu het contact met ICM en Ferry  verloren; ook al omdat zij met hun activiteiten meer op de Nederlandse dan op de buitenlandse Indische bevolking zijn gericht. Pasar Malam dit en Pasar Malam dat, waar wij (van overzee), helaas niet naar toe kunnen gaan. Bovendien wil ik hem verder ook niet met mijn besognes lastigvallen. Mijn reden daarvoor is gewoon, omdat ik samen met mijn familie niet alles alleen maar heb verloren in en van het oude Nederlands-Indië, maar dat wij dankzij mijn vaders hoge functie (de nr. drie in de top bij de B.P.M.-Shell, op Balikpapan Borneo en daarbij Tarakan), ondanks de oorlog nog geweldige investeringen hadden in Engeland en de U.S.A. Tegoeden van de B.P.M. die onder grote woede van de toenmalige Nederlandse Regering, wel al haar mensen het achterstallige salaris en pensioen uitbetaalde. Maar onze investeringen, bezittingen en gelden, zijn ons in Nederland allemaal door toedoen van de Nederlandse Staat ontnomen. De Nederlandse autoriteiten zijn er ook de schuld van geweest, dat ook ons eigen huis of eigenlijk dat van mijn (voogd) grootvader, waar wij notabene in opgegroeid waren, ons ontnomen is. Ons huis is gewoon geconfisceerd      en dat 24 uur voor we in Amsterdam als repatrianten aan wal kwamen.  

Komt daarbij ook nog eens de Wet tot de HANDELINGSONBEKWAAMHEID VAN DE VROUW (die pas in 1956 gewijzigd werd)  EN DAAR OOK NOG EENS BOVEN OP, MIJN MOEDER EN HAAR DUITSE ACHTERGROND, kregen we de zoveelste schop onder ons achterwerk. Daar kwam nog bij dat wij bij de, door Nederland en haar bevolking, ongewilde Indische Nederlanders behoorden. Hoe is dat mogelijk, wat kon er nog meer tegen ons worden ondernomen. Hoe meer konden wij nog vernederd worden. Helaas, alsof dit allemaal nog niet genoeg was, dit was in feiten nog maar het begin van onze ellende, zoals men in deze artikelenserie die ik speciaal voor de NICC Nieuwsbrief heb beschreven, zal ontdekken.

Buitengaats van IJmuiden, kregen wij op de “ms. Slooterdijk van de HAL”, waarmede wij uit Indië arriveerden een telegram van de Amsterdamse Autoriteiten. Ons huis in Amsterdam Centrum werd nu opgeëist voor Nederlanders en wij moesten nu zelf maar voor onze accommodatie zorgen. Er werd ons door deze autoriteiten geen verdere hulp verleend voor het vinden van een andere behuizing.

Ons huis, het ouderlijk huis van mijn Vader, was gedurende de depressie, door mijn Vader, van mijn grootvader gekocht, om hem met zijn kunst schilders zaak, beneden in zijn souterrain te redden van bankroet. Dat was dus vanaf dan ook ons huis, Cornelis Anthoniszstraat nr. 8 in Amsterdam Centrum.  

Mijn grootvader, tevens mijn voogd, en de wet  handelingsonbekwame vrouwen, toen ook nog benodigd als haar mannelijke familie lid, woonde nog steeds in het souterrain. Het bovenhuis had hij helemaal opgeknapt met parketvloeren en nieuw behang, zodat het voor ons prettig wonen zou zijn. Ook had hij in de buurt naar scholen voor mij  geïnformeerd, ik was nog niet naar school geweest en kon nog steeds niet lezen of schrijven, of zelfs tellen. Dat was in oktober 1946 en ik was dus tien jaar oud.

Nogmaals mijn ouders in ons huis in Pladjoe aan de Moesi rivier.

NU KOMT  VOOR ONS,  ONS DUBBELE ONGELUK.!!! 

A.)  Van Indië komende waren wij in Nederland niet welkom.

B.)  Vanwege de confiscatie van ons huis, verloor ik mijn voogd (groot-vader ) die al in zijn tachtiger jaren was en hij was nog steeds herstellende van de laatste en vreselijke hongerwinter in Amsterdam.

C.)  Mijn Moeder was een Duitse en sprak dus met een Duits accent en in Nederland heerste een grote anti Duitse gezindheid en haat. Haar Nederlandse paspoort, was van geen consequentie.

D.)  Mijn Moeder was door de wet van de “HANDELINGSONBEKWAAMHEID VAN DE VROUW,” onbevoegd en onmachtig, om voor haar eigen belangen te zorgen, zonder een mannelijke bijstand of familielid. Mijn grootvader niet alleen mij als voogd, was maar ook mijn Moeder  ontnomen als inwonend mannelijk familielid, door die actie tegen ons.

E.)  Mijn Grootvader was vanwege zijn gezondheid ook behoeftig aan mijn moeders hulp en bijstand; een wederzijds drama.

F.)  Mijn moeders familie zag een kans in Duitsland, in de Britse bezettings-zone, mar de mogelijkheid voor ons, om daarheen te vluchten was nihil en er werd niet bemiddeld.

G.) Mijn alarmerende tekort aan educatie werd door deze situatie verzwaard. Er was voor mij geen oplossing en was ik vaak opgesloten en alleen, terwijl mijn Moeder noodgedwongen op stap was.

H.)  Mijn moeders, of liever mijn vaders reputatie, was mijn Moeder voorgegaan. Bij de B.P.M.-Shell, was mijn moeder bekend als de “Gouden weduwe Lemmens” Later ook de weduwe van de “JUNIO-MARU”.

I.)  Mijn Moeder ging voor hulp naar de B.P.M.-Shell, gesteund voor het voor-oorlogse advies van  haar man en mijn Vader, om nooit iemand te vertrouwen en zich alleen bij de B.P.M.-Shell te vervoegen. Ik was daar bij en hoorde die waarschuwing van mijn vader ook In Bandoeng, na de capitulatie.

J.)  Mijn Moeder werd naar de B.P.M.-Shell weduwen en wezen afdeling verwezen, waar een  een zekere J. den Besten zich onmiddellijk over haar ontfermde en haar omringde, met alle zo welkome attentie, die zij van de Nederlandse autoriteiten moest ontberen. Deze man had in zijn functie natuurlijk inzage in onze papieren, hij liet mijn moeder na die tijd niet meer los en ging de begeleidde haar, totdat hij mijn Moeder binnen het jaar te pakken had, met hemelse beloften, ook jegens mij en met grote vooruitzichten en alle mogelijke attenties. Het was de Heer of liever de “bandiet”, Jannes den Besten gelukt om ons in te palmen. Zijn broer NICOLAAS den Besten, zou in de latere vijftiger en zestiger jaren de Amsterdamsche Bank oplichten voor 60 miljoen gulden met de zogenaamde “SOCRATES AFFAIRE”.

Waar was de verantwoording van de B.P.M.-Shell, in deze situatie  voor een gewezen en eens “zeer” belangrijke top-employé’, zijn weduwe en zijn weeskind (hierop geef ik ook een antwoord, verderop in mijn relaas). Helaas, voor mijn Vader, in zijn hoge positie, waren er ook vijanden en die waren nu zelfs machtiger na die oorlog, die door die ons beiden individuen was overleefd. Een was de zoon van een zittend directie lid van de B.P.M.-Shell in het hoofdkantoor, nu zat hij zelf in die directie, ir. Jan Brouwer en de andere, een verrader en collaborateur met de Japanners, die daarmee zijn familie had gered, een dr.ir. in de Archeologie, H.H. Brons, Ab in de omgang. Hij was later in Nederland, de oprichter en directeur van de R.R.P., de Rotterdam Rijn Pijpleiding Maatschappij,  een dochteronderneming van de Shell, voor het transport van olieproducten naar Duitsland, die dat werd dankzij zijn vriendje de eerder genoemde directeurszoon, ir. Jan Brouwer. Beide “heren” werden door mijn Vader gecorrigeerd, uit naam en in opdracht  van de B.P.M.-Shell, vanwege hun slechte openbare gedragingen en hun onbetaalde rekeningen van voor de oorlog. Voor welke redenen ook hun  

aanvraag tot een salarisverhoging was geweigerd.

Het was niet mijn vaders keuze maar het was wel in zijn functie, deze mensen daarvoor te berispen. Wat een ongelukkige omstandigheid, dat ook in dit geval, het wederom de B.P.M.-Shell was, die ons daarmede dupeerde, vooral met de toekomst- mogelijkheden, die deze twee individuen later zouden of konden hebben.

Wij, mijn moeder en ook ik, moesten daar na die oorlog een dubbele prijs voor betalen, was dat nodig, was dat fair. Onze familie was door deze ongelooflijke samenloop van omstandigheden ernstig gedupeerd.

(tot zover het eerste deel van het levensverhaal van Adrian Lemmens, dat   hij voor deze NICC Nieuwsbrief schreef).


Reactie Jan De Keten Webmaster ICM.

In het artikel werd Ferry Schwab (ICM)  in het negatief daglicht gesteld. Ferry kennende staat voor iedereen klaar van "hoog" tot "laag"; Ik ken hem al lang van uit zijn projecten van zijn bedrijf. Een manager waar velen een voorbeeld aan kunnen nemen - desondanks de grote druk en spanningen, stond hij altijd klaar, en al bel je hem om  2 uur s'nachts uit zijn bed. Ik kan mij niet vinden in het verhaal van Adrian Lemmens, wie publiceert kosteloos een verhaal, en waarom hebben de andere leden uit New Zeeland zoals een Ivo geen problemen gehad! Adrian had drukker met zijn rijzen en moet zich afvragen of hij ook dat over heeft voor andere Indo's, behalve dat zijn eigen verhaal centraal wil plaatsen.

Deze vraag zal Adrian zich zelf moeten stellen het feit dat dit ook bij NICC is gepubiceerd zegt genoeg, lijkt mij een excuusjes wel op zijn plaats. Welke Indo runt 14 jaren een toko als ICM, met ondankbare mensen, sorry het moet er even uit!. Zonder ICM was dit verhaal niet wereldwijd verspreid. Waarom heeft Ivo geen problemen met ICM, is nu al 2 jaren abonnee van ICM, woont ook in New Zeeland.

Jan De Keten Webmaster ICM

8 juli 2013.

Lees verder…

Tante Toetie en Tante Pop door: Yvonne Keuls

10897261101?profile=originalTante  Toetie en Tante Pop door:  Yvonne Keuls

Op mijn tachtigste verjaardag mocht  ik de prestigieuze Cultuurprijs van de stad Den Haag ontvangen. Deze prijs bestaat uit een bedrag van  € 25.000 die te besteden is aan een werkgerelateerd project. Met dit geld wil ik Den Haag een mooi bronzen beeld schenken van de twee “Indische tantes”, die uit Den Haag niet weg te denken zijn. Ik heb ze Tante Toetie en Tante Pop genoemd. Voor mij is er maar één kunstenaar die dit beeld tot leven kan wekken: Loek Bos, die ook al prachtige beelden maakte van Toon Hermans  en  Paul van Vliet.  

Hij heeft inmiddels al een schitterende maquette van de tantes gemaakt. De tantes zullen een permanente plek krijgen op het oer-Haagse Frederik Hendrikplein, hart van het rustieke Statenkwartier, waar al meer dan een eeuw vele Indische mensen wonen   en gewoond hebben. Helaas echter is het bedrag van de Cultuurprijs niet voldoende om het beeld in brons te kunnen vereeuwigen.

Inmiddels hebben het Prins Bernhardfonds, de M.A.O.C. Gravin van Bylandtstichting en restaurant Didong royaal gedoneerd. Ook Fonds 1818 heeft toegezegd het bedrag van € 6000 dat door crowdfunding op “Voor De Kunst” diende te worden opgehaald, te verdubbelen. Maar we zijn er nog niet. Daarom vraag ik aan iedereen die Tante Toetie en Tante Pop een bronzen plekje gunt, te helpen door een donatie over te maken. Dit kunt u doen op de rekening van Stichting “Voor De Kunst”, de initiatiefnemer van het standbeeld van De Indische Tantes. Het Comité van Aanbeveling bestaat uit: Jan Banning, Ruud Lapré, Wendy de la Rambelje, Liselore Rugebregt, Winnie Sorgdrager en Erry Stoové.

10897261478?profile=original

Lees verder…

10897253880?profile=originalOproep - registratie Indische tijdlijn 1999 tot 2013 op Indisch Internet.

Beste ICM vrienden,   

Graag willen wij een oproep plaatsen voor het volgende:

 

Onze nieuwe abonnee Henk Harcksen 62 jaar is op dit moment bezig met het schrijven van zijn boek. Henk heeft een Nederlandse vader, en Indische moeder. Beiden verbonden zich in Batavia (Jakarta). Zijn oorspronkelijk plan was ter ere van zijn ouders dit boek uit te brengen. Bovendien op deze leeftijd, wat voor een ieder herkenbaar is, komen de "roots" boven, dus ook bij onze Henk. Henk zit nog midden in het werkzame 24 uur economisch met  turbulente dynamisch leven als consultant in Software land ( Dit was ook mijn wereld).

 

Henk werd door oud - voorzitter Herman Bussemaker naar Het ICM verwezen, gezien het ICM Netwerk met veel kennis en ervaringen. Zoals U weet heeft ICM ook het boek “Saja mengaku / ik bekend” van Elise ondersteund. En het trof doel alle leden van de Eerste – en Tweede Kamer hebben het boek gelezen. Daarom zijn deze parlementariërs nu oom meer Indisch gekleurd.

 

Inmiddels is er ICM lezers - groep van 7 man in het leven groepen om te proberen een hoog gekwalificeerd boek te realiseren. Doel om via Belanda Henk "onze geschiedenis" te ventileren. Niet, met respect, op de traditionale manier zoals 100 Indische boeken maar een boek dat door een Indisch-forum wordt ondersteund mbt technieken, kennis en historie. 10 weten meer dan 1.

 

Velen weten niet naast dat ik een automatisering onderneming heb gehad, dat ik ook verantwoordelijk ben om naast systemen en mensen, ook documentatie moet opleveren.   Ik wilde dus ook deze methodiek inzetten, waar ik voor alles werd uitgeleverd diverse “lezers groepen” inrichten. Zoals Adriaan van Dis zei citeer” nu heb je nog alles te zeggen over je boek, is bij de uitgever dan heb je er niets meer over te vertellen”, dit alles even terzijde.

 

Zoals U bekend is heeft de 'Indische geschiedenis" van 1999 tot het heden alleen op het Indische Internet afgespeeld omdat debetrokken organisaties geen geld hadden voor een eigen Informatie & Communicatie wat ICM is of laat ik maar recht voor zijn raap zeggen die 35 miljoen in andere in rook opgaande hobby’s hebben gestoken. Deze zijn met betrekking tot:

  1. Ontwikkelingen voor het Gebaar.
  2. Ontwikkelingen Tijdens Het Gebaar voor het deel Individueel, collectief 124 projecten, helaas die in rook zijn opgegaan, en na enquete /onderzoek zijn mislukt. Geen 1 bestaat nog. De visie ontbrak hier; geen eigen Indische omroep met blad is niet grealiseerd en laten wij maar over de "levensvatbaarheid" van die projecten achterwege laten.
  3. Ontwikkelingen na het Gebaar.
  4. De Graanschuur
  5. Het Indisch Huis (dat door Interim managers van VWS letterlijk is leeg geroofd, en desondanks 1,2 miljoen Het Gebaar toch failliet ging.
  6. Voorts de ontwikkelingen rond het functioneren van het oude IP, waarvan beide voorzitters met als hun broodheer de Overheid bewust de Indo's in het bos hebben gestuurd.
  7. Ontwikkelingen Nieuwe - IP met vz Herman Bussemaker, en IP delegatie eindelijk tot actie kwam en nu de zaken onder van Rijn zitten! Chapeu voor dit Team dat begon in 2008.

Door gebrek aan geldmiddelen (ook een misser bij Het Gebaar),  had dit Indisch Netwerk geen adequate Informatie & communicatie naar de achterban zoals Het ICM.

Voornamelijk werd in eerste instantie NINES Online (Nu ICM) gebruikt.

NINES Online was een webportaal met MSN – Community die werd geïmplementeerd bij de vereniging NINES, lid van het oude Indisch Platform. Deze  werd gesponsord door Fastware & Advisering. NINES/ICM waren als eerste op het Internet omdat Fastware een afspraak had met MSN - Nederland, Later ontstonden op MSN Communities (Groepen) ; IIP - Mail List van Rick v/d Broecke, deze werd geassisteerd bij de startup door NINES Online (ICM), en vele andere Indo groepen; vergelijkbaar met het Facebook - Indo Groepen nu.

Niet onbelangrijk om nadrukkelijk te vemelden Blimbing van overleden Huib Deetman, Jambatan ...... die het Oude - IP het vuur constant aan de schenen legde.

 

Onze intentie is om in dit boek ook deze Indische tijdlijn 1999 tot 2013  erin te zetten. 

Kunt U zich nog herinneren welke heftige discussies op dit Indische Internet Netwerk heeft plaatsgevonden, zeker velen niet eens waren met de koers en handelen van het Oude Indisch Platform waar toen 8 Indische organisaties in zitten. Men had toen veel over de verdeling van die "spekkoek", omdat het Oude IP andere plannen had, en dit uitlekte via Het Indisch Internet naar .....

 

U kunt Uw herinneringen delen en opsturen naar schwab@icm-online.nl. U levert een belangrijke bijdrage aan deze geschiedenis. Graag met de bronnen en feiten in de bijlagen en of naam genoemd mag worden.

 

U wilt toch ook niet dat deze periode van veel missers ook onder het tapijt wordt geveegd als die voorgaande jaren?

Naast dat dit mede een hoogtepunt vornt in de Indowereld.

 

Ik ben ook te bereiken op mob. 06 1295 52 154 

Bijvoorbaat dank voor te nemen moeite.

Editor/ redaktie ICM

& Henk Harcksen Lid ICM

 

Ferry Schwab sr.

3 juli 2013

Lees verder…

Eerste editie van Kumpulan giga succes

Eerste editie van Kumpulan giga succes

HARDERWIJKER COURANT   –   Woensdag 19 juni 2013

Door Lex Schuijl

http://www.deweekkrant.nl/files/pdfarchief/HWC/20130619/RMC_HWC-1-23_130619_1.pdf

10897259465?profile=original Afgelopen zaterdag is de eerste ‘Indische Kumpulan’ in het Sociaal Centrum ‘De Kiekmure’ metgroot succes gevierd. De vriendenclub ‘Bersama’ van de Stichting Indische Harderwijkers keek haar ogen uit tijdens de eerste 

10897260053?profile=original

 bijeenkomst van Indische Harderwijkers en overige belangstellenden. De officiële opening werd door wethouders de Kleine en Pieter den Besten verricht.  Zij feliciteerden het bestuur met het prachtige initiatief dat een positieve bijdrage levert aan de integratie van de verschillende Harderwijkse entiteiten. De beide wethouders onthulden vervolgens een prachtig getekend drieluik van kunstenaar Henk Bakker.

In dit drieluik werden Indonesië, voormalig troepentransportschip de Johan van Oldenbarnevelt en Harderwijk met elkaar verbonden. Later op de avond is deze geveild en bracht 175 euro op. De massaal toegestroomde gasten genoten van een gezellig (familie) samenzijn, een soort reünie, met vooral lekker eten en live gespeelde muziek van SoulSelexion, The Blue Tones, gitarist Alex Gurita en zanger Lion Lee uit Harderwijk. Tenslotte werden er fraaie prijzen gewonnen tijdens de middag- en avondloterij. Het bestuur en de vrijwilligers mogen terugkijken op dit zeer geslaagde evenement en kijken al uit naar de volgende Kumpulan op zaterdag 9 november. Nog even terugkijken? Zie www.indischeharderwijkers. nl of 

Lees verder…

10897249264?profile=originalOplage  NICC  Nieuwsbrief  nu  naar  6000       door: Hans Vogelsang

In een betrekkelijk korte tijd hebben zich een record aantal nieuwe abonnees aangemeld. In een maand tijd is het aantal met zo’n 200 toegenomen. Daarom hebben wij de oplage van de Nieuwsbrief verhoogd naar 6000. Sinds we in september 2009 de eerste Nieuwsbrief het daglicht lieten zien, heeft het enige gratis Indische magazine ter wereld dus een enorme vlucht genomen.    

 De initiatiefnemer, het Nederlands Indisch Cultureel Centrum is blij verrast met dit geweldige resultaat en ziet hierin het bewijs  dat het Indische gebeuren wel degelijk leeft en dit wordt gestaafd door het feit dat wij in nauwelijks vier jaar tijd een enorme achterban hebben verworven. Wij zijn iedereen erg dankbaar voor deze bevestiging en hopen dat zich in        de toekomst nog veel mensen zich bij ons zullen aansluiten. Alle nieuwe abonnees willen wij vanaf deze plaats een warm welkom heten en hopen dat zij de kwaliteit van ons magazine weten te waarderen en doorgeven  aan familie, vrienden en kennissen wereldwijd. Als iedereen een beetje meehelpt, zullen we hopelijk voor de jaarwisseling 2014-2015 het aantal van 10.000 abonnees bereikt hebben.

Ondersteunt u ons in dit streven en stuurt u onze Nieuwsbrief door aan mensen in uw eigen e-mailbestand met het verzoek om zich eveneens     te abonneren. Tegenwoordig noemen we zo’n initiatief CROWDSOURCINGMaar doordat wij continu onze Nieuwsbrief aan het verbeteren en uitbreiden zijn, is het belangrijk dat wij ook financieel een gezonde structuur krijgen. Bijna twee jaar geleden hebben wij hiertoe onze “Tientjes Actie” opgestart en regelmatig wordt hieraan gevolg gegeven. Echter, naast dat wij hiervoor natuurlijk enorm dankbaar zijn, is het voor ons belangrijk ook ruimere bronnen aan te boren, willen wij ons streven – een zelfstandig Indisch Centrum in Den Haag met eigen activiteiten, een mooie theaterzaal met een podium voor diverse grotere activiteiten, een aantal oefenstudio’s voor (Indo) bandjes, enz. – kunnen omzetten naar realiteit. Meer informatie over dit streven vindt u op onze website: www.indisch-centrum-denhaag.nl.

Dat voor het verkrijgen van een gebouw en het opstarten van een Indisch Centrum grote bedragen gemoeid gaan, moge duidelijk zijn en dat we daarmee niet uitkomen met een tientjes actie is ook zonneklaar. Wij willen dan oom graag rekenen op uw support in het vinden van financiers en sponsoren, die het ons mogelijk kunnen maken ons streven waarheid te laten worden. Wilt u na onze website gelezen te hebben nog meer informatie, dan willen wij daar graag aan voldoen. Misschien kent u mensen die over de middelen beschikken ons hierin te ondersteunen, of bedrijven die ons daarbij behulpzaam willen zijn. Kijkt u eens om u heen en legt u uw oor eens te luisteren. Misschien dat u ook iemand kent die zich wil inzetten om voor ons een effectieve financiële campagne op te zetten.

Wij zijn u hiervoor erg dankbaar. 


Lees verder…

10897265501?profile=originalkomst      Reactie op het artikel in de editie van april 2013

Vanwege een aantal geruchten over de toekomst van Stichting Pelita, naar aanleiding waarvan er in de vorige editie van deze Nieuwsbrief een artikel  werd geplaatst,  hier een reactie  van Pelita zelf.

Allereerst: Stichting Pelita stopt er in geen geval mee! Sterker nog, directie en bestuur hebben het vaste voornemen om de hulpverlening en  de dienstverlening van Pelita van een nog steviger fundament te voorzien dan die we nu hebben. We gaan het wel heel anders doen. En dat is in deze tijden van krapte een enorme uitdaging, maar zeker niet onmogelijk. Wel staat vast dat een dergelijk voornemen alleen tot een goed einde kan worden gebracht met een vasthoudende vindingrijkheid. We zullen met verwante organisaties allerlei levensvatbare vormen van samenwerking moeten aangaan, immers: samen staan we sterker.

Inmiddels hebben we de partners gevonden waarmee wij onze voornemens kunnen realiseren. Die partners zijn: Stichting De Basis in Doorn en Stichting Arq in Diemen. De Basis verzorgt maatschappelijk werk voor mensen uit de wereld van brandweer, ambulance, defensie, openbaar vervoer en politie, die vaak zeer aangrijpende ervaringen moeten meemaken. Deze organisatie heeft dus veel ervaring met mensen die problemen ondervinden als gevolg van hun ingrijpende oorlogservaringen, geweldervaringen, alsmede  rampen- en ongevallenervaringen. Dit vertoont  

belangrijke raakvlakken met het maatschappelijk werk van Pelita. Het bestuur en de directie hebben daarom besloten voor hun werk aansluiting te zoeken bij De Basis.

Deze overheveling van tal van  werkzaamheden en medewerkers, want dat houdt het nu eenmaal in, kan alleen onder strikte voorwaarden plaats vinden. Om te beginnen behouden al onze maatschappelijk werkers hun eigen cliëntenkring, die op dezelfde wijze als altijd zullen worden behandeld. Voor de cliënten verandert  er dus niets. Tegelijkertijd zullen onze mensen hun kennis en ervaringen delen met de medewerkers van De Basis en vice versa. Een veel bredere groep zal zo uiteindelijk kunnen worden ingezet op de hulpvragen uit onze doelgroep, waarmee onze hulpverlening tot in lengte van jaren zal worden uitgevoerd.

Zo doen wij de politieke belofte gestand dat ook de hulpverlening aan de laatste nog in leven zijnde oorlogsgetroffenen uit Indië op een goede manier kan worden uitgevoerd. Tegelijkertijd zal het in omvang afgenomen maar nog altijd zelfstandige Pelita met zijn overige taken en werkzaamheden worden ondergebracht bij Stichting Arq in Diemen, waardoor de exploitatie door het delen van allerlei facilitaire diensten in evenwicht blijft. Van hieruit zal ook de kwaliteit van de dienstverlening door De Basis voor onze achterban worden bewaakt.

Natuurlijk kost deze nieuwe inrichting van ons werk de nodige financiële middelen. Hierin zal worden voorzien door het Ministerie van VWS, dat     zelf – met de steun van de politiek – altijd heeft benadrukt dat de twee principes waarop de wetten voor oorlogs-getroffenen zijn gebaseerd, ereschuld en bijzondere solidariteit, onverminderd op deze groep van toepassing zijn en zullen blijven.

Hoewel het Ministerie van VWS de door ons ingeslagen weg volledig ondersteunt, hebben we op dit moment nog geen overeenstemming bereikt over de benodigde financiële middelen. Deze onzekere factor zorgt ervoor dat wij deze mededeling nu nog onder voorbehoud moeten doen. We gaan er echter vanuit dat het uiteindelijk zal lukken. Mocht het onverhoopt anders uitpakken, dan zullen wij iedereen daarvan onverwijld berichten. Wij zullen in dat geval gezamenlijk bekijken of we over voldoende creativiteit beschikken om dan alsnog alternatieve oplossingen aan te dragen.

Het Bestuur van Stichting Pelita

Lees verder…

10897265656?profile=original

 

Deze journalist heeft stront en zure pruimen in zijn mond!

De Volkskrant is altijd al de meest negatieve krant van Nederland geweest. Net zoals de PvdA de meest negatieve partij van Nederland is als het om Indonesia gaat, vervult deze krant wederom de functie van spreekbuis van de Indonesia hater bij uitstek : de Partij van de Arbeid. Een grote krant die heel bekrompen is van inborst.

 

Indonesia heeft jaren lang te kampen met een tweespalt binnen haar voetbalbond met als gevolg twee nationale bonden en twee voetbal liga’s. Het was in wezen een politiek machtspel dat over de hoofden van de voetballers werd uitgevochten.

 

Nu eindelijk de eenheid weer is teruggebracht, wordt het Nederlands elftal uitgenodigd om dit samen zijn te vieren. Het moet het begin zijn van een hernieuwde verbroedering tussen de voetbalfronten. Maar het volk in Indonesia ziet meer de verbroedering tussen de twee volkeren als accent met hun Nederlands elftal als het middelpunt.

In Indonesia is het Nederlands elftal ontzettend populair niet in het minst vanwege de Indische-spelers  die daarin meespelen en een zeer voorname rol spelen. Voorbeeld was de voormalige aanvoerder Giovanni van Bronkhorst en zijn moeder die alleen maar Indonesisch spreekt.

 

Jakarta was helemaal in Oranje stemming, overal Oranje vlaggen en een hele menigte mensen stonden aan de kant van de weg waar Oranje voorbij kwam. Vanaf het Hotel tot aan het Stadion in het hart van de Metropole Jakarta en dat alles om de wedstrijd van de eeuw op te luisteren.

 10897265686?profile=original

 

Voorzitter van de KNVB Michael van Praag bracht een waar Indonesisch gedrag ten tonele, hij verontschuldigde zich dat doordat Oranje in de nationale kleur speelde het Indonesisch elftal niet in haar nationale kleuren uitkwam namelijk rood-wit. Michael toonde zich daarmee een ware gentleman of “ksatrya” in de ogen van de Indonesiers. Waarin een klein land toch groot kan zijn.

 

Michael van Praag verontschuldigde zich als een ware Indonesische ridder: de Ksatrya.

 

Artikel: Marshal Manengkei/correspondent voor ICM Online in Jakarta

 

  

Lees verder…

De Backpay kwestie, nogmaals uitgelegd

10897249072?profile=originalDe Backpay kwestie, nogmaals uitgelegd

De Japanse bezetting van Nederlands-Indië kwam op 15 augustus 1945 een einde. Indië was tijdens de Tweede Wereldoorlog zwaar getroffen. De materiële oorlogsschade was groot: plantages, fabrieken, kantoren, huizen en inboedels waren geplunderd en vernield. De oorlog had de samenleving ontwricht en de oude gezagsverhoudingen totaal verstoord. De nationalisten Sukarno en Mohammed Hatta hadden op 17 augustus 1945 de onafhankelijkheid van de Indonesische republiek uitgeroepen. Herstel van het koloniale gezag was op korte termijn niet mogelijk vanwege een groot tekort aan troepen en materieel. Nederland was aangewezen op de medewerking van geallieerde bondgenoten. Ondanks hun hulp ontstond in Nederlands-Indië een machtsvacuüm waarvan de Indonesische nationalisten gebruik maakten. De maanden die volgden op de capitulatie van Japan werden gekenmerkt door terreur en gewelddadigheden die velen, vooral Indo-Europeanen en Chinezen, het leven kostten. Deze tijd, oktober 1945-januari 1946, wordt ook wel de Bersiap-periode genoemd.

Een groot deel van de Europese bevolking had de bezettingstijd onder zeer zware omstandigheden doorgebracht in interneringskampen. Zij waren, overigens net als de Indo-Europeanen, aan het einde van hun krachten en hun financiële reserves. De meeste Europeanen hadden in 1945 geen bezittingen meer, als gevolg van een door Japan gevoerde politiek

om Europeanen hun hoge maatschappelijke positie te ontnemen. Veel Indo-Europeanen hadden tijdens de bezetting hun waardevolle bezittingen noodgedwongen te gelde moeten maken. Geallieerde hulpverleners boden noodhulp door het verstrekken van de eerste levensbehoeften. Europese oorlogs-getroffenen werden ten tijde van de Bersiap-periode ter bescherming ondergebracht in verzamel- en doorgangskampen.

Krapgeldpolitiek

Na de bevrijding bleek dat tegoeden bij banken door Japanners niet waren geroofd, in tegenstelling tot de strategie die de Duitse bezetters in Nederland hadden gevoerd. Het geld kon echter niet worden opgenomen. Banken bleven gesloten en de autoriteiten hadden op Java en Sumatra een ‘krapgeldpolitiek’ afgekondigd. Met deze maatregel werd geprobeerd de snel oplopende   
inflatie zoveel mogelijk te beperken. Overheidspersoneel hoefde op korte termijn niet te rekenen op uitbetaling van het salaris dat ten tijde van de bezetting niet was uitgekeerd. Het gouvernement zag zich gesteld voor meer urgente problemen, zowel op politiek niveau als op het gebied van de maatschappelijke hulpverlening. Bovendien ontbraken beschikbare financiën. Op bestuurlijk niveau werd gestreefd naar een betaalbare vorm van rehabilitatie. Uitbetaling van een aantal maanden vooroorlogs salaris zou oorlogsgetroffenen in staat stellen het leven weer enigszins op de rails te krijgen. Toezeggingen van een aantal commerciële bedrijven, zoals de Nederlandsche Handel-Maatschappij (NHM), de Koninklijke Paketvaart Maatschappij (KPM) en de Bataafse Petroleum Maatschappij (BPM), om het gehele bedrag aan achterstallig salaris aan hun werknemers uit te betalen doorkruisten deze strategie.

Niet alleen een deel van het bedrijfsleven had de toezegging tot deze zogeheten backpay gedaan, ook de Koninklijke Marine had haar personeel iets dergelijks beloofd.      De nadelige positie waarin militairen uit de Indische land- en zeemacht –   en landsdienaren in dienst van het Indische gouvernement – zich bevonden ten opzichte van overheidspersoneel uit Nederland werd hiermee extra benadrukt. Bovendien waren verwachtingen gewekt en namen oorlogsgetroffenen in Indië geen genoegen meer met een lage rehabilitatie-uitkering. Het recht  op backpay werd door het gouvernement echter bestreden. Als argumentatie werd aangevoerd dat Indië in staatsrechtelijk opzicht financieel autonoom was. Dit gegeven was feitelijk juist: Indië was sinds 1864 financieel onafhankelijk, maar wel voor zover het moederland haar goedkeuring aan het financiële beleid verleende. Om uit deze impasse te komen, werd in 1946 een ‘Backpay-commissie’ ingesteld die de kwestie diende te onderzoeken.

Rehabilitatie-uitkering

De commissie kon echter geen overeenstemming bereiken over de juridische vraag of er recht op backpay bestond en over de hoogte van een eventuele uitkering. Aangezien een groot deel van de bevolking in Nederlands-Indië steeds meer problemen kreeg om in de eerste levensbehoeften te kunnen voorzien, werd eind 1946 een pre-advies geformuleerd, dat na vele herzieningen in september 1947 als besluit werd vastgesteld.

Dit 'besluit inzake de initiële rehabilitatie-uitkering' voorzag in een uitkering van minimaal drie en maximaal vijf maanden achterstallig loon of pensioen. Het bedrijfsleven werd eveneens verplicht tot een uitbetaling van maximaal vijf maanden achterstallig loon. De hoogte van deze eenmalige uitkering was afhankelijk van de grootte van de gezins-samenstelling. De uitkering diende niet gezien te worden als een betaling van niet-uitgekeerd salaris, maar als een rehabilitatie-bedrag waarmee alle oorlogsgetroffenen, ongeacht de landsaard, in staat werden geacht een nieuw bestaan op te bouwen op een niveau van de toen passende omstandigheden. De term backpay werd angstvallig vermeden. Deze regeling leidde tot erg veel verontwaardiging en onrust bij betrokkenen en de organisaties die hun belangen behartigden, zoals de Nederlands-Indische Bond van Ex-Krijgsgevangenen en Geïnterneerden (NIBEG) en de Indische Pensioenbond 

In de jaren 1947-1949 vond een tripatiete-beraad plaats, dat moest leiden tot de definitieve afhandeling van het rehabilitatievraagstuk. Het beraad vond plaats tussen het Indische departement van Sociale Zaken, werkgevers en werknemers en belangenorganisaties. Een tussentijds akkoord in mei 1948 kreeg echter geen politieke goedkeuring. De uitgaven die voor de slotuitkering waren begroot, vormden een te grote last voor de Indische begroting en politiek Den Haag was niet bereid financieel tegemoet te komen. Het Indische ministerie van Financiën ging over tot verdere bezuinigingen op het voorstel.

In februari 1949 werd de opzet van de slotrehabilitatie gepresenteerd. Afhankelijk van de gezinssamenstelling kregen overheidsdienaren een uitkering van vier tot twaalf maanden salaris, met een maximum van duizend gulden per maand. Particuliere werknemers in dienst bij het bedrijfsleven kregen – ook afhankelijk van de gezinssituatie – twee tot zes maanden salaris van hun werkgever. 

Pensioenvoorzieningen van tal van werknemers uit het bedrijfsleven en zelfstandigen werden veiliggesteld. De regeling die werd gepresenteerd was al in de loop van de onderhandelingen uitgekleed. Echter, het feit dat gemaakte delegatieschulden ten tijde van de Japanse bezetting met de uitkering werden verrekend leidde er toe dat er netto alsnog weinig te besteden viel. De plannen brachten veel morele verontwaardiging en commotie teweeg.

Na de soevereiniteit

De totstandkoming van de definitieve rehabilitatie-uitkering viel samen met de eindfase van het Nederlandse bewind in de Oost. Tijdens de Ronde Tafel Conferentie (RTC) werd tussen Nederlandse en Indonesische onderhandelaars de voorwaarden van de soevereiniteitsoverdracht aan Indonesië vastgesteld. Een belangrijk agendapunt vormde de schuldenproblematiek. Na intensieve onderhandelingen was Nederland bereid een deel van de Indische schuld over te nemen. Om de onderhandelingen op dit punt niet verder te bemoeilijken werden de resterende financiële verplichtingen die de Republiek der Verenigde Staten van Indonesië op zich zou nemen niet nader gespecificeerd. Tot deze ‘overige schulden’ behoorden echter ook de rechten en plichten die Nederlands-Indië had ten aanzien    van het rehabilitatievraagstuk. De uitbetaling van de financiële verplichtingen werd door de Nederlandse onderhandelaars toen overgedragen aan Indonesië.
Dit besluit kwam de Indische oorlogsgetroffenen duur te staan. Al spoedig na de soevereiniteits-overdracht in december 1949 voerde de Indonesische overheid in maart 1950 een monetaire sanering door   die een forse geldontwaarding van 66% tot gevolg had. Was de waardevermindering van de rehabilitatie-uitkeringen en van de pensioenen voor betrokkenen al een tegenslag, de situatie werd nog ernstiger toen de Indonesische regering een maand later                     de rehabilitatie-uitkeringen aan Nederlanders ‘voorlopig’ opschortte. De grootste tegenslag volgde echter toen de Indonesische regering het welstandscriterium dat nog door        de Nederlandse secretaris van Staat   A. Oudt einde 1949 in de    uiteindelijke slotrehabilitatieregeling was ingebouwd actief ging toepassen. Om te kunnen besparen op de Nederlandse uitgaven had Oudt indertijd dit amendement opgenomen in de slotrehabilitatieregeling. En hiermee was de overheid bevoegd alle  

nooduitgaven die als voorschot in en buiten Indië waren gedaan aan of ten behoeve van in Indië verblijvende Nederlandse oorlogsgetroffenen terug te vorderen van hen die een bepaald welstandsniveau hadden bereikt. Het niveau van de welstand werd door de Indonesische autoriteiten bepaald. Zonder overleg werd gekort op uitbetalingen.

Commissie Achterstallige Betalingen

De protesten lieten niet lang op       zich wachten. Zij kwamen van belangenorganisaties en verschenen in de pers. Ook op politiek niveau kregen de genomen maatregelen aandacht, maar mede vanwege de sterk verslechterende verhoudingen tussen Nederland en Indonesië moest de Nederlandse regering met veel tact haar bezwaren formuleren. Het geschil werd voorgelegd aan het Uniehof    van Arbitrage, dat tot taak had rechtsgeschillen tussen Nederland en Indonesië te behandelen, maar een juridische oplossing werd niet gevonden. Uiteindelijk koos de Nederlandse regering voor een pragmatische oplossing door de Indonesische betalingsverplichtingen aan Nederlanders over te nemen. Daarnaast dwong het parlement de regering de Commissie Achterstallige Betalingen (CAB) in te stellen. De CAB kreeg tot taak de rehabilitatieregeling, inclusief het vraagstuk van de materiële schadevergoeding, te onderzoeken voor de Nederlanders  die tijdens de oorlog in Indië en nu     in Nederland woonachtig waren.       De meerderheid van de CAB was      van mening dat het opperbestuur       in Nederland moreel en formeel verantwoordelijk was voor hetgeen gebeurd was in Indië vóór, tijdens en na de Japanse bezetting tot aan het moment dat de soevereiniteit werd overgedragen.

De Nederlandse regering werd medeverantwoordelijk geacht voor het niet uitbetalen van de achterstallige betalingen aan Indische landsdienaren en het niet-nakomen van een schadevergoedingsregeling. Het recht op achterstallige backpay-pensioenen werd erkend. Het CAB oordeelde niet over de vraag of Nederland formeel aansprakelijk kon worden gesteld voor het niet-uitbetalen van de backpay. Hierover diende òf de politiek, òf de rechterlijke macht een uitspraak te doen.

Geen genoegdoening

De aanbevelingen die de CAB in haar eindrapportage verwoordde, zijn uiteindelijk – na ruim negen maanden – door de regering in hoofdlijnen in haar regeringsnota overgenomen. De regering erkende haar morele verantwoordelijkheid met betrekking tot de afronding van de rehabilitatieregeling en zou ook vanaf 1954 overgaan tot uitbetaling. Met betrekking tot de betaling van de backpay wist de regering zich gesteund door een rechterlijke uitspraak. In een poging de regering via de juridische weg te dwingen tot uitbetaling van de backpay had de Stichting Opeising Militaire Inkomsten (OMINK) een proces aangespannen tegen de Nederlandse Staat. De rechter achtte de Staat echter niet verplicht tot betaling van de backpay. Deze schulden waren met de soevereiniteitsoverdracht overgegaan op Indonesië. Tegen deze uitspraak gingen de eisers in hoger beroep. Maar ook toen oordeelde de rechter dat Nederland niet aansprakelijk kon worden gesteld. De rechterlijke uitspraken waren een flinke tegenslag voor betrokkenen, maar zij bleven strijdbaar en gingen in cassatie. In 

deze periode wisten zij zich in toenemende mate gesteund door het parlement. Het parlement kon echter de juridische verantwoordelijkheid voor de Backpay-kwestie niet op de politieke agenda zetten zolang geen uitspraak was gedaan over de wettelijke aansprakelijkheid.

In de tweede helft van de jaren vijftig van de vorige eeuw spanden meerdere Indische oorlogsgetroffenen een rechtszaak aan, omdat zij meer geloofden in een juridische dan in een politieke oplossing. Het pakte voor de oorlogsgetroffenen anders uit dan waarop zij hadden gehoopt. In een aantal rechtszaken werd in het vonnis gesteld dat eisers – in dit geval oud-gouvernements-dienaren – recht hadden op uitbetaling van achterstallig loon, maar dat Nederland hiervoor niet financieel verantwoordelijk was. Betaling was een zaak van de Indonesische autoriteiten.

De teleurstelling bij de oorlogs-getroffenen en hun belangen-organisaties was groot. De Nederlandse regering voelde zich door de uitspraken echter gesterkt en kon zich in het parlementaire debat over de Backpay-kwestie goed verweren. In 1959 zette Den Haag min of meer een punt achter de zaak. Heropening van het debat was voor de regering pas weer een optie als een nieuw juridische inzicht ten aanzien van de Backpay-kwestie werd ingediend. Onmachtig op dat moment de strijd een nieuwe impuls te geven, legden de Indische belanghebbenden en het parlement zich voorlopig bij deze situatie neer.

De openbare hoorzitting Tweede Kamer over niet genoten inkomsten van oud KNIL militairen

Toen de betrekkingen tussen Nederland en Indonesië zich in de tweede helft van de jaren zestig weer langzaam herstelden, nam de hoop op genoegdoening bij de Indische oorlogsgetroffenen weer toe. Tussen 

Nederland en Indonesië werden schuldsaneringsonderhandelingen gestart met betrekking tot nog openstaande rekeningen. De Indische oorlogsgetroffenen hoopten dat de achterstallige salarissen zouden worden verdisconteerd, maar om de verhouding met Indonesië niet te belasten werd de Backpay-kwestie buiten de overeenkomst gehouden. Indische belangenorganisaties zoals Indische Pensioenbond, de Stichting Nederlandse Ereschulden (SNE) en de Stichting Rechtsherstel KNIL (SRK) bleven echter pleiten voor hun zaak, maar zij legden niet meer zozeer de nadruk op backpay als wel op erkenning en genoegdoening van het onrecht wat was aangedaan.

Wet uitkering Indische geïnterneerden

In de samenleving ontstond in de jaren zestig steeds meer aandacht voor de psychische gevolgen van Tweede Wereldoorlog bij oorlogsgetroffenen. Ook in het parlement kreeg de problematiek van de Indische oorlogsgetroffenen veel aandacht. Aangezien een zuiver juridische onderbouwing van de backpay-problematiek vanuit politiek oogpunt niet haalbaar was, legde een Commissie van Drie, bestaande uit de parlementariërs K.G. de Vries, S.C. Weijers en G.W. Keja, op persoonlijke titel een voorstel in waarin werd gepleit voor een symbolische genoegdoening voor het lijden in de

Japanse interneringskampen. Het voorstel werd door de Kamer gesteund en leidde in 1981 tot de totstandkoming van de wet Uitkering Indische Geïnterneerden (UIG). De UIG voorzag in een eenmalige uitkering van 7500 gulden voor alle door de Japanners geïnterneerde kostwinners (of in geval van overlijden hun partners) die zich nadien in Nederland hadden gevestigd.

Oproep van Het Gebaar

Politiek Den Haag, zowel de regering als het parlement, waren tevreden met deze financiële regeling, maar    de Indische oorlogsgetroffenen waren er minder over te spreken. De UIG leidde tot ongelijkheid. Ambtenaren die recht hadden op backpay, maar niet geïnterneerd waren geweest (zoals vele Indo-Europese civiele ambtenaren) kwamen niet voor de uitkering in aanmerking. Daarentegen konden personen die wel geïnterneerd waren geweest maar geen  

gouvernementsaanstelling hadden – en dus geen recht hadden op backpay – wel aanspraak maken op de uitkering. Ondanks de goede wil van de Commissie van Drie leidde de UIG tot nieuwe frustraties bij gedupeerde betrokkenen. Pogingen de UIG te herzien, hadden geen resultaat. Belangenorganisaties als de SRK en de SNE slaagden er niet meer in hun achterban enthousiast te krijgen voor nieuwe acties. De betrokken oorlogsgetroffenen legden zich na vele decennia strijd neer bij de situatie. In 2000 stelde de overheid via Het Gebaar een schadeloosstelling ter beschikking. Deze uitkering was echter een vorm van smartengeld voor de ‘kille’ ontvangst van de naoorlogse repatrianten in Nederland en stond  los van de achterstallige betalingen. Voor velen kent de geschiedenis van de backpay een open einde en als gevolg daarvan blijft deze kwestie onverwerkt.

Marielle Scherer

Bronnen:
Meijer, H., Indische rekening. Indië, Nederland en de Backpay-kwestie 1945-2005 (Amsterdam 2005).

www.oorlogsgetroffenen.nl

Onderzoeksgids Oorlogsgetroffenen WO2 -

Lees verder…

Nih Kombel en de Draak door: Hugo Driessen

10897266084?profile=originalRubriek “Just4Kids” - Nih Kombel en de Draak  door:  Hugo Driessen

 

 

 

 

Vroeger, toen er nog niet zoveel mensen op de aarde woonden zoals nu, en er nog geen auto’s of TV’s waren, zag alles er nog heel anders uit. Er woonden ook allerlei dieren op de wereld die er nu niet meer zijn. Zo was er eens in een ver en warm land, op het eiland dat wij nu Lombok noemen, een echtpaar dat net een klein kindje had gekregen. De vader en moeder waren heel erg trots op hun dochtertje, en noemden haar Sri Poetri Ketjiel. Dat betekent kleine prinses. Vader heette Wajang en moeder Nih Kombel. Vader Wajang was een visser, en moest elke dag de zee op van vroeg tot laat om genoeg vis te vangen om te verkopen. Wat hij niet verkocht, aten ze zelf op. Samen met witte rijst, dat ook alleen in dat warme gebied groeide. Als vader Wajang op zee was moest hij altijd op zijn hoede zijn voor gevaar. Er waren soms stormen, haaien en draken. In die tijd leefden er nog draken namelijk, en die kon je zowel op land als op zee tegenkomen. Draken hadden vleugels en konden dus makkelijk over zee vliegen. Hoewel draken gevaarlijk waren, aten ze meestal zwijnen en herten op land en vis uit de zee. Dus mensen hoefden niet zo snel bang voor ze te zijn.

 

Op zekere dag, toen vader Wajang weer uit vissen was, maakte Nih Kombel zich gereed om samen met Sri naar de markt te gaan. Dat was ver lopen, en in die hitte moest ze zich daarom goed voorbereiden, en Sri beschermen tegen de zon. Het liefst ging ze daarom heel vroeg in de ochtend, als de zon nog niet zo heet was. Jammer genoeg waren ook de draken het meest actief in de ochtend, en was de kans dus groot dat je er één tegen kwam. Op de markt deed Nih Kombel al haar inkopen. Rijst, groenten, vers vlees en heel veel kruiden, onder andere hete pepers. Die worden tegenwoordig in dat gebied nog steeds gebruikt om het

eten heel erg pittig te maken.  Toen Nih Kombel met Sri die lekker in haar draagdoek lag te slapen ongeveer halverwege op de terugreis was en wat water uit een riviertje wilde halen zag ze er opeens één zitten. Een grote lelijke draak! Een hele zware, met vuurrode ogen, groene schubben over zijn hele lichaam en vanaf zijn nek tot zijn staart groeiden allemaal enge punten op zijn rug. Zijn vleugels waren pikzwart en hadden scherpe klauwen. Nih Kombel schrok heel erg want de draak had haar al gezien. Wegrennen kon niet meer dus ging ze langzaam zitten en hoopte dat de draak geen honger had.

‘ Srrrrr….wat verberg je daar in die draagdoek moedertje?’ zei de draak (want draken konden praten omdat ze niet alleen gevaarlijke maar ook hele slimme dieren waren).

‘Srrrrr..heb je daar toevallig een jong en mals mensenkind? Srrrr…ik heb vandaag namelijk nog niets gegeten…srrrrrrr… en er zijn geen zwijnen in de buurt…srrrr’ zei de lelijke draak.

Nih Kombel trok wit weg en wist dat ze nu slimmer dan de draak moest zijn. Anders zou hij zeker haar kindje willen stelen.

‘Ach lieve draak, dat kindje welke ik hier draag is toch niets voor jou? Zo’n smakeloos en mager schepseltje, daar heb je helemaal niets aan, ‘ zei Nih Kombel.

Srrrrr…honger maakt rauwe bonen zoet moedertje…srrrr…’ zei de draak dreigend en zijn vuurrode ogen lichtten nog feller op.

‘ Wacht even lieve draak. Zal ik eerst eens een lekker hapje voor je maken, zodat je ergste honger gestild is?’ zei Nih Kombel. In mijn doek heb ik ook al mijn inkopen van de markt zitten. ‘

‘ Srrrr…nou, schiet op dan, ik lust alvast wel een voorgerechtje…Srrrrr, ‘ zei de draak.

Nih Kombel pakte haar spullen uit, en zorgde er nog steeds voor dat Sri bedekt bleef door de doek, voor het geval de lelijke draak opeens van gedachten zou veranderen. Ze draaide wat takjes tegen elkaar om vuur te maken, sprokkelde wat extra hout en reeg het verse vlees aan een tak. Toen deed ze heel stiekem de hele voorraad hete pepers tussen het vlees. Dat was normaal genoeg voor de hele maand! Dat roosterde ze daarna op het  vuurtje  tot het vlees heerlijk kruidig begon te ruiken. De draak rook het gebraden vlees en werd onrustig.

‘Srrrrr….het water loopt me door de mond moedertje..srrrr…kom maar op met dat vlees…’ zei de draak. Nih Kombel haalde het spit met het enorme hete en pittige vlees van het vuur en zei poeslief:

‘Alsjeblieft lieve draak. Hier kun je alvast smullen van je voorgerechtje.’

De gulzige draak stoof erop af, nam het hele gebraad in één keer in zijn bek en slikte alles door. Heel even was het stil. Toen werden zijn vuurrode ogen langzaam paars, en begon er stoom uit zijn oren te komen. De hete pepers hadden hem van binnen helemaal verbrand!

‘SRRRRAAAAAHHHGGGGG…VUUR….BRAND…RRAASSSSSSSS’ brulde de draak.

Nu begon er niet alleen rook en stoom uit zijn oren te komen, maar uit de bek van de draak kwamen grote vlammen tevoorschijn. Hij spuwde hete vlammen! Nih Kombel had gehoopt dat dit zou gebeuren en maakte zich samen met kleine Sri snel uit de voeten. Zij verborg zich achter een dik struikgewas een heel eind van de draak vandaan. De draak had daar niets meer van in de gaten, zo erg stond hij in brand. Ten einde raad vloog de draak in de rivier en bluste daar de vlammen in zijn bek, en maakte zich daarna zo snel als hij kon uit de voeten. Hij verdween als een klein stipje aan de hemel, een spoor van rook achter zich latend. Nih Kombel en kleine Sri kwamen weer veilig thuis, en zij vertelde aan iedereen in het dorp hoe men zich voortaan tegen draken kon verweren. En dat is de reden waarom draken de geschiedenis zijn ingegaan als vuurspuwende monsters. Door een slimme moeder met behulp van zeer hete pepers.  

 

Met dank aan NICC

 

 

Lees verder…

10897264267?profile=original10897263894?profile=originalMinister Schippers voortvarend bij de aanpak bij de Zorgfraude.

 

Eindelijk geen parlementaire onderzoeken, desondanks dat SP en PVV een motie van wantrouwen indiende tegen Schippers. Deze werd terecht totaal weggestemd. Het verwijt van de partijen in de oppositie dat het Conceptrapport via RTL uitlekte, opdat de Kamer niet is voorgeïnformeerd doet niet af aan haar aanpak. Bovendien zoals de naam het als zegt het is `CONCEPTRAPPORT` dat de status definitief nog moet krijgen waar vele veranderingen nog kunnen plaatsvinden. Belangrijk aspect wat de SP en PVV als partijen in de oppositie over het hoofd zien is dat bij voortijdige presentatie de frauderende - partijen in het land zich georganiseerd kunnen “organiseren”, nu onverwachts op alle locaties de mensen van Minister Opstelten kunnen rekenen, dus ook thuis. Immers Schippers heeft met fraudeurs te maken die stelselmatig 7 jaren aaneensluitend bewust zich hebben verrijkt van de gelden van premiebetalers. 

Geen woorden maar daden want Schippers heeft parallel aan het conceptrapport zaken in gang gezet o.a. fraudecommissie ingesteld die inmiddels is gestart met deonderzoeken van de fraude gevallen in het land. Via Minister van Opstelten inmiddels strafrechtelijke onderzoeken in gang gezet. 

Volgens Schippers wordt er vaak vanuit gegaan dat 10 procent van de uitgaven aan de zorg -  totaal in de 85 miljard beloopt - verdwijnt in de zakken van fraudeurs, maar dat het nog onduidelijk is of dit wel klopt. Tegen deze achtergrond de deskundige Robin Linschoten in het programma van Pauwe & Witteman stelt dat dit ruim 25% bedraagt ofwel ruim 25 miljard sinds de invoering totaal sinds 2006 komt dit op 175 miljard, dat teruggehaald wordt.

Minister Opstelten (Justitie) komt binnen twee weken met een lijst van lopende strafrechtelijke onderzoeken naar zorgfraude. Dat heeft de minister toegezegd tijdens het debat over zorgfraude in de Tweede Kamer.

Daarnaast gaan de hervorming in januari 2014 in, waar met nadruk het toezicht wordt gelegd op declaratie door de patiënt/cliënt ofwel de premiebetaler weer de regie terugkrijgt met betrekking tot controle van de rekeningen / declaraties, alvorens deze door zorgverzekeraar betaalbaar worden gesteld. 

 

De SP en PVV hebben het nakijken, is ook niet te verwonderen omdat deze geen bestuurlijke ervaringen hebben zoals de coalitie die nu de regering vormt, naast dat Minister Schippers te maken heeft met haar 4000 ambtenaren. De overige partijen stemden unaniem in met haar beleid en aanpak. Uiteindelijk hebben Hans Hogevorst en Klink deze uitnodigende fraude gevoelig zorgsysteem ingevoerd, waar toezicht van de beherende organisaties vooral de Zorgverzekeraars totaal bewust achterwege bleef.

 

Uit opinie peilingen blijkt dat vele (ruim 71%)  terug willen naar ziekenfonds en particulier verzekerd, waar nota´s eerst worden voorgelegd en na akkoord wordt door gestuurd naar de zorgverzekeraars. Zodat net als een Spanje zoals  respondent meldt dat € 45 in de maand betaald aan premie, omdat in Spanje geen zakvullende organisaties rondlopen!

 

 

Lees verder…
10897262476?profile=originalStaatsscretaris van Rijn heeft meer tijd nodig voor de Indische Kwestie.
 
Het Indisch Platform (IP) heeft bericht  ontvangen dat Staatssecretaris van Rijn, niet in staat is om nog vóór het meireces zijn rapport van bevindingen over de NIOD rapporten voor te leggen aan de Tweede Kamer. Van Rijn  zal  het IP  na dit reces zijn rapport verstrekken. Redenen die van Rijn aanvoerd:  de behandeling van het vraagstuk AWBZ én het feit zich goed in de materie van de NIOD rapporten wil verdiepen.
Daarbij verzoekt van Rijn de delegatie van het IP, hem waar nodig de van meest relevante informatie te voorzien.
 
Silfraire de vz. van het IP meent door deze aanpak de overtuiging dat, anders dan voorheen, de staatssecretaris zich zelf in de Indische Kwestie verdiept.  Tegen de achtergrond destijds de klacht van Het Indisch Platform in maart 2013 en de jaren ervoor is dat de vorige staatssecretarissen zich slechts lieten "informeren" door hun ambtenaren.  Silfraire benadrukt dat  dit uitstel géén afstel zal zijn.
 
Zoals velen zich nog kunnen herinneren onder het Kabinet Balkenende waar Yet Bussemaker zich zou buigen over de NIOD rapporten werd nimmer teruggekoppeld in die 7 maanden. Dus zijn  die eerste maanden van essentieel belang die tot afstel leidde door de val van het Kabinet Balkenende. Yet Bussemaker, met Indische wortels, had kennelijk wel die "tijd" om haar boek te schrijven en uit te brengen (via IHC). Daarom zal het IP bvenop de zaak moeten blijven, en niets aan het toeval moeten overlaten.
Lees verder…
 
De redactie van ICM was dit pinksterweekend aanwezig op de Pasar Malam in Den Helder
10897261491?profile=original
 
van Tropenvrienden Den Helder (TDH) die al voor de 44ste keer werd georganiseerd. Onze verwachtingen werden daar meer dan overtroffen. Al bij binnenkomst kwamen wij in een Pasarruimte die een geweldige ambiance met zich droeg. In een misschien wel méér dan 100 jaar oude hal op de vroegere Rijkswerf werd deze Pasar gehouden. Ruim voorzien van kramen en een groot podium waarbij een zeer goed programma de vele bezoekers werd aangeboden.

Namen als Massada, Johnny Manahutu, de wereldact van de dansgroep Hawaiin Fantasy, de presentatie van Meliana Akerina en nog vele andere artiesten vermaakten het in grote tale opgekomen publiek. Ook was er nog een aparte ruimte ingericht als Indo Rock Café en ook deze mocht zich in ruime mate verheugen op de publieke aandacht. De Pasar zelve was een goede mix van te koop aangeboden etenswaren en artikelen, waarbij vooral de varieteit opviel. Kortom de redactie kon alleen maar concluderen dat deze Pasar, in uiterste kop van Noord Hollland, zeker een van de gezelligste evenementen is die uw redactie de laatste tijd heeft bezocht. Voor wie daar nooit eerder is geweest "het is een aanrader" voor volgend jaar tijdens de Pinksterdagen.
 Door (PAKHAN)
Lees verder…