Mijn levensverhaal - II door onze correspondent in Nieuw Zeeland, Adrian Lemmens
Helaas was ik toevalligerwijze aanwezig tijdens dat verraad, en raakte ik zelfs aan mijn hoofd gewond, door een steen, die door hun oudste zoon Rijnco geworpen werd. Dit gebeurde allemaal in de “Villa Isola” in Bandoeng. Na verbonden te zijn, mocht ik met Eppo, hun jongste zoon, in de Japanse stafauto, met vlaggetjes en de Japanse chauffeur, als een troost, een lunch pakketje “Oom” Ab Brons brengen in zijn gevangenis, waar ik hem door de poort tussen een groepje andere Hollandse gevangenen zag staan. Ab Brons was een grote man met een rood gezicht en witte haren; men kon hem niet missen.
Als Duitse, maar ook om mijn vaders reputatie te dwarsbomen, werd mijn moeder door toedoen van deze mensen bij Greetje Brons ontboden. Deze vroeg haar verzoek de functie van tolk op zich te nemen (mijn moeder sprak vijf talen). Mijn moeder vroeg bedenktijd en ze kreeg hier slechts drie uur voor. Overhaast vluchtten wij naar Surabaya per trein. De trein werd door de Japanners uitgekamd, op zoek naar ons, maar RK. Zusters hielpen ons verborgen te blijven. Het onderzoek van drie jonge Japanse officieren op die trein duurde drie dagen.
In Surabaya werden wij toch gevangen genomen en kwamen wij, in volgorde, in het klooster Gedangan, Ambarawa; daarna ik denk kamp 5, en tenslotte Banyu-Biru kamp 10. Waar wij tot begin december 1945 verbleven. Ons vertrek van Banyu-Biru kamp, ik geloof op 6 December 1945, was zeer dramatisch. Onder de bescherming van de Ghurca’s, die ons ook van de revolutionairen tijdens de Bersiap bevrijdden. Ons kamp was reeds in handen van de guerrilla’s en werd, volgens de dreigementen, op een totale eliminatie voorbereid. Luidsprekers verkondigden allerlei dreigementen, slangen, krokodillen en tijgers en panters zouden op ons losgelaten worden, barricades van zandzakken werden opgeworpen tegen aanvallen met handgranaten. Wij werden op het laatste moment ontzet door een kolonne Ghurca’s, die ons kamp voor mogelijk een maand of meer verdedigden met mortieren, machinegeweren en persoonlijke nachtelijke koppensneller-activiteiten.
Met het uiteindelijke vertrek in een grote groep, gingen wij door geweervuur aan beide zijden van de weg en vliegtuigen overal in de lucht schietende en bombarderende tot aan Semarang toe. Het was soms een angstwekkende vuurzee, waar wij doorheen reden. Tenslotte bereikten wij Semarang, waar wij na enige dagen aan boord gingen via pontons op het Amerikaanse schip de “Victoria Amhorst” op weg naar Batavia. Ik denk dat het in het eerste Kamp 11 van Banyu-Biru, onze buren waren, die met hun groep praktisch helemaal uitgemoord zijn. Daarom werd met onze groep geen risico genomen en waren wij ook uitzonderlijk zwaar bewapend, met tanks en gepantserde wagens. Wij zaten dan ook met alle bagage om ons heen in die trucks.
Terug in Nederland
Binnen het jaar, wist Jannes den Besten, van de weduwen en wezen
afdeling van de B.P.M, met geweldige leugens, mijn moeder in te palmen en hoe ongelooflijk het ook klinkt, in gemeenschap van goederen met haar te trouwen in December 1947. De man bezat zelf niets, hij was een homosexueel, hetgeen mijn Moeder ook pas te laat te weten kwam. Mijn moeder werd eventueel door hem onder druk gezet, om haar onder controle te kunnen houden. Eenmaal, tijdens een open gesprek, vertelde mijn moeder mij een en ander. Op haar eerste huwelijksnacht posteerde mijn Moeder zich kennelijk voor die man, (ik moet er niet aan denken, mijn moeder). Maar het liep mis, hij gebood haar woedend zich aan te kleden en zei: “Ik heb jou daar niet voor nodig en ik heb nu al jullie geld en die kleine flikker (dat was ik), raak ik op de een of ander manier wel kwijt”. Dit was dus mijn toekomst, waar mijn eigen moeder in meespeelde, “gedwongen of niet”, hoe is dat mogelijk.
Adrian Lemmens, 15 jaar oud
Alle twee de kisten, met Amerikaanse voedingsmiddelen die wij ons uit de mond hadden gespaard en meenamen naar Nederland, werd door die man alleen opgevreten, terwijl ik, nog mager van de kampen, nog steeds honger leed. Drie grote kisten met sigaretten, verkregen met hulp van de vroegere directeur ir. A. Scholtens van de B.P.M.-Shell, de vroegere directe baas van mijn vader, daar werd direct de eerste Volkswagen Kever van gekocht. De rest verhandelde en rookte hij zelf op, kronkelend over de vloer van het hoesten. Bij de eerste kennismaking met die man, weigerde ik hem de hand te schudden en kreeg ik een geweldige draai om de oren, van mijn moeder, waardoor ik verschillende meters de gang in vloog. Dat was de eerste introductie, men weet over het instinkt van kinderen.
Zwaar gedisciplineerd als ik was, durfde ik nooit ver van huis te gaan en werd ik op die manier veelal alleen gelaten, terwijl andere kinderen op school waren, dat was in de Jacob Marisstraat 18, te Slooterdijk Amsterdam; dezelfde naam inderdaad, als het schip van de HAL. De ms. Slooterdijk, waarmee wij uit Indië kwamen. Gebruik makende van mijn analfabetisme, wist Jannes den Besten, nu mijn tweede vader, mijn moeder te overtuigen, dat ik niet normaal was en liet mij in een zwakzinnigengesticht in Amsterdam Slooterdijk opnemen. Dat gesticht was een complete nachtmerrie. Kinderen die zich niet normaal gedroegen, zich bevuilden en de rotzooi op de muren smeerden, of eindeloos hun hoofden tegen een deur of muur aan sloegen, vreemde dierlijke geluiden maakten, staan mij nog altijd bij. Ik realiseerde mij, dat ik daar weleens voorgoed in had kunnen blijven. Eens in een gesticht, nooit meer er uit, gold in die tijd.
Mijn grootvader was geschrokken, toen hij dat hoorde, maar Jannes den Besten wilde van geen advies weten. En waar was mijn zogenaamde moeder? Dankzij mijn grootvader en via de politie, werd het bestuur van die stichting (later bleek, dat zij een stevige betaling van J. den Besten ontvingen om mij daar binnen de muren te houden), gedwongen om mij te laten testen. Ik werd volkomen normaal beschouwd en werd er toen weer uit gelaten, God zij gedankt.
Ik ben nog steeds woedend over het feit, dat men met mij kennelijk te gemakkelijk kon manoeuvreren in die tijd. Ik bleek ondanks alles, nog zo onschuldig te zijn, dat men schijnbaar van alles met mij uit kon halen. Maar ik was ook in een vreemd koud land en kende er niemand die ik kon vertrouwen. Ik was immers nog steeds het totaal genegeerde en daardoor eenzame moffenjongetje uit de Jappenkampen en pas tien jaren oud Ik was immers niets anders gewend, dan alleen te zijnen niets om handen te hebben. Wat een verschil met een eigenwijze TV- en computerwijze tienjarige van vandaag.
In de Japanse kampen, was ik het moffenjongetje, waar de andere kinderen niet mede mochten spelen, ongelooflijk als dat klinkt, ondanks, dat wij het kampleven met iedereen deelden. Mijn Moeder werkte nachts in de keuken en sliep overdag en ik was dus altijd alleen en moest mijzelf bezig zien te houden. Daardoor ben ik een “loner” geworden tot de dag van vandaag.
De enige cadeaus, die ik ooit in mijn leven heb gekregen, waren een aantal boeken van mijn grootvader. Dat werden mijn vrienden en die hield ik voor mijzelf, toen ik via mijn eerste internaat St. Louise, het lezen en schrijven begon te leren. Gelukkig was ik intelligent en leerde vrij snel. Ik ben er zeker van dat mijn grootvader daarmede mijn toekomst heeft verzekerd en gered, maar hij deed meer. Via een R.K. Bisschop in onze familie, Mgr. Lemmens, toenmaals Bisschop van Roermond, werd ik ondanks een grote tegenwerking van J. den Besten op de kostschool St. Louise in Amersfoort toegelaten. Daar man een broeder Deciderius mij persoonlijk onder zijn hoede. Hij sleepte mij in mijn eerste en enige schooljaar daar, van de eerste tot de vierde klas door
mijn studies heen gesleept. Ik was toen 11 jaar en werd 12 in 1948. Het was een elite school, maar ik was de enige die beboterd brood at en niet de voorraden toegestuurd kreeg zoals de andere kinderen. Die aten jam, kaas, muisjes of pindakaas, ik at droog brood met een schrap boter. Maar ik was deel van een gemeenschap, ook al werd ik uitgemaakt voor pinda, als de enige Indische jongen aldaar. Geweldige cadeaus voor al die kinderen en medeleerlingen, met Kerst en Sint Nicolaas, of met verjaardagen; ik liep daartussen, met niets.
Vader en moeder Lemmens
Maar voor het zo ver kwam, dat ik naar mijn allereerste school St Louise ging, werd ik eerst nog meegenomen naar de U.S.A. door een vriendin van mijn moeder, Ria Oosterbaan, die met een Amerikaanse officier was getrouwd en mij mee naar Amerika wilden nemen, waar ik mij hevig tegen verzette. Daarna werd mij direct een naamsverandering opgedrongen, ook tot een “den Besten”, ook al verzette ik mij er tegen. Ik begreep niets meer van wat mijn moeder motiveerde, met al deze handelingen en voorstellen, die natuurlijk van J. den Besten kwamen. Ik wist van mijn grootvader, dat ik een hoop geld bezat op mijn naam, maar liefst 98.000 gulden en dat er ook een kwart van de waarde van het huis van mij was. En later bleek dan J. den Besten niet van plan was, dat ooit aan mij te laten; wetten of geen wetten, rechten of geen rechten. Om mijn eigendom te verdonkeremanen, werd het huis met groot verlies van de hand gedaan en mijn grootvader op straat gesmeten, die daarmee tot een armoedige en eenzame dood was veroordeeld. Hieraan hebben de Nederlandse Autoriteiten mede schuld. Wat heeft Nederland met de nalatenschap van een oorlogsheld gedaan?
Terug naar het internaat St Louise te Amersfoort, na het enige jaar aldaar, gingen mijn zogenaamde ouders op vakantie naar Frankrijk, met hun eerste baby, een jongen, die later, dankzij haar trots en op haar kosten, dokter zou worden. Hij bleek ook homosexueel te zijn en zou later zijn moeder van alles zou beroven (en daarmee dus ook mijn rechten) en haar de dood in zou jagen.
De tuinman van het internaat St. Louise werd gevraagd of hij op mij wilde passen en werkte ik dus met hem in de tuin in mijn zogenaamde vakantie. Na die vakantie en dat tuinwerk, werd ik van die school afgehaald en op de Technische hogeschool Don Bosco, bij de Salesianen geplaatst, ook in een internaat in Amersfoort. Ook daar werd weer een tuinman gevraagd om op mij te passen terwijl de familie naar Frankrijk ging. Daarna werd ik ook daar vanaf gehaald. Dat was voor de rest van mijn leven, mijn laatste school, maar ten laatste leerde ik daar inderdaad ook het omgaan met gereedschappen.
Nu volgde echter de vreselijkste periode van mijn leven. De lezer begint nu mogelijk een idee te krijgen wat ik heb moeten doorstaan. Dat ik mijn vaardigheden ondanks deze situaties heb weten te behouden, is bijna ongelooflijk. Ik heb toen zeker de voorzienigheid achter mij gehad en kennelijk voor de rest van mijn leven. Misschien is dat de prijs, waar mijn vader zijn leven voor heeft geofferd. Dat is de vraag waar ik mee aan het worstelen ben. Maar desondanks heb ik nu een vrouw en kinderen.
Een aanslag tegen mijn leven, waaraan ik vijfmaal de dans ben ontsprongen en verder een verschrikkelijk onrecht heb moeten ondervinden, hebben mij uiteindelijk berooid het land uitgestuurd. Ten gevolge waarvan ik nu dus als een emigrant in New Zealand zit, en daar berooid met letterlijk niets tot mijn naam, een nieuw leven moest beginnen, in mei 1962, dus 26 jaar oud. Wat heeft Nederland ooit voor mij gedaan? Wat, of hoe, met de geweldige en potentieel grote rijkdom, en geweldige studie kansen, die ooit mijn rechten waren en die mij ontnomen zijn, ook die door mijn vader aan mij zijn nagelaten.
In het nog vooroorlogse Indië; in 1939
De B.P.M.-Shell, eens mijn vaders bedrijf, gebood hem in zijn functie twee mensen te disciplineren, die de bloemetjes buiten zetten en de B.P.M. als maatschappij te schande maakten, in een tijd, waar een goede naam nog steeds zeer op prijs werd gesteld. Een de zoon van een zittende directeur ir. Jan Brouwer en een prof. dr. ir., professor in de Geologie H.H. Brons een hoge academicus, die zich aan de Japanners hadden verbonden. Voor welke reden dan ook, het was verraad, maar ir. Jan Brouwer door zijn vader gewaarschuwd, vluchtte toen naar Australië. Een mogelijkheid, die ook aan mijn vader geboden werd. Maar mijn vader, destijds de grote organisator van de B.P.M.-Shell in Nederlands Oost-Indië, beval de vernietigingen van de B.P.M.-depots in
Tarakan en Balikpapan en vluchtte daardoor te laat. Hij was een patriot en verloor zijn leven, in dienst van zijn zogenaamde Vaderland.
Die twee individuen (heren kan ik ze niet noemen), overleefden en waren ons vijandig gezind. Ze weigerden mijn moeder te helpen en ik wist natuurlijk te veel over en van Brons; ik was een gevaar voor hen en moest worden geëlimineerd en J. den Besten, chanteerde de Brons familie, met wat hij daarover van mijn Moeder had vernomen. Ab Brons nam hem in dienst om mij te elimineren, wat goed in het plan van J. den Besten, maar ook in dat van de Brons paste. J. den Besten wilde mij immers ook kwijt, omdat hij niet van plan was, om mij ooit mijn rechtmatige bezittingen uit te betalen.
De oorkonde die Adrians vader van de Nederlandse regering ontving
Nederland liet dit allemaal toe, door de inbeslagneming van ons huis en eigendom, onze thuis en onze haven, waardoor ik ook mijn grootvader, mijn voogd, en mijn enige bescherming verloor. Met daarbij ook de mensonterende Wet Onbevoegdheid van de vrouw in die tijd. Dat onze situatie in Nederland, met hun acties
tegen ons, nog verergerde, is ook de schuld van de Nederlandse Staat en haar overheden. Wat kan ik (persoonlijk) verwachten, als straks de “Indische Kwestie”, door Nederland wordt erkend?
U hebt nu de eerste 12 jaren van mijn leven gezien. Er volgden nog 14 jaren van ongeluk, levensgevaar en armoede voor mij in Nederland, voor mijn uiteindelijke vlucht door emigratie naar Nieuw Zeeland.
Beste Hans, je hebt mijn permissie hier mijn levensloop openbaar te maken. De Nederlandse Staat moet ook kennis nemen van wat er met mij is gebeurd, evenals de B.P.M.-Shell, die medeschuldig is aan de behandeling van de zoon van een van hun toenmaals belangrijkste employés. De B.P.M.-Shell, heeft aan mij ook nooit de studiefondsen toegekend, die door mijn Vader met hen waren vastgezet in 1939, tijdens zijn laatste verlof in Nederland. Studiefondsen die aan mij uitbetaald zouden worden tot aan mijn dertigste jaar en het mede gebruik van alle sociale voorzieningen van de B.P.M. die ik nooit heb gezien of gekregen.
Dit is eveneens een deel van de reden waarom wij Indische Nederlanders nu al 70 jaar lang door Nederland behandeld worden; een periode die we de “Indische Kwestie” noemen. Maar ik weet het, ik ben lang niet de enige, ook al bedenk ik, dat mijn situatie en het verloop van mijn leven uniek is. Als een consequentie van wat mij allemaal is overkomen, door mijn eigen moeders kennelijke onverschilligheid jegens mij en mijn lot, heb ik haar in 1998 persoonlijk gezegd, dat zij niet het recht had de oorlog te overleven. Deze harde, maar in mijn ogen reële uitspraak deed ik tijdens mijn laatste bezoek aan haar,
een half jaar voor haar dood. Ik noemde haar als reden het verraad aan haar tweede zoon, ook een J. den Besten. Mijn moeder vroeg mij of ik het meende, hetgeen ik nogmaals bevestigde Zo namen wij afscheid voor de laatste maal; ik heb er geen spijt van, maar ik heb er wel moeite mee. Kunt U zich dit indenken? Echter los van haar behandeling van en verantwoording jegens mij, haar enige kind van haar eens zo zeer geliefde man, was ook mijn moeder, eens een geweldige persoonlijkheid in die moeilijke jaren. Met geweldige prestaties en trouw aan haar geadopteerde land en nationaliteit en mogelijk honderden hebben hun levensbehoud in de kampen aan haar kookkunsten te danken. Moeder kreeg na de oorlog in Nederland, vele brieven van kampgenoten die haar bedankten voor wat zij had gedaan, brieven die in nijd en jaloezie door haar tweede man J. den Besten werden verbrand. Maar waarom liet mijn Moeder mij toen in de steek?Nu op 12 jarige leeftijd, werd ik na de vakantietijd en na de vakantie van mijn “familie”, ook weer in Frankrijk, ook weer van mijn tweede school verwijderd. Ook op deze tweede school liet de tuinman van die school Don Bosco, te Amersfoort, die op mij paste, mij “helpen” bij het werk in de tuin.
J. den Besten had zijn macht nu gevestigd, met onze bezittingen totaal onder zijn beheer en mijn Moeder scheen haar eigen gewoonlijke zelfbeheersing en persoonlijkheid volkomen te zijn verloren. Wij woonden nu na hun huwelijk, in ons eerste huis in de hoerenbuurt van Den Haag, in de Scheldestraat, recht tegenover de ramen met spiegeltjes en die dames in hun voor mij zo vreemde kledij, nooit eerder zoiets geweten of te hebben gezien, was dat voor mij een volkomen raadsel. Dit werd toen ook schijnbaar de tijd voor
den Besten, om de door hem met ons aangenomen positie te bevestigen, door mijn moeder volkomen te onderwerpen, zoals hij dat gedurende zijn eigen Vaders tijd had geleerd, in het vooroorlogse Roemeense Bucharest, met de vrouwen aldaar. De “Balkanisatie” van mijn moeder, de totale onderwerping van zijn vrouw, mijn moeder, waarvan ik later ook hoorde, dat het zijn bedoeling was, om ook mijn moeder als zodanig te werk te stellen. Hoe was dat mogelijk.
Nog een foto van Adrian, 15 jaar oud
Mijn moeder werd zo vaak getrapt en geslagen, dat zij zich veelal niet buiten de deur dorst te vertonen. Ongelooflijk genoeg, bleken die woningen ook tot de B.P.M. te behoren, zo tegenover onze trappen hal woonden ook B.P.M.-ers, de familie de Koning. Door het gegil en het geschreeuw van mijn Moeder, riepen die de politie. Ondanks dat de politie de staat van mijn moeder kon zien, wist den Besten de rollen zo te verdraaien, dat de politie sympathie met “hem” hadden. Ondanks de vele gaten in mijn kennis, wist ik genoeg, om hem Mossadeg, te noemen, de huilende Minister-president van Iran in die tijd. De buren durfden niet meer te reageren, na bedreigingen van den Besten. Ze hadden nu gezien, van wat hij met de politie wist te bereiken, ondanks mijn moeders uiterlijke kentekenen, van zijn beestachtige behandeling van haar. Nu begon ook de tijd voor hem, om zich tegenover mij een houding aan te meten. Met mijn Moeder onderdrukt en onder controle en daardoor niet in staat om tussen hem en mij te kunnen komen, om mij te verdedigen, nu was ik aan de beurt. Het was de winter van 1948, dikke sneeuw en ijsbloemen op de ramen, werd mij geboden, mij uit te kleden, veel van mijn kleding, (nu lompen) was nog steeds van onze repatriatie, de schoenen met touwtjes bij elkaar gebonden, werd ik naakt aan mij haren de douche in getrapt. Ik schreeuwde niet, het had geen zin.
Nog steeds broodmager, stond ik onder dat ijskoude water te jammeren, hij stond met een Spaanse riet voor de open deur, twintig minuten tot een half uur, als ik eruit probeerde te komen, sloeg hij mij op mijn natte huid, ten gevolge waarvan de wonden weken namen om te helen. Ik kon mij na die behandeling nauwelijks meer bewegen. Aan mijn haren werd ik naar het koude gedeelte van het huis, mijn kleine kamertje, gesleept, de kamer in gegooid, op de vloer gesmeten, waar alleen een kaal matras en een paardendeken lag, terwijl ik niet eens was afgedroogd. Dit heb ik 11 of 12 keer moeten doorstaan. De kennelijke bedoeling was, om mij een longontsteking te bezorgen. Mijn moeder zat in de enige warme kamer, met hun eerste baby een jongen en ook een Jannes en kwam er nooit uit, zij was te bang. Is dit van een moeder te bevatten? In die omstandigheden? Misschien wel.
Over mijn Moeder
Mijn moeder, kwam uit een niet zo welgestelde familie, een Kleermakerij en was een van de ouderen, van 11 kinderen. Grootvader een geweldige verteller, met slechts een been, was door geheel Sauerland en Westfalen in Duitsland bekend. Moeder was geboren op een vrijdag de 13e mei in 1913, dus aan het einde van de Eerste Wereldoorlog. Haar door ambitie gedreven leven behelsde Piano spelen, kleding ontwerpen en maken en had ook de Kookschool doorlopen, bij een van de in die streek bekendste Hotels in Winterberg. Als Gouvernante bij een rijke Maastrichtse familie, leerde mijn moeder uiteindelijk mijn vader kennen. Mijn moeder sprak vijf talen, vloeiend Maleis was haar laatste taal.
Beginnende met de huwelijks-voltrekking in Kasteel Oud Wassenaar, bracht haar huwelijksreis haar in 1934, langs vele van de Franse kastelen en Chenonceau aan de Loire en tenslotte het Casino te Monaco, waar zij een maal mocht spelen met 1000 gulden. Moeder was gelukkig, het werden er 4000. Enthousiast wilde zij het nog een maal herhalen, maar mijn vader zei neen; eenmaal was de afspraak en zo bleef het.
In Nederlands-Indië
Moeder was een beetje koket, elke zaterdagavond, in de Soos, in een andere avond japon, nooit een tweede maal gedragen, het waren haar eigen gemaakte designs en de avond japon veranderde in een cocktailjurk en daarna in een middag japon, met veel hand gemaakte opsmuk, waar zij inderdaad bewonderenswaardig mee was, zo was haar leven, in ons oude vooroorlogse Indië. Maar mijn vader keek naar de toekomst en dit was een duur spelletje. Zo kwam de afspraak, dat mijn Moeder alle stoffen kon kopen, die zij maar wenste, vermits zij haar eigen kleding ontwierp en zelf maakte. De stoffen kwamen van over de hele wereld, zelfs Iers linnen. Mijn moeder was de dame. Maar waar was er de moederlijke tijd voor mij? Die was er niet, voor mij was daar alleen maar de baboe en mogelijk de borstmelk afgekolfd en met de fles aan mij gevoed.
Mijn vader was trots op zijn eerste zoontje, dat weet ik, er waren foto’s die daarvan getuigden, maar hij had ook een hoge baan bij de B.P.M.-Shell en verantwoordelijk voor de algehele financiën van die Maatschappij. Hij vloog met de Shell vliegtuigen veel en over geheel Indië voor inspectie van de boeken op de vele Shell stations. Eenmaal zelfs eens met Douglas Bader, de beroemde Engelse piloot zonder benen, die ook voor de Shell vloog. Mijn Vader was helaas dus veel weg voor inspecties. Corruptie tierde ook in die tijd welig en zo werd het bekend dat telegrammen mijn Vader vooruit gingen, als waarschuwing, zodat de boeken om in een correcte situatie zouden zijn. Er werden hem zelfs afkoopgeschenken aangeboden in vaak geweldige bedragen. Mijn vader reageerde daarop met ontslag en een schoonveegactie schoonveeg actie en zo werd de naam van mijn vader gevreesd op de verschillende stations, waarvan de boeken niet correct waren.
Het B.P.M.-Shell soosgebouw in Pladju
Desondanks was mijn Moeder toch nog te trots, maar ook ten zeerste beschaamd (hoe vaak was de eens zo zeer bekende naam van A.C. Lemmens, door de omstandigheden bezoedeld), om door ook maar enige
vroegere bekende te worden gezien, vanwege haar huidige uiterlijk en onze vroegere reputatie. Was dat de bedoeling van die Jannes den Besten?
Waarom had ik een moeder, die geen belang of verantwoording voor haar enig kind nam. Niet als een hartelijke warme en veilige Moeder, maar ook niet door haar onbesuisde tweede huwelijk, nog wel in gemeenschap van goederen ook nog, zonder acht te slaan op de belangen van haar kind. Zelfs al was dat met en onder al de geweldige beloften van die man.
Natuurlijk, haar tweede huwelijk was een volslagen nachtmerrie en in haar situatie was er geen uitweg. Door in alles toe te geven, hoopte mijn moeder een succes van dat huwelijk te kunnen maken. Dat was dus ook debet aan haar houding tegenover mij. Ze had toen niet door dat het haar tweede man in het zo onverantwoorde huwelijk in gemeenschap van goederen, alleen te doen was om haar kapitaal.
Maar er was ook weinig mogelijkheid tot enige hulp, voor mijn Moeder, ze was immers geïsoleerd door de omstandigheden. Er werd een school voor mij gevonden, een RK. School aan het Westeinde. Onder de Wet moest dat tot 15 jarige leeftijd op school blijven, maar kennelijk had niemand enige belangstelling voor mij. Geen interesse en geen leidende hand, of een extra aanspraak, want ik was immers het jongetje dat niet sprak, en zich alleen wist te vermaken; in de geest nog steeds helemaal terug in de tijd van de Japanse kampen. Het Moffen-jongetje, waar de andere kinderen niet mee mochten spelen. Ik wist niet beter en in Nederland was ik alleen maar een van de pinda’s, waar weinig interesse voor was. Het liep totaal op niets uit en duurde slechts enige maanden, ik leerde daar totaal niets. Tenslotte hing ik gewoon ergens rond en liep ik de geweldige afstanden, op mijn totaal versleten schoenen, in sneeuw en ijs, nog steeds vanuit de repatriërings-periode. Er was immers geen controle op mij Menigmaal, vroeg ik mij af, waarom ik eigenlijk geen moeder had, ik kan mij de borstvoeding niet herinneren, was het afgekolfd, zoals het mij door de baboe werd gegeven. In tegenstelling tot mijn vader, heb ik nooit in de armen van mijn moeder gelegen, maar
ik had wel de mooiste kinderwagen van Pladju, zo werd verteld.
Tot zover het tweede deel van het levensverhaal van Adrian Lemmens, dat hij voor deze NICC Nieuwsbrief schreef