Alle berichten (23)

Sorteer op

Historie belangenbehartiging Indische organisaties

10897321081?profile=original

Historie belangenbehartiging Indische organisaties

Met de capitulatie van Japan op 15 augustus 1945 eindigde voor Nederlands-Indië de Tweede Wereldoorlog. Niet lang daarna kwam een grote stroom (Indische) Nederlanders naar Nederland op gang. Veel van deze ‘repatrianten’ hebben de ontvangst in Nederland als buitengewoon kil ervaren, niet in de laatste plaats vanwege de veelal slechte huisvesting – zoals in het voormalige kamp Westerbork – en het onbegrip van Nederlanders voor de oorlogservaringen van de Nederlanders uit Indië. Tot begin jaren zeventig konden ze hun oorlogservaringen alleen kwijt binnen hun eigen gemeenschap. Van groot belang waren de in de jaren vijftig en zestig met grote regelmaat georganiseerde koempoelans, gezelligheidsbijeenkomsten die binnenshuis en in besloten kring plaatsvonden.

Doorbraak

Pas in de jaren zestig en zeventig kreeg de Nederlandse samenleving meer aandacht voor de lotgevallen van Nederlanders uit Indië. Zo werd er op 5 mei 1960 voor het eerst tijdens de nationale herdenking officieel aandacht besteed aan de oorlog in Nederlands-Indië, verschenen vanaf eind jaren zestig diverse publicaties en kreeg de herdenking van de Japanse capitulatie op 15 augustus een prominentere plaats in de Nederlandse herdenkingscultuur.  In 1968 werd de Stichting Nederlandse Slachtoffers Japanse Vrouwenkampen opgericht, die in 2006 een doorstart maakte als Stichting Japanse Vrouwenkampen en nauw samenwerkt met de in 2003 opgerichte Stichting Ex-Geïnterneerden en Nabestaanden Vrouwenkampen Midden-Java 1942-1945.Japanse%20vrouwenkampen_200x.jpg

Herdenking slachtoffers Japanse Vrouwenkampen

Het duurde tot de jaren tachtig voordat de Indische gemeenschap daadwerkelijk en nadrukkelijker naar buiten trad via de oprichting van zelfhulporganisaties. Dat waren in de eerste plaats mannen die destijds in een jongenskamp hadden gezeten. Zo werd na een succesvolle reünie in 1981 de Stichting Jongenskampen Ambarawa opgericht, enkele jaren later gevolgd door de oprichting van de Stichting Jongens in Japanse Kampen Tjimahi/Bandoeng ’42-’45. In 2000 besloten beide stichtingen samen te gaan in de Stichting Jongens in Japanse Kampen ’42-’45. In 1984 verenigden ex-geïnterneerden van de jongenskampen Bangkong-Gedungjati zich in de Stichting Comité Jongenskampen ‘Bangkong-Gedungjati’. Ook andere ex-gevangenen van zogeheten ‘Jappenkampen’ verenigden zich in de jaren tachtig, zoals in de Reüniecommissie Kamp Lampersari-Semarang in 1988, twee jaar later gevolgd door de oprichting van de Stichting Reünie Bangkinang en Ex-Lotgenoten Japanse Interneringskampen Sumatra’s Westkust en Nazaten.

Nieuwe organisaties

De plotselinge toename van nieuwe organisaties in de jaren tachtig had voor een belangrijk deel te maken met het feit dat in deze periode veel Indische oorlogsgetroffenen met pensioen gingen en tijd kregen na te denken over het verleden. Velen kregen psychische problemen, waarbij zij erkenning vonden bij psychiaters als prof. dr. Jan Bastiaans. Er werden praatgroepen, kongsi’s, opgericht waar zelfhulpverlening centraal stond. Deze groepen richtten zich eerst op vrouwen, later ook op mannen.

Net alleen de oud-geïnterneerden eisten sindsdien aandacht voor hun specifieke problemen, maar ook zij die niet in een kamp hadden gezeten, de zogeheten ‘buitenkampers’. Zij verenigden zich in 1987 in de Werkgroep Buitenkampkinderen. Tot dan toe wisten ze zich moeilijk te profileren als oorlogsgetroffene, vanwege het heterogene karakter van deze groep. Bovendien konden zij lange tijd op weinig begrip rekenen van de Indische Nederlanders die hen vaak verdachten van collaboratie, of op die van de Nederlandse samenleving die de situatie in Nederlands-Indië überhaupt nauwelijks begreep. In 1988 vond desondanks een fusie plaats tussen deze werkgroep en de kongsi’s en ontstond deVereniging Kinderen uit de Japanse Bezetting en de Bersiap 1941-1949. Vanaf de jaren negentig is er ook meer aandacht voor kinderen van een Japanse vader en een Indo-Europese of Nederlandse moeder. In 1991 werd de Vereniging Japans Indische Nakomelingen (JIN) opgericht. Na onenigheid volgde enkele jaren later de oprichting van Stichting Sakura, Kinderen van Japanners ’40-’48. Sinds enkele jaren is er weer enige toenadering tussen beide organisaties.

Leon van Damme

Bronnen

  • Captain, E.S.J., Achter het kawat was Nederland. Indische oorlogservaringen en – herinneringen 1942-1995 (Kampen 2002).
  • Kristel (red.), C., Binnenskamers. Terugkeer en opvang na de Tweede Wereldoorlog. Besluitvorming (Amsterdam 2002).
  • Leeuwen, L. van, Ons Indisch erfgoed. Zestig jaar strijd om cultuur en identiteit (Amsterdam 2008).
  • Leidelmeijer, M., ‘Wisselend bewolkt. De komst van evacués uit Indië’ in: H. Piersma (red.),Mensenheugenis. Terugkeer en opvang na de Tweede Wereldoorlog. Getuigenissen (Amsterdam 2001).
  • Locher-Scholten, E., ‘Van Indonesische urn tot Indisch monument. Vijftig jaar Nederlandse herinnering aan de Tweede Wereldoorlog in Azië’ in: Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden, 114 (1999), afl. 2, 192-222.
  • Vries, M. de, ‘Indisch is een gevoel’. De tweede en derde generatie Indische Nederlanders(Amsterdam 2009).

ICM 1.3.16

Lees verder…

Organisatie van de repatriëring uit Nederlands-Indië

10897324300?profile=originalOrganisatie van de repatriëring uit Nederlands-Indië

Repatriëringsdienst Indië

Eind november 1945 werd besloten om een aparte organisatie op te richten voor de repatriëring uit Nederlands-Indië. Deze organisatie zou komen te ressorteren onder het ministerie van Overzeese Gebiedsdelen. Per 10 december 1945 werd tussen de minister van Overzeese Gebiedsdelen, vertegenwoordigers van het Militair Gezag en de minister van Sociale Zaken overeengekomen dat de Londense repatriëringafdeling van het ministerie van Sociale Zaken overgeheveld zou worden naar het ministerie van Overzeese Gebiedsdelen. Deze afdeling zou dan de repatriëringsdienst gaan vormen. Van Os van Delden van het Bureau voor Evacuerings-, Repatriërings- en Verzorging van Oorlogsslachtofferszaken en zijn rechterhand, luitenant-kolonel E.M.W. Quarles van Ufford, waren hiervan geen voorstander en vonden dat er een aparte organisatie voor de repatriëring uit Nederlands-Indië opgebouwd zou moeten worden. De repatriëringsafdeling van Sociale Zaken voldeed in de ogen van de beide heren niet. De belangrijkste reden voor hun standpunt was dat de repatriëringsafdeling zich met betrekking tot haar werkzaamheden tot dan toen slechts had bezig gehouden met de repatriëring van in Groot-Brittannië verblijvende Nederlanders, zoals echtgenotes van leden van de landmacht en de zogenaamde tweede reserve van de koopvaardij. Volgens Quarles van Ufford bestonden de activiteiten van deze afdeling “kortom uit werkzaamheden die niets te maken hadden met het ministerie van Overzeese Gebiedsdelen”.[1] Wel hield de Londense repatriëringsafdeling zich bezig met de opvang en doorzending van repatrianten uit Nederlands-Indië die via Engeland naar Nederland reisden. Een tweede belangrijk bezwaar was dat de uit 23 personeelsleden bestaande Londense repatriëringsafdeling een te grote financiële belasting voor het ministerie van Overzeese Gebiedsdelen zou zijn.

Organisatie

Ondanks protesten van de minister van Sociale Zaken over de gang van zaken en het aan de kant schuiven van zijn repatriëringsafdeling werd er een aparte repatriëringsdienst opgericht. Hoofd van deze Repatriëringsdienst Indië werd Van Os van Delden. Quarles van Ufford zou het Bureau Londen van de Repatriëringsdienst gaan leiden. De repatriëringsafdeling van Sociale Zaken, die per 10 december onder het ministerie van Overzeese Gebiedsdelen was komen te vallen, kwam per 1 januari 1946 weer te ressorteren onder Sociale Zaken. De afdeling zou zich vanaf die datum alleen gaan richten op de repatriëring van Nederlanders verblijvend in Groot-Brittannië.[2] Mensen komend uit Nederlands-Indië kwamen voor rekening van het Bureau Londen van de Repatriëringsdienst Indië.

1022_200x.jpg

Rode Kruis-team vertrekt naar Indië
De Repatriëringsdienst Indië was niet de enige Nederlandse overheidsorganisatie die zich bezighield met de evacuatie en repatriëring van voormalig krijgsgevangenen en burgergeïnterneerden. Het Commissariaat voor Indische Zaken was vanuit het ministerie van Overzeese Gebiedsdelen verantwoordelijk voor de voorbereiding en uitvoering van de repatriëring. Daarnaast waren er door de Nederlands-Indische regering het Kantoor Displaced Persons (KDP), het Leger Organisatie Centrum (LOC) en het Centraal Evacuatie Bureau (CEB) opgericht. Het KDP was een vergelijkbare organisatie als de RAPWI. Op Java was het KDP mede vanwege personeeltekorten opgegaan in deze Britse organisatie. Het KDP was verantwoordelijk voor de verzorging en evacuatie van burgerslachtoffers uit de Japanse interneringskampen. De overtocht naar Nederland werd geregeld door de Repatriëringsdienst Indië. De krijgsgevangenen werden de verantwoordelijkheid van het LOC, dat de taak had de bevrijde krijgsgevangenen voor te bereiden op terugkeer in militaire dienst. Tenslotte was het CEB verantwoordelijk voor de verzorging van evacuatietransporten van voormalig geïnterneerden naar Nederland en andere landen in Zuidoost-Azië.[3]641_200x.jpg
Klooster gevorderd door RAPWI voor opvang van ex-geïnterneerden

Karolien Verbrugge

Bronnen

[1] Nationaal Archief, Den Haag, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid: Repatriëring, nummer toegang 2.15.43, inventarisnummer 138.

[2] NL-HaNA, SZ / Repatriëring, 2.15.43, inv nr. 138.

[3] W. Willems, De uittocht uit Indië, 1945-1995 (Amsterdam 2001) 26.

ICM 1.3.16

Lees verder…

Koenders naar Bali en Jakarta

Koenders naar Bali en Jakarta

Koenders naar Bali en Jakarta  / 21-03-2016 | NIEUWS 

Hypocrisie ten top van de Nederlandse regeringen op een rij, 

Ook geschiedenis brengt de mensheid naar de actualiteit, dat blijkt nu weer dat een Verdrag gesloten in 1966 de geest nu komt bovendrijven dat werd belichaamt door Luns en Zijlstra

Minister Bert Koenders van Buitenlandse Zaken brengt deze week een vierdaags bezoek aan Indonesië. Dat meldt rijksoverheid.nl. De minister begint zijn reis op Bali en eindigt deze in de Indonesische hoofdstad Jakarta. 
Op Bali neemt Koenders woensdag 23 maart 2016 deel aan een ministeriële conferentie over migratie. Op de top ontmoet hij ook zijn ambtgenoot uit Australië en de plaatsvervangend minister van Buitenlandse Zaken van Maleisië. Met hen zal hij de stand van zaken bespreken rond opsporing en berechting na de ramp met vlucht MH17.

Na het bezoek aan Bali, vliegt Koenders door naar Jakarta waar hij een ontmoeting heeft met de Indonesische minister van Buitenlandse Zaken, Retno Marsudi. Zij zullen onder meer spreken over manieren om de bilaterale banden en handelsbanden tussen beide landen verder aan te trekken.


 Mensenrechtensituatie en waterbeheer


Een ander onderwerp van gesprek is de mensenrechtensituatie in Indonesië, evenals de mogelijkheden om samen te werken in de aanpak van drugsproblemen, mede in relatie tot de doodstraf.

In Jakarta bezoekt Koenders ook de wijk Pluit om, in gezelschap van de gouverneur van Jakarta, met eigen ogen het belang van een goede kustverdediging en waterbeheer voor armoedebestrijding, stedelijke en maritieme ontwikkeling, en de Nederlandse rol daarbij, te zien.

Red  ICM) Hypocrisie ten top van de Nederlandse regeringen op een rij   

Ook geschiedenis brengt de mensheid naar de actualiteit, dat blijkt nu weer dat een Verdrag gesloten in 1966 de geest nu komt bovendrijven.

Miskenning, ontkenning, en ongelijke behandeling dat heeft de Indische Gemeenschap 70 jaren en 52 jaren moeten ondervinden. 1966 werd het Verdrag Traktaat van Wassenaar gesloten tussen IND en NL. Ging om de rechten van de mens en de handelsbetrekkingen. De republiek betaalde aan het Ministerie van Bert Koenders 689 miljoen oude guldens ter compensatie voor het verlies van alle bezittingen in voormalige Indie.

Nu anno 2016 brengt Bert Koenders een bezoekje Bali / Jakarta. Praten over de handelsbetrekking en rechten van de mensen die IND schendt. Tegelijkertijd het hele verdrag aan zijn laars lapt 52 jaren! 

Toen al was er gedonder in de glazen met  de Nederlandse verdragen !


Hypocrisie ten top van de Nederlandse regering die de rechten van de 341.000 Indische Nederlanders heeft geschonden 70 jaren en 52 jaren onder het verdrag.. Nooit is het geld onder het verdrag uitgekeerd aan de Indische Gemeenschap. Veel geld die 689 miljoen oude gulden schreeuwde Halbe Zijlstra nog van de daken. Nu is bij Halbe Zijlstra ook alles stil gevallen.

Een Indische geschiedenis die NL - regering zal blijven achtervolgen, misschien nu een stok voor IBU Retno (minister van Buitenlandse zaken onder president Jokowi) om Bert Koenders flink mee om de oren te slaan. Gaat hier niet om 1 crimineel die ter dood werd veroordeeld maar het leven 341.000 mensen die ondragelijk werden gemaakt. Terwijl de republiek Indoneisia het geld tot de llaatste cent aan het Ministerie van Bert Koenders betaalde. In allle talen wordt door NL regering gezwegen over dit Indisch Geld of het nooit heeft bestaan.

 

NL regering,  kijk eerst in de spiegel  hoe de Indische Gemeenschap (toen 340.000, en nu 70,000 ) als paria;s  hebbt behandeld in vergelijking tot alle andere oorlogslachtoffers die wel voorzieniingen hebben genoten.  Alvorens weer het bekende vingertje op  te steken richting  de republiek.



Luns en Zijlstra belichaamde het verdrag met hun handtekening,

en zullen in hun graf omdraaien dat niets door NL regering tot uitvoering is gebracht. Hoe zal de republiek Indonesie zich voelen die zich netjes aan het Verdrag heeft gehouden, weer belazerd door Nederlandse regering, om je te schamen als Nederlander te zijn met zo'n kabinet!

ICM 21.3.16

Lees verder…

10897319077?profile=originalNationaal Archief startpunt voor onderzoek politionele acties

De politionele acties staan 65 jaar na dato weer in het middelpunt van de belangstelling. Nieuw ontdekt fotomateriaal en de eerdere oproep om nieuw onderzoek brengt de maatschappelijke discussie over het handelen van Nederland tegen de Republiek Indonesië weer volop op gang. Het Nationaal Archief beschikt over een collectie archiefstukken en beeldmateriaal waarmee het optreden van Nederland gedetailleerd kan worden onderzocht.

Nederland valt aan

De collectie van het Nationaal Archief is de afgelopen 4 decennia dan ook veelvuldig gebruikt voor onderzoek naar de gebeurtenissen in Nederlands-Indië/Indonesië. Recentelijk door Ad van Liempt voor zijn nieuwste boek Nederland valt aan. Op weg naar oorlog met Indonesië 1945-1947. Van Liempt heeft bij het onderzoek voor dit boek gebruikgemaakt van een enorme hoeveelheid documenten uit de collectie van het Nationaal Archief. Die unieke bronnen maakten het hem mogelijk een nauwkeurige beschrijving te geven van de 10 weken die vooraf gingen aan het begin van de politionele acties.

Televisie-uitzending

Naast het boek levert dat onderzoek een bijzondere televisie-uitzending op, die op zaterdag 21 juli 2012 te zien is. De NTR zet op die dag de klok 65 jaar terug, als het begin van de eerste politionele actie in volle gang is. Het programma ziet eruit alsof er in 1947 al televisie was met live-verbindingen. Maartje van Weegen verzorgt de centrale presentatie, Fons van Westerloo treedt op als oorlogscorrespondent in Indonesië, Eef Brouwers als diplomatiek redacteur, Ed van Westerloo als politiek redacteur en Joop Daalmeijer als verslaggever. Er wordt 'live' geschakeld naar Den Haag en Indonesië om de laatste ontwikkelingen te vernemen.

'Politionele actie' in plaats van 'oorlog'

De programmamakers laten zien hoe de Nederlandse regering met ruime steun van de bevolking in de zomer van 1947 een oorlog kon beginnen twee jaar na de bevrijding van de Duitse bezetting. Een oorlog die overigens geen oorlog mocht heten. Oud-minister van Buitenlandse Zaken en diplomatiek specialist Eelco van Kleffens wees zijn collega's er tijdens een vergadering met klem op dat ze dat woord nooit mochten gebruiken. 'Politionele actie' klonk veel geruststellender. Het is één van de succesvolste voorbeelden van framing in de Nederlandse geschiedenis.

Onderzoek doen in het Nationaal Archief

Wie geïnteresseerd is in de nadagen van Nederland als koloniale macht en in Nederlands militaire historie kan zijn hart ophalen aan de militaire actieplannen, kaarten, verslagen, dagboeken, politieke rapporten, spionage- en propagandastukken die de collectie van het Nationaal Archief rijk is.

Een goede ingang tot deze enorme hoeveelheid informatie biedt de website Afscheid van Indië die door het Nationaal Archief is vervaardigd met financiële steun van de Stichting Het Gebaar. Deze website biedt niet alleen zeer veel informatie over archiefmateriaal uit de collectie van het Nationaal Archief, maar ook over enkele andere internationale archieven.

Het Nationaal Archief beschikt ook over een grote hoeveelheid foto’s van en rondom de politionele acties in Indonesië.
Bekijk de foto’s uit de collectie van de Dienst voor Legercontacten Indonesië
Bekijk beelden van de politionele acties in de fotocollectie van het Nationaal Archief.

Daarnaast biedt het Huygens ING online de omvangrijke bronnenpublicatie Officiële bescheiden betreffende de Nederlands-Indische betrekkingen, 1945-1950 (digitale versie van de RGP-delen) aan.
Op diezelfde website is de onderzoeksgids Guide to the archives on relations between the Netherlands and Indonesia 1945-1963 te raadplegen.

Lees verder…

Betoverd door Indië!

10897328681?profile=originalBetoverd door Indië!

De schilder-tekenaar Menno van Meeteren Brouwer (1882-1974)


Menno van Meeteren Brouwer

In menig huis waarvan de bewoners banden hebben met het oude Indië zullen ze aan de wand hangen. Schilderijen en tekeningen van een kunstenaar die maar elf jaar in Nederlands-Indië woonde. Die elf jaar echter hadden zo’n onuitwisbare indruk op hem gemaakt, dat hij, terug in Nederland, in een nostalgische Indische roes bleef leven. Hij schilderde het ene Indische tafereel na het andere en werd dé illustrator van Indische boeken, zowel voor de jeugd als voor volwassenen. En alles met een grote vakmanschap. 
Menno van Meeteren Brouwer was betoverd door Indië!

Door Richard van Schoonderwoerd

Al vroeg wordt het tekentalent van Menno ontdekt. Op 11 oktober 1882 geboren in de provinciestad Zwolle, waar zijn vader notaris is, zit hij op de lagere school al het liefst in een verborgen hoekje te tekenen. Als Menno tien jaar oud is verhuist het gezin naar Den Haag, waar duidelijk wordt dat behalve voor tekenen Menno op school weinig belangstelling vertoont voor andere nuttige vakken. Zijn ouders onderkennen zijn talent en sturen hem op 15 -jarige leeftijd naar de Haagse Academie. Daarna vervolgt hij zijn studies aan de Kunstnijverheidsschool in Haarlem en de Academie in Amsterdam, waar hij les krijgt van onder meer Max van Waay, Dupont en Six . Op de Academie komt Menno al over als een kunstenaar, een lyricus, een stemmingsmens. Iemand met een heftig bewogen innerlijk leven. Na zijn Academietijd vestigt Menno zich in Den Haag. Hij hoopt daar de kost te kunnen gaan verdienen als portretschilder en illustrator. Dat valt echter tegen; de opdrachten blijven uit. Menno is te onrustig om stil te zitten en gaat zich verder oriënteren. Zijn broer werkt in de rubbercultuur op Sumatra en Menno informeert of er voor hem ook plaats is. Als het antwoord positief is, scheept hij zich in op een boot naar Singapore. Vandaar maakt hij de oversteek naar Medan, waar zijn broer op hem wacht. In Indië zal hij elf jaar blijven, totdat gezondheidsproblemen hem in 1922 noodzaken terug te keren naar Europa.  

Sumatra, 1910

Sumatra, 1910

De start in Ned.-Indië

Maar ook Indië brengt in eerste instantie niet de mogelijkheden om zich kunstzinnig te kunnen uiten. Menno wordt tewerkgesteld op een plantage waar hij tot taak heeft toe te zien op stukken oerwoud die werden omgekapt. Het aantal omgekapte bomen moet hij in een boekje noteren, maar in plaats daarvan begint hij schetsen te maken van de omgeving. De tropische natuur wordt voor hem een uitdaging voor zijn tekenstift. Het gevolg is dat zijn vrij simpele boekhouding nooit klopt en hij na verloop van tijd de onderneming kan verlaten. Later zal hij vertellen dat wat hij daar aanschouwde hem triest maakte. Een geweldig stuk natuur verschrompelde tot een kale, dorre, vlakte met boomstronken.


10897329055?profile=originalVan Meeteren Brouwer in Indië

Menno besluit Sumatra te verlaten en zijn geluk te gaan beproeven op Java. Daar komt hij in aanraking met Karel Wijbrands, directeur en hoofdredacteur van Het Nieuws van den Dag voor Nederlandsch-Indië. Wijbrands is onder de indruk van Menno’s tekentalent en wil graag tekeningen opnemen in zijn krant. In heel Indië is evenwel geen behoorlijke clichémakerij te vinden en daarom laat Wijbrands de volledige apparatuur, inclusief clichémaker, overkomen uit Holland. De samenwerking tussen Wijbrands en Menno wordt een succes. Bij de cynische, vaak sarcastische artikelen van Wijbrands maakt Menno aansprekende tekeningen, karikaturen, die, in tegenstelling tot de schrijfsels van zijn patroon, nooit grof worden. Helemaal ongevaarlijk is het illustreren van dergelijke journalistieke producten niet. De Indische overheid oefent forse censuur uit. In 1912 schrijft de bekende auteur Henri Borel over de tekeningen van Menno: ‘Als deze leuke tekenaar dan eens zijn eerste persdelicten aan zijn jasje krijgt, heeft hij een prachtige gelegenheid om allerlei officieren van justitie, rechter-commissarissen, presidenten van de raad, enz. enz. te vereeuwigen in karikaturen, zodat de schrik er voorgoed in komt en deze delicten voortaan tot de onmogelijkheden behoren. Daar profiteert dan meteen de gehele Indische pers van’. Wijbrands is behept met een wispelturig karakter, waardoor het moeilijk is een lange duurzame relatie met hem op te bouwen. Na enige tijd verlaat Menno Het Nieuws van den Dag voor Nederlandsch-Indiëen gaan zijn tekeningen verschijnen in andere kranten. Eén van die bladen is De Indische Post, onder directie van Jan Feith. Er ontstaat een vriendschap tussen beide mannen, die ook nadat beiden uit Indië zijn teruggekeerd, zal blijven voortduren.

Succes

Menno van Meeteren Brouwer bouwt in de loop der tijd in de kolonie een grote carrière op en wordt er algemeen bewonderd. Niet alleen als krantenillustrator, maar ook om zijn vrije werk als schilder en tekenaar. Jarenlang leidt hij een enigszins zwervend bestaan over Java, Sumatra en Bali. Waar men hem nodig heeft vestigt hij zich tijdelijk. Hij exposeert veel, in 1911 is er al een tentoonstelling in Batavia waar naast het werk van Menno ook werk van Albert Hahn, Louis Raemaekers, Jan Sluijters en Piet van der Hem te bewonderen is. In het Soerabajaasch Handelsblad schrijft een recensent in 1912 , naar aanleiding van een andere expositie, over het werk van Menno: ‘Fris, gedistingeerd en lollig. Studentikoos: een héér die pret maakt’. Van een aantal van zijn tekeningen worden boekjes uitgegeven. Zo verschijnt in 1915 bij drukkerij J.M.Chs Nijland te Soerabaja, onder de titel Herinneringen aan Java, een aantal gebundelde tekeningen van Menno. Daaronder juweeltjes als ‘Aankomst in Insulinde’ met een magere schlemiel als hoofdfiguur op het eerste plaatje, op plaatje twee dezelfde figuur dertig jaar later, inmiddels twee keer zo dik geworden. Of ‘Op de kantoren wordt steeds hard gewerkt’, uit de tekening blijkt dat niet echt. Ook rake plaatjes van chauffeurs, jockey’s, totoks en inlanders. In 1914 maakte Menno de decors voor de eerste opera-uitvoering van ‘Fedora’ die in Indië, in Soerabaja, wordt gegeven. Dat zal hij later ook voor andere opera’s doen, zoals ‘Herodiade’ en ‘Madame Butterfly’.

Terug in Nederland


10897329455?profile=originalBrieven van Opheffer (G.L.Gonggrijp)

Menno leeft zich uit in zijn karikaturen en schilderijen en ander creatief werk totdat zijn gezondheid hem in de steek laat en hij in 1922 Indië moet verlaten. Na een kortstondig verblijf in Brits-Indië woont hij eerst een jaar in Parijs, om dan terug te keren naar Nederland. Hij vestigt zich weer in Den Haag, maar verhuist uiteindelijk naar de Hoornbruglaan 16 in Rijswijk, waar hij tot zijn dood zal blijven wonen. In Nederland blijft hij niet bij de pakken neerzitten, maar biedt zich bij verschillende uitgevers aan als boekillustrator. En dat gaat wonderwel goed. Speciaal voor boeken die in Indië spelen wordt Menno steeds weer gevraagd. Hij wordt er de uitgelezen illustrator van, maar illustreert ook ander werk. Zijn eerste opdrachtgever is uitgever W. de Haan te Utrecht, waarvoor hij een jongensboek Het geheim van den boschrand van Jan Wagenaar en een meisjesboekRijpende lente van Elisabeth van Beijmerwerdt illustreert. In 1924 verschijnt bij dezelfde uitgever Menno’s Indisch Prentenboek met versjes voor de jeugd. Hierin portretteert Menno het dagelijkse leven van het Indische. In de jaren dertig ontmoet Menno in Delft W.D. Meinema, uitgever van protestantse kinderboeken. Voor deze uitgever zal hij veel gaan werken. Hij schildert ook diens portret, dat een ereplaats op het kantoor krijgt. Voor de firma Wolters maakt hij schoolplaten met sawah’s, rijstvelden en karbouwen, voor een aspirinefabriek maakt hij de plaatjes voor een album over de archipel. Zijn grappige prenten verschijnen in De Kampioen van de A.N.W.B. en hij wordt illustrator voor de Haagsche Courant. Al zijn werk voor boek, krant of blad, ademt een verzorgde precisie, gevoed door een rustige vakbekwame aanpak. Naast de vele Indische prentjes illustreert hij ook veel historische boeken, over watergeuzen, hagenprekers of landverhuizers, waarvan de kwaliteit niet onderdoet voor de Indische tekeningen. En jongensboeken, schoolboekjes, sprookjes, reisbeschrijvingen plus een behoorlijk aantal romans en andere werken voor volwassenen, zoals Brieven van Ophefferen Het land bij-ons-buiten. Voor W.J. Thieme & Cie te Zutphen maakt hij de illustraties voor Javaansche Sagen, Mythen en Legenden, verzameld door Jos. Meijboom-Italiaander. Als uitgeverij Kok te Kampen in 1941 Onze Indische Geschiedenis van Johan van Hulzen uitbrengt is het boek voorzien van tientallen illustraties van Menno. In sommige boeken tekent Menno kleine miniatuurtjes, waaruit blijkt wat een groot kunstenaar hij is op de vierkante centimeter. Die miniatuurtjes vind je bij voorbeeld in Eigenwijze liedjes van Brammetje ( = M.H. du Croo) , een herdruk van liedjes die in de loop der jaren verschenen in het Soerabajaasch Handelsblad en in het Bataafsch Nieuwsblad. Zeer bekend worden zijn illustraties voor Holland Over Zee! geschreven door Jan Feith. Ook verzorgt Menno de tekeningen van enkele reclame-uitgaven voor de destijds befaamde firma R.S. Stokvis en zonen te Rotterdam.

De rijsttafel

De rijsttafel

Rond 1955, hij is dan 72 jaar, stopt Menno van Meeteren Brouwer met illustreren. In eigen beheer geeft hij in 1956 een album uit met zogenoemde Indische penkrabbels, getiteldNederlands Indië zoals het was. In de inleiding schrijft hij: ‘Ik hoop dat mijn oude vrienden en bekenden uit die dagen, aan wie ik deze uitgave opdraag, door deze momentjes nog even herinnerd mogen worden aan hun goeden Indischen tijd, aan “zoals het was”.

Altijd schilderen

Tot op zeer hoge leeftijd blijft Menno gedreven voortgaan met schilderen. De schilderijen stapelen zich op in zijn niet al te grote woning. Met mondjesmaat exposeert hij. In de deftige Haagse krant Het Vaderland van 23 november 1957 is het volgende bericht te lezen, dat zijn werk op treffende wijze omschrijft: ‘Zij die een dierbare herinnering aan het oude Nederlands-Indië in hun hart dragen, doen goed zich zondag te begeven naar de feestzaal boven het restaurant Garoeda aan de Kneuterdijk. Daar exposeert gedurende drie dagen, waarvan het morgen, zondag, de laatste is, Menno van Meeteren Brouwer, de bekende schilder van dat prachtige en heerlijke land. Van Meeteren Brouwer werkt veel in mooie lichte kleuren, men zou kunnen zeggen met een op vele manieren gebroken wit. Andere zachte tinten voegen zich daar bij, maar het is vaak toch de witte toon, die het stuk karakter geeft. Een blik op de huizen van Batavia aan de Kali suggereert een nevelig wit, dat zeer bekoort en de levendig gekarakteriseerde bedrijvigheid van de mensen boeiend maakt. Een grote karbouwenwagen kan uit een witte atmosfeer opduiken, en dan geven weer zacht getinte figuren een stevig tegenspel. Er wordt met humor verteld in deze kunst. Ook de landschappen geven een schilderkunstig verhaal, over palmen aan een kust en andere gegevens, waarvan de zeldzame en grote schoonheid ons geheel duidelijk wordt. In de figuurstukken is naast het grappige de objectieve fraaiheid van belang. Van Meeteren Brouwer ziet zijn mensen zo voordelig mogelijk, en hij houdt van hun schoonheid. Dat laatste verwondert niet, want het hele werk is immers één verkondiging van al het schoons dat hij op aarde heeft opgemerkt.’

Gezelschapsmens


10897329870?profile=originalVan Meeteren en z’ n schietclub – een geliefde vrijetijdsbesteding

Zijn gehele leven was Menno een gezelschapsmens, die zijn tijd niet in eenzaamheid doorbracht. In Indië kwam hij graag in de soos. Daar drinkt hij met planters, krantenmensen en ander volk een drankje, wisselt verhalen uit en vertelt over zijn belevenissen. Een van de soos-vrienden van Menno in Indië is Jan Fabricius, waar hij later in Nederland weer contact mee heeft. Hij illustreert met vaardige pen de herinneringen van Fabricius’ Tempoe Doeloeuit de goeie ouwe tijd. In Rijswijk houdt Menno thuis zijn eigen kleine soos. Vele oud-Indischgasten komen dan bij hem op visite en onder het genot van een drankje haalt men herinneringen op. Menno, klein postuur met een wat gebogen rug, is een vrolijke gastheer, altijd net in het pak. Getrouwd is hij niet, maar een ‘dame voor de huishouding’ woont bij hem in. Jarenlang is Maria Hammink, kortweg Mies genoemd, zijn steun en toeverlaat. Mies is een eenvoudige vrouw die hem heel goed verzorgt en zijn kunstwerken met een zekere achterdocht voor de buitenwereld bewaakt. Rijk hebben ze het samen niet en ze leiden een vrij eenvoudig leven in het Rijswijkse huurhuis.
De laatste jaren van Menno’s leven zijn moeilijk. Hij wordt ziekelijk en er is geen geld, er is zelfs geen ziektekostenverzekering. Daardoor ontstaat er armoe, maar zowel Menno als Mies willen er niets van weten elders geld te vragen. Daar zijn zij te trots en tegelijk ook te bescheiden voor.

Huwelijk

Op 15 mei 1972, gaan Menno, die dan 89 jaar is, en Mies, die veertien jaar jonger is, trouwen. Dat gebeurt op advies van enkele vrienden, die zich bezorgd maken over het lot van Mies als Menno zou komen te overlijden. Ze zou onverzorgd en zonder rechten achterblijven. Mies en Menno trouwen aan huis, Menno is moeilijk ter been maar burgemeester Boogaard is een goede kennis. Hij komt persoonlijk Menno en Mies thuis trouwen. O p 11 juli 1974 overlijdt Menno van Meeteren Brouwer op 91 -jarige leeftijd. Hij wordt begraven op Nieuw Eik en Duinen in Den Haag. Na zijn overlijden wordt hij in meerdere kranten en bladen herdacht. Hein Buitenweg, schrijver en oud-Indischgast, schrijft in het Indische blad Tong Tong: ‘De laatste keer dat ik hem zag zat hij in het zomerzonnetje op een bankje aan de Scheveningse boulevard. “Jeugdherinneringen ophalen?” vroeg ik hem. Hij knikte. Voordien bezocht ik hem enige malen aan de Hoornbrug te Rijswijk, waar hij nog altijd penseel en tekenstift hanteerde als in zijn Indische tijd. Zo geestig kon hij daarover praten dat het te betreuren is dat hij voor zover ik weet, zijn interessante herinneringen nooit eens op schrift heeft gesteld. En zo is met zijn overlijden op 11 juli weer één van de alleroudsten van de oude garde heengegaan, een eenzaam mens waarschijnlijk, waar zoveel tijdgenoten hem moeten zijn voorgegaan. Ik blader weer even in Jan Fabricius’ Tempo Doeloe, in Abraham Exodus’ Sergeant Weers en de zijnen, in de Brieven van Opheffer, in mijn eigen boeken, in oude jaargangen van De Zweep en d’Oriënt, die hij op zo onnavolgbare wijze illustreerde. Ik herdenk hem in grote genegenheid.’

Na de dood van Menno moet Mies wel het een en ander aan schilderijen en tekeningen verkopen. In het Tollenshuis in Rijswijk is tussen 29 mei en 20 juni 1976 een grote verkooptentoonstelling. Er blijft echter nog genoeg over in het huis aan de Hoornbruglaan, waar Mies nu kan blijven wonen. Ze overleeft Menno ruim 13 jaar en raakt op het eind van haar leven erg vereenzaamd. O p 4 september 1987 overlijdt ze. Op haar begrafenis zijn slechts haar jongere zus met echtgenoot en een bevriend echtpaar aanwezig. De overgebleven schilderijen en ook de inboedel worden verkocht bij de Vendu. De opbrengst komt bij neven en nichten terecht. Het graf van Menno wordt later niet meer onderhouden en is ontruimd.

 

Dit artikel werd eerder in iets uitgebreidere vorm gepubliceerd in De Oud-Hagenaar, dinsdag 7 juli 2015

ICM 9.3.16

Lees verder…

10897321665?profile=originalTwee gewone mensen met een bijzonder verhaal            Door:  de Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht

 

Op woensdag 27 januari 2016 mocht ik erkenning en waardering overbrengen aan twee bijzondere veteranen. Mijnheer Delhaye en Mijnheer van Baarsen.

Twee mensen met een heel verschillende achtergrond, met een heel verschillende levensloop, die toch iets gemeen hebben. Namelijk dat zij ons Koninkrijk hebben gediend onder uitzonderlijk moeilijke omstandig-heden. Die gemeen hebben dat zij aan de strofe uit het Wilhelmus “Den vaderland getrouwe” op een bijzondere manier invulling hebben gegeven.

Het verhaal van de heer Delhaye

Mijnheer Delhaye is geboren in Nederlands-Indië, in de hoofdstad Batavia. In augustus 1941 werd hij opgeroepen voor wat wij nu de dienstplicht noemen. Hij werd ingelijfd als militiesoldaat 2e klasse der Artillerie van het Koninklijke Nederlands-Indisch Leger, het KNIL.

In augustus 1941 had de Tweede Wereldoorlog Azië nog niet bereikt. Er waren natuurlijk wel zorgen over de oorlog in Europa, waarbij het moederland was bezet en waarvoor sommige jonge mannen naar Engeland gingen om te strijden tegen Nazi-Duitsland. Maar dat waren er slechts enkelen en het was ver weg. Zorgen waren er misschien ook over de Japanse expansiedrift. Het gouvernement was zich daarvan bewust en werkte al enkele jaren aan de versterking van het KNIL, maar misschien was het in augustus 1941 toch nog ver weg.

10897322052?profile=originalDat veranderde natuurlijk in december 1941: Japan viel aan en ook Nederlands-Indië was in oorlog. En daarmee veranderde voor mijnheer Delhaye alles. Als militair moest hij zijn bijdrage leveren om de Japanse aanval te stoppen. Maar toen de marine in de Java Zee verslagen was en de Japanners hun invasie op Java konden uitvoeren, was er geen houden meer aan. Uiteindelijk,   na vier maanden oorlog moest  het KNIL capituleren en werd  mijnheer Delhaye krijgsgevangene gemaakt.

 

Daarmee begon een beproeving waarvan wij ons nauwelijks een voorstelling kunnen maken. Dat begon al in de gevangenkampen op Java onder de Japanners, die een diepe minachting hadden voor militairen die zich hadden overgegeven. En die minachting uitten in een mensonterende behandeling.

In december van 1942 werd    mijnheer Delhaye naar Singapore overgebracht. Dat lijkt niet bijzonder, maar die overbrenging gebeurde aan boord van één van de zogenaamde “Hell Ships”: In het ruim van een vrachtboot, met niet of nauwelijks eten en drinken en zo benauwd dat sommige gevangenen onderweg stikten.

Na Singapore verbleef mijnheer Delhaye in Birma en Siam. Ook daar schuilt een mensonterend drama achter. Immers, de krijgsgevangenen in Birma en Siam werden aldaar tewerkgesteld aan de beruchte “Doden-spoorweg”. Samen met andere dwangarbeiders uit bezette landen. In totaal kwamen meer dan 100.000 gevangenen om het leven bij de aanleg van die spoorlijn. Door honger, ziektes, uitputting. Onder elke biels een dode. Maar mijnheer Delhaye overleefde het allemaal.

Was het geluk dat hij overleefde? Kwam het doordat hij in de tropen was geboren en daardoor betere kansen had om in de jungle te overleven? In ieder geval zullen doorzettingsvermogen, innerlijke kracht en moed een belangrijke rol hebben gespeeld.

In augustus 1945 werd hij bevrijd. De Tweede Wereldoorlog was voorbij. Maar dat betekende niet dat hij naar huis kon gaan en een normaal leven kon gaan opbouwen. Eerst moest mijnheer Delhaye in Bangkok blijven, onder Engels gezag. Thuis, in Indië    was de Republiek Indonesië uitgeroepen. Daar brak een periode aan die bekend werd onder de naam ‘Bersiap’: Moordende en rovende bendes keerden zich tegen alles wat Nederlands was, tegen wie aan Nederland trouw was, tegen de Chinese bevolking en ook willekeurig tegen andere delen van de bevolking.

Het Nederlands gezag moest worden hersteld en daarvoor was het KNIL nodig. Dus moest mijnheer Delhaye onder de wapenen blijven en deelnemen aan de volgende oorlog. Pas op 24 maart 1948 werd hij eindelijk gedemobiliseerd en kon hij aan zijn toekomst gaan bouwen. Een toekomst die niet zou liggen in zijn vaderland Indië, maar in het moederland Nederland.

Ik wil geen leed met leed vergelijken. Iedere beproeving is anders en wordt persoonlijk beleefd. Wel kunnen we nu, zoveel jaren later, vaststellen dat in Nederland te weinig oog was voor wat er in Nederlands-Indië was gebeurd. Hier had men besloten om niet meer terug te kijken naar het verleden met zoveel leed en ellende. Men keek vooruit naar een toekomst die beter moest worden en zou worden. En als er al werd teruggekeken, dan was men zó vol van de hier ondergane Duitse bezetting met al haar ellende, dat de verschrikkingen van de Japanse bezetting in Indië opzij werden geschoven. Daardoor kreeg mijnheer Delhaye lange tijd niet de erkenning en waardering die hem toekomt.

Het verhaal van mijnheer van Baarsen

De geschiedenis van mijnheer van Baarsen is heel anders, al zou die geschiedenis ook hem langs Nederlands-Indië leiden.

10897321689?profile=originalMijnheer van Baarsen is geboren en getogen in de Beemster.    Daar maakte hij de Tweede Wereldoorlog en de Duitse bezetting mee als tiener en als puber. Op 5 september 1944 werd hij als 19-jarige opgenomen in   de Binnenlandse Strijdkrachten, Strijdend Gedeelte. Dat “Strijdend Gedeelte” zeg ik er nadrukkelijk bij omdat de Binnenlandse Strijdkrachten grofweg uit twee delen bestonden: De Bewakings-dienst die wachtte op de bevrijding om dan de orde en rust te handhaven en het Strijdend Gedeelte dat niet wachtte op de bevrijding maar al onder de bezetting gewapend verzet pleegde tegen de Duitsers. Het Strijdend Gedeelte haalde dus echt de kooltjes uit het vuur.

Was het toeval dat mijnheer van Baarsen precies op 5 september bij de Binnenlandse Strijdkrachten kwam, op “Dolle Dinsdag”? Dacht hij “nu of nooit”, wilde hij zelf nog bijdragen aan de bevrijding voordat een ander het voor hem deed? Of was het teleurstelling dat de Geallieerden die dag Nederland toch niet bevrijdden en besloot hij om dan zelf maar het heft in handen te nemen?

Hoe dan ook, ondanks de mythevorming na de bevrijding was het tijdens de Tweede Wereldoorlog zeer zeker niet vanzelfsprekend om je bij het verzet aan te sluiten. Een Engelandvaarder zei ooit: “Ongeveer 30.000 Nederlanders gingen naar Engeland of pleegden verzet, een zelfde aantal ging bij de SS, en de rest deed niets.”  Wat zijn gedachten ook waren, mijnheer van Baarsen deed wél iets. Hij besloot op te komen voor wat goed en juist is en daarbij een groot persoonlijk risico niet uit de weg te gaan. Hij onderscheidde zich van het grootste deel van Nederland door het tonen van moed en verantwoordelijkheids-besef.

Na de bevrijding was het klaar en op 22 mei verliet hij de Binnenlandse Strijdkrachten weer. Maar daarmee was zijn plicht voor Nederland blijkbaar nog niet vervuld. Eind 1946 ging hij in militaire dienst en kwam hij op in de rang van Marechaussee 4e klasse. Inmiddels was Nederland in weer een andere oorlog verzeild geraakt: De strijd voor het behoud van Nederlands-Indië, die hiervoor al is aangehaald. Bijna 100.000 militairen, zowel vrijwilligers als dienstplichtigen, zouden naar Indië worden gestuurd om – samen met het KNIL – de orde    te herstellen. Om vrede, vrijheid en veiligheid voor de bevolking terug te brengen. En vooral       om Nederlands-Indië voor het Koninkrijk te behouden.

Op 11 april 1947 vertrok mijnheer van Baarsen uit Nederland om een maand later in Tandjong Priok aan land te gaan. Uiteindelijk zou hij tot 1 maart 1950 in Indië dienen. Bijna drie jaar: In onze tijd een bijna onvoorstelbaar lange periode om in een missiegebied te blijven. Zeker als we de omstandigheden daarbij in ogenschouw nemen, waarbij contact met het thuisfront in Nederland nauwelijks mogelijk was. En ondanks de inzet van mijnheer van Baarsen en van al die andere militairen, was het doel niet bereikt. Onder internationale druk moest Nederland de kolonie afstaan en de Republiek erkennen. Aan de inzet van de militairen, waaronder mijnheer van Baarsen, heeft dat zeker niet gelegen.

Twee verhalen van gewone mensen die tot bijzondere dingen in staat bleken. Twee heel verschillende verhalen. Maar wel verhalen die elk op hun eigen manier blijk geven van moed, van doorzettingsvermogen en van trouw aan de waarden en idealen waar Nederland voor staat.

Tegenwoordig gaan militairen op missie wanneer die waarden elders in de wereld onder druk staan. Mijnheer Delhaye en mijnheer van Baarsen stonden pal voor die waarden toen die in eigen land werden bedreigd.

Tegenwoordig is het normaal dat militairen na afloop van hun missie erkenning en waardering krijgen voor wat zij hebben gedaan. Erkenning en waardering van de samenleving. En erkenning en waardering van de regering, gesymboliseerd door een onderscheiding. In het verleden vonden die erkenning en waardering veel minder plaats en werd vaak slordig omgesprongen met het toekennen van welverdiende onderscheidingen. Vandaag konden we dat alsnog recht te zetten voor mijnheer Delhaye en mijnheer van Baarsen.

Het was voor mij een eer en een genoegen dat ik beiden na al die jaren alsnog de onderscheidingen mocht uitreiken die zij hebben verdiend. Voor hun dienst als militair en als verzetsman in       de Tweede Wereldoorlog is aan beide veteranen het Mobilisatie Oorlogskruis toegekend. Voor hun dienst als militair in voormalig Nederlands-Indië in de periode 1945 – 1950 is aan ieder van hen het Ereteken voor Orde en Vrede toegekend. Ere wie ere toekomt!

 

___________

icm 10.3.16 ___________

Lees verder…

Selamat Makan... Door: Corry A. Bos

10897325273?profile=original                             

10897324886?profile=original

Selamat Makan...                       Door:  Corry A. Bos

 duwen samen een winkelwagentje voor zich uit, mijn tienernichtjes. Overleggen Ze 

‘Vind je deze ook lekker’, vraagt ze aan de jongste, die zich vooroverbuigt in een vrieskist om er drie zakjes saté uit te vissen. Samen bestuderen ze welke er het lekkerste uit ziet. ‘Hé, er liggen ook spareribs’.  De saté en de nasi goreng leggen ze weer terug. De jongste twijfelt nog even bij de pasta’s. Ik wil vandaag geen spaghetti, zegt de oudste en duwt het karretje verder.wat ze vanavond zullen gaan eten. Bij de kant en klare maaltijden zoekt de oudste, tussen de verschillende schalen nasi goreng, er eentje met veel aandacht uit.

Haar oma, vlak na de oorlog nog in Batavia geboren en als vijf maanden oude baby naar Nederland vertrokken, trouwde met een Italiaan toen ze voor een tijdje in Rome woonde. Haar moeder werd geboren aan de rand van de Noord Hollandse duinen en trouwde met een Hollandse jongen.

 

Na een half uurtje is de bodem van hun wagentje bedekt met (toch) saté ayam, twee voorgekookte suikermaïs vacuüm verpakt in plastic, een zak kroepoek udang, bananen, manga en lychees in blik. De avondmaaltijd staat strakjes binnen tien minuten op tafel.

De jongste is geboren uit een Indonesische moeder en een Nederlandse vader. Ze praat graag Indonesisch met haar oma en moeder.

Twee tieners samen aan het winkelen in de grote super die op de kleintjes let. Deze twee letten heel goed op. Doelbewust speuren ze de schappen af op zoek naar een Indisch feestmaal waar vandaag niet voor gekookt hoeft te worden.

Indonesisch en Indisch eten wordt hen thuis veelvuldig voorgezet. Door hun moeders, tantes, oma’s, overgrootmoeders, soms ooms, neven en opa’s, met veel liefde klaargemaakt.

Kinderen van deze tijd. Ze treden de wereld tegemoet zonder        die Indische of Indonesische terughoudendheid.

Tot slot komt een van hen nog met een borrelsnack aan van uitgebakken zwoerdjes. Dit is een lekkernij die ze met moeite kan weerstaan. ‘Tante, pulang!’, hoor ik haar roepen. Bij het zakje uitgebakken zwoerdjes komen de herinneringen aan mijn eigen jeugd terug.

 

 

‘Gatver wat ligt hier?’, hoor ik mijn zus Dodo, die officieel Noortje heet, roepen. We zijn in de schuur. Ze wijst, met haar neus dichtgeknepen, naar een tampat. Hierop liggen grijze velletjes, sommige glad, ander opgekruld, te drogen. Daarnaast een glazen schaal met roze varkensoren en pootjes.

‘Daar maak ik strakjes iets lekkers van en van de zwoerdjes een soort kroepoek’, zegt mijn moeder en jaagt ons de tuin in. Die soort kroepoek zijn de uitgebakken zwoerdjes die de meisjes een halve eeuw later zo lekker vinden. Ze liggen in plastic zakjes in de supermarkten en op de toonbank van vele slagers.

Zeven was ik, toen we samen met mijn zusjes en ouders aan boord van de Oranje stapten. Een jaar later waren we nog niet echt gewend aan het Hollandse eten. Mijn moeder en mijn tantes rommelde maar wat aan in de keuken. Wat in Indië een lekkernij was: aardappelen, groenten en vlees werd in Holland dagelijks op tafel gezet. Nu was het een zoektocht naar de verschillende ingrediënten om hier in Holland Indisch eten te bereiden. Er werd ‘kriepiek’ gemaakt van dunne plakjes aardappels voor de kinderen en voor bij de borrel van de volwassenen. Volgens mij was dat de eerste home made chips die nu in vele varianten in de schappen van de supermarkten ligt. De eerste keer dat we soto ayam aten flanste mijn moeder samen met mijn oma een ‘lontong belazer’ in elkaar van boekweit-grutjes. Het zag er en beetje vreemd uit op die platte schaal en de kleur was niet heel erg aantrekkelijk: grauw grijs. Maar de soto smaakte heerlijk. Het duurde wel en paar jaar voordat de eerste echte spierwitte lontong in een plastic zakje uit het kokende water gevist kon worden.

Kroepoek, dendeng, zout vlees kwamen uit de schuur en de eerste satés werden aan fietsspaken in de tuin geroosterd.

Sambal maken was iets wat mijn moeder graag wilde, maar de hete pepers waren (nog)  onbekend bij de groentewinkels. In Den Haag kwam een van de eerste toko’s, Amsterdam en Haarlem volgden snel. Kleine toko’s met een minimum aan Indische producten.

Op de Albert Cuypmarkt in Amsterdam kregen de Indische dames bij de viskramen visafval ‘voor de kat’: resten van gefileerde kabeljauw, met kop en al. Krabben die voor de sier op het ijs tussen de vissen lagen, gingen voor een paar dubbeltjes ook mee in de tas. Bij de slager werden pondjes vuile, stinkende koeien-magen ‘voor de hond’ gewogen maar ze verdwenen in de pan om er soto babat van te maken. De poelier stopte na een paar keer ongevraagd halsjes, kippen-levertjes en magen in de lege kippenbuik. Al die winkeliers moeten gedacht hebben dat die Indische mensen veel katten en honden in huis hadden.

Eind jaren vijftig kwamen de eerste gastarbeiders voor de Hoogovens naar Nederland. De eerste uitheemse producten verschenen op de markt in Haarlem en Beverwijk. Voor de Nederlanders vreemde groenten. De verse lomboks, aubergines, courgettes, paprika’s en vele verse kruiden lagen als onbekenden uitgestald tussen de bloemkolen en spruitjes. Niet alleen de gastarbeidersgezinnen, maar ook de mensen uit de Indische gemeenschap wisten al gauw waar ze terecht konden voor deze producten.

Vijftig jaar later is het heel gewoon dat er € 2,50 per kilo  voor viskoppen wordt gerekend. Soto babat kan gemaakt worden van schoongemaakte pens, nu  niet alleen meer voor de hond en levertjes, magen van de kippen liggen dagelijks in de schappen. Kepiting (krab) is niet meer alleen een ware delicatesse voor de buitenlanders, ook de Hollandse keuken weet er nu weg mee.

Daarna kwamen de Antilianen en Surinamers naar Nederland, een begin van de multi-culturele samenleving. Lonny’s mandjes veroverden Nederland en de magnetrons zijn niet meer weg te denken.

 

Op de eerste kleine potjes sambal die op de markt kwamen stond Conimex. Die firma scheen toen patent te hebben op de Indische producten die langzamerhand de toko’s vulden.

 

Waar eerst door Indische tantes voor familie en vrienden op bestelling sambals, lempers,  pasteitjes, loempia’s, kroketten en soms zelfs een portie nasi goreng met saté vervaardigd werden,  was dit alles in de toko’s en ook  in sommige supers te koop.

In de jaren zeventig werd het Indisch koken al als gewoon ervaren.

De pionierstijd van sambal goreng spruitjes, boontjes en ikan Bali ‘belazer’, de eigen gemaakte kroepoek, sambal oelek en de  vele andere gerechten werd verdrongen door kant en klare boemboes. Die zijn er in vele soorten zodat het gemakkelijk werd een rijsttafel klaar te maken. ‘Luie wijven rijsttafel’ volgens mijn moeder en mijn tantes. Zij kookten op iedere verjaardag   nog ouderwets met hun eigen   ge-oelekte boemboes in de     oude tjobek, die ze uit Indië meegenomen hadden.

Nu is Indisch eten helemaal geïntegreerd in de Hollandse samenleving.

‘s Avonds zaten we aan de maaltijd uit de diepvries. Hij stond inderdaad in tien minuten op tafel. Het was heel gezellig hoor, maar ooooohhh, wat had ik een verlangen naar die heerlijke zelfgemaakte nasi van mijn moeder.

ICM 11.3.16

Lees verder…

10897327695?profile=originalThe look of silence, de verzwegen genocide   Documentaire over de moord op communisten in Indonesië 1965-1966

Vijftig jaar geleden voltrok zich in Indonesië de grootste genocide sinds de Tweede Wereldoorlog, die alleen maar in de schaduw gesteld werd door de gruwelijkheden van Joseph Stalin in de voormalige Sovjet Unie en de moordpartijen in Cambodja door de bendes van   Pol Pot. Aan de omvangrijke moordpartijen in Indonesië is door de wereldpers betrekkelijk weinig aandacht geschonken, de reden waarom dit ook wel de “Verzwegen Genocide” genoemd wordt. Wij willen hier toch stilstaan bij wat zich een halve eeuw geleden afspeelde en waarover een documentaire is gemaakt door de cineast Joshua Oppenheimer, mede bekend om zijn vorige documentaire over dit onderwerp: “The Act of Killing”.

In de loop van de jaren ‘50 nam de Indonesische president Soekarno steeds meer afstand van de parlementaire democratie, een politiek systeem dat hij als gevaarlijk beschouwde. In plaats daarvan probeerde hij het land te besturen op basis van een nieuw consensussysteem, de zogeheten ‘gestuurde democratie’ op basis van de ‘Nasakom’ coalitie. Hierin zaten de drie belangrijkste pijlers van de Indonesische samenleving: het NASionalisme, de Agama (religie, de islam) en als derde het KOMmunisme.

“The Act of Killing

Politieke crisis

Lange tijd wist het systeem van de Nasakom de rust in Indonesië te bewaren, maar toen Soekarno zich halverwege de jaren ’60 – wegens gezondheidsredenen – steeds verder terug moest trekken uit   de politiek, ging het volledig mis. Aangewakkerd door een zware economische crisis liepen de politieke spanningen in Indonesië in rap tempo op. In de nacht van 30 september 1965 barstte vervolgens de bom. Zeven hoge generaals van het Indonesische leger kregen bezoek van een gecamoufleerde legertruck met soldaten die hen van het bed kwamen lichten. Zes van de officieren werden nog diezelfde nacht geëxecuteerd, de zevende wist te ontsnappen door in de duisternis over zijn tuinmuur te klimmen en weg te rennen.

Staatsgreep van 1965

De volgende ochtend, 1 oktober 1965, was het Vrijheidsplein in Jakarta plotseling bezet door een groep rebellen. Ze noemden zichzelf de Gerakan 30 September Beweging en bleken onder leiding te staan van luitenant-kolonel Untung, de bevelhebber van de Presidentiële Garde. Tevens aanwezig was Dipa Aidit, de leider van de PKI, de Indonesische communistische partij. In de loop van de dag verklaarden de Gerakan via de radio dat ze ternauwernood een coup van de zeven generaals hadden weten te voorkomen. Om de rust te herstellen had de beweging nu de controle genomen over alle media- netwerken van Indonesië en was president Soekarno inmiddels in veiligheid gebracht.

Generaal Soeharto

De enige belangrijke Indonesische generaal die op 30 september 1965 opmerkelijk genoeg niet werd ontvoerd en vermoord was Soeharto, de bevelhebber van de strategische troepenreserve. De revolutionairen hadden gehoopt dat de generaal zich bij hen aan zou sluiten, maar zij kwamen bedrogen uit. Slechts enkele uren na de bezetting van het Vrijheidsplein nam Soeharto het bevel van het leger op zich en begon hij de nogal slecht georganiseerde revolutie te bestrijden. Op 2 oktober had hij de rebellen al grotendeels uit de hoofdstad Jakarta verdreven en stond het grootste deel van Indonesië stevig onder zijn controle.

In de dagen na de mislukte staatsgreep schoof Soeharto de schuld van de politieke onrust volledig in de schoenen van de communisten. Of dit ook terecht was is nooit duidelijk geworden. Daarnaast is nooit bekend geworden hoe de Gerakan beweging precies ontstond of wat hun doeleinden waren. Soeharto liet zich hierdoor echter niet tegenhouden en ontketende in het najaar van 1965 en het voorjaar van 1966 met zijn leger een   ware terreurcampagne tegen      de Indonesische communisten. Schattingen over het totale aantal slachtoffers lopen uiteen van 1,5 tot 2 miljoen doden.

Vergeten geschiedenis

De reden dat de Indonesische massamoorden van 1965 en 1966 uitgroeiden tot een stukje ‘vergeten geschiedenis’ is omdat er toentertijd al sprake was van grote desinteresse vanuit het Westen. In de context van de Koude Oorlog konden de Amerikanen en de Europeanen zich namelijk niet al te druk maken over het neerslaan van een communistische machtsovername. Ook de Nederlandse regering maakte geen ophef over de gruwelijke gebeurtenissen in Indonesië. De opkomst van Soeharto ten koste van de anti-koloniale Soekarno werd destijds gezien als een positieve ontwikkeling.

The Look of Silence

In 2012 kwam de documentaire “The Act of Killing” in roulatie, in  2015 het vervolg erop: “The Look of Silence”. In de eerste kwamen voornamelijk de daders in beeld, die vrijwel schaamteloos vertelden over hun misdaden. Nu was het de beurt aan de slachtoffers, die uitvoerig verhaal deden van hun ervaringen. Wederom een zeer indringend document van een vermaard regisseur over hoezeer het mis kan gaan wanneer onterechte ideeën en ideologieën de boventoon voeren. Dit tweede deel is eind september 2015 op  de televisie vertoond.

10897328499?profile=originalThe Look of Silence”

De reden dat we hier toch aandacht besteden aan dit onderwerp is, dat het begin maart dit jaar precies 50 jaar geleden is, dat de communistenvervolging in Indonesië officieel ten einde kwam. Exacte tellingen ontbreken, maar over het algemeen wordt gedacht dat er tussen de 1,5 en   2 miljoen mensen bij deze  vervolging zijn omgebracht. Hierdoor kan met recht worden gesproken over een genocide.

 

______________________

ICM 11/3/16

 

Lees verder…

10897330276?profile=original10897330095?profile=originalHistorische woorden  van de oud-ministers J. LUNS en  J. ZIILSTRA die  het verdrag traktaat van Wassenaar zouden moeten belichamen.

Zo concluderen beide oud – ministers in 1966;

de voorliggende overeenkomst belichaamt, ondanks de bedenkingen, waartoe zij aanleiding geeft, het gunstigste financiële resultaat, dat in de huidige en voor de naaste toekomst voorzienbare situatie redelijkerwijs bereikbaar moet worden geacht. De Regering vertrouwt, dat de totstandkoming van de overeenkomst de grondslag zal blijken te zijn, waarop tussen Nederland en Indonesië een nieuwe en positieve verstandhouding kan worden gebouwd. Zij acht goede reden aanwezig voor de verwachting, dat de nog altijd bestaande banden op velerlei gebied nauwer zullen worden aangehaald en zullen leiden tot toenemend hartelijke en vriendschappelijke relaties tussen Indonesië en het Koninkrijk. In dit perspectief zou Nederland dan gelegenheid vinden, zowel zijn vanouds bestaande speciale deskundigheid als zijn nieuwverworven technische en industriële capaciteiten ten dienste te stellen van Indonesië, dat daaruit bij zijn ontwikkeling aanzienlijke voordelen zal kunnen trekken.

In het belang van de goede wederzijdse betrekkingen moge de Regering daarom de overeenkomst bij de Staten-Generaal ter goedkeuring aanbevelen.

De redactie van ICM dook in de archieven, en moet concluderen dat er niets is terechtgekomen na 50 jaren met name aan de kant van Nederlandse regering als partij van dit verdrag. Het zijn weer mooie loze woorden. Tot op heden is die 689 miljoen – nu inmiddels opgelopen tot 2,4 miljard - niet uitbetaalt aan de Indische gemeenschap.   Dan de verkoelde relaties voornamelijk aan de kant van Nederland o.a.  nieuwverworven technische en industriële capaciteiten ten dienste te stellen aan alle landen rondom Indonesië om de economie van Nederland te stimuleren. De Regering en het Kon. Huis vele handelsmissies maken naar China, India, Taiwan, Korea, nog niet de andere genoemde landen en Indonesië als oud – kolonie bewust links laten liggen, desondanks dit verdrag, wat Nederlandse regering van alle kanten aan zijn laars lapt, zijn wel de harde feiten hoe de Nederlandse regering met verdragen omgaat.

Om het geheugen op te frissen heeft ICM onderstaand uit de archieven gehaald, waar anno 2016 dus exact na 59 jaren niets van terecht is gekomen, in 1 woord schaamteloos.

 

Zitting 1966 - 906 5 (R 583 ) Goedkeuring van de op 7 september 1966 te 's-Gravenhage ondertekende Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Indonesië inzake de tussen de beide landen nog bestaande financiële vraagstukken MEMORIE VAN TOELICHTING Nr. 3

 

  1. Inleiding

De Nederlands-Indonesische Overeenkomst van 7 september jl. staat aan het einde van een langjarige en bewogen periode, waarin een reeks incidenten en conflicten de wederzijdse betrekkingen heeft overschaduwd. Naar de bedoeling van beide partijen ruimt de overeenkomst de uit de periode overgebleven geschilpunten uit de weg. In die zin vormt zij de bewuste afsluiting van een tijdvak.

          Hoewel bedoelde geschilpunten voornamelijk een financieel karakter droegen en de overeenkomst derhalve ook slechts financiële bepalingen inhoudt, dient de bereikte overeenstemming niet als een louter financieel-zakelijke transactie te worden beschouwd. Bij een evaluatie van de overeenkomst dient het politieke effect tevens in aanmerking te worden genomen. Deze financiële regeling heeft tevens de belemmeringen weggenomen die nog in de weg stonden aan het zowel bij het Koninkrijk als bij Indonesië bestaande streven, het proces van behoedzame toenadering, dat sedert enige jaren bezig was zich te voltrekken, te voltooien. Dit vergelijk zal de basis kunnen vormen voor de door beide partijen gewenste normalisering der betrekkingen en nu het in de ter goedkeuring aangeboden overeenkomst vorm heeft gekregen, meent de Regering van het Koninkrijk te mogen verwachten, dat een voortschrijdende samenwerking op velerlei terrein niet zal uitblijven.

         De Regering is er zich anderzijds van bewust, dat in materieel opzicht ons land een zeer zwaar offer heeft gebracht en dat de met Indonesië overeengekomen financiële regeling door de belanghebbenden met gemengde gevoelens zal zijn ontvangen. Enerzijds komt op vrij korte termijn een bedrag beschikbaar, waaruit — met een zekere prioriteit — die belanghebbenden, die geacht kunnen worden door de Indonesische maatregelen het zwaarst te zijn getroffen, t.w. de natuurlijke personen, een gedeeltelijke schadeloosstelling kan worden uitgekeerd, anderzijds is het bedrag, tot betaling waarvan Indonesië zich heeft verplicht, slechts een fractie van de door de Staat en de belanghebbende natuurlijke en rechtspersonen geleden verliezen.

        In het licht van de betalingsonmacht van Indonesië en rekening houdend met het politieke en economische belang, dat op dat moment in het bereiken van overeenstemming met de Indonesische regering was gelegen, heeft de Regering gemeend, ondanks genoemde schaduwzijde, akkoord te moeten gaan met het overeengekomen bedrag. Daarbij is overwogen, dat, indien thans geen overeenstemming zou worden bereikt, er niet op mocht worden gerekend, dat dit later wel mogelijk zou zijn, laat staan, dat daarbij gunstiger voorwaarden zouden kunnen worden bedongen, zodat de belangen der claimanten met aanvaarding van het Indonesische aanbod het best gediend zouden zijn.

 

II. Voorgeschiedenis

 Een historisch overzicht van het ontstaan der problemen, die in de overeenkomst tot oplossing zijn gebracht, dient aan te vangen met de mededeling in 1956 van Indonesië, dat het zich niet langer gebonden achtte aan de ter Ronde-tafelconferentic gesloten overeenkomsten en het daarop gevolgde besluit 9 de bij de soevereiniteitsoverdracht aanvaardde schulden aan Nederland en de Nederlandsche Bank en de schulden uit hoofde van Nederlands-Indische openbare obligatieleningen, welke door de Nederlandse Staat zijn gegarandeerd, niet langer te erkennen en niet meer te zullen betalen. Voorts werd ingevolge een besluit van de centrale regering te Djakarta de leningsdienst van de autonome ressorten gestaakt.

               Politieke ontwikkelingen waren in december 1957 en latere maanden aanleiding tot een reeks maatregelen van de Indonesische overheid, waardoor aan de Nederlandse economische activiteit in Indonesië over bijna de gehele linie een einde werd gemaakt. De betaling van pensioenen en wachtgelden aan gewezen ambtenaren van Nederlandse nationaliteit werd beëindigd. Voorts werd thans ook de nakoming opgeschort van betalingsverplichtingen tegenover Nederland, waarvan de rechtsgeldigheid overigens niet buiten twijfel werd gesteld. De aanvankelijke onderbeheerstelling van alle Nederlandse bedrijven werd later gevolgd door nationalisatie krachtens een op 31 december 1958 afgekondigde daartoe strekkende wet (nr. 86/1958). Ten gevolge van de afkondiging van de Indonesische Agrarische Basiswet, in werking getreden op 24 september 1960, verloren vele Nederlandse belanghebbenden de facto de beschikking over hun grond- en huizenbezit. Door sommige particuliere belanghebbenden ondernomen pogingen om rechtsherstel of schadevergoeding te verkrijgen of om verhaal te vinden op Indonesische eigendommen elders, hadden geen resultaat.

         Bovenvermelde Indonesische maatregelen gaven aanleiding tot een reeks diplomatieke stappen, die echter' zonder effect bleven.

           Uitvoeriger bijzonderheden over de bovenomschreven ontwikkelingen zijn opgenomen in de Jaarboeken van het Ministerie van Buitenlandse Zaken over de betreffende periode.

          Toen op 17 augustus 1960 de diplomatieke betrekkingen door Indonesië werden verbroken, kwam daarmede tevens een einde aan de mogelijkheid, langs rechtstreekse diplomatieke weg te trachten de aanspraken van belanghebbenden en van de Staat geldend te maken. Gaandeweg werd duidelijk, dat niet meer op teruggave van genationaliseerde bedrijven kon worden gerekend en dat de noodzaak onder ogen moest worden gezien om de oplossing te zoeken in een schadeloosstelling. Met het oog hierop werd door de eerste ondergetekende het Bureau Schadeclaims Indonesië ingesteld, dat begin 1963 een aanvang maakte met de uitvoering van zijn taak, gegevens te verzamelen omtrent de omvang van de door Nederlandse natuurlijke en rechtspersonen geleden schade.

          Na de totstandkoming van de Overeenkomst van New York inzake West-Irian op 15 augustus 1962 werden de diplomatieke betrekkingen hersteld, hetgeen nieuwe initiatieven mogelijk maakte.

         De gelegenheid hiertoe deed zich voor bij het bezoek, dat — na een eerder contact met de Minister van Buitenlandse Zaken van Nederland in New York in september 1963 — de Minister van Buitenlandse Zaken van Indonesië van 1 tot 4 april 1964 aan Nederland bracht en waarbij onder meer werd afgesproken, dat ambtelijke delegaties van het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Indonesië de tussen de beide 3 Staten hangende financiële vraagstukken zouden bestuderen en ernaar zouden streven, tot een gezamenlijk voorstel aan de beide regeringen te komen, ten einde te geraken tot een oplossing van deze problemen.

        Bij het daarop volgende bezoek van de eerste ondergetekende aan Indonesië van 24 juli tot 2 augustus 1964 werd besloten, dat het overleg over de hangende financiële vraagstukken zou worden voortgezet in een gemengde commissie, welke zich zou bezig houden met de voorbereiding van een definitieve regeling. Wederzijds zou zo spoedig mogelijk een einde worden gemaakt aan nog bestaande discriminaties op financieel-economisch gebied, hetgeen onder meer inhield, dat de Nederlandse vorderingen niet zouden worden achtergesteld bij die van andere landen.

         Als gevolg van de besprekingen stortte Indonesië in de loop van 1965 een bedrag van f 36 min. op een geblokkeerde rekening van de Nederlandse Bank N.V. bij de Indonesische Overzeese Bank N.V. te Amsterdam als blijk van bereidheid bij te dragen tot de regeling der hangende financiële vraagstukken. Ter bevordering van de economische samenwerking werden van Nederlandse zijde voor 1965 exportkredietgaranties toegezegd voor de levering van Nederlandse kapitaalgoederen of diensten tot een waarde van ruim f 100 min.

        Ter uitvoering van de bovenvermelde afspraken voerden een Indonesische delegatie en een Nederlandse delegatie, handelende ten deze als een Gezamenlijke Commissie, te 's-Gravenhage van 9 tot 27 november 1964 besprekingen ter voorbereiding van een door de Regeringen te sluiten overeenkomst. Deze besprekingen droegen voornamelijk een oriënterend karakter. Een concreet resultaat was de afspraak, dat het wederzijdse effectenbezit zoveel mogelijk van belemmeringen zou worden vrijgemaakt. De uitvoering hiervan werd overgelaten aan de beide centrale banken.

         De besprekingen werden in de Gezamenlijke Commissie voortgezet in Indonesië van 25 augustus tot 11 september 1965. Daarbij bleek, dat het de Indonesische delegatie slechts dan mogelijk zou zijn, haar regering te adviseren om een betalingsverplichting aan Nederland te erkennen, indien deze gebaseerd zou zijn op de beginselen van rechtvaardigheid, menselijkheid en billijkheid, welke deel uitmaken van de Indonesische staatsideologie, de Pantjasila. Beide delegaties konden tot overeenstemming komen over het idee van vaststelling van een 'lump sum' ter finale afdoening van het geheel der problemen zonder dat discussie hoefde te worden gevoerd over de afzonderlijke onderwerpen, waarover verschil van opvatting bestond. De Nederlandse delegatie verklaarde zich bereid, de hoogte van deze som te berekenen, uitgaande van het totaal der gelden na de soevereiniteitsoverdracht aan Indonesië, behalve aan de soevereine Republiek Indonesië ten goede gekomen, welk bedrag werd becijferd op f 1260 min. Deze benaderingswijze, waarbij — met inachtneming van het Indonesische uitgangspunt — van Nederlandse kant rekening werd gehouden met de zeer zwakke financiële positie van Indonesië, doch geen afstand werd gedaan van gerechtvaardigde aanspraken, bleek voor beide partijen in beginsel aanvaardbaar.

         Het uitgangspunt van betaling door Indonesië van een 'lump sum' werd door beide regeringen aanvaard.

         Van 2 tot 10 juni en op 18 en 19 juli 1966 verbleef een Indonesische Missie onder leiding van de Vice-Minister van Buitenlandse Zaken, Umarjadi Njotowijono, in Nederland. De missie verklaarde een tweeledige opdracht te hebben: enerzijds dezelfde taak als waartoe de missie ook andere landen bezocht, nl. het uiteenzetten van Indonesië's zeer moeilijke financiële en economische positie, op grond waarvan Indonesië medewerking vroeg tot uitstel van betaling van zijn lopende schuldverplichtingen en tot het verkrijgen van nieuwe financiële faciliteiten, anderzijds het voortzetten van de besprekingen over de speciale tussen Nederland en Indonesië nog openstaande financiële vraagstukken. Een delegatie onder voorzitterschap van mr. N. S. Blom, buitengewoon en gevolmachtigd ambassadeur, voerde aan Nederlandse zijde de besprekingen over beide onderwerpen. Met betrekking tot het laatstgenoemde onderwerp zetten de delegaties het overleg van de Gezamenlijke Commissie voort op grondslag van de eerder bereikte voorlopige resultaten. Regeling van dit punt werd urgent geacht, daar het uitblijven daarvan onvermijdelijk het internationaal overleg over een schuldenregeling en de rehabilitatie van de Indonesische economie zou compliceren.

         Het resultaat van het overleg werd neergelegd is een aan beide regeringen aangeboden gemeenschappelijk voorstel, waarvan een ontwerpovereenkomst was gehecht Echter werd de beslissing over de grootte van de 'lump sum' en de betalingsmodaliteiten aan de regeringen voorbehouden.

       Van 5 tot 7 september 1966 werden te 's-Gravenhage door een Indonesische regeringsdelegatie onder leiding van Sultan Hamengku Buwono IX, Presidium-Minister voor Economie en Financiën, besprekingen gevoerd om tot een definitieve regeling te komen. Als resultaat daarvan kwam op 7 september 1966 de onderwerpelijke overeenkomst tot stand.

 

III. Inhoud der Overeenkomst

Bij de overeenkomst verplicht de Republiek Indonesië zich tot betaling van een bedrag van f 600 min. ter finale afdoening van het geheel der financiële aanspraken, die vallen binnen de omschrijving van artikel 1.

      De overeenkomst strekt tot afdoening van alle ingevolge politieke gebeurtenissen ontstane financiële aanspraken van de Staat der Nederlanden en van Nederlandse natuurlijke en rechtspersonen op de Republiek Indonesië en haar staatsburgers, waarbij over en weer van een specificatie daarvan wordt afgezien.

      De verdeling onder belanghebbenden van de door Indoncsië te verrichten betalingen is voorbehouden aan de Koninkrijksregering. Een daartoe strekkend wetsvoorstel is in voorbereiding. Het ligt in het voornemen daarbij de Staat en de particuliere deelgerechtigden op dezelfde voet te laten delen, met dien verstande, dat een zekere voorrang wordt toegekend aan die groepen claimanten, die geacht kunnen worden door de Indonesische maatregelen het zwaarst te zijn getroffen, t.w. de natuurlijke personen. Ter toelichting op een aantal afzonderlijke bepalingen diene het volgende:

      Artikel 1, lid 1, omschrijft de financiële aanspraken waarop de overeenkomst betrekking heeft. Hieronder vallen alle thans en in de toekomst opeisbare aanspraken van de Staat der Nederlandse natuurlijke en rechtspersonen, die berusten op verdragsverplichtingen of voortvloeien uit wettelijke of administratieve maatregelen, in Indonesië getroffen vóór 15 augustus 1962, zijnde de datum, waarop door de overeenkomst van New York een einde kwam aan het politieke geschil. Hiervan verdienen afzonderlijke vermelding de aanspraken die voortvloeien uit de reeds vermelde nationalisatiewet van 1958 en de Agrarische Basiswet van 1960; voorts vorderingen uit hoofde van openbare obligatieleningen van Indonesische autonome ressorten. De belanghebbenden bij deze aanspraken zullen, evenals de Staat, bij de hierboven genoemde, in voorbereiding zijnde, wet in aanmerking worden gebracht voor een aandeel in de ter beschikking komende gelden.

        Ten slotte zij aangetekend, dat uit artikel 1, lid 1, voortvloeit, dat aanspraken van particulieren op het voormalige Gouvernement van Nederlandsch-Tndië (Indonesië) niet meer tegenover de Republiek Indonesië kunnen worden geldend gemaakt.

 

Artikel 1, lid 3.

Ingevolge artikel XXII, lid 3, van de Overeenkomst van New York werd een gemengde NederlandsIndonesische Commissie ingesteld ten einde te bestuderen welke concessie- en eigendomsrechten van Nederlanders in West-Irian konden worden gehandhaafd.

 

        Deze commissie stelde vast, dat genoemde rechten niet onverenigbaar waren met de belangen van de bevolking van dit gebiedsdeel en derhalve dienden te worden gehandhaafd, doch zij constateerde tevens, dat de uitoefening daarvan door Nederlanders in de gegeven omstandigheden in feite onmogelijk was. Zij adviseerde beide regeringen het zoeken van een regeling 4 voor de daardoor ontstane schade op te dragen aan de gezamenlijke commissie voor de hangende financiële prohlemen. Conform het voorstel van laatstgenoemde commissie is besloten dit probleem tot afdoening te brengen in het kader van de onderwerpelijke overeenkomst. Het bedrag, dat hiermede is gemoeid, kon nog niet nauwkeurig worden vastgesteld, doch zal naar schatting f 10 min. niet te boven gaan. Het ligt in het voornemen de belanghebbenden een uitkering te geven uit de ter beschikking komende gelden op dezelfde voet als aan degenen, die uit anderen hoofde deelgerechtigd zijn.

      

         Artikel 2 dient om te voorkomen,

 dat een der partijen aanspraken als erkend zal aanmerken, die voor de andere partij onaanvaardbaar zijn, of omgekeerd, er zich op zal beroepen bepaalde aanspraken niet erkend te hebben, waarvan de betwisting voor de andere partij onaanvaardbaar is.

 

       Artikelen 3 en 4.

Als boven vermeld, kan het bedrag ad f 600 min. niet worden geacht de adequate vergoeding te zijn voor de materiële verliezen van de Staat en andere belanghebbenden. Betwijfeld kan worden, dat het uitgangspunt, dat de Nederlandse vorderingen niet zouden worden achtergesteld bij die van andere landen, volledig is gehandhaafd. Aanvankelijk werd aan Indonesië opgegeven, dat deze vorderingen totaal circa f 4 400 min. bedroegen. De berekening met inachtneming van de tijdens de besprekingen in Djakarta in augustusseptember 1965 overeengekomen benaderingswijze leverde een uitkomst op van f 1 260 min., derhalve een reduktie tot circa een vierde. Met het oog op de acute Indonesische betalingsmoeilijkheden, die inmiddels aan de dag waren getreden, heeft de Regering vervolgens, vóór de aanvang van de besprekingen in september jl. met de Indonesische regeringsdelegatie, in contacten met Indonesië te kennen gegeven, dat Nederland enige verdere reduktie van dit bedrag niet bij voorbaat zou afwijzen. Daarbij stond de Regering echter geen halvering voor ogen en evenmin een zo lange afbetalingstermijn als thans overeengekomen. De reeds vermelde overwegingen hebben de Regering uiteindelijk doen besluiten, over deze bezwaren heen te stappen. Vermeld zij voorts, dat afzonderlijk is overeengekomen, dat het in het tweede lid van artikel 3 genoemde bedrag van f 36 min. ter beschikking zal worden gesteld in twee gelijke termijnen waarvan de eerste op 31 december 1966 en de tweede op 31 december 1967.

 

        Artikel 5, lid 1, bewerkt, dat, vooruitlopend op de volledige nakoming, reeds met ingang van de datum van inwerkingtreding van de overeenkomst en zolang deze wordt nageleefd de partijen en derzelver staatsburgers zijn gevrijwaard tegen iedere gerechtelijke actie ter verzekering van de nakoming van verplichtingen, waarvan de afdoening is geregeld bij de overeenkomst.

 

IV. Conclusie

 

De voorliggende overeenkomst belichaamt, ondanks de bedenkingen, waartoe zij aanleiding geeft, het gunstigste financiële resultaat, dat in de huidige en voor de naaste toekomst voorzienbare situatie redelijkerwijs bereikbaar moet worden geacht. De Regering vertrouwt, dat de totstandkoming van de overeenkomst de grondslag zal blijken te zijn, waarop tussen Nederland en Indonesië een nieuwe en positieve verstandhouding kan worden gebouwd. Zij acht goede reden aanwezig voor de verwachting, dat de nog altijd bestaande banden op velerlei gebied nauwer zullen worden aangehaald en zullen leiden tot toenemend hartelijke en vriendschappelijke relaties tussen Indonesië en het Koninkrijk. In dit perspectief zou Nederland dan gelegenheid vinden, zowel zijn vanouds bestaande speciale deskundigheid als zijn nieuwverworven technische en industriële capaciteiten ten dienste te stellen van Indonesië, dat daaruit bij zijn ontwikkeling aanzienlijke voordelen zal kunnen trekken.

 

In het belang van de goede wederzijdse betrekkingen moge de Regering daarom de overeenkomst bij de Staten-Generaal ter goedkeuring aanbevelen.

 

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. LUNS. De Minister van Financiën, J. ZIILSTRA.

 

 

 ICM  15.3.19

 

Lees verder…

'Moord op Indische Nederlanders is genocide'

'Moord op Indische Nederlanders is genocide' 

De moord op duizenden (Indische) Nederlanders in de Bersiaptijd is door Nederland altijd gelaten geaccepteerd, ''terwijl het zich het best laat omschrijven als volkerenmoord''.

Dat zegt de Amerikaanse historicus William H. Frederick in een interview maandag in Trouw. Hij spreekt daarin van ''post-koloniaal geheugenverlies'' van de Nederlandse autoriteiten.

De 72-jarige historicus heeft volgens de krant zijn hele wetenschappelijk loopbaan gewijd aan de geschiedenis van Indonesië. Na de capitulatie van Japan vermoordden Indonesische strijders duizenden Nederlanders die net uit Japanse interneringskampen waren bevrijd.

Ze wilden koste wat kost voorkomen dat het koloniale gezag zou worden hersteld, aldus Frederick. Een artikel over zijn onderzoek staat in het Britse wetenschappelijke blad Journal of Genocide Research.

''De Bersiapperiode is zonder twijfel een zwarte bladzijde in de geschiedenis van Indonesië én die van Nederland'', aldus Frederick die zegt geen land te kennen dat de moord op zoveel medeburgers zo gelaten heeft geaccepteerd en vervolgens is vergeten.


Zeer mager

''Ik bespeur nog steeds de tendens bij zowel niet-Indonesiërs als Indonesiërs om die revolutie als min of meer onschuldig en, althans op wereldschaal, als niet zo gewelddadig te beschouwen.''

Hij noemt het ''zeer mager'' dat minister Frans Timmermans (Buitenlandse Zaken) vindt dat instituten die onderzoek naar de dekolonisatie van Nederlands-Indië willen doen, dat maar uit eigen budget moeten betalen. ''De echte reden ligt volgens mij eerder op diplomatiek terrein'', zegt hij in Trouw.

''Ik begrijp dat de Indonesische regering geen zin in een onderzoek heeft, omdat ze niet trots zullen zijn op de Bersiap. Nederlandse diplomaten in Jakarta worden nerveus van een onderzoek, omdat dit hun leven gecompliceerder kan maken. Terwijl zo'n onderzoek natuurlijk hoogstnoodzakelijk is.''

Lees verder…

'Zo mooi was het niet in Indië'

Zijn wij in ons hart nog dezelfde mensen als de mannen die in witte pakken rondliepen over de plantages? Het is een vraag die knaagt aan cultural professor Thom Hoffman. Samen met Delftse studenten gaat hij de geschiedenis van Nederlands-Indië bestuderen aan de hand van de vroege fotografie.

Foto's: Sam Rentmeester
Foto's: Sam Rentmeester, 
  

Wuivende palmbomen, een kabbelend riviertje en bedienden die drankjes serveren aan blanke mannen in witte kostuums en vrouwen in prachtige jurken. Ergens op de foto, die Thom Hoffman uit een familiealbum tevoorschijn heeft gehaald, staan zijn opa en oma. We zien de upper class op de sociëteit in het Nederlands-Indië van de jaren twintig. "The Great Gatsby. Daar doet het aan denken", zegt Hoffman. "Maar daar moet je doorheen kijken. Zo mooi was het niet."

We hebben afgesproken in Hoffmans atelier, een etage aan een Amsterdamse gracht. Hier bereidt de acteur, fotograaf en documentairemaker zijn gasthoogleraarschap voor. In zeven bijeenkomsten wil hij met vijfentwintig studenten de geschiedenis van Nederlands-Indië onderzoeken aan de hand van de vroege fotografie. Het werk moet uitmonden in een nationaal historisch fotoarchief over Nederlands-Indië.

Midden in de kamer staat een grote houten kast – 'mijn schatkist' – met daarin een eerste druk van Max Havelaar. "Een van mijn dierbaarste bezittingen." En tal van historische boeken en fotoalbums van zijn familie en van koloniale ondernemingen. Hoffmans opa werkte in de kolonie als ingenieur voor een petroleumbedrijf. We zien rubberbomen keurig in het gelid, blanke mannen in witte kostuums die in rijtuigjes naar de sociëteit gaan, vrolijk spelende Hollandse kinderen, maar ook de verschrikkingen van de Atjeh-oorlog. Nederlands-Indië was een wereld vol tegenstellingen, een wereld die Hoffman fascineert.

Dat mooie beeld van de high society klopt volgens u niet. Hoezo?
"De hitte was verschrikkelijk. Er was malaria. Maar men wilde voor het vaderland een idyllisch beeld schetsen. Mensen stuurden albums naar Nederland waarin te zien is hoe papa naar de sociëteit ging, waarin je roomblanke kindjes vrolijk op klompen ziet spelen en gedrild personeel op prachtig onderhouden landerijen. Je mocht in de kolonie niet mislukken. Al die foto's zijn bewuste mededelingen aan het moederland. Maar het was natuurlijk helemaal geen puntgaaf gekostumeerd Engels BBC-drama. Mensen werkten keihard en werden vaak niet ouder dan veertig. De Indische samenleving was bovendien zeer scherp raciaal verdeeld."

Wilt u de geschiedenis van Nederlands-Indië herschrijven?
"Ik wil het beeld completeren. Dat beeld begint steeds meer de romantische geparfumeerde kant op te gaan: het was daar gezellig en mooi, we reden rond in rijtuigjes en we hadden een goede band met iedereen in de maatschappij."

Maar iedereen kent toch Max Havelaar en de politionele acties?
We weten dat het niet altijd even koosjer was wat daar gebeurde.
"Niet helemaal koosjer? Volgens mij kun je dat gerust stellen, het moest een blanke Nederlandse maatschappij blijven.

Er bestaan natuurlijk al veel academische studies over Nederlands-Indië. Maar die beslaan deelgebieden en -perioden. Ik wil samen met de studenten een allesomvattend werk maken; een nationaal historisch fotoarchief over Nederlands-Indië waaraan mensen foto's kunnen toevoegen. De website is bedoeld voor eenieder die interesse heeft in de geschiedenis van Nederlands-Indië. Ik wil hen een gereedschap in handen geven om de geschiedenis te bestuderen en samen te schrijven, a la Wikipedia."

Het thema van uw gasthoogleraarschap is Kromo-Blanda. Wat betekent dat?
"Kromo-Blanda betekent zwart-wit, en overdrachtelijk: Indonesisch-Nederlands. Dit begrip is begin twintigste eeuw geïntroduceerd door activist en multimiljonair Hendrik Tillema. Hij was een arme boerenzoon uit Friesland die als avonturier naar Nederlands-Indië is gegaan en daar gigantisch heeft verdiend aan de verkoop van gedestilleerd water. Doordat hij van eenvoudige komaf was, had hij oog voor de lokale bevolking in de Javaanse stad Semarang, ook wel 'het rooie nest' genoemd. Hij maakte zich hard voor de aanleg van riool- en waterleidingen voor de inlanders. Dat deed hij met boeken aan de Tweede Kamer die Kromo-Blanda heetten. Het zijn boeken met 'tegenbeelden'. Op de ene pagina zie je hoe Europeanen leefden - hoe ze kookten, waar ze sliepen - en op de volgende pagina zijn de leefomstandigheden van de inheemse bevolking afgebeeld. Je ziet kinderen die zich wassen in een riviertje waarin ze ook poepen. Het vertelprincipe Kromo-Blanda is een schitterend aanknopingspunt voor mij aangezien de TU mij vroeg of ik iets wilde doen met het thema perspectieven."

Komt uw interesse voort uit de geschiedenis van uw grootouders?
"Ja. Maar ook door die van mijn vrouw en schoonmoeder, die Indonesisch zijn. Je wordt erin gezogen. Je ontdekt steeds meer dingen. Vooral de geschiedenis van mijn oma had een aanzuigende werking op mij. Veel meer dan die van mijn opa. Mijn opa was, zo te zien, een typische Nederlander in wit pak. Uit niets blijkt dat hij oog had voor de inheemse bevolking. Ze zagen er mooi uit in hun smetteloze kostuums, maar het waren geen dichters natuurlijk, die Nederlanders. Enkele uitzonderingen daargelaten, zoals Eduard Douwes Dekker (Multatuli), Couperus, Du Perron en Madelon Székely-Lulofs. Auteur W.F. Hermans zei eens: 'Over het beschavingsniveau der Nederlanders in Indië hoeft men zich geen illusies te maken.' Diverse bronnen bevestigen dat beeld. Het waren ondernemers en soldaten, carrièremakers en jeneverdrinkers. Ze vloekten en hadden het over de aanhoudende regen en snel rijk worden. Net als in de Nederlandse polder."

Waarin was uw oma anders?
"Mijn oma was een halfbloed. Zij had roots in de Sumatraanse bevolking. Zij kwam in een soort middengroep terecht, tussen de Indonesische, inheemse, en de blanke laag in. Dat heeft van haar een sociaal capabele vrouw gemaakt. Dat zie ik terug in de foto's die ze maakte. Als ik die analyseer, dan zie ik een vrouw die op de markt donkere vrouwen fotografeert maar die ook ontzag koestert voor de Gouverneur-Generaal. Er bestond zelfs een term voor. Een geaccepteerde inlander was officieus 'gelijkgesteld'."

Maar eigenlijk weet u niet veel over uw grootouders.
"Ze stierven toen ik jong was. En mijn vader vertelde maar weinig. Hij was ook nog maar een kind toen de familie naar Nederland vertrok vanwege de economische crisis van 1929. Maar ik ken de wereld van de vele literatuur die ik heb verzameld en van de albums die naar Nederland werden gestuurd. Misschien werd ik extra tot die foto's aangetrokken omdat ze zo mysterieus waren. En als je dan ook nog eens door De Stille Kracht van Couperus bent aangeraakt… Couperus heeft al die feesten met mooie kostuums op de sociëteiten prachtig beschreven. Dat is echt de wereld van mijn grootmoeder geweest. Maar eigenlijk wil ik het niet teveel hebben over mijn familie."

Waarom niet?
"Boeken en publicaties over Nederlands-Indië zijn doordrenkt met familiegeschiedenis. Ze beginnen allemaal met 'Ik had een heel lieve baboe' of 'Toen wij vertrokken stond het personeel met tranen op de kade', enzovoorts. Dat vind je bij Hella Haasse en bij Adriaan van Dis. Bijna alle literatuur begint ermee. Als je met weemoed terugkijkt naar je jeugd, op zoek naar de verloren tijd - tempo doeloe, dan is het heel moeilijk om objectief naar geschiedenis te kijken. Ik hoop een neutraal beeld te kunnen samenstellen van Nederlands-Indië, juist door afstand te nemen en te kijken vanuit verschillende, liefst zo tegenstrijdig mogelijke perspectieven."

Mensen kennen u vooral van films als Zwartboek of als Dokter Tinus in de gelijknamige tv-serie. Is dit werk aan Nederlands-Indië een welkome afwisseling op het acteren?
"In films moet je altijd doen wat andere mensen zeggen. Ik vind het erg fijn om ook mijn eigen dingen te maken."

U besteedt in uw masterclasses veel aandacht aan de fotografie uit de jaren '70, '80 en '90 van de negentiende eeuw. Waarom die periode?
"Toen is een interessante vorm van fotografie ontstaan. Fotografen ontdekten dat ze konden liegen. De keuze van wat je vastlegt, en hoe, draagt uit wat je standpunt is. Het was eerst een relatief nieuw medium in handen van adellijke kunstenaars en chemici, maar werd op den duur onderdeel van de massacommunicatie en daarmee van de politiek."

Tijdens enkele masterclasses gaan jullie oude foto's reconstrueren. Hoe gaan jullie dat doen?
"Het gasthoogleraarschap is serieus, maar bestaat op momenten ook uit gein trappen. We gaan werken met oude camera's, met glasplaatnegatieven en met chemie uit de begintijd. Na het eerste begin van de fotografie in 1840 maakte men foto's met het lichtgevoelige eiwit albumine. Ik heb hier een 140 jaar oud portret van een lokale vorst, een hoge pief van een bepaald district, gemaakt met albumine. Ik vind het een wonderschone foto. Het verloop van de scherpte is ongelofelijk prachtig."

Willen jullie die foto namaken?
"Er staat een portret van de rector magnificus gepland. Hij heeft zich al bereid verklaard om aan deze ludieke actie mee te doen. Of hij ook in negentiende-eeuwse kleding op de foto gaat? We zullen zien. Maar we maken ook een vroeg-fotografisch beeld van het gebouw in Delft waar

Indische ambtenaren werden opgeleid. Dit is een speelse introductie tot belangrijker werk. Als je zelf met oude technieken foto's hebt gemaakt, dan geeft dat meer gevoel over fotografie. Het is een godswonder dat die oude foto's - vanuit het niets - opeens gemaakt zijn. Bewust fotograferen zet je aan het denken over wat je met fotografie zou moeten doen, en hoe dat afhangt van je wereldbeeld."

In een persbericht zei u 'Het bestuderen van de geschiedenis van Nederlands-Indië levert een raam op het Nederlandse denken in haar relatie tot de wereld toen en nu.' Wat bedoelt u daarmee?
"Dit is de kernvraag van het hele onderzoek: Zijn wij deep down in ons hart nog dezelfde mensen als de mannen die daar in die witte pakken rondliepen over de plantages?"

En het antwoord?
"Het is een vraag die iedereen voor zichzelf mag beantwoorden."

CV

/uploads/delta.tudelft.nl/delta_paragraphs/28068/image/ThomHoffman_8075.jpg

Thom Hoffman (1957) is acteur, fotograaf en documentairemaker. Hij heeft sinds 1981 in ruim tachtig speelfilms en televisieseries gespeeld. Hij is onder meer bekend van Dokter Tinus en Freddy, leven in de brouwerij, waarin hij de titelrollen speelt. Afwisselend werkt Hoffman als fotograaf en documentairemaker. Zijn werk gaat geregeld over Indonesië en Nederlands-Indië. In 2002 fotografeerde hij het dagelijkse leven van de allerarmsten ter wereld, op de vuilnisbelt van Jakarta, 'Bantar Gebang'. In het theater speelde Hoffman de titelrol in Max Havelaar (2004). In 2009 was hij gasthoogleraar aan de Universiteit van Tilburg, met als onderwerp Multatuli en Nederlands-Indië. Met 25 studenten deed hij literatuuronderzoek naar deze periode uit de Nederlandse geschiedenis.

ICM 18.3.19

Lees verder…

Je kunt beter geen homo zijn in Indonesië

10897317883?profile=originalJe kunt beter geen homo zijn in Indonesië

Reeds eerder maakten we in NICC Magazine melding van een groeiende intolerantie in Indonesië ten aanzien van bepaalde bevolkingsgroepen. Zo’n zeventig jaar geleden waren het de Nederlanders en de Chinezen die na de Tweede Wereldoorlog tijdens de Bersiap op gruwelijke wijze vervolgd en vermoord werden. In het midden van de zestiger jaren kwam er een communistenvervolging op gang die in de geschiedenis zijn weerga niet kent en waar naar alle waarschijnlijkheid tussen de één en anderhalf miljoen mensen het slachtoffer van werden. Enkele jaren geleden kwamen er veel-vuldig meldingen van Christenen, die door de voor het merendeel Islamitische bevolking van Indonesië het leven en het beleven van hun fundamentele grondrecht      op      hun      eigen

godsdienst bijna onmogelijk gemaakt worden. Kerken werden in brand gestoken en kerkgangers gesard, vernederd en zelfs in elkaar geslagen. Nu keren radicale Islamieten zich met veel agressie tegen alles wat naar hun ideeën niet strookt met de “wil van Allah”.

 

Indonesië. Een land dat lange tijd geroemd werd om zijn tolerantie en vriendelijkheid blijkt zich steeds meer te scharen in de gelederen van de rest van de islamitische landen. Orthodox, streng, intolerant en onvermurw-baar, waar het minderheden aangaat. Alles wat niet in hun wereldbeeld past wordt vervolgd of moet uitgeroeid worden. Triest dat een godsdienst een compleet land en volk zo ongenuanceerd   de wil kan opleggen. Bizar dat een land en volk dit zover laat komen.

 

Twee militante islamitische groepen, het Front Jihad Islam (FJI) en het Front Umat Islam (FUI) hebben de oorlog verklaard aan alle LGBT’s (Lesbian, Gay, Bisexual en Transgender). In de steden hangen spandoeken dat LGBT een ziekte is, die moet worden uitgeroeid. Homo’s moeten uit het alledaagse beeld verdwijnen, laten de aanhangers weten, luidkeels “Allahu Akbar” schreeuwend. De homohaat is momenteel in Indonesië ongekend hoog en groeit nog met de dag. Islamitische knokploegen gaan de straat op, voeren groene en zwarte vlaggen met Arabische tekens erop, zwaaien met bamboestokken, knuppels en kettingen. Op motoren en te voet trekken ze dreigend door de wijken van de steden. In steden waar universiteiten zijn en waar studenten  er  dus  wat  vrijer  met

 

hun geaardheid gewend zijn om te gaan, wordt met angst gereageerd op deze dreiging.

Een echte aanleiding voor deze golf van homofobie is er eigenlijk niet. Vroeger werden bijeen-komsten, festivals en party’s van homo’s en lesbiennes wel eens tot sluiting gedwongen, maar dat gebeurde sporadisch en vrijwel altijd  in  opdracht  van  de overheid. Nu is er bijna van het ene op het andere moment      een geradicaliseerde nationale beweging op gang gekomen vanuit de islamitische bevolking zelf. Een beweging die wordt gedragen door elementen uit de regering en de lokale overheden, die een sfeer aan het creëren zijn waarin LGBT’s worden gecriminali-seerd. En niemand weet waar die homohaat plotseling vandaan is gekomen. De commissie die toeziet op de omroepen en met name de televisie, heeft “elke vorm van vrouwelijk gedrag door mannen” verboden. Direct werden tientallen acteurs, regisseurs, presentatoren en vele andere celebraties van de buis gehaald en velen kregen op staande voet ontslag. Enkelen hebben hun baan kunnen redden door “een vriendin aan te schaffen”.

 

 

Alles wordt aangegrepen om de haatgolf te voeden. Zo kwam een recentelijke moordzaak waarbij een lesbische relatie een rol speelde, goed van pas. Evenals de arrestatie van een homoseksuele zanger, die werd beschuldigd van een relatie met een minderjarige

jongen. Voor homo’s en voor lesbiennes geldt voortaan vooral “niet op te vallen”, je geaardheid verbergen, hetgeen niet voor iedereen even gemakkelijk is.

 

Op deze pagina enkele apps die  nu in Indonesië verboden zijn

 

Voor “commandant” Muhammad Fuad van de FUI-militie waar-schuwt voor de “homoseksuele tijdbom” die tikt in Indonesië. “Ze brengen onze kinderen in de war en we zullen niet toestaan dat normale mensen onder hun invloed komen”. Hij voegt er aan toe dat homo’s volgens de wetten van de islam verbrand moeten worden of in het diepste ravijn gegooid.

 

En er is niemand die hen tegenspreekt of tot de orde roept. Ook de regering en president Jokowi zwijgen. Slechts enkele van de ministers laten van zich horen, zij het dan in instemmende uitlatingen. De minister van Research, Technologie en Hoger Onderwijs, Muhammad Nasier, stak ook nog een lont in het kruitvat door te zeggen van wat hem betreft LGBT’s niet thuis-horen op universiteiten. En de minister van Defensie, Ryamizard Ryacudu noemde LGBT’s een sluipend kwaad dat “erger is dan een kernoorlog”.

 

Dat deze uitspraken onmiddellijk leidden tot excessen, mag duidelijk zijn. Sinta Ratri leidt sinds 2008 een “pesantren”,     een islamitisch schooltje voor transseksuelen. Het schooltje ligt diep verscholen in de steegjes van een van de oudste delen van Yogyakarta. Zij heeft de pech dat het schooltje internationaal als voorbeeld wordt aangehaald in de werving van goede doelen in de Westerse wereld. Zo kwam het ook ter ore van militanten van de FJI, die onmiddellijk kwamen opdraven, ten gevolge waarvan Sinta haar schooltje kon sluiten en haar 43 leerlingen naar huis kon sturen.

 

Zelfs uit medische kringen komen nu de verklaringen dat homo-seksuele geaardheid een psychiatrische aan doening is, die grotendeels wordt veroorzaakt en aangepraat door externe factoren. De vereniging van Psychiaters, PDSKJI, heeft verklaard dat “bij dergelijke seksuele neigingen voorkomen moet worden dat het als normaal wordt geaccepteert”. Door middel van “constante interventie” zouden de “zieken” weer kunnen “genezen en weer in     de normale samenleving kunnen functioneren”.

 

 

Nu wordt zelfs geëist dat bedrijven die websites bouwen waarin via berichtenapps de “gay emoji” wordt gebruikt bij de applicaties, deze dienen te verwijderen. Ook in de sociale media moeten deze apps in de ban gedaan worden. Gebeurt dit niet, dan zal het bedrijf  uit  Indonesië  verbannen

 

worden. In facebook, twitter, whatsapp en tal van andere communicatiemiddelen moet de zogenaamde “regenboog-app” verwijderd worden, evenals het symbool van twee poppetjes die elkaars hand vasthouden. Al deze apps worden veel gebruikt in de homowereld in Indonesië.

Van regeringswege wil men echter nog niet zover gaan om de homoseksualiteit te verbieden. Verwacht wordt echter dat dit toch onder druk van islamitische organisaties niet zo lang meer zal duren.

 

De laatste maatregel is een totale blokkade van het sociale platform Tumblr. Volgens kwade stemmen zou deze naast pornografisch materiaal ook veel informatie bieden van en voor LGBT’s. Zodra Tumblr besluit om porno en dergelijke info te bannen van hun sites, kan overwogen worden hen weer tot het web toe te laten, belooft de regering.  

 

De huidige situatie staat in schril contrast met hoe er nog geen twee jaar geleden met LGBT’s werd omgegaan, zegt NOS-correspondent Michel Maas. “Toen zaten in alle grote televisieshows en soapseries. Niemand stoorde zich eraan. Nu zijn die mensen allemaal van het scherm geweerd, “omdat ze een bedreiging vormen voor de normen en waarden in  het land”.

De discussies zorgen voor een verdeelde overheid, waarbij de ene helft militant is en de andere helft het er weliswaar niet mee eens is, maar hier toch niet voor uit durft te komen. De eersten steunen een groep islamgeleerden die van mening zijn dat LGBT’s strafrechtelijk vervolgd dienen te worden en de tweede groep is van mening dat ook LGBT’s mensen-rechten hebben, alhoewel ook zij vinden dat het een behandeling gevonden moet worden om hen van deze “ziekte” af te helpen.  Voorlichtingsbijeenkomsten voor bijvoorbeeld HIV en Aids worden vaak verstoord door knokploegen. “Ze gaan gewoon voor de deur staan en jagen iedereen weg die binnen wil komen”. Er komt een stemming, die het land rijp maakt voor regelrechte aanvallen op allerhande minderheden.

 

 

 ICM 19.3.16

Lees verder…

10897308292?profile=originalDe dekolonisatie van Nederlands-Indië        Door: Gert Oostindie

Tijdens de dekolonisatieoorlog met Indonesië trad Nederland soms uiterst gewelddadig op. Nog steeds is niet duidelijk of sprake was van excessen of van routineus geweld. Toch wordt een uitgebreid onderzoek nog altijd tegen-gehouden.

In juli 1949, in de nadagen van de dekolonisatieoorlog in Indonesië, liep een Nederlandse patrouille onder leiding van marinier Leen Teeken in een hinderlaag bij het Oost-Javaanse dorp Prambon Wetan. Vier militairen, onder wie Teeken zelf, en een Chinese spion werden gedood. Zes anderen werden gevangengenomen.

Nederland dacht dat die ook dood waren, maar twee maanden later doken zij weer op en werden ze geruild met Indonesische vrijheidsstrijders.

Het verhaal van de patrouille-Teeken was in Nederland al langer bekend. Onlangs berichtte NRC Handelsblad op basis van onderzoek van de Nederlandse fotografe Marjolein van Pagee echter dat dit onvolledig was. Daags nadat de patrouille in de hinderlaag was gelopen overvielen Nederlandse mariniers het dorp. Door hun vergeldingsactie werden zo’n zestig Javaanse burgers gedood en vijftig huizen in brand gestoken. Dat is althans wat Van Pagee opmaakte uit een bewaard gebleven schrift van de dorps-schrijver.

Is ook dat tweede verhaal, de vergeldingsactie, waar? Dat is op basis van een enkel krantenartikel uiteraard niet vast te stellen. Ondenkbaar is het echter beslist niet. Naarmate er meer onderzoek wordt gedaan naar het optreden van het Nederlandse leger tijdens deze vuile dekolonisatieoorlog duiken er meer gevallen op, die wij nu kwalificeren als oorlogs-misdaden. En zeer vaak ging het, zo blijkt uit onderzoek, inderdaad om represailles voor gesneuvelde makkers.
In dat stramien passen de vergeldingsacties voor de patrouille-Teeken naadloos. Al in 1992 suggereerde veteraan Wim Hornman dat hier keihard was opgetreden: ‘Ze walsten door de dorpen en de dessa’s heen. Ze verhoorden gevangenen. Ze verdroegen geen tegenstand.’
Maar daarmee is de bredere vraag, of het Nederlandse leger zich schuldig maakte aan systematische ‘contraterreur’, uiteraard nog niet beantwoord.
 

‘Ze walsten door de dorpen en   de dessa’s heen, verhoorden gevangenen en verdroegen geen tegenstand’. De dekolonisatie-oorlog in Indonesië was de grootste militaire operatie uit onze geschiedenis. Er waren 100.000 dienstplichtigen, 50.000 oorlogs-vrijwilligers, enkele duizenden beroepsmilitairen, plus zo’n 70.000 mannen van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL) bij betrokken. In het totaal dienden er dus ruim 220.000 manschappen onder Nederlandse vlag. De missie die de militairen werd opgedragen was dan wel koloniaal, maar klinkt vanuit hedendaags perspectief ook weer verrassend bekend: het herstellen van rust en veiligheid, en het creëren van de voorwaarden voor wederopbouw na een desastreuze buitenlandse bezetting.


10897317682?profile=originalDe werkelijkheid was echter veel gecompliceerder. Op 17 augustus 1945 proclameerden Soekarno en Mohammad Hatta onafhankelijke Republiek Indonesië. Dat was twee dagen na de Japanse capitulatie. Nederland hoopte na de capitulatie het koloniale gezag zo snel mogelijk te herstellen, hoewel er wel ruimte was voor een zeer geleidelijke dekolonisatie onder Haagse regie. Maar de republikeinen daarentegen wilden niets minder dan Merdeka, volledige onafhankelijkheid en vrijheid.

In de volgende vier jaren werd veel onderhandeld, maar nog meer gestreden. Indonesisch geweld in de zogenoemde bersiap, tussen september 1945 en begin 1946, leidde tot vele duizenden doden onder etnische minder-heden (Europeanen, Indo’s en Chinezen). Daarnaast, en lang-duriger, was er een bloedige strijd tussen rivaliserende Indonesische groepen onderling. Tegelijk werd er een onversneden dekolonisatie-oorlog gevoerd tussen de Nederlandse krijgsmacht en het republikeinse leger.

Nederland zag in dat er onderhandeld moest worden. Dit was mede noodzakelijk omdat de internationale publieke opinie steeds kritischer werd over het Nederlandse beleid. Tot tweemaal toe leek een onderhandelde vrede binnen handbereik, maar door toedoen van haviken aan beide zijden werden deze kansen gemist.
Het treurige alternatief was voortzetting en uitbreiding van de oorlog. Dat bleef niet beperkt tot de twee Nederlandse ‘politionele acties’, zo genoemd in de vergeefse hoop het buitenland ervan te overtuigen dat het niet ging om een onafhankelijkheids-strijd van een kolonie tegen een koloniale mogendheid, maar slechts om het bestrijden van binnenlandse verstoringen van de openbare orde.

 

Deze acties in 1947 en 1948-1949 wezen uit dat het Nederlandse leger een conventionele oorlog althans op korte termijn kon winnen; vrijwel heel Java en grote delen van Sumatra werden min of meer onder controle gebracht. De acties zetten Nederland in de internationale opinie echter in de beklaagdenbank.

Nederlandse militairen in Indië

 

Bovendien werd steeds duidelijker dat de militaire tak van de republikeinen, de Tentara Nasional Indonesia (TNI), en ook allerlei andere strijdgroepen een veel grotere bedreiging vormden doordat zij kozen voor een guerrillaoorlog. Die tactiek lokte Nederlandse contraguerrilla uit, die waarschijnlijk veel meer slachtoffers eiste dan de oorlogvoering gedurende de kortstondige politionele acties, maar ook steeds minder perspectief op een definitieve overwinning bood.

Intussen was de daadwerkelijke militaire controle van Nederland, ondanks de schijnbare successen van de politionele acties, zeer beperkt. De grote legermacht was nog altijd veel te klein voor het enorme oppervlak waar de koloniale orde moest worden gehandhaafd, en bovendien lukte het niet het vooroorlogse civiele apparaat weer op orde te krijgen.
 
Uiteindelijk werd de dekolonisatie-oorlog toch tot een einde gebracht aan de onderhandelingstafel.     Op 7 mei 1949 tekenden de onderhandelaars Mohamed Roem en Jan Herman van Roijen een akkoord dat wél de basis zou vormen voor de soevereiniteits-overdracht, op 27 december 1949. Een wapenstilstand werd al op 3 augustus van kracht, slechts een dag of tien na het drama in Prambon Wetan, vandaar de latere uitruil van krijgsgevangenen. Ditmaal zwegen de wapens. De repatriëring van de Nederlandse troepen ging van start, al kwamen de laatste militairen pas begin 1951 terug – eerder was niet mogelijk, omdat de scheeps-capaciteit nogal tekortschoot.

Het aantal in de periode 1945-1950 in Indonesië omgekomen militairen in Nederlandse dienst bedroeg 4751, exclusief doden bij hulpkorpsen, Rode Kruis en politiemensen; het Nationaal Indië-monument in Roermond houdt een cijfer aan van 6226. Beide cijfers liggen zeer waarschijnlijk lager dan het aantal Europese slachtoffers van de Bersiap-periode, en zeker van het aantal doden aan Indonesische zijde, dat gewoonlijk rond de 100.000 wordt geschat – een wilde gok, waarbij bovendien moet worden aangetekend dat een aanzienlijk deel van hen niet stierf door Nederlands geweld, maar in de onderlinge strijd van de diverse Indonesische strijdende partijen.
 

Verkeerde kant van de geschiedenis

 

In 2005 gaf Nederland toe dat het ‘aan de verkeerde kant van de geschiedenis’ had gestaan. Het zou tot 2005 duren voordat de Nederlandse regering uitsprak dat ons land, achteraf bezien, in deze oorlog ‘aan de verkeerde kant van de geschiedenis’ had gestaan. ‘We’ hadden indertijd niet begrepen dat de tijden voorgoed veranderd waren, dat onze rol in Indonesië was uitgespeeld. Het hoge woord was eruit, bij monde van minister van Buitenlandse Zaken Ben Bot, zelf een ‘Indische jongen’ en daarom beter in staat geacht deze pijnlijke boodschap te delen met veteranen en repatrianten uit het verloren Indië.

 
De missie waarmee de Nederlandse militairen op pad waren gestuurd, werd omschreven als een vredesmissie, als opbouwwerk. Dat daar oorlogs-handelingen aan vast konden zitten, zal duidelijk zijn geweest. Maar de duur, omvang en intensiteit van wat uiteindelijk een dekolonisatieoorlog werd, waren van geheel andere orde dan verwacht. Aan Nederlandse zijde schatten alle partijen – politiek, militair, publieke opinie – dit aanvankelijk veel te optimistisch in. En toen ze hun vergissing eindelijk inzagen, bleek een exit strategy niet zomaar voorhanden. Bovendien bleek de oorlog steeds vuiler te worden, mede omdat de tegenpartij noodgedwongen voor een guerrilla koos.


Al tijdens de oorlog zelf doken berichten op in de Nederlandse pers over ‘moffengedrag’ tegen Indonesiërs. Die werden echter overstemd door zorgvuldig geregistreerd positief nieuws over ‘onze jongens in Indië’. Na de soevereiniteitsoverdracht werd het stil. Het duurde zo’n twintig jaar, tot 1969, voor het publieke stilzwijgen werd doorbroken. Veteraan Joop Hueting zocht al langere tijd het nieuws met verklaringen over de oorlogs-misdaden, begaan door de Nederlandse militairen. Het duurde – kenmerkend – jaren voor hij eindelijk een forum vond, eerst in de Volkskrant, vervolgens op het nog betrekkelijk nieuwe medium de televisie.

Huetings optreden in het VARA-televisieprogramma Achter het Nieuws leidde tot verhitte discussies, debatten in de Tweede Kamer en een onder hoge tijdsdruk vervaardigd onderzoeks-rapport van een ambtelijke commissie dat de geschiedenis in zou gaan als de Excessennota, gebaseerd op eerder verricht juridisch onderzoek dat politiek noch juridisch was gedeeld. Het ging dus om onderzoek naar misdrijven die uitdrukkelijk als zodanig waren gerapporteerd, zoals de operaties van het beruchte Korps Speciale Troepen onder kapitein Raymond Westerling: standrechtelijke executies van gevangen militairen en dorpelingen, martelingen, verkrachting, brandstichtingen en plundering.

 

De commissie beschouwde het rapport slechts als een eerste inventarisatie, maar de politiek wilde deze geschiedenis snel begraven. Eigenhandig schreef minister-president Piet de Jong, zelf voormalig marineman, dat er weliswaar sprake was geweest van betreurenswaardige ‘excessen’, maar dat de militairen aan Nederlandse zijde zich in de regel goed hadden gedragen: ‘De Regering betreurt dat er zich excessen hebben voorgedaan, maar zij handhaaft haar opvatting, dat de krijgsmacht als geheel zich in Indonesië correct heeft gedragen. Verzamelde gegevens bevestigen, dat van systematische wreedheid geen sprake is geweest.’
In het Kamerdebat over de Excessennota drong onder meer oppositieleider Joop den Uyl (PvdA) aan op een parlementaire onderzoekscommissie, maar een meerderheid in de Tweede Kamer wees dit af. De beslissing noch een parlementair onderzoek, noch een grondig wetenschappelijk onderzoek te laten uitvoeren   naar de oorlogvoering, inclusief mogelijke oorlogsmisdaden, was gevoed door de angst een doos van Pandora te openen.

Verdwenen daarmee de oorlog, en de vraag naar oorlogsmisdaden, in de spreekwoordelijke doofpot? Nee. Vanaf 1969 is het nodige onderzoek gedaan; veel daarvan as juist gericht op gebeurtenissen die al in 1969 als ‘excessen’ waren geclassificeerd. Telkens weer kwam de koloniale oorlog in het nieuws, publiceerden journalisten over nieuwe vondsten of brachten bekende feiten als nieuws. Er werden rechtszaken gevoerd over oorlogsmisdaden; de rechter dwong de staat in deze specifieke gevallen tot erkenning, excuses en schadeloosstelling. Onderzoekers plozen archieven uit, interviewden militairen en politici. Veteranen schreven hun memoires. Er was geen sprake meer van verdoezeling.


Maar daarmee is allerminst gezegd dat het onderzoek bevredigend is afgerond, en al helemaal niet dat de vraag is beantwoord of het Nederlandse leger zich al dan niet systematisch aan oorlogsmisdaden heeft schuldig gemaakt. Dat dit incidenteel wél het geval is geweest, is allang erkend, en de Excessennota blijft daarbij een belangrijke bron. Al was het dan pas na rechterlijke vonnissen, Nederland heeft officieel erkend dat er in het Javaanse dorp Rawagedeh en in Zuid-Sulawesi oorlogsmisdaden zijn gepleegd en heeft daar de weduwen van vermoorde dorpelingen ook een financiële tegemoetkoming betaald; de benaming ‘schade-loosstelling’ is overigens een pervers woord in dit verband.
Ook heeft het kabinet-Rutte II aangegeven nieuwe gevallen die aan het licht komen op dezelfde wijze te zullen behandelen. Er lijkt nu ook ruimte te komen om kinderen van slachtoffers te compenseren. Dus met andere woorden, als de nabestaanden van vermoorde dorpelingen uit Prambon Wetan hun zaak ‘hard’ weten te maken, zal Nederland de inmiddels bekende gebaren maken.

10897318467?profile=originalMaar daarmee weten we nog steeds niet of we het hebben over excessen of routineus geweld. Mede daarom bepleitten drie instituten – het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde (KITLV), het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH) en het Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies (NIOD) – in juni 2012 in de Volkskrant een breed onderzoek naar de dekolonisatieoorlog, en in het bijzonder het Nederlandse militaire optreden. Het pleidooi van de instituten was om de discussie breder te trekken, inhoudelijker te maken, ‘niet om te moraliseren, maar om ons te helpen begrijpen wat de aard van het geweld en het Nederlandse optreden was’.
 

Frans Timmermans was eerst vóór, later tegen

 

Frans Timmermans was als Kamerlid vóór nader onderzoek, maar als minister van Buitenlandse Zaken tegen. Het pleidooi leidde tot een golf van overwegend positieve publiciteit, ondersteunende commentaren in toonaangevende kranten en Kamervragen en -debatten. De uitkomst was echter teleur-stellend. Het toen regerende kabinet-Rutte I gaf aan dat de instituten uiteraard alle vrijheid hadden om het bepleite onderzoek uit te voeren, maar wilde het niet financieel steunen. Het tweede kabinet-Rutte bevestigde dit standpunt, waarbij publiekelijk en vertrouwelijk werd gewezen op de opvattingen van de Indonesische regering, die te kennen had gegeven liever gezamenlijk naar de toekomst te willen kijken dan terug te blikken op deze delicate periode uit het gemeen-schappelijke verleden. Pikant in dit alles was de rol van Frans Timmermans, als Kamerlid voor de oppositionele PvdA ten tijde van Rutte I nog voorstander van het onderzoek en overheidssteun daarvoor, als minister van Buitenlandse Zaken in het tweede kabinet-Rutte echter tot andere gedachten gebracht.

 

Waarom toch die weigering een breed onderzoek te financieren dat ertoe kan bijdragen om de onderste steen boven te krijgen? We kunnen niet uitsluiten dat zorgen om het Nederlandse (militaire) imago en eventueel ook financiële claims een rol spelen. Maar het heeft er alle schijn van dat de Indonesische opstelling van groter belang is. Tot op heden heeft geen Indonesische regering ooit belangstelling getoond voor serieus historisch onderzoek naar de dekolonisatieoorlog, al dan niet in samenwerking met Nederland uitgevoerd.

Dat is niet vreemd. Onbevangen historisch onderzoek zou het beeld ondergraven van één verenigd heroïsch volk dat onder leiding van het leger de kolonisator het land uit vocht. Openheid van Nederlandse zijde over oorlogs-misdaden begaan in de jaren 1945-1950 zou bovendien in de Indonesische samenleving de roep kunnen versterken om kritisch onderzoek naar de massale moordpartijen, deels onder regie van het leger, in de jaren 1965-1966.

Er zijn wel signalen van een begin van openheid aan Indonesische zijde, maar feit blijft dat Den Haag zich inderdaad kan verschuilen achter het standpunt van Jakarta dat onderzoek naar deze periode belastend kan zijn voor de bilaterale betrekkingen. Maar het blijft, op z’n minst, buitengewoon opmerkelijk dat Indonesië kennelijk zo’n sterk stempel kan zetten op het Nederlandse onderzoek naar de eigen militaire en koloniale geschiedenis.

 

Meer weten

 

Een breed overzicht van de dekolonisatie geven Wim van den Doel, Afscheid van Indië. De val van het Nederlandse imperium in Indië (2000) en J.A.A. de Jong, Avondschot. Hoe Nederland zich terugtrok uit zijn Aziatisch imperium (2011). Zie ook Ad van Liempt, Nederland valt aan: Op weg naar de oorlog met Indonesië 1947 (2012).


Een overzicht van de oorlog, de nasleep in Nederland en de visie van de veteranen biedt Stef Scagliola, Last van oorlog: De Nederlandse oorlogsmisdaden in Indonesië en hun verwerking (2002). De klassieke studie over ‘excessief geweld’ is Ontsporing van geweld: Over het Nederlands/Indisch/Indonesisch conflict (1971/2012) van de veteranen, tevens sociologen, J.A.A. van Doorn en W.J. Hendrix.
J.A. de Moor schreef Westerling’s oorlog: Indonesië̈ 1945-1950: De geschiedenis van de commando’s en parachutisten in Nederlands-Indië 1945-1950 (1999).

 

Bron: Historisch Nieuwsblad

19.3.2016

Lees verder…

Dodentocht in de bergen Door: Hans Vervoort

10897318698?profile=originalDodentocht in de bergen         Door:  Hans Vervoort

Het grote oorlogsgravenkerkhof Kembang Kuning in Surabaya is indrukwekkend. Duizenden witte kruisen van WO-II-slachtoffers staan keurig in lange rijen naast elkaar en als je er langs loopt hergroeperen ze zich in steeds andere wiskundige patronen van diagonalen en loodlijnen.

"Verzamelgraf" is een vaak voorkomend opschrift. Op een centrale plek staat het gedenk-teken voor ("Ik val aan, volg mij") Karel Doorman en de vele matrozen die deden wat hij vroeg.

Helemaal vooraan liggen de kinderen. Hun kruisen zijn kleiner dan van de volwassenen, die van de meisjes eindigen in een bloempatroon. Jongens en meisjes liggen gelukkig wel bij en door elkaar.

Mijn broertje ligt op rij BBB, nummer 22. Hij stierf, zes jaar oud, in 1944 in kamp Ambarawa 6 en ik heb maar één herinnering aan hem. Hij zat rechtop in het bed van het ziekenzaaltje, een vrolijk en druk kind, en vertelde opgewonden dat hij die dag iets raars had beleefd: hij moest niezen en lachen tegelijk! "En, wat deed je?"vroeg ik gespannen. Ik was zijn jongere broertje, ik had nog veel te leren.

 

Zes van de acht kinderen van het gezin Engelenburg (leeftijden: van 3 tot 11 jaar oud)

 

Wat hij antwoordde is uit mijn geheugen gewist, ik moet het doen met dit ene beeld van hem.

Hij ligt nu alweer bijna 70 jaar op Kembang Kuning, maar hij wordt geen dag ouder. Ik heb hem bezocht in 1974 en in 2006 opnieuw.

Beide keren viel me op hoeveel kinderen Engelenburg er in zijn omgeving lagen, acht in totaal, vijf meisjes en drie jongens, in leeftijd variërend van drie tot 11 jaar. Welke ramp was hen overkomen? Allen overleden op 29 oktober 1945.

In de Bersiaptijd dus. Zo heet de gewelddadige periode van zes maanden die volgde na de capitulatie van Japan op 15 augustus 1945 en het twee dagen later uitroepen van`de Republik Indonesia door de nationalistische leiders Sukarno en Hatta.  

 

De Engelse bevrijders van Ned.-Indie hadden maar een deel van Java en de andere eilanden onder controle en de kersverse regering van de nieuwe republiek had te weinig middelen om in haar gebied de orde te handhaven. In het machtsvacuüm dat ontstond oefenden groepen Pemoeda's - fanatieke jonge Indonesiërs - een terreurbewind uit dat erg veel slachtoffers maakte onder de zojuist bevrijde Hollanders en Indische Nederlanders.     

De schattingen lopen uiteen tot 20.000 slachtoffers.

Het leidde uiteindelijk tot de   grote uittocht van de Indische gemeenschap naar het onbekende vaderland aan de Noordzee.

 

Eenmaal daar aangekomen merkte men al snel dat er bij de Nederlanders weinig interesse was voor oorlogsgebeurtenissen die overzee hadden plaatsgevonden. In de loop van de tijd is dat wel wat veranderd. Inmiddels wordt jaarlijks op 15 augustus herdacht dat honderdduizend Nederlanders de gehele oorlog in Japanse interneringskampen hebben door-gebracht en over de politionele acties is veel gepubliceerd. Maar de Bersiaptijd die daartussen lag is in Nederland niet bekend, terwijl dat voor de Indische groep juist de ergste van alle tijden was.

 

10897319861?profile=originalOmgeving Watesbelung (2006)

 

Waaróm wordt daar nooit over geschreven, vroeg ik mij vaak af.

De oorzaak kan eigenlijk alleen zijn dat het idee van gewelddadige Indonesiërs niet past in het schuldbewuste beeld dat we in de afgelopen vijftig jaar hebben geschapen van onze koloniale tijd. De Nederlanders overheersten daar 3 eeuwen lang een vreed-zaam en dociel volk en toen het zijn vrijheid opeiste stuurden we er een leger van 100.000 man op af en noemden het een "politionele actie". Bij zoveel spijt over wat wij zelf hebben aangericht past niet het beeld van de jonge Pemoeda's die - altijd groepsgewijs - met kapmes en speren duizenden (Indo)-Europese vrouwen en kinderen doodden in een orgie van fanatiek geweld en soms uit pure roofzucht. Dat half jaar waarin de machtsverdeling anders lag en meteen tot misbruik leidde past niet in het plaatje van onze koloniale schuld.

En zo liggen de Engelenburgs en alle andere Bersiap-slachtoffers al zestig jaar te wachten op het schrijven van hun stukje van de geschiedenis. Daar, op de begraafplaats Kembang Kuning beloofde ik mijn broertje dat ik het drama van zijn kerkhof-buurtjes dit keer echt zou achterhalen. Na mijn vorige bezoek, in 1974 had ik dat ook geprobeerd, maar kwam toen nergens..Nu - met internet als vraagbaak - zou het allicht beter gaan.

 

Toch werd het een lange zoektocht. Geen van de honderden Engelenburg-hits die Google opleverde leidde tot iets. Het slachtofferregister van de Oorlogsgravenstichting gaf een kleine aanwijzing: de familie Engelenburg was overleden in Ngadireso, een piepklein dorpje in de bergen van Oost-Java. Maar "Ngadireso" liet op internet geen lampje branden. Dan de Oorlogsgravenstichting maar eens aangeschreven of zij misschien nog wat meer wisten over hun doden. Dat leverde nieuws op:   de Engelenburgs woonden in Toempang, een ander dorpje bij Malang, en waren naar Ngadireso gevoerd en daar om het leven gebracht. En alhoewel die informatie uiteindelijk niet bleek te kloppen gaf ze toch de doorbraak. Want op internet stond een artikel van de historicus H. Bussemaker, waarin Toempang werd genoemd als de plaats waar 39 Bersiap-moorden hadden plaatsgevonden.

 

Namen wist hij niet, maar het was een begin. Het googlen van de naam Toempang in combinatie met "oktober 1945" bracht me op de genealogische website van de familie Moormann. In die familie was een vrouw van vijftig jaar in oktober 1945 in Toempang overleden. Zo jong dood en precies in die maand? Op de bonnefooi mailde ik de webmaster of mevrouw Moormann misschien één van de Toempang-slachtoffers was. Per omgaande berichtte hij dat het hier Geertruida (Riep) Moormann-Vlaanderen betrof die samen met haar zoontje Clemens (11 jaar) inderdaad door de Pemoeda's om het leven was gebracht..

 

10897319497?profile=originalRiep Moormann in de jaren ‘30

 

Via hem kwam ik in contact met Ineke Moormann, de jongste dochter die - destijds vijftien jaar - bij toeval het bloedbad was ontlopen.. En plotseling vielen alle stukjes op hun plaats, want Ineke vertelde me dat zij op dat moment in Malang was met een zekere Roos Engelenburg die toen dertien was en haar hele familie verloor bij de onlusten.

Roos Engelenburg! Zij was het negende kind, de oudste. En zij leefde nog!

Met behulp van Ineke Moormann en Roos Engelenburg, nu 76 en 74 jaar oud, heb ik de laatste jaren en dagen van hun vermoorde familieleden reconstrueerd.

Makkelijk ging hen dat niet af, en Roos moest zelfs afhaken omdat de herinneringen haar teveel werden. Hier is hun verhaal.

Een beetje oorlog

 

Malang is één van de mooiste plaatsen van Indonesië en van oudsher het centrum van een vruchtbaar gebied.. Boven Malang, in de aanloop van de hoogste berg van Java, de Semeru (3600 meter), liggen enkele bergdorpjes temidden van sawah's en plantages. Tumpang ligt het laagst, op zo'n 600 meter boven de zeespiegel. Vanuit Malang ging voor de oorlog enkele keren per dag een stoomtram naar dit plaatsje, een tocht van 20 kilometer..Wilde je van Tumpang verder de heuvels in, naar successievelijk Watesbelung, Ngadireso of Poncokusumo (op 900 meter hoogte), dan nam je een dokar, een paard-en-wagen om dan onder het geklikklak van de paardenhoeven de soms steile weg naar boven te gaan. De plaatsjes lagen zo'n vijf kilometer uit elkaar aan de weg die naar boven liep.

 

10897320082?profile=originalLandweg naar Ngadireso (2006)

 

In Watesbelung woonde in 1942 de familie Moormann in een groot stenen huis. "Het was heerlijk daar, heel mooi en vredig", herinnert Ineke zich, "We woonden aan een kleine rivier en achter ons huis tot aan de bergen waren allemaal sawah's. . Mijn vader en mijn oudste broer Sam hadden overal wat grond die ze bebouwden. De plantages in de buurt bestonden het meest uit koffie, thee, suiker, kapok, sinaasappelen, ananas, bananen. Niet allemaal van ons hoor! Ook Indonesiërs hadden hier grond voor bebouwing en niet te vergeten rijstvelden en maïs-velden. Wij Moormannen zaten vooral in de suiker, de Vlaanderen's (mijn moeders kant) hadden het meer op koffie en thee."

Vader Moormann en Marie (Riep) Vlaanderen. trouwden in 1914 en kregen samen 12 kinderen waarvan er in 1942 nog 11 leven, 4 dochters en 7 zoons. De oudste zoons helpen altijd in en om het huis.

 

De oorlog maakt een abrupt eind aan het ritme van het plantersbestaan. De twee oudste zoons, Sam en Alex worden in het begin van 1942 opgeroepen voor respectievelijk het leger en de marine. Alex, die eerder een priesterstudie afbrak wordt "hospik" op één van de schepen van Karel Doorman en de familie krijgt na de oorlog een lintje en oorkonde toegestuurd: Alex heeft zich onderscheiden door "toen   het schip in zinkende toestand verkeerde, door te gaan met gewonden een plaats in de sloep te bezorgen en te weigeren het schip te verlaten, waarna hij, na eerst nog zijn zwemvest te hebben afgestaan, met het schip ten onder ging". Sam wordt na de capitulatie als krijgsgevangene naar de Japanse mijnen getransporteerd en werkt later aan de Birma spoorweg. Hij overleeft het.

 

Vader Moormann en de jongere zoons komen in Japanse burger-interneringskampen terecht, zoals uiteindelijk alle (Indo) Europese mannen van 17 tot 60 jaar. Voor de vrouwen en kinderen geldt dat "totoks" (volbloed Europeanen) ook al snel opgesloten worden     in de ca. 250 Jappen-kampen, verspreid over de eilanden. Alleen de Indo-Europese vrouwen en hun kinderen mogen buiten het kamp blijven wonen in hun eigen huizen. Ze moeten zich in leven houden met geïmproviseerde handeltjes nu de mannelijke kostverdieners weg zijn. Het is sappelen om in leven te blijven.

Als volbloed Hollandse zou Riep Moormann-Vlaanderen eigenlijk geïnterneerd moeten worden maar de Japanners laten haar met rust. De reden is vermoedelijk dat zij in het dorp een belangrijke rol vervult. Ineke: "Mijn moeder was geliefd in de buurt. Ze was zoiets als een verpleegkundige en beheerde het medicamenten-depot. Ze ging er altijd op uit, ook in de nacht, om mensen te verzorgen of doden af te leggen. Daar gaf ze zelfs haar laatste witte laken voor weg."

 

10897320496?profile=originalClem met de hond Hector

 

Op de vele foto's in Ineke's familiealbum staat Riep als een stevige, kordate moeder en huisvrouw. Maar naarmate de oorlog vordert merken de dochters dat moeders krachten beginnen  te slinken. Ineke: "In haar jeugd had mijn moeder een zware longontsteking gehad en ze moest leven met nog maar één long. Nu mijn vader en de broers weg waren stond mijn moeder er alleen voor en dat viel niet mee. De plantages lagen natuurlijk stil, er was gebrek aan voedsel en je kon merken dat moeder ten einde raad was en zich beroerd voelde. Ten slotte stuurde ze mijn oudere zussen weg omdat er in Watesbelung niet genoeg eten te krijgen was. Jo werkte in de verpleging in Toempang en Trees bij oma van Deuning. Daar heeft ze heel goed leren koken!"

 

Oma van Deuning woont in het hoger gelegen plaatsje Ngadireso. Ze is een jaar of zestig en kan hulp goed gebruiken. Voor de oorlog waren de jongens Moormann bevriend met oma's Indonesische pleegzoon Appi, maar die gedraagt zich de laatste tijd nogal anti-Nederlands. De Japanse bezetters stimuleren het nationalisme mits de leiders zich achter Japan scharen. Talloze jongeren sluiten zich aan bij paramilitaire groepen. Ook Appi is geradicaliseerd. Hij draait wel bij als de oorlog afgelopen is, hoopt Oma.

 

10897320676?profile=originalHet vermoedelijke huis van Oma van Deuning

 

In het grote huis in Watesbelung blijft Riep nu over met de jongste dochter Ineke en nakomertje Clemens, roepnaam Clem. Hij is bijna elf. Tiener Ineke haalt de emmers water uit de rivier, houdt de tuin schoon, en kookt als moeder daarvoor te zwak is. Even verderop ligt het enige andere stenen huis van het dorp en daar woont een Javaanse heer van adel. Zijn volledige naam is veel langer maar hij laat zich Atema noemen. Hij heeft een zwak voor de Moormanns en helpt waar hij kan. Riep verkoopt hem af en toe een stuk meubel, zodat ze weer wat geld heeft voor voedsel. Als alle ellende voorbij is koopt ze de meubels terug, is de afspraak.

Veel contact met andere Indische Nederlanders in de buurt heeft Riep niet. Eigenlijk alleen met Oma Deuning en de Engelenburgs die ook in Ngadireso wonen.

 

Opa Engelenburg heeft enkele sawahs en op een heuvel een sinaasappelplantage. Hij woont in het huis bovenaan de heuvel met zijn tweede, jonge vrouw Annie en hun dochtertje Felicienne (3 jaar) en zoontje Robbie (6). De oudste zoon Lothar uit zijn eerste huwelijk woont met zijn vrouw Miene beneden aan de heuvel. Ze hebben 7 kinderen. Roos is met haar dertien jaar de oudste, ze heeft vier zusjes en twee broertjes: John (11), de tweeling Benita en Evelien (10), zusje Willy (8), Richard (6) en Irene (4).

"We woonden naast het bos en speelden met elkaar", herinnert Roos zich 60 jaar later, "Er waren geen andere kinderen in de buurt om mee te spelen. We vermaakten ons met de honden, geiten, kippen. We hadden een heel gelukkige jeugd."

 

Vader Lothar Engelenburg wordt  in het begin van de oorlog opgeroepen voor het leger en belandt dan als krijgsgevangen sergeant van het KNIL op Sumatra, waar hij in 1944 door de Japanners wordt omgebracht. De Engelenburgs horen dit natuurlijk pas na de bevrijding. Net zoals de Moormanns moeten ook zij sappelen om de oorlog door te komen, maar dankzij opa's inspanningen op het land is er toch enig inkomen.

 

Bersiap

 

Eindelijk, in 1945, eindigt de oorlog. Het Japanse leger capituleert op 15 augustus 1945. Even lijkt het er op dat de goede tijden zullen terugkeren. Bij de Engelenburgs hopen ze dat vader Lothar spoedig thuis zal komen. Bij de Moormanns vindt de gezinshereniging al vrij snel plaats: vader en de jongere zoons

keren op eigen houtje uit de kampen terug en ook de dochters komen thuis. De mannen maken plannen om de plantages weer op te starten.

Natuurlijk hebben ze gehoord van de onafhankelijkheidsverklaring en de oprichting van de republiek, maar door hun verblijf in de interneringskampen hebben ze weinig gezien van de groei van het nationalisme bij de Indonesische jeugd. Ach, zo'n vaart zal het wel niet lopen, is hun eerste indruk

Al snel verandert de situatie. Na de onafhankelijkheidsverklaring steekt Sukarno enkele radio-redevoeringen af waarin hij oproept om het land te bevrijden van de Hollanders. Bersiap! (wees paraat!) is de kreet van de dag..

 

10897320695?profile=originalClemens (Clem), enkele dagen na zijn 11e verjaardag vermoord

 

De 44-jarige leider behoort zelf  tot de al wat oudere, tot compromissen bereid zijnde nationalisten en het is de bedoeling van zijn regering dat overal plaatselijke Komité's Nasional Indonesia opgericht worden die orde en gezag in de republiek zullen handhaven. In die

Komité’s nemen vooral wat oudere, gematigde nationalisten plaats en hun beleid bevalt de ongeduldige jongeren niet.

Groepjes Pemoeda's (jongeren) stropen het land af en waar-schuwen hun landgenoten dat er niets geleverd mag worden aan  de blanken. Met bamboesperen  en klewangs gewapend posten    ze voor de huizen van de (Indo)Europeanen. Het Merdeka (vrijheid)-geroep is niet van de lucht. Ook in Watesbelung en de andere bergdorpen slaat de revolutie aan. Soto-verkoper Bienki waarvan het dorp altijd dacht dat hij geestelijk niet helemaal in orde was, ontpopt zich nu als een echte hater van het Hollandse gezag. Ook Appi, de Indonesische pleegzoon van oma Deuning voegt zich bij de groep Pemoeda's die de bergdorpen terroriseert.

 

Riep Moormann met 11 van de uiteindelijk 12 kinderen (Clem moest nog geboren worden). Foto uit 1934

 

De sfeer in het land wordt met de dag dreigender. De Engelse overwinnaars beseffen dat zij in een wespennest terecht zijn gekomen. Veel geïnterneerde Europeanen, vooral vrouwen en kinderen, wachten in de over de eilanden verspreide burgerkampen nog op evacuatie, maar dat is in deze situatie te riskant. De Engelse legercommandant vindt een oplossing:hij geeft de gecapituleerde Japanse bewakers opdracht om hun bevrijde gevangenen nu te beschermen tegen de Pemoeda's. Dat scheelt, maar de buiten de kampen op het platteland wonende Indo-Europeanen zijn er niet mee geholpen. Zij worden nu het voornaamste mikpunt.

"Ze stonden 's avonds voor het huis en riepen 'Bunuh orang belanda' (doodt de blanken)", herinnert Ineke zich, "ze maakten lawaai met van alles, om je 's nachts wakker te houden.

Angst en nog eens angst, dat overheerste alles."

In Ngadireso besluit dan opa Engelenburg in overleg met moeder Miene dat Roos, die al dertien jaar is, voor haar veiligheid beter naar Malang kan vertrekken. De jongere kinderen zullen ze niet zo gauw iets doen, maar Roos kan gevaar lopen bij de opgewonden Pemoeda's. Roos gehoorzaamt gedwee.

 

Ook vader Sam Moormann is niet gerust en stuurt zijn dochters eveneens naar Malang, waar de situatie vermoedelijk stabieler is. Ook de jongste dochter, Ineke, vertrekt ditmaal. Ze is net vijftien geworden en krijgt een baantje in de keuken van het Malangse ziekenhuis Sawahan. Daar ziet ze Roos Engelenburg, ze kennen elkaar van de nonnen-school in Malang. Samen beleven ze hachelijke tijden want het idee dat in Malang de situatie stabiel is blijkt niet te kloppen. Japanners bewaken in opdracht van de Engelse overwinnaar het met prikkeldraad omgeven hospitaal-terrein. Zij gaan op 1 oktober de strijd aan met Pemoeda's als die het ziekenhuis beginnen te beschieten. Het verplegend personeel woont in een dienst-woning die voor het ziekenhuis ligt, direct in het schootsveld van het geweervuur. Drie dagen en nachten duurt het gevecht en Ineke en Roos brengen die tijd in doodsangst door, terwijl de kogels in de muren van het huis slaan   en ze het dreigende geschreeuw van de Pemoeda's horen. De Japanners houden lang stand, maar geven zich ten slotte toch over als het aantal gewonden oploopt. Het Indonesische leger (TNI) neemt het ziekenhuis in,   de sfeer is gespannen en onvriendelijk, maar zij laten toe dat de gewonden verzorgd worden. Ook Ineke en Roos - eigenlijk keukenhulp - worden ingezet om wonden te verbinden en doden af te leggen. Zelfs de gangen van het ziekenhuis liggen vol bloedende slachtoffers. Het is een gruwelijke ervaring voor de meisjes.

 

Als zij langs een ziekenzaal met gewonde Japanners lopen en      de jonge Roos in gedachten      een liedje fluit, valt dat verkeerd bij één van de TNI-soldaten die  op wacht staan. Hij denkt dat ze naar de Japanners fluit. De meisjes worden afgemarcheerd naar het Marinekamp, een verderop gelegen internerings-kamp, met de bajonet in de rug.

 

Alex (links) sneuvelde bij de Slag in de Javazee, met Clem

 

Daar worden zij na een bars verhoor een week opgesloten in een betonnen cel, met een betonnen brits en een matje. Ze leven op wat rijst en soep. Gelukkig worden ze na die week vrijgelaten, maar na de ondergane spanningen van de beschietingen en de horror van de verwondingen die zij moesten verzorgen slaat deze ervaring een diepe bres in de mentale reserves van de meisjes.

Intussen gaat het in Watesbelung ook steeds beroerder.

 

Het einde

 

Op 10 oktober kondigt het Malangse opperbestuur een officiële boycot af van de (Indo) Europese gemeenschap. Niemand mag hen meer iets verkopen, in de stad worden water en licht afgesloten, taxi's en betjakrijders moeten alle (Indo) Europese passagiers weigeren. Hun doden moeten ze zelf naar het kerkhof dragen en daar eigenhandig begraven. In Watesbelung zorgen Bienki en zijn kornuiten ervoor dat deze regels naar de letter gevolgd worden. En dit is pas het begin. Op 17 oktober wordt een algeheel arrestatiebevel voor alle Indo-Europese mannen en jongens van boven de veertien uitgevaardigd. Vader Moormann en de zojuist teruggekeerde zoons worden afgevoerd naar de gevangenis in Malang. Ook Opa Engelenburg wordt daar geïnter-neerd. Zijn jonge vrouw en zijn schoondochter blijven met de acht kinderen onbeschermd achter.

 

Foto met oorkondetekst van Alex Moormann

 

In Watesbelung voelt Riep Moormann zich onveilig in het grote huis, nu de mannen weggehaald zijn. Dit hoorde Ineke later van de Indonesische buren, die meeleefden maar weinig konden doen. Want alle hulp aan de belanda's werd gezien als verraad aan de republiek. Gelukkig voor Riep is er een logee, Tineke Boogaard, Ineke's beste vriendin van de nonnenschool.

"Ze was een weeskind", vertelt Ineke, "toen de oorlog uitbrak werd ze in een kostfamilie geplaatst en kreeg van de zoon des huizes van 18 jaar een kind. Voor ons Rooms-Katholieken was het een groot schandaal. Ik mocht van de nonnen niet eens met haar spreken zondags na de mis. Grote onzin natuurlijk, maar ja. Tineke was toen maar 13 of 14 jaar, het was heel erg voor haar. Het kindje is dood geboren en Tineke werd opgevangen door mijn moeder."

 

Tineke speelt met Clem en probeert met Riep iets te bedenken voor zijn verjaardag. Op de 24ste oktober zal hij elf worden en alhoewel hij natuurlijk geen cadeaus verwacht zullen ze toch proberen er iets van te maken. Maar het loopt anders. In de grote stad Surabaya, anderhalf uur rijden van Malang, stijgt de spanning tussen de bevolking en de Engelse troepen, gevechten breken daar uit. Via de radio slaat de volkswoede over naar de Pemoeda's in Malang en de bergdorpen. De terreur wordt verscherpt. Riep en de twee kinderen krijgen nu van het groepje Pemoeda's bevel dat ze permanent binnenshuis moeten blijven. Ze mogen zelfs geen water meer uit de rivier halen. Gelukkig is de regentijd net begonnen, dat helpt, maar de honger wordt na enige tijd ondraaglijk. Bang wachten Riep en de kinderen hun lot af.  

Ineke: "Meneer Atema heeft die dagen zijn leven op het spel gezet om moeder Clem en Tineke eten en drinken te verschaffen, al die nachten. Hij verdient de Hemel." En dan slaat ineens de vlam in de pan.

 

Ineke: "Wat ik weet heb ik van de heer Eliasar gehoord, onze Indonesische buurman (hij leeft allang niet meer). De Pemoeda's zijn met z'n zevenen de dorpen

afgegaan. Broertje Clem was tegen het verbod in op straat toen ze kwamen. Hij werd naar ons huis meegesleurd en daar begonnen ze met hun kapmessen. Moeder is nog om hulp gaan roepen bij meneer Eliasar. Ze kwam met flinke kapwonden aan hoofd en nek bij hem, hij woonde vijf minuten verderop. Hij heeft haar zo goed het kon geholpen met`de wonden en haar toen teruggestuurd naar huis. Ja, wat wil je, hij was doodsbang dat ze zijn gezin wat zouden aandoen. Indonesiërs die de blanken hielpen waren ook niet veilig! Moeder is in grote paniek zo goed en kwaad als het kon terug gestrompeld.

 

Landschap in de omgeving van Watesbelung en Ngadireso

 

Andere bewoners uit de buurt hebben mij later verteld dat mijn broertje Clem en Tineke Boogaard toen nog leefden, al waren ze al wel toegetakeld. Ze zijn in de schuilkelder gegooid die we achter het huis hadden gegraven en daar aan hun lot overgelaten. En zo doodgegaan. Niemand uit de omgeving durfde iets te doen. De Pemoeda's hebben in het huis alles kort en klein geslagen en het tenslotte in brand gestoken. En daarna gingen ze naar Ngadireso, waar de Engelenburgs woonden."

Het duurde lang voor Roos Engelenburg de kracht kon opbrengen om te beschrijven wat daar gebeurde. De tekst die zij mij stuurde is ontroerend in z'n karigheid en precisie.

 

"Wat er op de 29e oktober 1945 zich heeft afgespeeld ben ik te weten gekomen door het verhaal van ons kindermeisje die ik in

 

1991 in Ngadireso hebt ontmoet. Mijn moeder was op het moment dat de kinderen werden vermoord niet aanwezig. Ze was met ons kindermeisje de potten en pannen aan het wassen bij de bron (een goed kwartier lopen van ons huis).

Toen ze terug kwam zag ze wat er gebeurd was. Ons kindermeisje is heel hard weg gerend en heeft zich een week schuil gehouden.

Daarna hebben ze mijn moeder vermoord.

Van mensen in ons dorp heb ik vernomen dat een van de moordenaars zich later van het leven heeft beroofd.

Enkele kilometers verder bij ons vandaan woonde een vrouw die wij Oma Deuning noemden. Zij is door haar pleegzoon vermoord."

 

Zoon Wiet Moormann bij het graf van zijn moeder op Kembang Kuning

 

Oma van Deuning (63) werd niet getjingtjangd maar opgehangen. Misschien was dit bedoeld als een mildere dood dan het ombrengen met kapmessen.

De dodentocht is niet beperkt gebleven tot de veertien slachtoffers uit dit relaas. In totaal zijn door Pemoeda's in de vier boven elkaar gelegen bergdorpen Tumpang, Watesbelung, Ngadireso en Poncokusumo eind oktober 1945 39 mensen omgebracht, voornamelijk vrouwen en kinderen.                                          De Oorlogsgravenstichting draaide de namenlijst keurig voor me uit toen ik de vier bergdorpjes noemde en vroeg wie daar in oktober 1945 waren omgekomen.

 

In 1948 groef de ODO (Opsporingsdienst Overledenen) de lijken op, mede dankzij de aanwijzingen van Eliasar die met zijn beide zoons 28 slachtoffers had begraven. Hij vond dat zijn christenplicht en heeft die daad van naastenliefde duur moeten bekopen. Verdacht van "anti-republikeinse gezindheid" werd hij opgepakt en voor ruim drie maanden opgesloten in een van de cellen van de Veldpolitie-kazerne te Toempang. Toen hij terugkeerde naar Watesbelung bleek zijn huis gerampokt.

Het staat keurig genoteerd in een politierapport uit 1948, toen Malang weer onder Nederlands gezag stond. Er werden toen ook enkele Indonesische getuigen gehoord, en in de politiedossiers staan verschillende lijstjes met namen van de mogelijke daders. Daaronder een zekere "Bini - 40 jaar - soto-verkoper". Arrestaties hebben niet plaatsgehad, het gebeurde was te lang geleden.

Voordat de Pemoeda's op weg gingen naar de Moormanns en de Engelenburgs, hadden zij in het laagst gelegen plaatsje Toempang al verschrikkingen gebracht. Ineke en Roos konden mij er niets over vertellen en ook Eliasar bericht er niet over. Maar in een politierapport uit 1948 komt getuige Doelsaid Gondongan aan het woord over wat hij in Toempang heeft gezien..

Een moordpartij die ik persoonlijk heb waargenomen , was de moord op mevrouw W., mevrouw S. en hun familieleden. Voordat deze slachtpartij plaats vond, mochten de Nederlanders geen voedsel en water kopen (boycot). Twee of drie dagen daarna kwamen de extremisten bij mevr. S. thuis en vroegen aan de schoonzus van mevr. S., een Menadonese, het volgende:

"Mevrouw, wat voor landaard hebt

 

U? Wilt u gered worden dan moet U van hier weggaan en mengt u zich niet met de Belanda's. Zo niet dan moet U het zelf maar weten."

Bedoelde mevrouw (schoonzus van mevr. S.) antwoordde: "Ik ben getrouwd met 'toean'. Hoe kan ik hem verlaten en wel in deze moeilijke omstandigheden? In vreugde leefde ik met hem samen en in smart moet ik hem verlaten en van hem scheiden? Dat is toch niet menselijk?"

 

Bij het horen van deze woorden gingen de extremisten uiteen. Doch na enkele dagen verschenen ze weer en op die dag vond de moordpartij plaats. Middels klewangs, waarmee de extremisten toen bewapend waren, hebben ze de vrouwen afgeslacht. Tot een der slachtoffers behoorde ook de twaalfjarige Bobby (kleinzoon van mevr. S.). Bobby's lijf werd 'gebatjokt' (gestoken) doch was niet op slag dood, hij kon juist nog op zijn benen staan, doch de extremisten hebben hem onmiddellijk begraven. Oh, het was zo wreed."

 

Onderhoud aan de graven

 

De lichamen van alle 39 slachtoffers zijn in 1948 herbegraven op Kembang Kuning waar zij nu al tientallen jaren bij elkaar liggen. Maar regels zijn regels en zo komt het dat ik op Kembang Kuning wel acht kinderen Engelenburg zag, maar niet hun twee moeders. Die liggen verderop, in het volwassenen-gedeelte. "Dat vond ik zo zielig", vertelt een familielid van de Moormanns die de herbegrafenis

bijwoonde. Riep Moormann, haar zoontje Clem en Tineke Boogaard  liggen wel naast elkaar. De Bersiap duurde van oktober 1945 tot maart 1946. In dat korte tijdsbestek verdwenen op Java en de andere eilanden minstens 20.000 Hollanders en Indische Nederlanders. Dit waren vooral vrouwen en kinderen. Slechts 4000 dode lichamen werden teruggevonden.

Fotoverantwoording:

 

Zwart-wit foto's: Collectie Ineke van Oers - Moormann

Kleurenfoto's: Theo Bakkenes

Meer foto's bij dit verhaal kunt u vinden op:

 

http://www.hansvervoort.nl/index.php?page=_&floatingpageId=3&photoalbumId=15851

Wilt u meer documentatie (zoals de complete lijst van slachtoffers), mailt u dan naar:

hans.vervoort@xs4all.nl.

Literatuur:                         Bersiap - H. Bussemaker (Walburg Pers 2005)

ICM  20,.3 16

Lees verder…

Koenders heeft  met diepe knieval in Jakarta evenals de belangen van de Indische kwestie onderkent.

10897327056?profile=original

 

 

 Met een diepe knieval betreffende de kwestie Nederlandse excuses aan nabestaanden Rawagede 

 evenals toezegging dat het onderzoek naar aanleiding van de misstappen van Nederlandse militairen in het voormalige Indie waar Nederland door de rechter is veroordeeld. Dit in het belang zijn van de aanstaande goede verhoudingen met Indonesië. Uit zich doordat er aandacht wordt geschonken aan de problematiek van beide kanten belicht kan er eerst een einde worden gemaakt aan die problematiek van beide kanten.

 

Met dit gebaar / actie van Bert Koenders raken direct de andere Indische zaken (dossiers) betrokken bij die misstappen die als oorlogslachtoffers van dichtbij meemaakten, en door deze acties weer werden gewraakt door de Indonesische bevolking. Uiteindelijk ondragelijk leven leidde met dreiging van het leven, en uiteindelijk het land uit moesten vluchten. U leest het goed vluchten zoals de vluchtelingen nu!

 

Om te beginnen het dossier dat nu bij staatsecretaris Martin van Rijn. Die ruim 70 jaren muurvast zitten. Waarvan laatste jaren het Indisch Platform in onderhandeling met Martin van Rijn is geraakt. Slechts stap 1 is nu uitgevoerd namelijk betaling KNILL (25.000 Euro), hiermee werd de Molukse Gemeenschap gecompenseerd, meesten zaten in de KNIL. Stap2 betreft compensatie van de Indische oorlogsslachtoffers raming 60.000 – 70.000 man. Stap 3 de Indische verankering om het “Indisch” meer bekendheid te geven onder de Nederlandse bevolking (Indische geschiedenis). Om te beginnen het dossier dat nu bij staatsecretaris Martin van Rijn. De Kamer heeft drie moties ingediend voor de stappen 2 en 3. Deze is aangehouden, immers bij stemming heeft het Kabinet ruim de meerderheid boven alle Politieke Partijen in de Kamer

 

 

Het andere dossier dat onder de verantwoordelijkheid valt van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Bert Koenders. Betreft het verdrag van Traktaat van Wassenaar getekend in 1966. Gekscherend genoeg hebben beide landen dit verdrag ondertekend onder andere;

-        voor het belang zijn van de aanstaande goede verhoudingen met Indonesië, Maar het verdrag gaat nog verder namelijk economische samenwerking

-       Uitbetaling van 689 miljoen aan de Indische Gemeenschap (toen 341.000 nu 70.000) voor compensatie van verlies van alle bezittingen. Tot heden is de uitvoering tot betaling door het Ministerie van Bert Koenders niet uitgevoerd. De laatste betaling was in 2003, dus ruim 13 jaren geleden.

Dit dossier wordt behartigd door het actie comité TvW ’66, hierbij steunt het Indisch platform dit initiatief. Rand voorwaarde of voorwaarde dat aan het Traktaat van Wassenaar door Nederland moet worden voldaan, zoals afgesproken in 1966, en zo snel mogelijk tot uitbetaling komt, inmiddels door rente op rente is dit Indisch geld opgelopen tot 2,4 miljard, dat onnodig hoog oploopt bij verder uitstel. 

Van het laatste dossier is Ibu Retno inmiddels op de hoogte gesteld dat NL - regering zich niet aan de uitvoering van het traktaat heeft gehouden. 70.000 gedupeerden wachten nu op deze betaling. 

Is onbegrijpelijk deze actie van Bert Koenders PvdA, net als Martin van Rijn of is dit een signaal naar Mark Rutte is nu voldoende geweest om de Indische zaken onder het tapijt te geven.

 

ICM  30.3.16

Lees verder…

Zwitserland  en Indonesië het bruggen bouwen voor de toekomst.

10897326693?profile=original

Zwitserse Min. v. Transport Doris Leuthard bezoekt President Joko Widodo te Jakarta

 

Vandaag zal de Zwitserse Min.v.Transport een contract ondertekenen met de President van Indonesië m.b.t. onder andere het transport verdrag tussen beide landen. Wederom zijn er vele Europese landen te laat met het sluiten van contracten.

Een handelsdelegatie van Zwitserland volgt haar met dit bezoek. Deze delegatie bestaat niet alleen uit technokraten, maar in deze delegatie zijn ook deskundigen opgenomen m.b.t. de cultuur , gewoonten, waarden en normen van Indonesië.

Dit zal mogelijk leiden tot een wederzijds respect en het bruggen bouwen voor de toekomst van beide landen.   

Lees verder…

Op zaterdag 19 maart vlak voor de finales van het prestigieuze “Premier League Lotto Dutch Karate Open” toernooi in een overvolle Topsportcentre,  

10897325858?profile=originaloverhandigde de president van de World Karate Federation Antonio Espinos, aan Jaap Smaal  de 8e Dan Karate.  Jaap Smaal is hiermee één van de hoogst  gegradueerde karateka’s in Nederland.

Voorafgaand aan de overhandiging sprak de voorzitter van de Karate-do Bond Nederland Herman van der Meulen een lofzang uit over de kwaliteiten van Jaap Smaal en wat hij aan het karate in Nederland maar ook internationaal heeft bijgedragen.

De 61 jarige Jaap Smaal beoefent met veel energie het karate-do sinds 1970 en is sinds 1977 actief met zijn eigen karate school Karate-do Smaal.  Karate is Jaap Smaal en Jaap Smaal is Karate-do Smaal.

10897325470?profile=original

Jaap Smaal is een bescheiden mens maar tegelijkertijd een zeer inspirerende karateka en leraar. Hij is niet alleen voor zijn vele leerlingen een voorbeeld, maar ook voor iedereen die hem ontmoet. Zijn indrukwekkende budo-bijdrage aan de karatesamenleving wordt gekenmerkt door het overbrengen van informatie, technieken en vooral de passie voor het karate-do in de meest algemene zin van het woord. Het stimuleren van de persoonlijke ontwikkeling voor een ieder op zijn of haar eigen niveau voor zowel budo, de sport en als mens.

De afgelopen decennia heeft hij zich met succes ingezet voor verspreiding en ontwikkeling van het karate, zowel in Nederland als internationaal. Dit heeft hij gedaan voor zowel het traditionele budo*-karate, het moderne karate en het sportkarate. Zijn technische vaardigheden en kennis van het karate-do is in de meest brede zin van het woord ongeëvenaard. Dit laatste wordt onderstreept door de vele seminars die hij geeft en heeft gegeven om zijn kennis en zijn hoge technische vaardigheden te delen. Dit doet hij op uitnodiging van collega karateleraren van karatescholen, karateorganisaties, nationaal en internationaal.

Kortom, zijn passie gecombineerd met zijn brede en open kijk op het karate, zowel op de wedstrijdsport als het traditionele, maken hem uniek en zeer waardevol voor het Nederlandse karate. Jaap Smaal weet door zijn functie in de scheidsrechtercommissie van de World Karate Federatie en vanwege het feit dat hij Internationaal absoluut op topniveau functioneert, voor Nederland veel informatie (zowel technisch als organisatorisch) binnen te slepen.

Daarnaast is Jaap Smaal voor zijn leerlingen een inspirator. Feit is dat Jaap Smaal een van de weinige karate leraren in het land is die alle trainingsvormen zelf demonstreert alvorens hij dit vraagt van zijn karateka’s.

Zie onderstaande indrukwekkend lijst van feiten en activiteiten van Jaap Smaal

  • In 1970 begonnen met Karate
  • Start in 1977 eigen karateschool, Karate-do Smaal te Apeldoorn, nu met meer dan 200 leerlingen
  • Nationaal katakampioen in 1979, 1980, 1981 en 1982
  • Nationaal kumitekampioen in 1979
  • Sinds 1980 nationaal scheidsrechter
  • Sinds 1988 wereldscheidsrechter kumite
  • Sinds 2003 wereldscheidsrechter kata
  • Sinds 1983 lid van de nationale scheidsrechterscommissie
  • Sinds 1996 lid van de scheidsrechterscommissie van de Europese Karate Federatie
  • Sinds 2015 lid van de scheidsrechterscommissie van de World Karate Federatie
  • In zijn school zijn er 50 trainende dangraadhouders, van 1e t/m 6e Dan
  • Heeft om en nabij 250 (!) karateka’s opgeleid voor de zwarte band.
  • Is bondscoach geweest in de periode 1987 tot 2000
  • Heeft vele kampioenen op kata en kumitegebied in zijn school
  • Heeft twee zonen die ook niet onverdienstelijk zijn op karatewedstrijdgebied; zijn jongste zoon René Smaal  werd  in 2011 Europees kampioen
  • Is van 1985 tot 1990 docent geweest aan de lerarenopleiding van de Karatedo Bond Nederland
  • Geeft zeer regelmatig karatestages en karateseminars in Nederland, Noord Ierland, Noorwegen, Denenmarken, Italië, Roemenië, Maleisië, Taiwan, Filippijnen, Verenigde Staten van Amerika, Israël etc.
  • Sinds 2007 Ridder in de orde van Oranje Nassau.

Er valt nog zo veel meer over deze unieke inspirerende Indo te zeggen!

Zie ook www.karatedosmaal.nl

*Budo: Traditioneel “de weg van de krijger”

 

10897326456?profile=original

Lees verder…

Straten in wijk Batavia vernoemd naar Indische Nijmegenaren

Gelderlander 17 maart 2016.

  • De straatnaamborden in de nieuwe Indische buurt zijn uitgedeeld aan de families.
    De straatnaamborden in de nieuwe Indische buurt zijn uitgedeeld aan de families. 
NIJMEGEN - In Batavia, de nieuwe Nijmeegse stadswijk in het Waalfront, worden 7 straten vernoemd naar Indische Nijmegenaren, Nijmegenaren die op een of andere manier verbonden waren met Nederlands-Indië, het Indonesië uit de tijd dat het nog een kolonie van Nederland was.

Deze donderdag kregen families van de 7 een straatnaambord uitgereikt. Dat de straten naar hen vernoemd zijn, is te danken aan Pieke Hooghoof, die over de Nijmeegse Indiërs een kleine 10 jaar geleden het boek Bandoen aan de Waal schreef.

Onderbelicht
Zij heeft zich sindsdien beijverd om straten naar de Indische Nijmegenaren vernoemd te krijgen. Gelukkig maar, vindt wethouder Ben van Hees. "Het is een voor Nijmegen tot nu toe onderbelicht verleden." 

Van Hees sluit niet uit dat er naast de 7 straten - de eerste 2 zijn klaar, de andere 5 volgen snel hierna - later nog meer straten naar Indische Nijmegenaren vernoemd worden.

Zie ook

Lees verder…

NICC Magazine van maart is uit !

 

 

10897291258?profile=original

 

Jaargang 8 | maart  2016 | oplage:  8700  | Hoofdredacteur:  Hans Vogelsang

info@indisch-centrum-denhaag.nl o.v.v. Gratis abonnement NICC Magazine .

Heerlijk, lekker neuzen in kabar agin (krant) . Het maartnummer van NICC Magazine 2016 met daarin onder andere de volgende onderwerpen: •    Je kunt beter geen homo zijn in Indonesië  •    Dodentocht in de bergen •    De dekolonisatie van Nederlands-Indië•    58e Tong Tong Fair 2016 •    Nieuwe rubriek: Wat zeggen de sterren
•    NICC Magazine zoekt medewerk(st)er advertenties •    Boekids Festival


En verder de vaste rubrieken. De redactie wenst u veel leesplezier, <Downloaden>>>>>>>  om te lezen.

 

UIT DE MEDIA

Bewerken

Lees verder…

Hoe moet het nu verder met vervolg van de ; Oorlogslachtoffers, back pay, Knillers als kabinet sneuvelt.

10897322489?profile=original

Vluchtelingenprobleem als inzet voor de aankomende verkiezingen.

Samsom leider PvdA kan de korte "ei" verruilen voor de lange "ij" en als de grote verliezer in het Kabinet Rutte slaat wanhopig om zich heen. Al eerder vertrokken er twee leden van de PvdA, wie volgt?  Zeker nu de nieuwe partij ook van de twee weglopers met een mooi verkiezingsprogram komen, een gat in markt. Die nu al gepeild zijn op 23 zetel door Maurits de hond.

 

Maar buiten onweert het zich, en binnen huis is Martin van Rijn in gesprek met IP. Tegelijkertijd wachten de drie motie indieners gespannen op het antwoord. U weet het nog wel dat ruimer wordt gecompenseerd dus ook die 70.000 oorlogsslachtoffers als de eerste vluchtelingen uit het voormalige nog geen 1 euro hebben gehad.  Echter Martin zijn in zijn eigen huis met dikke problemen, en niet ontwikkelde PGB gaat op de schop. Dus er moet weer nieuw uitvoeringsorganisatie worden opgetuigd. 

 

Terug naar de Indische zaak!

Gaat om 70.000 man waar dus ook een uitvoeringsorganisatie voor moet worden opgetuigd. Ja, u leest het goed! 70.000 man die moeten worden aangeschreven. Hoe weet je zeker dat deze de gerechtigden zijn? Hoe kom je aan de gegevens van die 70.000 man. Als je die 70.000 man hebt zul je alle verificatie en integriteit controles er op los moeten laten dat het om de gerechtigden is - de ervaringen zijn dan meestal het veelvoud zich meld als gerechtigden.  Dan de uitbetaling. Hoe ga je het doen? In eens? Of in termijnen?  Kortom ook voor deze zaal zal Martin van Rijn een uitvoeringsorganisatie moeten zoeken. De vraag helpt het IP wel bij deze vraagstukken? 

 

Uitvoeringsorganisatie houdt in plus de geautomatiseerde systemen met een back - en front office dat minimaal 5 jaren voor deze doelgroep in leven moet worden gehouden.

 

Tot slot als het kabinet valt hoe hard zijn de toezeggingen van de Staatscretaris, draagt deze de Indische zaak over aan zijn opvolger? 

Lees verder…

Blog Topics by Tags

Monthly Archives