Herinneringen aan... Een confrontatie
Door Paul Baro (1941)
Nadat Nederland de Indonesische archipel in 1949 had overgedragen aan het Indonesische gezag groeide de agressie tegen Nederlanders. De agressie kende geen leeftijdsgrenzen en was ook voor Indo’s zeer voelbaar.
In 1954 was ik met nog drie andere vriendjes van de 7e klas lagere school naar de 1e klas van de Concordante HBS, gelegen aan Getengkali in Surabaya gegaan. Een van hen was Jan Blom, een totok (blanke) jongen die ergens in Gubeng woonde. Jan was sterk en bepaald niet bang uitgevallen.
Op een dag kwam Jan nogal verhit op school. Hij stalde zijn fiets en vertelde ons dat hij onderweg ruzie had gekregen met een paar Indonesische jongens. Hij had de Indonesiërs wat te lang naar hun zin aangekeken en dat was voor hen voldoende om ruzie te maken. Jan, die zich niet snel liet intimideren, gaf na vervelende opmerkingen van de Indonesiërs natuurlijk een gevat antwoord waarna de zaak escaleerde. Nadat de heren elkaar al fietsend een paar klappen hadden uitgedeeld fietsten de twee Indonesiërs weg met het dreigement dat ze Jan na school wel wisten te vinden.
En passant vertelde Jan ons dat hij een van de tegenstanders waarschijnlijk een blauwoog had bezorgd. Nou, dat zat dan wel goed vonden we. ‘Wees maar gerust Jan’, zei ik stoer, ‘straks fiets ik wel met je mee naar huis.’ Een ander vriendje, een Indische jongen wiens naam ik vergeten ben, liet zich niet onbetuigd en beloofde ook mee te fietsen. Voor ons was hiermee de kous af.
Het eerste lesuur kregen we gym en dat werd baseball op het voorterrein van de school. De persoon die de bal over het hek kon slaan, kreeg een ijsje beloofde de heer Krentz, onze gymleraar. Helaas, die ochtend lukte het niemand om de bal over het hek te krijgen. De dag verliep verder zonder bijzonderheden en wij waren het incident van Jan eigenlijk al helemaal vergeten toen de bel om naar huis te gaan ging. We liepen gedrieën naar de fietsenstalling. Onderweg viel ons meteen op dat aan de straatzijde van het hek tientallen Indonesische jongens stonden te wachten. Dat was natuurlijk niet zo best. We besloten toch om de meute tegemoet te treden en geen vrees te tonen.
Volgens mij hadden we op dat moment geen idee welke risico’s ons buiten het hek wachtten. Halverwege het voorterrein kwam een viertal Indonesische jongens ons al tegemoet. Vlak voor ons bleven ze staan. Een van de jongens had een blauwoog constateerden wij met leedvermaak. ‘Iki jo arek e?’ (is dit die jongen) vroeg de grootste van het viertal in het Javaans aan ‘blauwoog’. ‘Blauwoog’ knikte met een verbeten gezicht. Toen richtte de grootste zich tot ons met de mededeling dat wanneer we het waagden om buiten het hek te komen wij zouden kennismaken met de kracht van de Republiek Indonesia. ‘Terus apa?’(en wat dan nog) provoceerde ik. ‘Nou, dan worden jullie een kopje kleiner gemaakt’, dreigde de grootste in het Indonesisch. Vervolgens keerde het viertal terug naar de meute.
Nu de omvang van het probleem langzaam tot ons doordrong liepen we terug naar onze klas voor overleg. Zo ver kwamen we niet, want de directeur, de heer Radstaeke, kwam ons tegemoet en vroeg wat er aan de hand was. Wij stelden hem op de hoogte van de situatie en verwachtten eigenlijk een uitbrander te krijgen. Maar nee, Radstaeke zei ons op nadere instructies te wachten. Niet lang daarna kwam inspecteur Bijl, een bekend politiefunctionaris, op school met een politieauto. Wij moesten in de auto plaatsnemen waarna we door de heer Bijl thuis werden gebracht. Onze ouders informeerde hij over het voorval.
De dagen erna werden we voor de zekerheid met de auto gebracht en gehaald. Het incident had voor ons gelukkig geen verdere gevolgen gehad.