Het Verzet in Nederlands-Indië (2) Door: Drs. Humphrey de la Croi
In deel 1 van deze vijfdelige serie over het Indisch verzet, is kort samengevat hoe het verloop is geweest van de verzetsactiviteiten in bezet Nederlands-Indië. Ik ben ingegaan op het gebrek aan steun van de Indonesische bevolking en haar coöperatieve houding tegenover de Japanners, het succesvolle opereren van Japanse en Indonesische inlichtingen-diensten en het gebrek aan professionele verzetsdeelnemers, die vooral werden gedreven door het idee van een spoedige bevrijding. Ter illustratie van een grotere verzetsgroep die ken-merkend was voor het Indisch verzet heb ik de groep-Meelhuysen genoemd, geformeerd in Soerabaja rond kapitein W.A. Meelhuysen.
Deze verzetsorganisatie werd uiteindelijk al vanaf december 1942 onttakeld door de Japanners en definitief uitgeschakeld in het voorjaar van 1943.
Dit tweede deel benut ik vooral om meer voorbeelden te geven van, in het bijzonder kleinschalig verzet op verschillende plaatsen in bezet Indië. De bronnen zijn uit de eerste hand verkregen uit gesprekken met voormalige verzetsdeelnemers. Om redenen van privacy zullen deze voorbeelden voorlopig anoniem blijven.
.
Mogelijk dat binnen afzienbare termijn de namen bekend worden gemaakt. In deze bijdrage zal ik ook ingaan op verzetsactiviteiten buiten Java. Al zal het duidelijk zijn dat vanwege de aanwezigheid van Indo’s op vooral Java, dáár veel verzet was gesitueerd. We zullen zien dat om strategische en soms ook “toevallige” redenen verzet is geboden op met name Sumatra, Celebes (Sulawesi), de Molukken en Nieuw-Guinea.
Sumatra
Generaal-majoor R.T. Overakker, de territoriaal commandant van Midden-Sumatra, gaf zich op 28 maart 1942 over aan de Japanners.
Een alternatief plan om, samen met kolonel G.F.V. Gosenson (territoriaal commandant Atjeh en Sumatra’s Oostkust) vanuit de Alas-vallei de strijd voort te zetten tot de Geallieerden zouden terugkomen, was achterhaald door de snelle opmars en overmacht van de vijand. Een groep rond kapitein J. Dormolen en luitenant H. van Zanten heeft het bevel door te vechten in daden omgezet, al was het maar tot respectievelijk april 1942 en maart 1943.
Generaal Overakker had wel degelijk een scenario opgesteld in geval van een snelle val van de Indische strijdkrachten. Hij rekende met name op de Molukse soldaten dat ze de komst van de bondgenoten zouden voor-bereiden. Een groep Molukkers vormde een organisatie die als Sapoe Tangan Merah, Rode Zakdoek, bekend werd. Molukse soldaten hadden als talisman in de strijd een rode zakdoek bij zich. In de te voeren guerrilla was de zakdoek het unieke herkennings-teken. Naast Molukse deden ook Menadonese, Timorese en Indo-Europese ex-militairen mee met de organisatie. Enige tijd na de capitulatie werden inheemse (met name Molukse) en Indo-Europese krijgsgevangenen vrijgelaten; zij waren immers mede-Aziaten. De bezetter trachtte zo hen voor zich te winnen, maar verkeek zich echter in hun loyaliteit aan de Nederlanders. Deze vrijlating vond pas plaats vanaf mei 1942. Het heeft niet zichtbaar geleid tot intensivering van verzetsacties; integendeel. Menselijkerwijs waren de meeste vrijgelaten krijgs-gevangenen blij dat ze naar hun gezinnen konden terugkeren; daar lag nu hun eerste prioriteit.
Verzetsgroep-Van Dormolen
Kapitein J. van Dormolen heeft na de capitulatie de strijd nog voortgezet totdat hij zich tot 24 april 1942 te Pematang Siantar (Noord-Sumatra) overgaf. Een drietal Molukse soldaten zou zich bij hem hebben aangesloten. Deze verzetsgroep telde ongeveer 150 man, de grootte van een compagnie. De drie genoemde soldaten A.P.L., C.S. en J.L.P. hebben elkaar ontmoet op 14 februari 1942 te Laodjohor. Het detachement van A.P.L., komende uit Rengat Indragiri voegde zich na terugtrekking bij de groep van Van Dormolen, waartoe de andere twee behoorden. De drie Molukkers hebben tot 5 april 1942 doorgevochten. Op die dag gaf kapitein Van Dormolen hun het bevel hun uniformen te verbranden en de wapens onklaar te maken en in een rivier te gooien. Ze mochten van hem teruggaan naar hun gezinnen of familie.
Een belangrijk moment in de strijd was de aanval op een Japanse kolonne die op 28 maart 1942 in de kampong werd ingezet. Daarbij zouden 62 Japanners zijn gedood, terwijl de KNIL-ers slechts twee gewonden telden: sergeant J. Kok en de Ambonese mitrailleur-schutter Sinai. Ook A.P.L deed mee aan het gevecht.
Koos Ayal met 10 van de 17 over-levenden van de groep-Kokkelink in kamp Wacol (Aus.), jan. 1945
De groep-Van Dormolen had als opdracht de opmars van de Japanners vanuit het zuiden zo te vertragen, zodat generaal Overakker zich ‘georganiseerd’ kon terugtrekken uit Atjeh. De aanval op 28 maart had veel van de groep gevergd en het deed de Nederlanders beseffen hoe sterk de vijand was, ondanks de geslaagde aanval. Kapitein Van Dormolen besloot daarom de streek ter verlaten en noordwaarts te gaan. Hij veronderstelde dat Overakker daar nog onverminderd standhield en versterking welkom zou zijn. Achteraf gezien is juist bekend dat op 28 maart Overakker zich aan de Japanners had overgegeven.
In de dagen tot 5 maart moest de groep verder in de zware omstandigheden van het tropisch regenwoud, door bergachtig terrein en de twee gewonden moesten worden meegevoerd. Het moreel van de manschappen stond nog eens onder zware druk. Daarom besloot Van Dormolen hen terug te laten keren naar huis. Wèl zouden ze paraat moeten blijven in afwachting van de terugkeer van de Geallieerden en dan zouden zij de vijand in de rug moeten aanvallen. De soldaten gingen een moeilijke tijd tegemoet; de bezetter zou wantrouwig zijn, er was de dreiging van razzia’s en dwangarbeid en niet in het minst moesten ze hun kost verdienen omdat hun vaste inkomsten er niet meer waren. Ze gingen toen op het land groenten en rijst verbouwen. Op 21 september 1943 arresteerden de Japanners C.S. en J.L.P. op beschuldiging van spionage voor de Amerikanen. Zij zouden zijn verraden door een Javaan, een zekere Marto. Ook A.P.L. kwam in de gevangenis terecht en moest martelingen ondergaan. Hij werd ten slotte veroordeeld tot zeven jaar gevangenisstraf.
Van 22 september 1943 tot 30 augustus 1944 verbleef hij in de gevangenis in Rengat Indragiri en van 31 augustus 1944 tot en met 5 september 1945 zat hij gevangen op het eiland Taloek Kwantang. C.S. en J.L.P. waren zijn medegevangenen.
Kei-eilanden
Ook wel de Zuid-Oost Molukken en gelegen ten zuidwesten van Nieuw-Guinea. De eilandengroep telde voor de oorlog ongeveer vijftigduizend mensen.
De bekendste eilandengroepen zijn Noehoejoet, Groot-Kei en Noehoerowa, Klein-Kei. Het bestuurlijk centrum bevond zich in Toeal op het eiland Kei Doelah. Vanaf het einde van de negentiende eeuw was als gevolg van zending en missie de Islam teruggedrongen en was een protestants en een katholiek deel ontstaan. Deze vormden twee-derde van de gelovigen; eenderde was Moslim gebleven.
De eilandengroep was een van de laatste gebieden waar de Japanners zouden arriveren. Vooral in de eerste maanden vanaf de capitulatie van het KNIL kwamen er burgers en militairen aan die wilden doorreizen naar Australië, dat niet heel ver meer weg lag. De hoogste ambtenaar, dr. Th. Nieuwenhuizen, wilde de eilanden zich laten voorbereiden op de Japanse aanval. Maar er waren slechts tientallen militairen en vanuit Australië waren er te weinig schepen daarvoor. Toch lukte het om in juli 1942 enige tientallen soldaten op de been te brengen in Toeal. Stellingen werden aangelegd, de veldpolitie kreeg een korte training en van Ambon gevluchte Keiese soldaten werden opgeroepen mee te doen. Door gebrek aan mensen werden hulpsoldaten gerecruteerd uit de Islamitische bevolkingsgroep. Deze deden o.a. dienst op uitkijkposten. Zij zouden later de Japanners helpen in hun opmars. De Moslims op Kei voelden zich altijd achtergesteld door het bestuur en de christelijke bevolking. Tijdens de Japanse bezetting namen ze hiervoor wraak.
De Japanners arriveerden in de nacht van 29 op 30 juli 1942 ten noorden van Kei Doelah. Ze trokken zonder tegenstand te ondervinden Toelah binnen, daarbij geholpen door Islamitische Keiezen. Vlak daarop volgde echter nog een gevecht met de verdedigers van de stad, waarbij nog tientallen Japanners werden gedood. Na inzet van artillerie en scheepskanonnen, bezweek het detachement en trok zich terug in de bossen.
De bezetter is zich op Kei te buiten gegaan aan veel geweld tegen de Europeanen. Met name zusters en broeders van de missie werden het slachtoffer. Ze waren eerder eenvoudigweg als vijanden door Islamitische Keiezen aan-gewezen.
De geestelijke bedienaren werden zonder proces geëxecuteerd op het strand. Onder hen o.a. monseigneur Aerts. In totaal werden dertien missionarissen gefusilleerd. Jongens van de kampong moesten de lijken de zee inslepen. Enkele paters wisten te ontsnappen: Bedeaux en Van Lith. Zij kwamen aan op Kei Tanimbar. De Japanners kwamen dit te weten en dreigden vrouwen en kinderen te doden wanneer ze zich niet meldden. Dat deden ze en ze werden overgebracht naar Langgoer, waar ook andere paters nog in leven bleken te zijn: Van Rooyen, Goosens en Van Haren. Een pater De Grijs had het niet overleefd na te zijn gevonden door de bezetter. De vijf overgebleven missionarissen mochten blijven leven na tekenen van een verklaring van niet anti-Japans zijn.
Oud-verzetsdeelneemster Koos Ayal tijdens de bijeenkomst ter ere van het Indisch verzet. Bronbeek 27 april 2012.
Foto: H. de la Croix
De grootste tragische gebeurtenis op de Kei-eilanden was de veroordeling op 22 april 1994 van
39 mannen en drie vrouwen die werden beschuldigd van verzets-activiteiten. Waarschijnlijk zijn het Islamitische medebewoners die hen hebben aangegeven bij de bezetter. Van deze personen kregen 39 de doodstraf. De executie was op 24 mei 1944 op het eilandje Kilwik, bij Toeal. Van de mannen werden er 34 onthoofd, twee vrouwen werden gefusilleerd. De drie anderen waren ziek achtergebleven maar op 10 juni 1944 maakte en Japanse arts een eind aan hun leven.
Het verzet op Kei
De in Lerolim op Noehoerowa (Klein Kei) op 14 februari 1926 geboren P.R. moest bij Langoer werken aan de aanleg van een vliegveld. Een zwaar karwei waarbij bomen moesten worden gekapt en de bodem geëgaliseerd. P.R. vluchtte zodra hij daartoe de kans zag, maar werd achterhaald, zwaar mishandeld en opnieuw tewerkgesteld. Zijn belangrijkste verzetsdaad was het in brand steken van de verblijven van de tewerkgestelden in de kampong Sertean. Door deze brand zouden geallieerde vliegtuigen de posities van de Japanners te weten komen en bombarderen.
Volgens P.R. leidde dat tot aanzienlijke verliezen, maar dit is niet bevestigd in aanwezige rapportages of logboeken. Wel is er een getuige, een Keiese KNIL-er die de brand heeft meegemaakt. Deze getuige is een van de medevluchters geweest die weer werden opgepakt. P.R. zou tot zijn daad zijn overgegaan op verzoek van een voor de Geallieerden spionerende Japanner. Dit feit is evenmin bevestigd door officiële bronnen. Met P.R. is het nog goed afgelopen ondanks de zware mishandelingen tijdens verhoren nadat hij werd opgepakt.
De aanleg van het vliegveld bij Langoer maakte deel uit van het plan er drie aan te leggen: bij Faan en Letfoean. Het oorlogs-verloop ten nadele van de Japanners noodzaakte hen de luchtmachtonderdelen te concen-treren op de Kei-eilanden. Voor de aanleg van de vliegvelden werden alle mannelijke bewoners tussen de 15 en 45 jaar gedwongen tewerkgesteld. De werkers verbleven in bewaakte en omheinde kampementen. Ze werden slecht behandeld en mishandeling was regel. Het voedsel was slecht, vaak bedorven en te weinig. De omstandigheden waren zondermeer mensonterend.
Toch was er dermate veel loyaliteit aan de Nederlanders dat er pogingen waren verzet te bieden, vaak passief door traag te werken, soms actief met sabotage. Zo maakten sommigen gebruik van de paniek tijdens en na een bombardement door de bondgenoten, door vliegtuig-benzine in brand te steken. Soms werden ook gebouwen en installaties daardoor vernield. Een ander voorbeeld van verzet was het geven van seinen bedoeld voor geallieerde vliegtuigen.
Concluderend kan worden gesteld dat verzetsactiviteiten op Kei nadrukkelijk in de context van de gedwongen arbeid plaatsvonden.
Dus gericht op de directe omgeving: het kamp, het ontgonnen terrein en vervoers-middelen. Maar ook in de vorm van signalen proberen te geven voor Geallieerde vliegtuigen. Dit bleek enige keren succes te hebben omdat er inderdaad daarna werd gebombardeerd. Het verzet op Kei was dus beperkt tot de locaties van de dwang-arbeiders; over breder verzet in de eilandengroep is niet veel bekend. Het is aannemelijk dat de bezetter het verzet “groter hebben gemaakt” teneinde hard optreden
te rechtvaardigen en loyale Moslim-Keiezen te prikkelen tot medewerking. De strategische positie van de eilanden mocht niet worden ondermijnd.
Nieuw-Guinea
Ook op het erg dunbevolkte en grotendeels nog onbekende Nieuw-Guinea is verzet geweest tegen de Japanners. De Japanners landden op 1 en 2 april 1942 op respectievelijk Fakfak en Babo op het Noordoostelijke schiereiland genaamd Vogelkop. De hoofdstad Manokwari viel op 12 april 1942 in handen van de vijand. Een groep van rond 60 man geleid door de commandant van het KNIL in Manokwari kapitein J.H.B. Willemsz Geeroms trok de jungle in; onder hen sergeant M.C. Kokkelink en later sloot zich daarbij een vrouw aan, ‘tante’ Koos Ayal. Op 15 november 1942 werd de groep aangevallen door de vijand en vijf leden sneuvelden.
Een periode van vluchten en zoeken van veilige plekken volgde gedurende twee en een half jaar. Gevaar was ook te duchten van Papua’s die een beloning van één gulden kregen voor iedere dode of levende verzetsdeelnemer. De
zware omstandigheden van het tropisch regenwoud eisten hun tol. Ziektes als beri-beri en dysenterie sloegen toe; het voedsel was bijna op en de gevechtskracht verdween. Slangen, hagedissen, larven dienden als eten. De discipline en het moreel van de groep kwamen onder zware druk te staan. Het kwam zelfs tot de executie van de Javaanse soldaat Saddat.
Hij saboteerde een wapen uit wraak voor een niet toegekende promotie. De groep koos uit haar kring ter plekke een krijgsraad die het vonnis uitsprak. Van de groep zouden 46 leden het niet redden door sneuvelen, ziekte, executie, kannibalisme inheemse bevolking, gevangenneming en executie, desertie en capitulatie. Kapitein Willemsz Geeroms redde het uiteindelijk mentaal niet meer en kwam in handen van de Japanners nadat dezen half april 1944 een aanval op de groep hadden uitgevoerd. De commandant zou later worden onthoofd. Koos Ayal slaagde erin te ontsnappen; evenals sergeant Kokkelink, die het commando overnam. Deze kleine groep van 16 militairen en Koos Ayal zou uit handen van de Japanners blijven en slaagde erin contact te maken met een uit Australië gedropte groep parachutisten (een zogeheten NEFIS-party). Toen werden ze overgebracht naar Australië per vliegtuig. De party had samen met behulpzame Papoea’s een landingsstrip aangelegd. Dit alles speelde tussen 22 september 1944 en 4 oktober 1944. Sergeant Kokkelink werd kort daarop uitgezonden naar de inmiddels bevrijde Vogelkop van Nieuw-Guinea om verkenningsmissies uit te voeren en interneringskampen te bevrijden. Mauretz Christiaan Kokkelink zou bij Koninklijk Besluit no. 17 van 12 april 1945 onderscheiden worden als Ridder in de Militaire Willemsorde.
Overig verzet op Nieuw-Guinea
De Molukse heer M.E. woonde als politieman van 1935 tot april-mei 1942 op Nieuw-Guinea, eerst in Fakfak en daarna in Babo. Op de dag van de capitulatie van het KNIL was hij in het gebied ten zuiden van Babo, in de regio Mimika te Oeta. Daar zouden de Japanners niet landen. Wel was er destijds het gerucht dat dat ging gebeuren. Op basis van dit gerucht vluchtte M.E. richting Fakfak, maar dit ontkrachtte hij later. De KNIL-militairen op Nieuw-Guinea werd de opdracht gegeven zich terug te trekken in de binnenlanden en de strijd voort te zetten. Deze opdracht was afwijkend ten opzichte van alle andere eenheden vanaf het moment van de capitulatie. Ook M.E. voelde het als zijn plicht door te gaan: hij spreekt van een dienstbevel, dapet printah. In april-mei vertrok hij naar het meer in het oosten en binnenland gelegen Wisselmeren om de post van het Binnenlands Bestuur te zoeken waar controleur dr. J.V. de Bruijn zou zijn. Deze groep was 53 man groot. Na contact te hebben gemaakt stuurde De Bruijn M.E. samen met andere politiemensen, naar Merauke om daar de strijd voort te zetten. Dat betekende een tocht naar de oostgrens van Nederlands Nieuw-Guinea en geheel Indië; een afstand van 700 km door bergen en jungle. M.E. en vijftien andere politiemensen zouden formeel militair worden en in Australië een opleiding gaan volgen. Deze groep zou deel gaan uitmaken van het zogeheten Papoea-bataljon dat vanaf eind 1944 werd gevormd in Hollandia. Half 1942 werd de groep per schip naar Melbourne gebracht. Het schip was een Nederlandse olietanker die in maart 1942 uit Babo wist te ontsnappen.
Papoea bataljon
De opleiding tot infanterist nam 8 maanden in beslag en vond plaats in kamp Casino. M.E. werd later ingedeeld in de 2e compagnie van het 1e KNIL-bataljon. Deze eenheid werd toegevoegd aan de Australische 9e Divisie die later op het eiland Morotai kwam en van daaruit op 1 en 2 mei 1945 landde in Tarakan aan de Oostkust van Borneo.
Het relaas van M.E. is niet zozeer een verzetsdaad in de letterlijke en direct zichtbare zin, zoals het leggen van mijnen, laten ontsporen van treinen en dergelijke, maar het voortzetten van de strijd na de overgave. Toch is het verhaal van M.E. een typische dat samen met alle letterlijke verzetsactiviteiten wordt aangeduid als het Indisch verzet. Ten slotte zou het na het leggen van het contact met dr. De Bruijn zo hebben kunnen lopen dat M.E. bij die groep was gebleven om zo de Geallieerden over een contact in een strategisch belangrijk deel van bezet Indië te laten beschikken.
Samenvattend
In de Grote Oost zoals het uitgestrekte gebied bestaande uit de Molukken en Nieuw-Guinea werd genoemd, zijn er verzets-activiteiten op kleine schaal geweest. Maar niet onbelangrijk omdat de regio voor de Geallieerden van groot militair-strategisch belang was. Dat bleek ook vanaf 1943-1944 toen de oorlogskansen duidelijk keerden ten gunste van de bondgenoten en Japan het alsmaar moeilijker kreeg. De contacten op de Molukse eilanden en Nieuw-Guinea bleven schaarse en des te belangrijker waarde hebben voor de inlichtingendiensten van de Geallieerden. Regelmatig werden door de NEFIS (Netherlands Forces Intelligence Service) speciale verkenners gedropt, de zogenaamde party’s. Samen met de lokale contacten bereidden ze de weg voor de latere invasies van de verschillende eilanden.
Wordt vervolgd