Indische Kwestie politiek slepende beladen thema
Eindspel Indische kwestie Door: Henk Harcksen Weergave van een lezing op 18 oktober 2015 in Bronbeek, Arnhem
De Nederlandse bevolkingsgroep in Nederlands-Indië was onderdeel van een cultureel gemengde maatschappij. Hoewel deze bevolkingsgroep slechts 0,4 % van de totale bevolking vertegen-woordigde was het de dominante groep die de hoogste posities innam in het bestuur en het bedrijfsleven[1]. Deze groep viel uiteen in twee subgroepen. Ongeveer een derde van de circa 300.000 Nederlanders geregistreerd bij de burgerlijke stand in Nederlands-Indië in 1940 waren etnische Nederlanders, genaamd totoks. Het overgrote deel der Nederlanders, circa 200.000 personen waren van gemengd bloed, en werden aangeduid als Indo-Europeanen. Over het algemeen waren zij lager geschoold dan de totoks en bezetten daardoor de midden-posities in bestuur en ambtenarij, maar ook in het bedrijfsleven en onderwijs. De mannen uit beide groepen in de leeftijd tussen 18 en 50 jaar werden in december 1941 voor het overgrote deel gemobiliseerd. Circa 42.000 van hen werden krijgsgevangene gemaakt Het betrof Nederlandse, Molukse en Menadonese KNIL soldaten waarvan 10.000 beroeps-militairen en de rest waren dienstplichtigen Ook de civiele ambtenaren en burgers werden geïnterneerd. De Japanners gebruikten kleur en stamboom als criteria voor wie gevangen werd gezet. Met tot gevolg dat Indische Nederlanders die meer dan 50% Indische voorouders bezaten buiten de Kampen bleven, de zogenoemde Buitenkampers.
Twee aspecten van de Indische Kwestie
In de eerste plaats, het niet vergoeden van de particuliere oorlogsschade. In februari 1951 nam het parlement de Wet op de Materiële Oorlogsschade aan, de WMO. Deze hield in dat alle oorlogsschade die door de Nederlanders geleden werd als gevolg van de Duitse bezetting, kon worden geclaimd.
De Nederlanders uit Nederlands-Indië werden expliciet van deze wet uitgezonderd. Het was de mening van de toenmalige regering, dat de jonge (en toen straatarme) nieuwe republiek Indonesië verantwoordelijk was daarvoor.
Backpay
In de tweede plaats de weigering van de naoorlogse Nederlandse autoriteiten - zowel in Indië als in Nederland - om de salarissen uit te keren die de voormalige gouvernementsambtenaren en militairen behorende tot het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL) en de Indische Zeemacht hadden gederfd tijdens de Japanse bezettingstijd. Het ging om achterstallige salarissen van de ambtenaren en militairen als gevolg van 41 maanden Japanse internering beter bekend onder de Engelstalige term ‘backpay’.[2]
Dit was in tegenstelling tot de Nederlandse ambtenaren en militairen die geïnterneerd werden of gegijzeld werden gehouden door de Duitse bezetter. Zij kregen na afloop van de oorlog hun achterstallige salaris volledig uitbetaald.
Indische Kwestie als politiek onderwerp
Zowel de regeringen Balkenende als de regering Rutte hebben met steun van alle betrokken regeringsfracties categorisch geweigerd om beide NIOD-studies parlementair te laten behandelen. Het dichtstbij kwam het op 30 juni 2011, toen de motie Dijkstra van D66 om de rapporten te laten bestuderen door een Commissie van Wijze Mensen, in de Tweede Kamer verworpen met slechts twee stemmen verschil. Zelfs de SGP, die normaliter de regeringspartijen steunt, stemde nu vóór de motie Dijkstra. Deze motie heeft het dus net niet gehaald.
Het ontraden van de motie door de Staatssecretaris van VWS maakte De Indische Kwestie tot een politiek onderwerp. Dat is betreurenswaardig, aangezien het een parlementaire traditie is, dat zaken rond oorlogsslachtoffers Kamerbreed afgewikkeld worden, juist omdat deze geen speelbal van de politiek mogen zijn.[3]
Bevriezingsordonnantie
Deze ordonnantie werd op 29 augustus 1945 uitgevaardigd door luitenant Gouverneur-generaal H.J. van Mook. Het (Indische) Gouvernement schortte voor onbepaalde tijd de interne schuldverplichtingen op voor de periode tijdens de Japanse bezetting .
Voor de oorlog maakten ambtenaren en particulieren geld over naar Nederland ter onder-steuning van hun familieleden en kinderen om de kosten voor hun studie te kunnen betalen. Na de bezetting van Nederland nam het ministerie van Koloniën die schulden over, evenals banken. Verrekening geschiedde met salaris van betrokken werk-nemers.
Tijdens de Japanse bezetting werden salarissen stopgezet en verviel de dekking van de voorschotten. De Indische werknemer bouwde delegatie-schulden op. Bij benadering hadden 33.000 ambtenaren een gezamenlijke delegatieschuld van 20,8 miljoen en particulieren 13,6 miljoen, totaal 238 miljoen gulden. De KNIL militairen, bevrijd uit de werkkampen, zaten in opvangcentra in Siam en Singapore en wisten van hun mede-krijgsgevangenen dat hun regering de salarissen meteen na de oorlog hadden uitbetaald. Ze hadden het vertrouwen dat zij ook betaald zouden worden. Het Indo Europees Verbond en het NIBEG vroegen van Mook naar zijn plannen maar er kwam geen antwoord.
Ongelijke behandeling
De Koninklijke Marine, in casu de Admiraliteit betaalde de Backpay. Het besluit werd in augustus 1945 genomen door de minister van Oorlog in het kabinet Schermerhorn, J. Meynen die het zo vanzelfsprekend vond dat hij het niet vooraf besprak in de Ministerraad. Het gevolg was dat oud-krijgs-gevangen Nederlandse marine-mannen wel betaald zijn, hun mede kampbewoners die dienden bij de Indische Marine (Gouvernementsmarine) niet. De Geallieerden, de Verenigde Staten, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk hebben hun militairen wel hun salarissen tijdens hun krijgsgevangenschap uitbetaald.
De Backpay-commissie
De Backpay Commissie werd door Van Mook geïnstalleerd op 14 januari 1946.Het recht op soldij was verankerd in de wetgeving van het land waar de militairen deel van uitmaakten. Dit betekende dat de KNIL militairen onomstotelijk recht op Backpay hadden. De Commissie bleek intern verdeeld over zowel de juridische aspect als de omvang van de financiële verplichting. De Indische autoriteiten wezen elke juridische verplichting af. In plaats van integrale compensatie van de niet uitgekeerde lonen en verloren gegane bezittingen, streefde Batavia er naar om de betrokkenen schulden vrij te maken en een nieuwe start te gunnen. Op 19 oktober werd de Backpay commissie ontbonden. Doel werd de slotrehabilitatie regeling en de definitieve afwikkeling van de individuele financiële oorlogsproblematiek door overdracht naar tripartiet overleg bestaande uit het Indisch departement Sociale Zaken, werkgevers en werknemers.
Er werd een akkoord bereikt in mei 1948 en de kern van de regeling werd gevormd door de delging van de rehabilitatie-schulden en vergoeding van de huisraadschade.
De Rehabilitatie Uitkering, Ronde Tafel Conferentie
De Ronde Tafel Conferentie was een tussen 23 augustus en 2 november 1949 in Den Haag gehouden Het betrof een conferentie tussen vertegen-woordigers van Nederland, de Republiek Indonesië en de Bijeenkomst voor Federaal Overleg (afgekort BFO), de vertegenwoordiging van de verschillende staten die Nederland in de Indonesische archipel had gecreëerd. Er werd onderhandeld over de binnenlandse en buiten-landse schulden. Uiteindelijk accepteerde de Indonesische delegatie, door bemiddeling van een Amerikaans lid van de VN commissie voor Indonesië, dat men in ruil voor de onafhankelijkheid een deel van deze schulden over zou nemen.
Op 24 oktober werd er overeengekomen dat Indonesië 4,3 miljard gulden aan staats-schuld zou overnemen. De conferentie eindigde met het besluit tot soevereiniteits-overdracht die op 27 december
1949 plaatsvond. Backpay maakte geen deel uit van de onder-handelingen. Op 26 juli 1950 werd het KNIL opgeheven. Alleen de Nederlandse militairen konden over naar de Koninklijke Landmacht. Het ging over een totaal van 65.000 militairen, waarvan 10.000 Nederlanders.
Geldontwaarding
De verhouding van de Rupiah tot de gulden werd 1 op 3, in maart 1951 werd de waarde van alle biljetten boven de vijf gulden gehalveerd en moesten worden ingeruild tegen nieuwe coupures voor de helft van de waarde. Spaartegoeden van Nederlanders werden gehalveerd en bleef van de rehabilitatiegelden en huis-raadschade vergoeding weinig over.
Commissie Achterstallige Betalingen
De Commissie Achterstallige Betalingen (CAB) werd gevormd op 18 december 1951. Taak: onderzoek naar gang van zaken bij de rehabilitatieverplichtingen. Doelgroep: Indische Nederlanders, iet de Molukkers die in Nederland woonachtig waren.
De Backpay behoorde niet tot de onderzoeksopdracht. Uiteindelijk betaalt de regering 104,75 miljoen gulden, huisraad vergoeding inbegrepen. Het duurde lang voor er een beslissing kwam door politieke onwil. Het had niet te maken met de staat van ’s Rijks financiën. Vanaf 1950 was er een overschot op de begroting In 1952 lag de industriële productie al 35% hoger dan in1939, in1952 bedroeg het betalingsbalans overschot 1,9 miljard gulden.
Eind 1954 waren er nog maar 3000 van de 50.000 aanvragen afgehandeld ten bedrage van 8.5 miljoen gulden. Er kwam protest en de afhandelingen werden opgeschroefd naar 4000 per maand[4]. Ondertussen had de rechter uitspraak gedaan in een aantal Backpay geschillen. Niet Nederland, maar Indonesië was verantwoordelijk voor betaling. Nederlands-Indie was een aparte staatkundige entiteit volgens het territorialiteitsbeginsel, Indonesië was haar rechtsopvolger. Omdat de rechter een soevereine staat niet kan manen werd de dagvaarding van de klagende partij nietig verklaard.
Traktaat van Wassenaar
De bilaterale betrekkingen met Indonesië werden aangehaald, na de machtswisseling Soekarno- Soeharto. Schuldsaneringsonderhandelingen kwamen op gang die uitmondde in het Traktaat van Wassenaar. Lumpsum van 600 miljoen gulden wordt door Indonesië volledig betaald . Twee betalingen van 18 miljoen elk kwamen ten goede aan kleine particulieren die vanwege hun leeftijd of financiële urgentie in aanmerking kwamen voor financiële vergoeding voor verloren gegane bezit. Nederland heeft bewust de Backpay uit de onderhandelingen gehouden.
In de Memorie van toelichting, uit artikel 1 lid 1 vloeit voort dat aanspraken van particulieren op het voormalig Gouvernement van Nederlands-Indie niet meer jegens de Republiek Indonesië kunnen worden geldend gemaakt. De vraag van Kamerlid Voogd of de KNIL militairen voor een vergoeding uit de lumpsum in aanmerking kwamen, werd niet beantwoord door minister Luns.
Conclusie: het Traktaat zet een definitieve streep door de Backpay terwijl de rechter de claim wel rechtmatig had verklaard.
Indonesië werd gevrijwaard om te betalen in Internationaal rechtelijke zin.
Moluks eerherstel als hefboom voor de Backpay en de Commissie van Drie
Na de Molukse treinkapingen werd er een onderzoekscommissie Kobben-Matouw opgericht die een historisch onderzoek deed naar de komst van de Molukkers naar Nederland. De in Nederland woonachtige Molukse KNIL militairen na de Soevereiniteits-overdracht en de opheffing van het KNIL naar Nederland gehaald via een gerechtelijk bevel. Na aankomst werden ze collectief ontslagen uit militaire dienst. De Nederlandse staat zorgde voor hun levensonderhoud maar de Molukse gemeenschap voelde zich verraden. Daarnaast hadden de gepensioneerde veteranen, 958 van 3578 overgekomen soldaten geen recht op pensioen.
De Nederlandse KNIL soldaten hadden daar wel recht op via de KNIL Garantiewet. De Molukkers dienden zich te wenden tot Indonesië maar die weigerde te bepalen ondanks de RTC die Indonesië verplichtte tot betaling. Per 1 januari 1956 had Nederland het voor Molukse kostwinners de zelfzorgregeling ingevoerd. Op de woonlasten na dienden Molukse gezinnen in hun eigen levens-onderhoud te voorzien. Per 1 januari 1964 was de regering alsnog bereid tot een pensioen-vervangende uitkering. Over de periode 1956-1964 werd niet uitbetaald. Er kam een advies van de Commissie Kobben Mantouw aan het kabinet van Agt-Wiegel om naar deze zaak te kijken. Dit werd het signaal voor de Indische belangengroeperingen om de zaak van de backpay weer aan te kaarten.
Er volgde een initiatief van Klaas de Vries (PvdA), op dat moment voorzitter van de Vaste Kamer Commissie van Defensie in nauwe samenwerking met Weijers (CDA) en Keja (VVD) om tot een onderzoek te komen van de backpay-kwestie en haalbaarheid van een mogelijke oplossing. Oud KNIL militairen hadden al weken in hun oude uniformen gedemonstreerd op het Binnenhof.
Uiteindelijk kwam er een voorstel die gevat was in een motie die door de voorzitter van de Commissie Weijers werd ingediend en geen partij-politieke strekking had:
De Kamer, gehoord de beraad-slaging,
Overwegende dat in het verleden herhaaldelijk tussen regering en Staten-Generaal van gedachten is gewisseld over het vraagstuk van de niet genoten inkomsten over de periode van (krijgs)gevangen-schap tijdens de Japanse bezetting van Nederlands-Indië,
Overwegende dat opeenvolgende kabinetten zich daarbij op het standpunt hebben gesteld dat verzoeken over betaling van deze niet genoten inkomsten niet voor inwilliging vatbaar waren en dat de Staten-Generaal zich bij dit standpunt steeds hebben aangesloten,
Constaterende dat in geen enkel rechtsgeding dat over deze zaak door betrokken organisaties en individuele personen tegen de staat der Nederlanden werd aangespannen een juridisch afweegbaar recht op betaling kon worden geldend gemaakt,
Stelt wederom vast, dat de Staat der Nederlanden juridisch niet gehouden is tot betaling van betreffende gederfde inkomsten,
Evenwel overwegende dat het rechtsgevoel van betrokkenen door deze herhaalde uitspraken van Regering, Staten-Generaal en Rechtelijke macht niet bevredigd is,
Overwegende, dat deze uitspraken geen morele bevrediging schenken omdat daarin geen rekening wordt gehouden met de historische verantwoordelijkheid mede van de Nederlandse Regering voor de gebeurtenissen in het voormalig Nederlands-Indië tijdens de Tweede Wereldoorlog en daarna,
Voorts overwegende dat de verschrikkingen van de Japanse bezetting en het lijden in de krijgsgevangenkampen in ons land pas laten - nooit ten volle - zijn beseft en dat betrokkenen veelal ook onvoldoende begrip hebben ondervonden verband houdende met hun noodgedwongen repatriëring naar ons land,
Nodigt de regering per 1 januari 1981 uit een regeling te treffen waarin aan deze morele verant-woordelijkheid ook materieel inhoud wordt gegeven en
Verzoekt derhalve de Regering daarbij de volgende uitgangs-punten in acht te nemen:
a) Aan alle voormalig geïnterneerden-kostwinners, voor zover zij zich na de oorlog duurzaam in Nederland hebben gevestigd een eenmalige uitkering te verstrekken
b) De uitkering wordt eveneens verstrekt aan weduwen van voormalig geïnterneerden, kostwinners die zich duurzaam in Nederland hebben gevestigd voor zover het huwelijk ten tijde van de internering bestond
c) Deze uitkering bestaat een voor allen gelijk bedrag van 7.500 gulden waarover geen belasting hoeft te wordt geheven en dat niet in mindering wordt gebracht op de pensioenen, uitkeringen, subsidies en dergelijke die betrokkenen ontvangen
d) Verzoekt de regering over de uitwerking van deze regeling in overleg te treden met organisaties van betrokkenen en gaat over tot de orde van de dag.
De Tweede Kamer stemde in met de regeling op 18 juni 1981 zonder stemming. Alle in Nederland wonende weduwen van gesneuvelde KNIL militairen ontvingen eveneens de uitkering die de naam Wet Uitkering Indische Geïnterneerden droeg. Eind 1981 waren 72.100 aanmeldingen binnengekomen, 61.142 uit Nederland, 3237 uit Indonesië van warga negara’s en 772 uit de rest van de wereld, per 1 januari 1982 32.168 beschikkingen tot uitbetaling, op de sluitingsdag van 1 juli 1983 waren 57.965 formulieren ingediend. Na de ontbinding van de Adviescommissie voor de uitkering waren 47.877 aanvragen verwerkt en 37.296 uitgekeerd[5]Buitenkampers vielen buiten de regeling.
De Liro Affaire en de gevolgen voor Indische Gemeenschap
Joodse tegoeden waren in beslag genomen tijdens de oorlog en na de oorlog niet terug gegeven aan de rechthebbenden/overlevenden. Bezittingen waren door de ambtenaren verkocht. Analoog aan een onderzoek naar verloren gegane Joodse bezittingen kwam er een commissie Onderzoek Indische Tegoeden, (commissie van Galen). Een en ander resulteerde in Het Gebaar met een toekenning van 350 miljoen gulden en 158 miljoen euro voor diverse projecten. De Indische Gemeenschap bleef het zien als genoegdoening, maar geen finale kwijting van de vorderingen die de kern van de Indische Kwestie vormen.
De Bersiap wordt mee-genomen in het Breed Historisch Onderzoek als onderdeel van “Het Gebaar”
Bij de uitwerking van Het Gebaar” in 2001/2011 was het Breed Historisch Onderzoek een van de projecten. Het onderzoek betrof onder andere de ontvangst van de Indische Nederlands in Nederland die gekenmerkt werd door formalisme, bureaucratie en koude ontvangst. De opzet van het onderzoek veroorzaakte een vergaand geschil tussen het IP en het departement van WWS dat direct betrokken was bij de uitvoering van het Gebaar. Kernpunt vormde de vraag of de Bersiap deel moest uitmaken van het onderzoek of niet? Professor Hans Blom indertijd hoogleraar Geschiedenis aan de UvA en verbonden aan het NIOD en Bussemaker kwamen tegenover elkaar te staan. Herman Bussemaker heeft hier het volgende over gezegd.:
Ik ben in 2001 bij de Universiteit van Amsterdam gepromoveerd op de dissertatie “Paradise in Peril: Western Colonial Power and Japanese expansion in South-East Asia, 1904 – 1941”. Mijn promotor was Hans Blom, toen naast zijn hoogleraarschap ook directeur van het NIOD. Uiteindelijk werd de Bersiap (na hevige protesten uit de Indische gemeenschap) toegevoegd aan het NIOD onderzoek in het rapport van Peter Keppy, dat over de vermogensaspecten van de Japanse Bezetting en de daarop volgende Indonesische Revolutie, handelt. De regering was beducht dat deze rapporten claims zouden onderbouwen. Dit wetenschap-pelijk onderzoek was voor het IP van levensbelang omdat het naar de achterban gebruikt kon worden om aan te geven dat Het Gebaar geen finale kwijting was maar dat een onafhankelijk onderzoek ongetwijfeld zou aantonen dat de regering in het krijt stond bij de Indische gemeenschap en dat er nog een finale compensatie zou komen het geen men te goed meende te hebben van de Nederlandse regering.
Kabinet Balkenende IV en Rutte I
Kabinet Balkenende IV was op 10 februari 2010 gevallen. Op 28 oktober 2009 werd door het IP in samenwerking met ICM van Ferry Schwab een manifestatie georganiseerd op het Plein in Den Haag nadat daaraan voorafgaande een gesprek met Jet Bussemaker, staatssecretaris van VWS in het kabinet Balkenende IV had plaatsgevonden. Halbe Zijlstra hield een speech waarbij hij de mening uitsprak dat de Indische Kwestie moest worden opgelost. Eerder dat jaar had de schrijfster Elise Lengkeek haar boek,’Ik beken’ over het Indisch verzet aan de premier aangeboden. Halbe Zijlstra zei later in een gesprek met het IP dat hij Kamervragen zou stellen aan Ab Klink minister van Volksgezondheid, hij kreeg echter nietszeggende antwoorden.
Kabinet Rutte 1 was een minderheidskabinet bestaande uit de politieke partijen VVD en CDA, en kreeg van oktober 2010 tot april 2012 gedoogsteun vanuit de Tweede Kamer van de PVV. Op 21 april 2012 maakte premier Mark Rutte bekend dat het, na zeven weken onderhandelen in het Catshuis over de begroting voor 2013, niet was gelukt tot overeenstemming te komen met Geert Wilders. Na het stuklopen van de onderhandelingen gaf de PVV aan per die dag geen gedoogpartner meer te zijn van het kabinet. Diederik Samsom fractievoorzitter van de Tweede Kamerfractie van de PvdA zei op 24 augustus 2012 dat de Indische Kwestie in deze kabinetsperiode moet worden opgelost in het radio programma De Halve Maan.
Het kabinet Rutte 2 werd beëdigd op 5 november 2012. Op 29 juni is dan al een stemming geweest van een motie van Pia Dijkstra waar een Commissie van Wijze Mannen wordt voorgesteld om uit de impasse te komen in de onderhandelingen tussen staats-secretaris Veldhuijzen-van Zanten Hylner en het Indisch Platform. Die impasse ontstond met name omdat het idee postvatte dat de secretaris door haar ambtenaren onjuist werd geïnformeerd.
Het bleek dat de NIOD rapporten niet door de beleidsambtenaren van VWS ambtenaren waren gelezen. Ton te Meij delegatielid van het IP sprak de ambtenaren hier op aan, de staatssecretaris werd dus door haar ambtenaren bewust verkeerd voorgelicht. Zo ontstond het beeld van de Vierde macht die haar staatssecretarissen in opvolgende kabinetten op het verkeerde been zette. De motie van Dijkstra wordt met 2 stemmen verschil verworpen, PVV zegde aanvankelijk haar steun toe maar stemde uiteindelijk mee met de coalitie. Hun argument: wij waren door het regeerakkoord gehouden tot gedoogsteun aan het Kabinet Rutte .
In januari 2013 wordt Silfraire Delhaye voorzitter van het IP als opvolger Herman Bussemaker. Op 19 maart 2013 werd een Stille Tocht georganiseerd waarbij Peggy Stein een van de organisatoren was en later toetrad tot de delegatie die direct onderhandelingen voerde met de staatssecretaris. De delegatie bestaat mede uit Jan van Wagtendonk, voorzitter Stichting Japanse Ereschulden, Jan de Jong, voorzitter van de Stichting Vervolgingsslachtoffers Jappen-kamp (SVJ) en Ton te Meij onafhankelijk adviseur. De tocht eindigt op het plein waar een petitie werd aangeboden aan de Tweede Kamer. In de voor-bereidingsfase is Hans Vogelsang, nauw betrokken bij de online campagne voor deze petitie waardoor deze petitie breed onder ogen van de Indische Gemeenschap komt en nog breder gedragen werd.
Impactanalyse
Op 31 mei 2013 wordt op verzoek van het IP door de Sociale verzekeringsbank het voorstel van het IP doorgerekend. Op 20 december 2013 volgt een veegbrief van de staatssecretaris. Kern is dat hij in gesprek blijft met het IP. In 2014 komt er geen voorstel. Na 15 augustus 2014, gaat het IP individuele gesprekken aan met Tweede Kamerleden. Het beeld ontstaat van een staats-secretaris die in gesprek blijft maar geen voorstellen doet en afspraken niet nakomt om tot een beleidsbrief naar de Kamer te komen[6].
Vaste Kamer Commissie VWS eist overleg met de staatssecretaris en AO van 14 oktober jl.
Op 2 juni 2015 een dag voor het Algemeen Overleg met de vaste kamer Commissie van VWS stuurt van Rijn een brief naar de Kamer. De kern: Het Gebaar is finale Kwijting maar Van Rijn wil in gesprek blijven met het IP. Backpay en Vermogensschade worden expliciet genoemd in de brief. Michiel van Veen (VVD) vindt een meerderheid in de Vaste Kamer Commissie VWS voor zijn voorstel om tot uitstel van het AO overleg te komen. Een volgend overleg wordt op 14 oktober gepland. In oktober 2015, volgt een lange brief van Van Rijn en een AO overleg dat op 14 oktober plaatsvindt.
Uitkomst AO overleg 14 oktober 2015
Uitkomst: Van Rijn zal vóór de begrotingsbehandeling VWS (die begint op 2 november a.s.) de Commissie informeren of een gesprek met het Indisch Platform zinvol is om – zonder verwachtingen te wekken – misschien te komen tot een aparte oplossing voor de ‘backpay’-generatie. In die brief zal hij tevens proberen de eventuele kosten hiervan te ramen. Of een overleg hierover zinvol is, hangt van de opstelling van het IP af.
Tot dusver heeft het IP namelijk een brede aanpak voorgestaan, zonder het maken van een onderscheid tussen diverse groepen binnen de Indische gemeenschap. De Commissie zal vervolgens een tweede termijn plannen voor een Algemeen Overleg. Van Rijn zegde toe dat hij op zijn begroting geld zou willen vrijmaken voor (nader in te vullen) projecten om de Indische geschiedenis (beter) te doen kennen.
Aan het begin stond Van Rijn evenals vele andere sprekers stil bij het trieste bericht van het overlijden van Dr. Bussemaker, de ‘man met het grote hart voor de Indische zaak’. Van Rijn zei dat hij zich grondig verdiept had in de ‘Indische kwestie’. Hij zag het als zijn opgave in zijn functie om die niet als afgedaan te beschouwen. Hiervoor zijn geen juridische redenen, maar hij doet dit vanwege morele overwegingen.
Bij kennisneming van de geschiedenis zoals o.a. weer-gegeven in de rapporten van het NIOD bekropen hem (en hem niet alleen) gevoelens van gêne en schaamte over de manier waarop de belangen van de Indische Nederlanders zijn behandeld.
Desgevraagd zei hij dat de berekening (door de SVB) op basis van de benadering van het IP uitkwam op ruim een miljard euro (over 15 jaar). De kwestie ligt ook in die zin gecompliceerd dat erkenning (of excuses) zonder compensatie voor velen niet telt.
Terwijl een vorm van compensatie (waarvan voorbeelden in het verleden te vinden zijn) voor velen de gevoelens van verdriet en onrechtvaardige behandeling niet kan wegnemen. De conclusie van Van Rijn die hij bij herhaling en op diverse manieren toelichtte, was dat er geen oplossing voorhanden was, die zowel budgettair aanvaardbaar zou zijn als ook draagbaar voor de Indische gemeenschap als geheel, voor wat betreft de erkenning en compensatie[7].
Op 2 november blijkt dat er een akkoord is tussen staatssecretaris van Rijn en het Indisch Platform maar alleen over de Backpay. Een bedrag van 25.000 euro zal belastingvrij worden uitbetaald en het uitvoerings-reglement wordt nader ingevuld in nauwe samenwerking tussen beide partijen. De Rijksoverheid zet het bericht op internet met de volgende inhoud:
Van Rijn en Indisch Platform doorbreken 70-jarige impasse 'Backpay'
Nieuwsbericht | 03-11-2015 | 17:00
Staatssecretaris Martin van Rijn (VWS) en het Indisch Platform zijn akkoord om de “Backpay” gezamenlijk tot een oplossing te brengen. Er wordt een financiële regeling getroffen voor de betrokkenen die nu nog in leven zijn. Het gaat bij de “Backpay” over de niet uitbetaalde salarissen aan de ambtenaren en militairen die in dienst waren van het Nederlands-Indisch Gouvernement gedurende de Japanse bezetting.
Van Rijn: "Met deze regeling trachten we tegemoet te komen aan de onvrede in de Indische Gemeenschap door het ontbreken van een oplossing voor de Backpay. De geschiedenis van de afgelopen 70 jaar kunnen we niet ongedaan maken, maar ik hoop dat deze stap de weg vrijmaakt voor een nieuw hoofdstuk van onze gezamenlijke toekomst".
Voorzitter Silfraire Delhaye van Het Indisch Platform: “Deze stap die we samen zetten, stelt ons in de gelegenheid om zo snel mogelijk de mensen te helpen die al meer dan 70 jaar wachten op hun salaris. Onze directe focus op korte termijn is nu hierop gericht. Staatssecretaris Martin van Rijn doorbreekt hierin een 70 jaar durende impasse. Hiermee wordt een van de doelstellingen van het IP op korte termijn ingewilligd. We zijn hier content mee."
Betrokkenen zo min mogelijk belasten
Van Rijn en het Indisch Platform zullen verder overleg voeren over de precieze uitwerking van de regeling. Over een aantal kernpunten is al overeenstemming bereikt. Per rechthebbende zal een bedrag van 25.000 euro netto worden uitgekeerd. In de uitvoering zal maximaal worden aangesloten op reeds beschikbare informatie over de recht-hebbenden, omwille van de snelheid en zodat betrokkenen – veelal ouder dan 90 jaar – zo min mogelijk worden belast.
Conclusie: de regeling in 1981 was een gevolg van consensus-politiek tussen Kamer en Kabinet. De Backpay-regeling is voortgekomen uit een overleg en petite comité tussen het Indisch Platform en een vertegenwoordiger van het Kabinet en opnieuw in de ogen van het kabinet het inlossen van een morele verplichting bij het ontbreken van een juridisch-rechtelijke basis. En wederom is een deel van de Indische Kwestie geregeld en wordt het overleg tussen Van Rijn en het Indisch Platform voortgezet.
Staatssecretaris van Volksgezond-heid, Welzijn en Sport, de heer Martin van Rijn, lichtte zijn beslissing toe aan de Tweede Kamer in een brief, waarvan de inhoud reeds in het openings-artikel weergegeven is.
De mythe van Sysiphus
Sisyphos (Oudgrieks: Σίσυφος) of Sisyphus (Latijn) is een figuur uit de Griekse mythologie. Hij beging de vergissing de goden uit te dagen. Hij wist hun telkens te ontsnappen maar verergerde hiermee zijn uiteindelijke straf.
Mary Huang, design technologist USA, Sysiphus
Die luidde dat hij tot het einde der tijden in de Tartaros (Griekse onderwereld) een rotsblok tegen een berg moest duwen. De Franse schrijver Albert Camus schreef de Mythe van Sysiphus. Bij hem is deze figuur een absurde held omdat hij beseft dat hij op zichzelf is aangewezen, dat hij niet langer door de goden geleid wordt. Zijn geluk schuilt niet in de ontkenning van zijn lot, maar van het besef dat hij revolteert tegen het lot dat de goden hem hebben toebedacht en het is precies deze revolte die hem vrij maakt. Het heldere inzicht dat zijn eigenlijke kwelling zou hebben moeten veroorzaken,
bewerkstelligt zijn overwinning schrijft Camus. Het is aldus niet zozeer het absurde waar Camus op uit is, maar de weerstand die het oproept, de revolte, die vrij maakt (bron: dr. Ruud Welten, het Labyrinth van de Mythe van Sysiphus, 2013).
Het verhaal van Sysiphus kan als metafoor worden gehanteerd voor het onderhandelingsproces dat zich meer dan zeventig jaar ontwikkelde en getuige de laatste alinea van de brief van Van Rijn nog geen einde is gekomen:
“Tot slot nog het volgende. De algemene doelstelling van het Indisch Platform is ons bekend. Het is vanzelf-sprekend aan het Indisch Platform, mede ingericht op verzoek van de Nederlandse Regering als haar gesprekspartner voor de gehele Indische Gemeenschap, om naast de ‘backpay’ zorg te dragen voor de verdere doelstellingen die uit haar belangen en achterban voortkomen.”
Bronnen:
Peter Keppy: Sporen van Vernieling,
Hans Meijer: Indische Rekening, Indië, Nederland en de Backpay kwestie 1945-2005,
Herman Bussemaker: Indisch Verdriet,
Website Vaste Kamer Commissie VWS,
Javapost, weblog van Bert Immerzeel.
[1] ‘Statistical Abstract of the Netherlands East Indies’ Dept. of Economic Affairs, Kolff, Batavia 1940, Chapter II, table 5,
[2] Indische rekening, Indië, Nederland en de backpay-kwestie 1945-2000
[3] Javapost blog, de Indische Kwestie, Herman Bussemaker
[4] Hans Meijer, Indische rekening, blz. 105
[5] Hans Meijer, Indische rekening blz.317
[6] Indisch verdriet, Herman Bussemaker, blz. 355