Mijn levensverhaal - 5 door onze correspondent in Nieuw Zeeland, Adrian Lemmens
Het ss. Gordias was een oud schip, zeker nog van voor de oorlog, aan de roestplekken op de dekken te zien. Op een plaats ging mijn hamer finaal door het dek, hetgeen mijn gevoel van veiligheid niet ten goede kwam. Op dit schip, moest ik, ook weer op orders van deze zelfde Officier, tijdens een storm, laat in de avond en in het donker, een ouderwetse snelheids-meter uit zetten. Ik had dit nooit geleerd en wist ik ook niet hoe het te doen, dus zei ik dat ik de bootsman zou waarschuwen. U kunt het gissen, en ja het was inderdaad weer deze zelfde Eerste Stuurman, hij werd woedend en eiste dat ik zijn orders, onmiddellijk uitvoerde.
Deze toestellen, waren zelfs in die tijd nauwelijks meer in gebruik, ( ook op de Pollux opleiding, was dat niet op het programma ), behalve op zeer oude schepen zoals de ss. Gordias. Het is een soort toerenteller-klok, ouderwets gemaakt van geel koper, dat een langwerpig 20 tot 25 cm lang taps lopend achterhuis heeft met een beugel aan het einde. Daarbij hoort een torpedovormig projectiel met lange vinnen, als een propeller, dat aan een speciaal geweven stijf en lang touw zit. In mijn onwetendheid en onervaren onhandigheid, monteerde
ik dat apparaat op het daarvoor bestemde zadel en wierp de torpedo uit. Helaas ontdekte ik te laat, dat ik eerst dat touw in de lus van dat apparaat had moeten doen, voor de torpedo in het water te laten zakken. Er stond een behoorlijke storm en ik worstelde met die snelheidsmeter waarbij de nu snel draaiende torpedo het onwillige touw om mijn arm aan het draaien was. Ik begon doodsangsten uit te staan en dacht, dat nu het juiste moment zou zijn, dat die vent om de hoek zou komen en mij met die hele rotzooi overboord te gooien en inderdaad kwam die eerste stuurman om de hoek aanlopen. Opeens had ik een enorme kracht en wist het touw aan de klok-meter te krijgen, wikkelde de lijn van mijn arm en stormde net op tijd weg van die man en zijn grijpende handen.
Had hij mij te pakken gekregen, dan was het denk ik zeker het einde voor mij geweest. Maar ik moest nu wel verschrikkelijk op mijn hoede zijn, en ik realiseerde mij, dat ik in groot levensgevaar verkeerde en kon ik mij nu ook voorstellen, waar dat mogelijk vandaan kwam, maar 2 en 2 had ik in die tijd nog niet bij elkaar geteld.
Wij lagen in Paramaribo Suriname; in de rivier lag nog steeds het Duitse vrachtschip, dat met de uitbraak van de tweede wereld oorlog, door de Duitse bemanning in die rivier gesaboteerd was, om te verhinderen dat de Nederlanders het te pakken konden krijgen en te confisqueren, of buit te maken, zoals dat in ons vroegere Indië wel eens was gelukt. De matrozen vonden het nodig om mij, te ontgroenen en zo werd ik onwetend van wat mij te wachten stond en eerst blij verrast, mee de stad in genomen. Daar kwam ik in een hoerenkeet terecht, waar drie jonge dames waren betaald, om mij z.g. te ontgroenen, de kamer was een etage hoger en werd achter mij afgesloten. De dames begonnen mij tot mijn schrik te ontkleden, inderdaad was ik nog groen, maar daarom ook in paniek en zo nam een sprong door het raam en kwam met splinterende glas op een afdak terecht. Ik rende voor mijn leven, over de grote markt, naar de kade en ons schip. Er stond echter een wacht voor dat huis, die nu ook achter mij aan kwam, een onvergetelijke gebeurtenis.
De volgende dag gingen wij verder op de rivier, om bauxiet te laden, het is een paars-roze poederachtige erts voor het maken van aluminium. Onder de hete tropische zon en in de vochtige lucht van de rimboe of de bossen om ons heen, waren wij bijna drie dagen onafgebroken aan het werk met het helpen laden van ons schip, en daarna vertrokken wij om de een of andere reden, onmiddellijk de rivier uit en op zee naar de U.S.A. Ik werd door die eerste officier aangewezen, om als eerste het roer te nemen, een ongelooflijke miskleun was dat voor mij, drie dagen werk en nagenoeg geen slaap en in kleding die stijf stond van mijn zweet en het ertspoeder.
Foto - ss. Gordias van de K.N.S.M., gebouwd 1939
Waarom ik als de jongste, de scheeps-jongen, nog geen 17 jaren oud? Rampzalig genoeg was het ook de wacht van de eerste stuurman en manhaftig beet ik op mijn tanden. Buitengaats viel ik echter staande achter het roer in slaap. Het leek op een een ramp uit te lopen voor mij, maar de rollen werden omgedraaid; het werd een ramp voor deze man.
Het schip had een mankement aan of met het roer, waardoor het sturen een vermoeiende zaak was, met voortdurend correcties. Als men het stuur vasthield, zonder correcties dan draaide het schip in precies 20 minuten een volle cirkel, zoals ik door ervaring heb uitgevonden. Voordat het schip weer op de juiste koers kwam, werd ik weer wakker en dat was kennelijk precies twintig minuten later. Ik zag die man mij aankijken en ik schrok mij dood, maar ik was op dat moment, ook weer precies op de juiste kompaskoers en mijn ogen waren open en ik was zo geschrokken, dat ik voor de rest van mijn tijd klaar wakker was. Wij hadden minstens tien mijlen verloren op ons schema door deze situatie en stond ik, van achter het roer Ik heb hier verder niets meer van gehoord, maar het verlies van een uur was niet, of mogelijk nooit te verklaren. Desondanks, kan ik mij niet voorstellen, dat hij daar niet ook zijn eigen gedachten over heeft gehad.
Wederom werd mij gedurende de verdere vaart, door deze eerste stuurman een levensgevaarlijke opdracht gegeven, waarvan ik aanvankelijk in het geheel geen idee had. Ik was alleen op het achterschip aan het schilderen, ook weer op zijn orders, toen ik een oude stalen tros, gebruikt voor het afmeren van schepen aan haven kades, die verroest op het achterdek lag, tijdens volle vaart op zee, overboord moest gooien. Dit is levensgevaarlijk werk, dat normaal door twee of drie man en alleen onder toezicht van de bootsman mocht gebeuren, zoals ik later leerde.
Ik moest dat nu alleen doen, op zijn orders. Ik had zoiets nooit eerder gedaan of gezien en besefte daarom ook niet van hoe gevaarlijk dat was. Er was verder niemand op het achterschip, die ik om hulp kon vragen. De stuurman bleef verder op een vrij grote afstand op het dek aan mij zijn orders geven. De tros was op minstens 20 meter afstand van het achterdek, waar ik de kabel in zee
moest gooien. Ik had geen handschoenen, die normaal gebruikt werden bij dat soort kabels. Hij bleef op veilige afstand en ik realiseerde mij op dat moment niet waarom hij zo ver weg bleef. Echter realiseerde ik mij door mijn onwetendheid, het grote gevaar van deze actie niet en zo trok ik die grote kabel bij een eind, met het gesplitste oog naar een van de boord openingen op het dek op het achterschip en duwde het eerste deel met moeite en langzaam naar beneden in zee. Plotseling greep de zee het kabeleinde en ik sprong verschrikt weg achter een paal. De kabel sloeg met een zwiep tegen die paal en raakte mijn been. Ik sprong voor mijn leven en zwaar geschrokken dook ik weg achter een brandkast op het dek en ook die kast kreeg er door die nu hevig rondspiralende kabel van langs. Wat hierna gebeurde, was een verschrikking; in minder dan een minuut, die een eeuwigheid leek te duren, sloeg de meer dan honderd meter lange kabel met veel geweld in alle richtingen tegen dekhuis en railing en obstakels op het dek en zelfs tegen het plafond van het dekhuis.
Wederom stond de stuurman mij bevroren aan te kijken; hij moest deze keer wel duidelijk hebben gezien, wat ik van hem dacht. Voor mij was er geen bedenking meer nodig, die man vertegenwoordigde levensgevaar voor mij. De bemanning en vooral de bootsman verklaarden dat ik die reis twee maal door het oog van de naald was gekropen. Er werd verder niets gezegd, maar er was een sfeer op het schip die te snijden was, voor de rest van die reis. Maar van een ding was ik nu zeker, dat deze man mijn levenseinde wenste en ik had mijn vermoedens, maar geen zekerheden, dat den Besten en Brons er nu gezamenlijk achter zaten en nog erger, actief samenwerkten.
Die zekerheid kreeg ik pas, toen mijn moeder mij vertelde, dat den Besten wist van het verraad in Indië met de Japanners van de Brons familie en dat hij schijnbaar met die wetenschap, de Brons familie chanteerde. Dat het daardoor tot een voordelige samenwerking tussen hem en de heer Brons kwam, met hetzelfde, maar nu gezamenlijke doel, om mij te elimineren, omdat ik te veel wist van de Brons familie en den Besten mijn mijn erfdeel wilde hebben. Het was zo simpel, maar er waren geen bewijzen en wat kon ik, alleen met 17 jaren doen, zonder een werkelijke familie of een raadsman en ik verder nauwelijks iemand kende.
Toen ging het met de ms. Hestia of de ms. Artemis, ik denk de Hestia, naar Philadelphia U.S.A. Van daar, met locomotieven als deklading op weg naar La Guera in Brazilië. een verschuiving aan dek, tijdens een geweldige storm op de Atlantic, ontstond er vanwege de bouw van het schip, met een lang voordek, een enorme ladingverschuiving. Wij dachten dat we die storm niet zouden overleven. Een ongelooflijk voorval deed zich voor in de haven van La Guera, daar viel een van de bootwerkers in een ruim en overleed.
Op de terugweg via Demerara, in Frans Guyana, werd ik er opuit gestuurd om naar drie matrozen te zoeken. Ik vond de vermiste bemanningsleden in een geweldige hoerenkeet. Ze konden niet betalen en waren opgesloten. Terug aan boord verzamelden wij hun horloges en ging ik weer op weg. In het gebouw was een enorm trappenhuis en bovenaan die trap stond een grote gespierde zwarte man van minstens twee meter en ik schoof behoedzaam langs hem, de horloges als betaling tonend. Ik stond nu in een lange en brede gang met op regelmatige afstanden tussendeuren met kennelijke zijkamers. Ik riep, maar hoorde aanvankelijk geen reactie. Sommige kamers waren op slot, andere deuren gingen wel open, er zaten praktisch naakte glimlachende vrouwen op de bedden, die mij allemaal binnen wenkten en lachten. Na zo’n tien onafgesloten deuren te hebben geopend, had ik eindelijk aan het einde van die lange gang, een van onze matrozen te pakken en vond de anderen daarna. Ik gaf hen de horloges en verdween, terug naar ons schip. Even later arriveerden ook de drie matrozen. Wij deden Curaçao aan en verder Tobago en Trinidad en de havenplaats Mobile in het zuiden van de U.S.A.
Op mijn laatste reis, ik herinner mij niet meer zeker welk schip dat was, maar natuurlijk was ook hier weer diezelfde Eerste Stuurman. Wij deden tijdens deze reis New York aan, het geweldige Vrijheidsbeeld passerend, natuurlijk dit moest ik zien. Ik kreeg mijn walpas van die Eerste Stuurman, met zijn raad om vooral Times Square, het centrum van NY te bezoeken. Na de NY docks en de nummers te hebben ingeprent om mijn weg terug te vinden, lukte het mij waarachtig heel gauw om een lift te krijgen, naar Times Square
Het was een indruk om letterlijk van achterover te vallen, met al die gebouwen die in de hemel verdwenen, zo hoog. De straat, de menselijke drukte, de haast, de winkels, het Astor
Victoria hotel, het beroemde Radio City gebouw, de geweldige winkels en de vele half verborgen bioscopen, waar je met een kaartje voor de hele dag roterende films kon zien. Voor een winkel staande, kwam een jonge man naast mij staan en maakte een of andere opmerking, ik zei dat ik hem niet kon verstaan en toen sprak hij mij, tot mijn grote verbazing, ineens in het Duits aan. Om welke reden dan ook, heb ik mij altijd in die taal redelijk verstaanbaar kunnen maken en kon ik hem antwoorden. Overigens heb ik nooit Duits in Nederland geleerd, naar ik mij kan herinneren. Maar ben ik daar in het Britse bezette deel, wel enige keren op bezoek geweest, bij mijn Moeders familie in Duitsland, waar een oudere zuster van mijn moeder en haar man, (Tante Lieschen und Onkel Georg Lohr) met hun twee zoons en een dochter, zich mijn lot aantrokken. Dat zou later uiteindelijk veel tot mijn redding en overleving hebben bijdragen (waarover later).
Deze jonge man was kennelijk een Amerikaan en vroeg ik hem waar hij dat Duits had geleerd, dat hij beantwoordde, dat hij als soldaat in Duitsland gelegerd was geweest. Na de kennismaking, vertelde hij, dat hij een Duitse dokter als een vriend had, die hier in de buurt een hospitaal had. Dus nog een Duitser waar ik dus mee spreken kon, daar ik het Engels niet machtig was.
Dit verpleeghuis, meer kon het niet zijn, had alleen maar kankerpatiënten in twee rijen van bedden, ik geloof zo’n veertig tot vijftig patiënten. Het was een verschrikking en ik moest de neiging om weg te rennen onderdrukken. Dit waren allemaal mensen, die zich niet meer in het openbaar konden vertonen, met hele stukken van hun gezichten missend. Van een was de hele onderkaak en een wang weg en hij rookte nog steeds door een gat in zijn keel. De dokter vertelde, dat die man dat als nog het enigste pleziertje in zijn leven zag. Met veel van de anderen, was het al niet veel beter en moest ik bijna overgeven van de ontzetting en verontschuldigde mij. Weer buiten gekomen nodigde deze jongeman mij uit om een vriend op te zoeken die fotograaf was, niet ver uit de buurt. Fotografie had mijn interesse, dus dacht ik er goed aan te doen dat aanbod aan te nemen.
In het stadsdeel Harlem, kwamen wij bij die studio aan, een soort oud herenhuis. Na een speciale manier van bellen, werd even later de deur geopend. Via een grote hal, kwamen wij inderdaad in een geweldige fotostudio aan. Achter een andere gesloten deur, was nog een kleinere fotostudio, maar die deur werd voorzichtig achter ons op slot gedaan, waarna wij door een soort van donkere kamer in nogmaals een kleinere studio belandden. Weer ging ook die deur op slot, een vreemd gevoel was dat wel, maar nu kwamen wij in een kleine woonkamer keuken terecht en daar stond een kleine televisie. Ik had nog nooit zo iets gezien, maar had er wel van gehoord. Na de kennismaking met die twee mannen, werd er drank geserveerd, bier, wijn en thee en cakes en werd mij tegenover de TV, een plaats geboden, midden op een grote bank, terwijl ik mijn ogen niet van die TV. kon afhouden.
foto - TV begin 50-er jaren van de vorige eeuw
Problematisch werd er een gesprek aangeknoopt, ondertussen zaten die twee nieuwe kennissen (fotografen, dacht ik) ieder aan een kant van mij, terwijl de jongeman bij de TV bleef staan. Na een kort gesprek, kwam er een pak kaarten op de tafel, er stonden expliciet seksuele motieven tussen mannen en vrouwen in vele vormen en houdingen op. Na verloop van enkele ogenblikken voelde ik een hand van beide mannen aan mijn zijde over mijn benen wrijven. Ik raakte zonder het te laten merken, in een paniek en begreep ineens, dat ik in gevaar was. Maar zoals gewoonlijk met mij, van onze oude Indische tijd, voel ik mijn paniek alleen maar op het eerste moment, waarna ik onmiddellijk mijn kalmte en denkwijze herkrijg. Een fatalisme, dat volgens mijn eigen ervaringen, veel van onze Indische medemensen hebben. Dat geldt zeker ook voor mij en is een van de belangrijkste redenen, dat ik er nog steeds ben.
Razendsnel gingen mijn hersens met de vraag, hoe ik hier uit kon komen. En opeens wist ik wat te doen. Ik keek op mijn horloge en met een geweldige schrik, die zeker ook half waar was, zei ik dat ik om vier uur aan boord van mijn schip terug moest zijn en nu liet ik ook een paniek zien, opzichtig mijn horloge bekijkend. De mannen keken elkaar allemaal aan en dan weer naar mij, met enig ongeloof, maar ik deed mijn horloge af en bleef er naar kijken. Toen vroeg ik hen, of ik de volgende dag weer op bezoek mocht komen, daar ik alles bij hun fantastisch vond, en graag meer over van alles wilde weten. Dat vonden ze prachtig en ze besloten mij met hun allen naar de haven te brengen. “Gode zij dank!”
Uit de auto stappend moest ik ze allen kussen, het maakte mij ziek, maar ik deed het, het was immers drie tegen een en die auto met de open deuren, van hun, stond er immers ook nog.
Hartelijk groetend rende ik in grote haast richting mijn schip, reeds tien minuten te laat, gebaseerd op mijn vindingrijke gedachte. Zo kwam ik terug aan boord van ons schip. Wat bleek het geval te zijn, het bezoek van ons schip aan New York was slechts voor 8 uren en om vier uur in de middag was inderdaad ook het werkelijke vertrek van ons schip bepaald. Niemand mocht met verlof van het schip af en hier kwam ik schreeuwend aanrennen. Het schip was al los gegooid aan de boeg en de mensen op de kade waren bezig de achter trossen los te gooien. Luid schreeuwend en rennend trok ik de aandacht en op orders werd ik ook snel met een kleine barkas naar het schip gebracht en moest met de touwladder langszij aan boord klimmen. Ik werd direct bij de Kapitein op het matje geroepen en moest mijn afwezigheid verklaren en zo was ik natuurlijk gedwongen om mijn walpas te overhandigen. Toen begreep ik opeens wat de bedoeling was geweest, namelijk mij ”verliezen” in New York in de U.S.A. De Kapitein keek mij aan, keek naar de walpass, schudde zijn hoofd en liet de Eerste Stuurman bij hem ontbieden en gaf hem de kaart. Nu werd mij toestemming gegeven de Kapiteinshut te verlaten, zonder enig ander woord. Dit was op mijn laatste reis mijn laatste contact, met die eerste stuurman, die mij verder uit de weg bleef. Het was met mijn thuiskomst, tevens ook het einde van mijn vaartijd.
Naar later bleek, was de walpas voor de gehele dag gestempeld geweest, dat was tot 20.00 uur in de avond, en waarom moest ik die morgen zo snel verdwijnen, met die pas. Het mocht natuurlijk niet worden opgemerkt. De bedoeling was natuurlijk om mij op de een of andere “onverklaarbare wijze” kwijt te raken in een grote miljoenenstad in een groot land, zonder de Engelse taal machtig te zijn. Het scheelde maar weinig of dat was nog gelukt ook. Zoals ik later ook nog eens persoonlijk met den Besten zou meemaken, moet deze man bijzonder gefrustreerd zijn geweest, terwijl zijn acties tegen mijn persoon aan het bijna perfecte en ingenieuze grensden. Daar kwam, ook in dat geval, toch weer de voorzienigheid eraan te pas voor mij. Hoe kwam ik erbij om op mijn horloge, juist vier uur aan te wijzen, het tijdstip dat ik onmogelijk kon hebben geweten, maar dat inderdaad ook de werkelijke vertrektijd van ons schip was.
Nergens anders naartoe kunnende, was het na mijn vaartijd op zee, voor mij nog steeds de enigste optie, om weer terug naar huis te gaan. Thuis was niet bepaald een welkom thuis voor mij en wederom stond daar de man J. den Besten klaar aan de voordeur, om mijn laatste verdiende geld in ontvangst te nemen. Deze keer veel wijzer geworden, weigerde ik het in zijn geheel te overhandigen. Den Besten, woedend met mijn obstinatie, zegde mij toe, dat wanneer er geld nodig was voor kleding, schoeisel of de tram, dat er voor mij geen zakgeld meer zou zijn.
foto- Schaalmodel van de “Pollux”, waarmee ik een eerste prijs won
Ik wilde op de een of andere manier weer naar school, daar ik voor mijzelf reeds had begrepen, dat er voor mij anders weinig keuze in het leven zou zijn. Zo werd via mijn Moeder en na advies besloten, dat ik een ambacht school voor werkelozen zou volgen, om een vak te leren, dat in mijn geval de elektrotechniek werd, voor de installatietechniek in huizen. Den Besten dacht daar anders over en wenste, dat ik aan mijn oproep tot de legerdienst voldeed, terwijl ik echter, vanwege mijn Vaders dood gedurende de oorlog, van de militaire dienst was gevrijwaard. Ik weigerde die optie, omdat ik daar geen heil in zag en ook niet voor mijn toekomst. Wat ik wilde, was een fatsoenlijke opleiding of een Ambacht en daar moest mijn tijd aan besteed worden en dat was mijn verlangen. Den Besten, zorgde echter dat ik een oproep kreeg en dreigde mij met de politie, als ik mij niet zou aanmelden. Inderdaad, een oproep het leger in te treden kwam in onze brievenbus en ik besloot niet te beantwoorden. Wederom werd ik door J. den Besten bedreigd met de politie, en omdat ik mijn rechten op dat gebied niet goed kende, ging ik alsnog naar de keuring. Zo, kwam ik, geheel tegen mijn wil, in de militaire dienst, met mijn 18e jaar. Ik weet niet of het toeval was, maar ik kwam in de opleiding voor onderofficieren terecht in Ede, maar de plaatsnaam weet ik niet meer zeker.
Ik denk dat ik onwetend voor mijzelf, altijd een gevoel van eigenwaarde had. Ook denk ik, dat inderdaad ook “dat”, mijn redding is geweest, gedurende de rest van mijn leven. Het is mij mogelijk om een ieder die ik ontmoet, recht in de ogen te zien. Ondanks dat ik voor kwalificaties voor onderofficier niet was getest en men kennelijk aannam, dat ik enige redelijke educatie had gehad, werd beslist, dat ik officiers mogelijkheden bezat.
Ik kreeg een eerste prijs uitgereikt voor het beste product, dat een hobbyist had gemaakt, een scheeps-
model van de “POLLUX”, dus een driemaster zeilschip, waarmee ik op het geregelde leger programma op de radio kwam. Uiteindelijk werd ik overgeplaatst en kwam bij de gewone soldaten in Roosendaal terecht, maar ook van die plaatsnaam ben ik niet zeker. Na onze militaire training, spendeerde ik de rest van mijn militaire tijd in de z.g. parate hap, met de Zware LUA, zwaar luchtafweer geschut, met als mijn laatste standplaats de Koude Hoorn kazerne in Haarlem (nu het hoofdbureau van Politie in Haarlem), tot aan mijn ontslag uit de militaire dienst.
Wij liepen in de militaire dienst natuurlijk geregeld de wacht, speciaal nachts en voor mij was het in die tijd een geregelde confrontatie met de fundaties van de windmolen Adriaan, aan de overkant van de kazerne, de molen met mijn naam, tijdens mijn laatste bezoek aan Nederland, trok mij die (nu prachtig herstelde molen) geregeld aan en maakte ik daar verschillende foto’s van.
Na mijn dienst tijd, kwam ik weer thuis, de eerste nacht in mijn kleine kamer en midden in mijn slaap, werd ik ineens door J. den Besten, aangevallen Hij gebruikte zijn vuisten op mijn hoofd en gezicht en ik had de grootste moeite om uit het bed te komen, onderwijl mijn hoofd beschermend met mijn armen. Den Besten was razend en met een van woede verwrongen gezicht sloeg hij erop los. Maar deze keer had hij een 20 jarige getrainde soldaat voor zich, die ook hem niet goed genegen was en die er zich terdege van bewust was, door deze man zwaar te zijn bestolen en benadeeld.
Eindelijk op mijn voeten staande, nam ik hem bij de schouders en duwde hem mijn kamer uit en de gang in, daar zette ik een voet in zijn middenrif en gaf hem de trap van mijn leven. Den Besten vloog door de gesloten keukendeur, door de keuken en door de glazen buitendeur de tuin in, ik keek verder niet naar hem om. Hij kwam niet meer het huis in en bleek verdwenen te zijn.
foto-Molen “De Adriaan” in Haarlem
Mijn moeder hield zich van de schrik in haar slaapkamer verborgen. De volgende morgen bekende Moeder mij, dat zij hoopte en verwachtte, dat hij niet meer zou terugkeren. Nu kan ik mij volkomen voorstellen, hoe verschrikkelijk gefrustreerd die man moet zijn geweest. De man moet inderdaad buiten zichzelf zijn geweest en nu werd ik ook nog eens 21 jaar. De tijd voor zijn verantwoording aan mij, met mijn eens zo rijke erfdeel, dat in 1946 maar liefst 98.000,--. gulden was, kwam nu snel nader. Ik kan mijzelf de gefrustreerdheid van die man heel goed voorstellen, maar wat verwachtte hij van die aanval op mij?
Mijn moeder was uitermate blij, dat zij die man kwijt was, maar nu brak ook voor haar een ellendige tijd aan. Tijdens een van de momenten van mijn afwezigheid, haalde J.den Besten het huis leeg met een extra stevige vent in begeleiding en mijn Moeder kon niet verhinderen dat veel, van ook haar eigen nog overgebleven persoonlijke kostbaarheden, haar werden ontnomen. Later zou ik ontdekken dat toen ook mijn kostbare postzegelverzameling was verdwenen.
Tot zover het vijfde deel van het levensverhaal van Adrian Lemmens, dat hij voor deze NICC Nieuwsbrief schreef