WEG UIT INDIË – Column/fragment 17

 

 

Korte inhoud van het voorafgaande: Het is 1942, de Japanners hebben Nederlands-Indië veroverd en Hans en Sonja komen met hun moeders terecht in een interneringskamp.

 

 

  .

Het was november 1945 geworden, drie maanden nadat Japan de strijd verloren had en de vrede was getekend. Al die tijd mochten ze het kamp niet uit en een week geleden hadden Indonesiërs geprobeerd het kamp al gillend en schietend binnen te komen. Honderden Indonesiërs. Maar de Japanners schoten terug en dat stopte ze gelukkig. En eindelijk kwamen de Gurkha's!

Op 3 december reden twintig vrachtwagens het kamp binnen. Op elke wagen vier Gurkha's, twee die naar voren keken en twee die naar achteren keken. De Gurkha's waren klein maar gespierd en hun schouderembleem liet twee gekruiste kapmessen zien. Een echt kapmes zag je in hun riem steken. Terwijl de vrouwen en kinderen op de vrachtauto klommen zag Hans een van hen zijn mes trekken om ermee te spelen.

Bliksemsnelle kapbewegingen maakte hij in de lucht en Hans zag wat een dodelijk wapen het was. In een beweging kon je er een hals mee afsnijden. Jakkes!

Met tante Aal en Sonja kwam hij in de laatste vrachtauto terecht. Ze zaten met wel zo'n dertig vrouwen en kinderen op de harde houten banken die in de lengte van de vrachtauto waren geplaatst. De Gurkha's trokken een canvas dak over de auto heen en maakten ook de zijkanten dicht met een zeildoek. Zo kon je van buitenaf niet zien of de vrachtauto vol of leeg was. Zonder dat iemand het hem uitlegde begreep Hans dat dat voor de veiligheid was. Want buiten het kamp zaten de Indonesiërs met geweren te wachten om op blanken te schieten als die langskwamen.

'We gaan naar Semarang,' had tante Aal verteld, 'daar is het veilig. Het is zo'n veertig kilometer. We zijn er in een uur.' Toen iedereen zat klommen de vier Gurkha's naar hun plek, je hoorde het gebrom van de motoren van de twintig vrachtauto's en langzaam kwam de stoet in beweging.

Toen ze de poort uit reden, uitgezwaaid door achterblijvers, slaakte tante Aal een zucht van opluchting.

'Jongens, jongens, het is eindelijk voorbij,' zei ze en drukte Sonja en Hans tegen zich aan.

De vrachtwagen was wel geheel afgedekt, maar de Gurkha's die op de hoeken van de banken zaten staken hun geweer door een kijkgat en Hans kon door dat gat zien dat de bomen langs de weg in brand stonden. Wat als er een omviel en op hun vrachtwagen terecht kwam?

Of ervoor? Dan kon je niet verder.

Geregeld stopte het konvooi een minuut of wat. Soms hoorden ze een paar schoten en werd er van de ene vrachtauto naar de andere geroepen wat er aan de hand was.

'Misschien kunnen we maar het beste op de bodem van de auto gaan zitten,' stelde tante Aal voor. 'Als er dan op ons geschoten wordt schieten ze over ons heen of tegen de zijkant aan.'

Ze legden allemaal hun bezittingen op de banken en gingen ervoor zitten. De ruimte was krap, en het duurde een tijd voor ze ontdekten hoe ze de vloer het best konden gebruiken, allemaal wijdbeens achter elkaar zittend, met het gezicht naar de achterkant van de vrachtauto.

'Niet kietelen,' riep iemand maar het gebeurde toch, dat kon je aan het lachen horen. Maar dat lachen hielp, de angst verdween erdoor. Af en toe hoorden ze schoten en tikten kogels tegen de metalen zijkant van de auto. Een paar keer kwam er een kogel door het canvas. Maar niemand werd geraakt.

 

Meer weten over het boek Weg uit Indië? Kijk op www.hansvervoort.nl

Wordt vervolgd!
Vorige columns klik hier 

 

E-mail me wanneer mensen hun opmerkingen achterlaten –

U moet lid zijn van ICM - abonnement 8 euro per maand periode 2024 - 2025 om opmerkingen toe te voegen!

Doe mee ICM - abonnement 8 euro per maand periode 2024 - 2025

Opmerkingen

  • WEG UIT INDIË – Column/fragment 16

     

     

    Korte inhoud van het voorafgaande: Het is 1942, de Japanners hebben Nederlands-Indië veroverd en Hans en Sonja komen met hun moeders terecht in een interneringskamp.

     

     

     

     

     

     

     Sinds zij de oorlog verloren hadden deden de Japanse militairen braaf wat de Engelse overwinnaars bevolen hadden: bescherm het kamp tegen aanvallen van de Indonesiërs. Ze stonden met hun geweren op wacht, klaar om te schieten als een Indonesische bende zou proberen het kamp binnen te komen. Gelukkig was dat nog niet gebeurd, al waren de Indonesische mortiergranaten die over het kamp vlogen ook al behoorlijk gevaarlijk. Als de Japanners geen wachtdienst hadden, wandelden ze niet meer zoals vroeger deftig over de Grote Weg, maar bleven binnen in hun eigen huizen. Niemand hoefde meer voor ze te buigen en als het etenstijd was stonden ze net als de kampbewoners met hun bordje in de rij.

    Op een middag langs de galerij wandelend zag Hans oma Van Soest terwijl ze een hardgekookt ei naar binnen werkte. Hij bleef staan om te kijken.

    Ze zat in de rotan leunstoel die ze met veel zielige praat al in het begin van de kamptijd had losgekregen van de echte eigenares. Hans keek jaloers toe hoe ze omzichtig het ei pelde, en op een afstand van zeker tien meter rook hij de ontsnappende geur van het ei, een vleugje lucht uit de eethemel. Ze hapte haar eerste hap en Hans proefde in gedachten mee.

    Het was lang geleden dat hij een gekookt ei had gezien, laat staan gegeten, maar de geur en de smaak kwamen moeiteloos uit zijn geheugen naar boven. Tjongejonge, wat was dat lekker!

    Toen oma Van Soest met een ferme hap de rest van het ei in een keer in haar mond stak ontsnapte hem een zucht van teleurstelling. Zelf had hij liever kleine hapjes genomen.

    Het geluid dat hij maakte alarmeerde oma, ze zat ineens recht overeind in haar stoel en keek zoekend rond. Toen ze hem zag zakte ze gerustgesteld weer terug in haar rusthouding.

    'Dat is zeker wel erg lekker?' vroeg hij en kwam een paar stappen dichterbij.

    'Mensenkinderen, je weet niet wat je proeft,' antwoordde oma glimlachend, 'dat doet een oud mens goed.'

    Hans zag in haar schoot een tweede ei liggen en het water liep hem in de mond. Zou hij durven vragen of hij een hapje mocht? Sonja zou dat allang gedaan hebben, maar hij was te verlegen voor zoiets. Misschien dat ze hem iets aanbood als hij bleef rondhangen?

    Hij ging op zijn hurken naast haar zitten. Djongkokken heette dat, hurken met je voeten plat op de grond en je armen over je knieën gevouwen. Een lekker ontspannen houding, urenlang kon je het volhouden.

    Oma pakte haar tweede ei op en probeerde dat tegen de leuning van de stoel stuk te slaan. Dat ging niet makkelijk, rotanhout buigt door en een ei moet je op iets hards tikken om de schil te breken.

    'Zal ik 'm voor u stukslaan?' vroeg hij en begon overeind te komen.

    'Nee hoor,' antwoordde ze snel en kortaf, 'dat kan ik zelf nog wel.'

    En ze tikte het ei zo hard tegen de rand van de stoel dat hij in haar hand stuksloeg. Dit ei was niet helemaal hardgekookt en in haar hand hield ze nu een mengsel van snotterig eiwit en eigeel.

    'Verderrie,' zei oma, 'jaag me dan niet zo op.' Voorzichtig at ze het ei uit haar hand, met schil en al. Hans hoorde de schaal knarsen tussen haar tanden.

    'Een beetje kalk kan geen kwaad op mijn leeftijd,' zei oma en Hans keek toe hoe ze de smurrie naar binnen werkte en uiteindelijk haar vingers erbij aflikte.

     

    Meer weten over het boek Weg uit Indië? Kijk op www.hansvervoort.nl

    Wordt vervolgd!
    Vorige columns klik hier 

  • WEG UIT INDIË – Column/fragment 15

     

     

    Korte inhoud van het voorafgaande: Het is 1942, de Japanners hebben Nederlands-Indië veroverd en Hans en Sonja komen met hun moeders terecht in een interneringskamp.

     

     

     

     

     

     

     

    Er was al een paar keer een vreemd fluitend geluid te horen geweest, alsof er een vogel gillend over het kamp heen vloog.

    'Hoor je? De Gurkha's komen,' hoorde Hans Pet van Lawick tegen Sonja zeggen.

    'Wat zijn Gurkha's?' vroeg ze.

    'Dat zijn Indiase soldaten,' zei Pet. Hij heette eigenlijk heel deftig Hugo maar iedereen noemde hem Pet, omdat hij in het eerste jaar van het kamp altijd een petje droeg. Daaronder was hij kaal geschoren, omdat zijn moeder bang was dat hij luizen op zou lopen. Hij was nog steeds kaal, maar de pet was allang verdwenen.

    Pet was een halve kop groter dan Sonja en zo mager als een potlood. Hij had altijd het hoogste woord als Sonja in de buurt was. Zo probeerde hij indruk op haar te maken en Hans zag dat Sonja hem wel leuk vond. Toen hij een keer om haar te plagen 'Sonja gaat met Pet' in het zand schreef, gooide ze hem meteen omver en veegde het zand snel schoon. Nou, dan was het wel duidelijk.

    'Gurkha's zijn Indiaanse soldaten?' vroeg Hans.'Hoe komen die hier?'

    'Niet Indiaanse. Indianen wonen in Amerika. Nee, Indiase soldaten, uit India. Dat is een land hier in de buurt, een kolonie van Engeland. De Gurkha's komen uit de bergen van India, eigenlijk uit de staat Nepal, en zij bijten hun tegenstanders de strot af!'

    Er liep een rilling over Hans' rug. Jakkes, iemand de keel afbijten. Wat deed je dan met al dat bloed dat in je mond liep? Hij zag dat Sonja ook even rilde.

    'Ik hoor,' zei Pet plechtig, 'ik hoor dat de Gurkha's over ons kamp heen schieten naar Fort Willem. Daar zitten de Indonesiërs, de rebellen. En die schieten terug met wapens die ze van de Jap gekregen hebben. Hoor, daar gaat er weer een.'

    Ze hoorden het gillende geluid dat met grote snelheid over het kamp heen vloog.

    'Wat is dat?' vroeg Hans.

    'Een mortier,' zei Pet. 'Een tankgranaat. Ze schieten met hun tanks het Fort aan gort. Maak je niet ongerust, die mortiergranaten vliegen hoog boven ons. Maar de Indonesiërs die mortieren terugschieten zijn niet zo precies. Dan kan er wel eens een in het kamp vallen.'

    Haastig kwam tante Aal aanlopen van een andere barak waar ze op bezoek was geweest.

    'Ze schieten met mortiergranaten,' riep ze, 'ik hoor het van de kampleiding. Als er geschoten wordt moeten we meteen schuilen onder de bedden. Naar je moeder, Pet!'

    'Ja mevrouw.' Pet zwaaide naar Sonja en vertrok.

    Ze lieten een bultzak op het middelste bed liggen en gebruikten de twee andere om de hoeken af te dekken waar de granaten vandaan kwamen. Zo lagen ze beschermd. In de hele barak lagen mensen onder hun bed angstig te luisteren naar het fluitende geluid van de overvliegende granaten. Hans wist niet hoe hij zich een mortiergranaat moest voorstellen, het leek hem zoiets als een enorm grote metalen kogel waar dan ergens nog een fluit aan moest zitten om dit doodenge geluid te kunnen maken.

    Al die eerste dag sloeg er een granaat in hun barak. Het gaf een donderend lawaai toen stukken van het dak naar beneden vielen. Muisstil lagen ze onder het bed, de matrassen beschermend om hen heen, tante Aal bovenop hen beiden, zodat ze ook met haar lichaam de kinderen nog kon beschermen. 'Help, help dan toch', hoorde hij ineens de stem van mevrouw Bieltjes, een mevrouw die geen kinderen had en tien bedden verder woonde. Tante Aal kroop van hen af en stak haar hoofd buiten de bultzakken.

    En toen zag Hans voor het eerst in zijn leven een plas bloed. Het leek alsof er een blik rode verf was omgevallen, het bloed kroop over de tegels naar waar zij lagen, tien bedden verder. Het was net of er luchtbubbeltjes in het bloed zaten. Tante Aal, die al half onder het bed vandaan was gekropen, kroop weer terug toen ze hoorden hoe mevrouw Bieltjes al door haar buren werd geholpen. 'Hier met dat laken', riep iemand, en: 'Strak aandraaien!'

    Twee buurvrouwen hielpen mevrouw Bieltjes overeind en ondersteunden haar toen ze met haar de barak uit liepen, vermoedelijk op weg naar het ziekenzaaltje. Toen ze langskwamen zag Hans haar bleke gezicht, vertrokken van pijn. Het om haar middel geslagen laken was al rood van het bloed.

    'Dom mens,' zei tante Aal hoofdschuddend, 'ze is op haar bed blijven liggen om een brief aan haar man te schrijven. En nu haalt ze het misschien niet. En ze brengt haar buren ook nog in gevaar.'

    Meer weten over het boek Weg uit Indië? Kijk op www.hansvervoort.nl

    Wordt vervolgd!

  • WEG UIT INDIË – Column/fragment 14

    Korte inhoud van het voorafgaande: Het is 1942, de Japanners hebben Nederlands-Indië veroverd en Hans en Sonja komen met hun moeders terecht in een interneringskamp.

    'Wat een gedoe!' zei Sonja. 'Nu is de oorlog eindelijk afgelopen en nu mogen we er niet uit!'
    Hier en daar waren stukken van het gedek afgetrokken, daarachter zat natuurlijk nog prikkeldraad, zodat je er weinig mee opschoot. Maar je kon nu wel naar het landschap kijken.
    'Wat prachtig,' zei tante Aal. Ze keek naar de blauwige berg in de verte en naar de sawahs die bijna direct tot aan het kamp liepen.
    Uit de verte klonk gesnater. Het kwam dichterbij en ze zagen een rij ganzen aan komen lopen over het dijkje tussen de sawahs. Ze liepen keurig achter elkaar, gevolgd door een jongen van een jaar of tien, de ganzenhoeder.
    'Ajo, boeng!' (vooruit, jongen) moedigde Sonja hem aan, maar hij keek niet op of om.
    'Apa kabar?' (Hoe gaat het?) riep ze nog een keer. Nu stopte hij, draaide zich naar hen toe en met een nadrukkelijk gebaar haalde hij zijn hand langs zijn keel. Het gebaar was overduidelijk: ik snij je de keel af.
    Daarna liep hij weer verder achter zijn ganzen aan, weg van het kamp.
    'Ach Jezus,' zei tante Aal uit de grond van haar hart.
    'Wat is er mam?' vroeg Sonja.
    'Ja, tante. Waarom doet hij dat?' vroeg Hans.
    'De Indonesiërs hebben hun eigen republiek gesticht,' zei tante Aal, 'ze willen dat alle Hollanders zo snel mogelijk vertrekken.'
    'Hoezo?' vroeg Sonja. 'Zijn we dan niet goed voor ze? Warti en Oddah huilden toen we het kamp in moesten.' Dat waren hun bedienden van voor de oorlog, wist Hans en hij moest zelf even denken aan kokki Mina die toch ook van hem en zijn vader en moeder hield?
    'Jawel,' zei tante Aal, 'maar er zijn natuurlijk ook Indonesiërs die vinden dat wij hun land bezet houden en dat we weg moeten. Net zoals de Duitsers nu gelukkig weer uit Holland verdreven zijn.'
    Hans was er niet blij mee. Hij begreep natuurlijk dat blanke jongens en meisjes zoals hijzelf heel anders waren dan de rest van de bevolking. Maar de Hollanders waren al zo lang de baas in Indië, sommige families woonden er al meer dan tweehonderd jaar! Waarom moest je dan weg?
    'Als ik nou met een Indonesische vrouw trouw en we krijgen kinderen, mag ik dan niet blijven?' vroeg hij.
    Tante Aal glimlachte.
    'Het zal zo'n vaart niet lopen,' zei ze. 'Natuurlijk hebben de Indonesiërs recht op hun eigen land. Maar ze zouden wel gek zijn als ze de Hollanders er op staande voet uit gooien. Wie beheert dan de plantages? Wie laat de treinen rijden? Wie bouwt de steden? Dat kunnen ze allemaal zelf nog niet.'
    Hans knikte, hij was gerustgesteld.

    Meer weten over het boek Weg uit Indië? Kijk op www.hansvervoort.nl
    Wordt vervolgd!

  • WEG UIT INDIË – Column/fragment 13

     

     

    Korte inhoud van het voorafgaande: Het is 1942, de Japanners hebben Nederlands-Indië veroverd en Hans en Sonja komen met hun moeders terecht in een interneringskamp.

     

     

     

     

     

     

    En toen, van de ene dag op de andere, was de oorlog afgelopen. Ze hadden erop gehoopt sinds het vliegtuig over het kamp vloog en papiertjes over het kamp had uitgestrooid waarop stond 'Houdt goede moed'. Maar dat was alweer een halfjaar geleden en sindsdien was alles alleen maar erger geworden. Hans' moeder was niet de enige die doodwas gegaan: door de honger en allerlei ziekten stierven er veel meer.

    Maar op die dag, vrijdag 24 augustus 1945, werd iedereen die nog lopen kon naar het Lido geroepen. Er was geen appèl, er was ook geen enkele Japanner te zien. In het midden van het veld stond op een kistje mevrouw Anema. Van haar dikke lijf was niets meer over, ze was net zo mager als iedereen in het kamp. Gelukkig woei het in Indië bijna nooit, want bij een harde wind zouden ze allemaal omvergeblazen worden.

    Mevrouw Anema droeg wel dezelfde bloemetjesjurk als toen ze het kamp in gingen, en die jurk hing nu als een veel te groot laken om haar heen. Ze sprak luid en duidelijk.

    'Mensen! Ik heb van de kampcommandant bericht gekregen dat de oorlog is afgelopen. De oorlog is voorbij! Nederland is al drie maanden vrij en nu wij ook!'

    Het bleef stil, de verrassing was te groot om meteen te juichen.

    Toen begon het geluid, gemompel, gepraat, moeders die elkaar om de hals vlogen. Sommigen huilden. Hans dacht aan zijn moeder en zijn vader en keek vanzelf omhoog. Maar er was geen maan, pas vanavond zou hij het aan zijn vader kunnen vertellen.

    En ineens begon mevrouw Anema te zingen.

    'Wilhelmus vahan Nahassouwe, ben ik van Duitsen Bloed…'

    Ze kwam maar net boven het geluid van de anderen uit, maar het werd meteen stiller en iedereen keek naar de zingende vrouw op dat kistje. Een tweede stem voegde zich erbij, en een derde. En in een paar seconden stonden drieduizend vrouwen en kinderen mee te zingen.

    Hans kende de melodie nog van vroeger, maar wist de woorden niet meer precies.

    'De vaderhand vertrouwe, blijf ik vanzelf zo goed' maakte hij ervan. Maar toen ze doorzongen wist hij het ineens weer: 'Dèhèn prinsen van Oranjen ben ik vrij onverveerd.'

    En dan: 'De kohohohohoning van Spanje hèhèb ik altijd geëerd.'

    Als zijn moeder naast hem had gestaan had hij haar meteen gevraagd wat dat nou betekende: de koning van Spanje heb ik altijd geëerd. Ze zou het vast geweten hebben. Maar tante Aal wist ook veel. Hij nam zich voor het haar later eens te vragen. Nu stond ze te juichen met andere moeders, het was feest. De oorlog was voorbij.

     

    Meer weten over het boek Weg uit Indië? Kijk op www.hansvervoort.nl

    Wordt vervolgd!
    Vorige columns klik hier 

  • WEG UIT INDIË – Column/fragment 12

     

     

    Korte inhoud van het voorafgaande: Het is 1942, de Japanners hebben Nederlands-Indië veroverd en Hans en Sonja komen met hun moeders terecht in een interneringskamp.

     

     

     

     

     

     

    Op een middag toen Hans en Sonja landerig van de honger op hun bultzakken lagen klonk ineens van buiten hop-hop-hop-hop en het geluid werd snel harder. Ze sprongen van hun bedden af en renden naar buiten. Ze waren net op tijd om een groepje soldaten in looppas dichterbij te zien komen. Bij elke pas riepen ze iets dat klonk als hop-hop-hop. De grond dreunde onder hun laarzen. In hun rechterhand droegen ze een houten geweer. Het waren Koreanen, hulpsoldaten die door de Jap maar half vertrouwd werden en dus geen echt wapen kregen.

    Korea was een land in de buurt van Japan en door Japan veroverd, had Hans van tante Aal geleerd. En alhoewel de Koreanen nu Japan hielpen met het veroveren van andere landen, hielden Japanners en Koreanen niet van elkaar.

    Vorige week nog had een Japanner met de platte kant van zijn sabel een Koreaanse soldaat in het gezicht geslagen omdat die een bevel niet snel genoeg opvolgde. Hij deed dat tijdens het appèl en de blik die de Koreaan op de Japanner wierp liet zien hoe groot zijn haat was.

    'Dit lijkt wel een opstand,' zei tante Aal die naast Hans en Sonja was komen staan. 'Kijk, ze hebben hun geweer in de hand in plaats van over de schouder. Alsof ze ermee zouden kunnen schieten.'

    Hop-hop-hop holde het groepje stokpaardjes voorbij en sloeg de weg naar de poort in. Daar klonken schoten en even later kwamen ze weer terughollen.

    Maar nu niet meer als groep. Ze verspreiden zich over de barakken. In barak 4 kwamen er twee. Ze kropen onder de bedden en legden hun wijsvinger op de mond als iemand ze zag.

    'Ik vind het maar niks, zo'n kerel onder mijn bed,' zei oma Van Soest.

    'Ksst,' riep ze en zwaaide met haar armen onder het bed. De Koreaan begreep dat deze vrouw hem niet in bescherming zou nemen en kroop onder een ander bed. Maar ook daar werd hij verjaagd, totdat hij onder het bed van tante Aal belandde. En die had medelijden met hem en gooide hem een jurk toe waarmee hij zich bedekte. Zo leek hij een hoop oude kleren in plaats van een Koreaan.

    Maar als een Jap hem hier zou komen zoeken zou die vermoedelijk wel weten dat niemand in het kamp voldoende oude kleren had om zo'n grote hoop te kunnen vormen.

    Voor alle zekerheid sliep tante Aal die nacht samen met Sonja in een bed en toen ze de volgende ochtend wakker werden was de Koreaan weg.

    Wat was er aan de hand? Niemand wist het precies, maar Mevrouw Anema, de kampoudste, had gehoord dat over heel Java Koreaanse hulpsoldaten in opstand waren gekomen tegen de Japanners.

    Ze hadden er genoeg van om zo slecht behandeld te worden. Maar intussen waren ze al verslagen en ook de Koreanen van Bandangan hadden zich overgegeven. De volgende dag stonden ze als vanouds om de beurt in het wachthokje bij de poort, met het houten geweer over de schouder. Aan sommigen kon je zien dat ze een paar stevige klappen hadden gehad van de Jap.

    Meer weten over het boek Weg uit Indië? Kijk op www.hansvervoort.nl

    Wordt vervolgd!

  • mm

  • n

  • WEG UIT INDIË – Column/fragment 11

     

     Korte inhoud van het voorafgaande: Het is 1942, de Japanners hebben Nederlands-Indië veroverd en Hans en Sonja komen met hun moeders terecht in een interneringskamp.

     
    Het ergst van het leven in het kamp bleven toch steeds de appèls, altijd om half acht 's ochtends. De zon stond dan nog niet erg hoog, maar tegen de tijd dat de 3000 vrouwen en kinderen geteld waren, was de warmte bijna niet meer te harden en stond iedereen te tollen op z'n benen. Een soldaat stond met een telraam klaar om bij elk tiental een kraal te verschuiven en iedereen had geleerd in het Japans tot tien te tellen: ichi, ni, san, shi, go, roku, shichi, hachi, kyu, jyu. 

    Als ze op het appèl stonden bogen de moeders diep voorover, telden snel af wat hun nummer was en wat het nummer van hun kinderen. Ze gaven dan door wat dat kind moesten roepen als die aan de beurt was. En dan hoorde je al van ver de telling dichterbij komen: ichi, ni, san, shi, go, ro….

    Het was zangeriger dan de meeste Japanse woorden die ze de bewakers hoorden zeggen. Die mannen klonken alsof ze voortdurend verkouden waren. Maar het tellen door de moeders en kinderen klonk bijna als een lied. Elke keer als er tot tien was geteld hoorde je de klik van de kraal van het telraam die opzij geschoven werd. En dan klonk het volgende tiental: ichi ni san shi..

    Als je aan de beurt was riep je je nummer, luid en duidelijk. Aarzelde je even of had je het nummer verkeerd, dan kwam de Jap naar voren en gaf je moeder een klap, zodat ze bijna omviel. Nu zijn eigen moeder er niet meer was stond Hans naast tante Aal en deed hij net zo zijn best om haar zo'n klap te besparen.

    Als het tellen klaar was kon iedereen eindelijk aan het werk. De schoonmaakploeg veegde de barakken, de keukenploeg haalde water om stijfselpap te koken. Een paar vrouwen mochten het kamp uit om de tuin van de Jap te bewerken, waar tomaten groeiden en sperziebonen en kool. Dat was feest. Met de patjol, een soort schop, over de schouder liepen ze zingend de poort uit.

    Natuurlijk mochten ze niets meenemen van de tuin van de Jap, maar ze staken stiekem wat in hun blouse als ze terugliepen, en hadden dan weer wat boontjes of een kleine tomaat voor hun kinderen. De patjol-ploeg was populair en de kampoudste zorgde ervoor dat iedere moeder een beurt kreeg.

    Ook voor de kinderen was er werk. Ze moesten het gras plukken dat op de Grote Weg groeide. Saai werk, en de volgende dag kon je weer opnieuw beginnen, want het gras bleef maar groeien, vooral als het regentijd was.

    Toen er een vliegenplaag kwam moest elk kind aan het eind van de dag dertig dode vliegen inleveren. Vliegen verspreidden ziekten en moesten dus uitgeroeid worden. Dat was leuker dan gras uittrekken. Maar Hans was er niet goed in en had pas drie vliegen in zijn hand gevangen en doodgeknepen toen hij Sonja tegenkwam die hem een glazen potje liet zien dat al goed gevuld was. Hij hield zijn neus erboven en rook eraan.

    'Wat doe je nou?' vroeg Sonja.

    'Ik ruik eraan. Lekker!'

    'Viespeuk. Wie ruikt er nou aan dooie vliegen?'

    Uit het potje kwam een scherpe geur. Hans kon het niet helpen, hij vond het lekker.

    'Hoe kan jij zo goed vliegen vangen?' vroeg hij.

    Sonja zei: 'Niet verder vertellen, hoor. Als iedereen weet hoe het moet dan zijn de vliegen zó op. En dan moeten we weer gras trekken.'

    Hans knikte en ze kwam dicht bij hem staan en fluisterde in zijn oor: 'Vliegen kijken alleen naar voren. Dus als je van achteren komt sla je ze zó dood.'

    Ze liet het zien, er zat een vlieg op de grond en Sonja sloop dichterbij en legde van achteren haar hand over de vlieg heen. Om hem even later te laten zien: een dooie vlieg. 'Nummer achtentwintig,' zei ze voldaan, 'bijna klaar.' Onder haar leiding leerde Hans het snel. Je moest wel zorgen dat de vlieg de schaduw van je hand niet over zich heen zag komen, want dan vloog hij onmiddellijk op. Vliegen waren niet gek.

    Samen werden ze al snel kampioen vliegenmepper. En uiteindelijk hielpen ze ook kinderen die de slag niet te pakken konden krijgen. Sommigen holden gewoon achter vliegen aan, wat je natuurlijk altijd verloor. Toen een meisje begon te huilen, zo moe was ze, legde Hans haar het geheim uit. En Sonja deed hetzelfde bij anderen. Daarna was het snel gedaan met de vliegenplaag, geen vlieg meer te bekennen in het kamp. En toen moesten ze weer grasjes trekken.

     

    Meer weten over het boek Weg uit Indië? Kijk op www.hansvervoort.nl

  • WEG UIT INDIË – Column/fragment 10

     

     

     

     Korte inhoud van het voorafgaande: Het is 1942, de Japanners hebben Nederlands-Indië veroverd en Hans en Sonja komen met hun moeders terecht in een interneringskamp.

     

     

     

     

     

     Oma Van Soest lag al een paar dagen in het ziekenzaaltje.
    Het arme mens is drieënzeventig,' hoorde Hans tante Aal tegen de buurvrouw van twee bedden verder zeggen, 'ik ben vandaag even bij haar langsgeweest en ze heeft er wel vrede mee dat ze het niet haalt. "Hebben jullie weer wat meer ruimte" zei ze tegen me.
    Later, nadat de nacht gevallen was en ze in het donker bij elkaar zaten, sneed tante Aal fluisterend de kwestie aan die haar bezig hield sinds ze oma Van Soest had bezocht.
    'Omaatje wil zo graag nog een keer in haar leven erwtensoep eten,' fluisterde ze.
    'Wat zielig,' antwoordde Sonja op gewone toon. Waarom fluisteren?
    'Ik heb nog een blikje,' zei tante Aal zo zacht dat ze het bijna niet verstonden, 'en daar zit erwtensoep in. Ik weet het bijna zeker. Wat vinden jullie? Zal ik dat aan oma Van Soest geven?'
    Tante Aals blikjes waren een terugkerend wonder in hun hongerbestaan. Toen de oorlog begon had ze zes kleine blikjes gekocht van het merk Jaco, gevuld met bruine bonen of erwtensoep, drie van elk.br/>De blikjes had ze verstopt op een plek die niemand kende en als de nood hoog was, en soms ook bij een verjaardag, offerde ze er een op. De wikkels om de blikjes waren allang verdwenen. Niemand kon zien of er bonen in een blikje zaten of erwtsensoep. Drie jaar kamptijd waren nu voorbijgegaan en vijfmaal was er feestgevierd. Elk van die keren herinnerden ze zich nog en ze wisten ook precies dat het drie keer een blikje bonen was geweest. De smaak van zowel de bonen als de erwtensoep was in hun smaakpapillen gegrift. Zowel Hans als Sonja likten in het donker hun lippen af bij de herinnering.
    Het laatste blikje aan oma Van Soest geven? Zodat ze gelukkig kon sterven?
    Hans vond oma Van Soest een zeur, altijd had ze wat te klagen over hem en Sonja. Dat ze te druk waren, te veel lawaai maakten, niet altijd meteen water gingen halen als ze erom vroeg".
    'Ik vind het eigenlijk zonde.' Sonja fluisterde nu ook. 'Maar je moet het maar doen, mam. Als het haar gelukkig maakt.'
    'En jij, Hans?' vroeg tante Aal.
    'Natuurlijk,' fluisterde hij.
    En zo geschiedde. De volgende ochtend haalde tante Aal haar laatste blikje vanonder een losse tegel in de galerij van de barak. Iedereen kon het zien, maar dat maakte nu niet meer uit omdat het toch het laatste blikje was. Het was een beetje roestig aan de buitenkant geworden.
    Maar ze konden door het blik heen bijna de geur van erwtensoep ruiken.
    'Ik breng het naar de keuken van het ziekenzaaltje,' zei tante Aal, 'en ik blijf erbij tot oma Van Soest het krijgt. Willen jullie mee?'
    Zowel Hans als Sonja knikten nee. Een blikje afstaan uit de goedheid van hun hart was een ding, maar er watertandend bij gaan staan terwijl oma Van Soest het opat, dat liever niet.
    Een uur later kwam tante Aal tevreden terug, het lege blikje had ze bij zich, je wist maar nooit wanneer het van pas zou kunnen komen.
    'Héérlijk vond ze het. Nu kan ik rustig inslapen, zei ze tegen me.'
    Maar de volgende dag lag oma Van Soest weer in haar eigen bed, geheel opgeknapt en met nieuwe energie klagend over de herrie in de barak.
    'Zou die smeerkees geweten hebben dat ik dat blikje nog had?' vroeg tante Aal later die dag aan Sonja en Hans. 'Het is toch wel erg toevallig dat erwtensoep haar laatste wens was. En toen ik aan de zuster vroeg waarom oma Van Soest nu weer thuis ligt, zei ze dat ze alleen een paar dagen was opgenomen vanwege een zweer op haar voet. Ze lag helemaal niet op sterven!'
    'Het is de laatste keer dat we iets goeds voor iemand doen,' zei Sonja ferm.
    Hans en tante Aal knikten plechtig.

    Meer weten over het boek Weg uit Indië? Kijk op www.hansvervoort.nl

     

     

     

    Wordt vervolgd!

  • WEG UIT INDIË – Column/fragment 9

     

     

      Korte inhoud van het voorafgaande: Het is 1942, de Japanners hebben Nederlands-Indië veroverd en Hans en Sonja komen met hun moeders terecht in een interneringskamp.

     

     

     

     

    'Gré,' zei tante Aal, 'Hansje is hier.'
    Ze wenkte hem dichterbij. Mams lag op haar rug, haar mond een klein beetje open. Het leek alsof ze sliep, maar toen hij haar hand pakte merkte hij dat ze er even in kneep.
    'Dag mam,' zei Hans, 'ik kom afscheid nemen.'
    Dat was het woord dat tante Aal gebruikt had. 'Hans, je moeder heeft naar je gevraagd, ze wil even afscheid nemen.'
    'Moet ik dan weg?' vroeg hij verschrikt. Een paar maanden geleden had de Jap aangekondigd dat jongens van 11 jaar en ouder naar het oudemannetjeskamp moesten, een paar kilometer verderop. Want die oude mannen hadden verzorging nodig en dat moesten de oudere jongens doen.
    'Nee, jochie. Het gaat slecht met je moeder, je weet dat malaria een erge ziekte is en soms gaan mensen eraan dood. Je moeder niet, hoor, maar ze wil voor alle zekerheid toch afscheid nemen. Dan hoeft ze niet meer bang te zijn dat ze dat niet gedaan heeft, als ze per ongeluk toch doodgaat. Begrijp je?'
    Hans knikte, maar hij vond het een vreemd verhaal. Waarom afscheid nemen van mams als ze toch niet doodging? Maar grote mensen hadden soms vreemde wensen en hij ging braaf met tante Aal mee naar het ziekenzaaltje. Daar had hij al twee dagen niet mogen komen van de verpleegster.
    'Je moeder ligt in een crisis, Hansje,' had ze gezegd, 'als de koorts weg is mag je haar weer zien.'
    En nu zag hij haar en schrok.
    De huid van haar gezicht was gelig geworden, haar wangen ingevallen, haar altijd vrolijke haar hing nu slap over het kussen. Ze had haar ogen dicht.
    'Zeg maar: dag mam ik zal altijd aan je denken,' zei tante Aal. Ze veegde haar ogen af met de mouw van haar jurk.
    'Mam, ik zal altijd aan je denken,' zei Hans braaf. Hij voelde haar hand de zijne weer knijpen en hoorde haar ademhaling versnellen. Er kwam een zacht geluid uit haar mond. 'Lieverd,' fluisterde ze. Hij zag twee tranen uit haar dichte ogen komen, ze rolden over haar wang en bleven liggen tegen haar neusvleugels. Tante Aal pakte een punt van het laken en veegde ze weg.
    Ze bleven bij het bed staan, totdat de ademhaling van zijn moeder veranderde in een rustig ritme.
    'Ze slaapt,' zei tante Aal, 'goddank, ze slaapt.'
    Een uur later, ze waren terug in de barak, kwam de verpleegster langs. Ze sprak even met tante Aal en Hans zag dat die met haar hand over haar ogen veegde. Een ongerust gevoel bekroop hem.
    'Hans, ik moet je iets vertellen,' zei tante Aal.
    Maar hij wist al wat er komen ging.
    'Jochie toch, jochie toch,' zei ze en trok hem naar zich toe. Zo, tegen haar aan gedrukt, hoorde hij wat hij niet wilde horen. 'Je moeder is in haar slaap overleden. Maar je bent niet alleen, ik heb haar beloofd dat ik voor je zal zorgen tot je vader het kan doen.'
    Hans hield niet van huilen, dat was iets voor kleine kinderen. Maar hij kon het niet helpen. Hij zag zijn moeder weer voor zich, hoe ze lachte en hem door zijn haar woelde toen ze nog gezond was. Nog maar een paar weken geleden! En hij huilde tante Aals jurk nat.
    Toen hij uitgehuild was en alleen nog af en toe nasnikte voelde hij het verdriet pas echt. Het zat in zijn buik, een zachte pijn die je alleen kon bedwingen als je je armen over elkaar deed en de ellebogen diep in je buik drukte. Elke keer als hij in de maanden daarna aan zijn moeder dacht, deed Hans dat. Armen over elkaar en dan de ellebogen zo hard mogelijk naar binnen buigen. Het hielp ook tegen de honger.


    Meer weten over het boek Weg uit Indië? Kijk op www.hansvervoort.nl

     

Dit antwoord is verwijderd.

Blog Topics by Tags

Monthly Archives