Internering van Indische jongens vanwege hun Duitse achternaam
Het noodlot van de Duitse Indo’s
door Werner Stauder
Op 10 mei 1940, toen Tjarda van Starkenborgh, de gouverneur-generaal van Nederlands-Indië te Batavia op de hoogte was gebracht van de Duitse inval in Nederland werd door de radio het codewoord ‘Berlijn’ uitgezonden. Dit was het sein voor de bestuursambtenaren in de gehele Indische archipel om alle personen van Duitse afkomst alsmede sympathisanten van Duitsland te arresteren en in interneringskampen op te sluiten. Duitse zeelieden van de koopvaardijschepen die op dat moment in de havens van Indië lagen, werden door mariniers overmeesterd en gevangengenomen. Onder de noemer van ‘staatsgevaarlijke onderdanen’ werden in totaal ruim 2800 mannen en vrouwen opgepakt en geïnterneerd, waaronder volgens betrouwbare gegevens waarover Dr. Lou de Jong beschikte, echter niet meer dan 30 overtuigde Nazi’s bleken te zitten.
Het merendeel van de mensen die puur vanwege hun Duitse afkomst het slachtoffer van deze maatregel werden, waren fatsoenlijke burgers: arbeiders, architecten, ambtenaren, kooplieden, politieagenten, fabrikanten, hoteleigenaars, boekhouders, juweliers, opticiens, kunstenaars, onderwijzers, wetenschappers, artsen en verpleegsters, die zich aan politiek niets gelegen lieten gaan, maar ook planters en boeren die op afgelegen plantages en boerderijen of in de kampong woonden en zelfs missionarissen en zendelingen diep in de rimboe alsmede bejaarde Duitse oud-Indischgasten die al tientallen jaren in Indië woonden en hun hele leven als militairen trouw bij het KNIL hadden gediend. Sommigen van hen werden zelfs uit de bejaardentehuizen weggevoerd. De stemming onder de Nederlanders in Indië was door de gebeurtenissen in Europa fel anti-Duits op het hysterische af. Vele onschuldige burgers werden het slachtoffer van deze heksenjacht op alles wat maar in de verste verte Duits was. De arrestaties verliepen niet altijd zachtzinnig, want sommigen werden letterlijk hun huis uitgeslagen en liepen daarbij rake klappen en lelijke verwondingen op. Velen kregen niet eens de tijd om zich aan te kleden of om persoonlijke spullen mee te nemen.
Geen onderscheid
De Nederlanders maakten daarbij ook geen onderscheid tussen ‘arische’ Duitsers en Duitse Joden die de vervolging door de nazi’s in Europa juist waren ontvlucht. Ook meer dan 150 onschuldige Indische jongens met een Duitse achternaam (sommige bronnen spreken van circa 200) werden zonder pardon opgepakt en afgevoerd alsof ze zware criminelen waren. Velen van hen spraken geen woord Duits en sommige Indo-Duitsers in de kampongs waren noch de Duitse noch de Nederlandse taal machtig omdat ze in de kampongs van hun inlandse moeders in een geheel Indonesische omgeving waren opgegroeid. Hun vaders of grootvaders waren vaak Duitse militairen in dienst van het KNIL, die met Indonesische vrouwen getrouwd waren en waarvan sommigen zich wel en anderen in verband met de hoge kosten niet hadden laten naturaliseren tot Nederlander.
De latere burgemeester van Amsterdam en minister van justitie Ivo Samkalden was in zijn functie als aspirant-controleur Binnenlands Bestuur nauw betrokken bij de arrestaties van de Duitsers in Indië. In sommige kampongs trof hij Indische jongens aan die weliswaar officieel Duitse staatsburgers waren, maar geen Duits en geen Nederlands spraken en zelfs niet eens Maleis, maar alleen Madoerees of Soendanees. Zij werden samen met hun Duitse vaders gearresteerd, maar later in opdracht van Samkalden toch vrijgelaten. Op de vraag waarom hij dit deed zei hij later: “Ze begrepen absoluut niet wat er aan de hand was. Die lieten we vrij, hun vaders niet.” Deze jongens mogen van geluk spreken, want niet elke bestuursambtenaar was zo schappelijk. De meeste Indo-Duitsers werden namelijk wel opgepakt en kwamen in de interneringskampen achter het prikkeldraad terecht.
Desalniettemin stond in de Sumatra-Post van 16 mei 1940 een artikel over een onderzoek naar de mogelijkheden om bij de internering van Duitsers en NSB’ers een uitzondering te maken voor Duitse en Oostenrijkse Joden en voor Duitse Indo’s. Zij citeren daarin uit de Java-Bode: “Naar wij vernemen, aldus de Javabode, overwegen de autoriteiten, die belast zijn met de interneering van Duitschers en staatsgevaarlijke Nederlanders, een selectie te houden onder de gevangen gezette buitenlanders. Hiertoe zullen binnenkort eenige daartoe aangewezen Parket- en politie-ambtenaren de antecedenten van de geïnterneerden aan een nauwkeurig onderzoek onderwerpen. Het is zeer wel mogelijk, dat enkele Duitsche en Oostenrijksche Joden, die, indertijd uit hun land verdreven, in deze gewesten een toevlucht hebben gezocht en wier loyaliteit jegens het Nederlandsche gezag vaststaat, uit het interneeringskamp ontslagen zullen worden en zich weer in Batavia mogen vestigen. Zij zullen echter onder politie-toezicht staan en verplicht worden om zich op gezette tijden bij de politie te melden. Het blijft de vraag, of zij hun zaken, welke juridisch vallen onder het begrip ‘vijandelijke bezittingen’ mogen voortzetten. Voorts zal men, naar wij verder hooren, nagaan, of verscheidene geïnterneerde Indische jongens, wier vader of grootvader Duitscher zijn, doch die persoonlijk geen sympathieën voor Duitschland of de N.S.B. getoond hebben, op dezelfde voorwaarden als hierboven genoemd uit het interneeringskamp ontslagen kunnen worden.”
De week daarop stond in het Bataviaasch Nieuwsblad van 25 mei 1940 onder de kop “Indische Jongens op Onrust” het volgende bericht: “Naar wij in Onze Stem lezen heeft het hoofdbestuur van het L.E.V. de aandacht gevestigd op het feit dat verscheidene Indische jongens, wier trouw aan het gezag boven twijfel staat, zijn geïnterneerd omdat zij een Duitse vader hebben of hadden. Wij hopen met het hoofdbestuur dat de commissie, die bezig is met de schifting der geïnterneerden, spoedig haar aandacht aan deze gevallen zal kunnen geven. Het L.E.V.-bestuur schrijft er nog het volgende over: Indien de Afdeelingsbesturen van andere, soortgelijke gevallen weten, gelieven zij deze bij ons voor te brengen, onder toezending van zoo volledig mogelijke gegevens betreffende de betrokken personen in den ruimsten zin van het woord. Uiteraard moet het hier enkel en uitsluitend gaan om volstrekt bona fide personen, van wie vast staat, dat hun naam het eenige Duitsche aan hen is en dat elk contact met een partij van landverraders hun vreemd is geweest.” In enkele gevallen is dit gelukkig wel gebeurd en zijn diverse Indo-Duitsers daadwerkelijk uit het interneringskamp ontslagen. Twee mooie voorbeelden voor de vrijlating van Indische jongens vinden wij in de verhalen van Anton Sieberichs en Fighting Mieck.
Anton Sieberichs
Het levensverhaal van Anton Adolf Sieberichs, dat in “De grote zoektocht” uitgebreid staat beschreven, begint met zijn uit Duitsland afkomstige vader Theodor Oscar Sieberichs, die in 1903 naar Indië was gekomen om in het KNIL te dienen. Hij werd te Ambarawa gestationeerd in Fort Willem I. Daar werd hij smoorverliefd op de inlandse schoonheid Kasiem, waarmee hij ging samenwonen. In 1917 werd hun eerste zoon Wilhelm Frederik (Wim) geboren en in 1919 hun tweede zoon Theodor Oscar, maar pas na de geboorte van Anton Adolf in 1921 ging hij uiteindelijk met haar trouwen. Dat betekent, dat Anton hun eerste kind was met de Duitse nationaliteit. Daarna volgden nog Augusta Victoria (Guusje), Karl August en Max. In 1928 stierf hun vader. Theo was dus officieel geen Duitse staatsburger en kon daarom gewoon in militaire dienst. En dan kwam de dag waarop Anton op de radio hoorde dat Nederland door de Duitsers werd aangevallen.
Toen hij de volgende dag in het dagverblijf van de kazerne opnieuw naar de nieuwsberichten luisterde werd er plotseling geroepen: “Is hier een zekere Sieberichs?” Hij stond op en schreeuwde: “Ja, hier ben ik!” Een inspecteur van politie en twee agenten liepen naar hem toe. De inspecteur zei tegen hem: “Houd jouw handen boven het hoofd en kom met mij mee!” Ze gingen vervolgens op weg naar huis om kleding en toiletartikelen op te halen. Voor het huis stonden veel jongens en meisjes, vrienden en bekenden. Kasiem, Guusje, Karl en Max stonden te huilen en wisten niet wat ze moesten doen. Ook Wim was gearresteerd en beiden stapten in de zijspannen van de Harley Davidsons die klaar stonden. Onder escorte van nog twee Harley Davidsons ging men vervolgens op weg naar het politiebureau. Onderweg werden Wim en Anton uitgescholden voor verrader en rotmof. Op het politiebureau aangekomen werden ze naar de aula gebracht. Daar ontmoette Anton zijn oud-schoolgenoten, ook allemaal met Duitse namen: Weber, Müller, Schneider, Löffler en een Afrikaan met de naam Schwarz. Commissaris Vossenaar kwam binnen met een pistool in de hand. Hij richtte vervolgens op een ingelijste foto van Hitler en loste 6 schoten. “Zo die is raak!” zei hij en ging achter zijn bureau zitten. De opgepakten moesten toen lachen en één van hun riep toen: “U bent een grote held!” Na een uur moest iedereen de cel in. Cellen voor misdadigers. ’s Avonds werd het gezelschap overgedragen aan de marechaussee om ’s nachts op transport te worden gesteld naar een interneringskamp in Ambarawa. Aan drie kanten van het kamp waren rijstvelden. Op een dag liep Anton langs het prikkeldraad en hoorde hij een heel bekende stem: “Antoon. Antoon, hier is ma!” Anton keek in de richting van de stem en zag een vrouw lopen met een sluier op haar hoofd, zwaaiend met haar armen. Met moeite kon hij haar herkennen want zij was goed vermomd. De bewaker stond zo’n 50 meter van hun vandaan, dus moest hij wel heel voorzichtig zijn wilde hij haar niet verraden. Het was zijn lieve en dappere moeder. Ze liepen heen en weer, zij in de rijstvelden, hij in het kamp, gescheiden door twee omheiningen van prikkeldraad. De afstand was te groot om echt met elkaar te praten of om eten aan te reiken.
Drie dagen lang konden ze dit stiekem doen, maar toen werd Anton opnieuw op transport gesteld naar Fort Ngawi. Tezamen met zo’n 350 andere mannen werd hij in de trein gezet, alle ramen waren geblindeerd en zwaar bewaakt door de Ambonese marechaussee. Onder hen zes Duitse priesters en een aantal Duitse doktoren. Uiteraard liep de temperatuur in de wagons behoorlijk op. Via Ambarawa en Jogjakarta kwam men in Soerakarta aan. Daar moest men overstappen in bussen die hun naar Ngawi zouden brengen. Militairen hadden een haag gevormd van zo’n vijftig meter van station naar de bussen. Het grote gezelschap werd in groepen verdeeld en iedere groep werd door twee man bewaakt. Anton liep achteraan zijn groep en had geen aandacht voor de twee Europese soldaten die achter hem liepen. Plotseling hoorde hij een bekende stem: “Doorlopen, rotmof!” ... Het Fort Generaal van den Bosch in Ngawi was gebouwd in de negentiende eeuw en werd nu gebruikt als interneringskamp voor mannen met de Duitse nationaliteit in Nederlands-Indië. De KNIL-militairen waren met de bewaking ontfermd. ... Wim en Anton kregen, met zes anderen, een voorkamer in de linkervleugel van het fort. De ontspanning bestond uit het 2 uren lang wandelen of zonnebaden op het dak van het fort of wat handballen op het kleine sportveldje.
Na drieëneenhalve maand werden Anton en Wim door toedoen van de invloedrijke evangelist Johannes van der Steur uit de internering vrijgelaten. Ze moesten zich de volgende dag bij de assistent-resident van Magelang melden en kregen daar te horen: “Elke dag om twaalf uur moeten jullie je melden bij het hoofdbureau van de politie, jullie mogen de stad niet uit en de gezinnen van de andere geïnterneerden niet opzoeken. Mond dicht houden en niets vertellen over het kamp.”
Fighting Mieck
Een andere Indo die vanwege zijn Duitse nationaliteit werd gearresteerd en vastgezet was de in Indië zeer populaire bokser Fighting Mieck. Eind jaren dertig was hij de kampioen van Java in het zwaargewicht boksen en werd vooral in zijn geboorteplaats Bandoeng op handen gedragen. Hij woonde daar bij zijn Javaanse moeder, want zijn Duitse vader, een KNIL-sergeant, was korte tijd na de geboorte van Mieck overleden. Dat de bokskampioen een Duitse achtergrond en dus ook een Duitse achternaam had wist bijna niemand, want iedereen kende hem gewoon als Fighting Mieck. Pas door zijn arrestatie als ‘staatsgevaarlijk individu’ in mei 1940 werd bekend gemaakt dat hij een Duitse staatsburger was. Zijn volledige naam was Hugo Mieck von Gerresheim und Wahlstätt. Ik heb er al eerder op gewezen dat volgens het onderzoek van Dr. Lou de Jong slechts 30 van de 2800 opgepakte Duitsers in Indië echte overtuigde nazi’s waren, en zoals al gauw zou blijken kwam de Duitse Indo Hugo Mieck, die er niet bepaald arisch eruit zag, uitgerekend bij deze nazi’s terecht in de gevangenis. Ze wisten duidelijk niet met wie ze te maken hadden, want anders zouden ze het niet in hun hoofd gehaald hebben om ruzie te zoeken met de legendarische Fighting Mieck! Ze maakten echter de fout om deze Indische jongen met hun racistische opmerkingen te beledigen met het gevolg dat hij korte metten met ze maakte en erop los begon te beuken! Nadat hij ze aardig toegetakeld had werd hij samen met alle andere gevangenen op transport gezet naar het eiland Onrust. Zijn enorme populariteit onder de sportliefhebbers in Nederlands-Indië en het nieuws over het feit dat hij een stel nazi’s in elkaar gebeukt had droeg ertoe bij, dat er in het hele land een succesvolle campagne op touw gezet werd voor zijn vrijlating. De heldhaftige Fighting Mieck heeft derhalve maar heel kort op Onrust vastgezeten en werd al gauw door de Indische autoriteiten uit de internering ontslagen onder voorwaarde dat hij zich vrijwillig bij het KNIL zou melden, hetgeen hij uiteraard ook deed. Helaas kwam hij later als krijgsgevangene van de Japanners alsnog achter het prikkeldraad terecht, maar dat is een ander verhaal.
Niet elke Duitse Indo had het geluk, na korte tijd weer uit de internering te worden ontslagen. Ruim 150 van hen werden eerst in de diverse lokale kampen in de hele archipel geïnterneerd en enkele maanden later naar het grote verzamelkamp Lawe Sigala-gala in de Alas-Vallei op het eiland Sumatra overgebracht. Het merendeel van hen werd begin 1942 met twee schepen naar Brits-Indië overgebracht waar zij de rest van de oorlog in het interneringskamp Dehra Dun doorbrachten, anderen trof echter het lot om met het derde transport op de ‘Van Imhoff’ in de Stille Oceaan te verdrinken. Ook van deze beide groepen wil ik enkele namen noemen.
Oscar Engelmann
Tot de eerste groep behoorde de jonge Indische agent Oscar Engelmann, die samen met zijn meerdere, de uit mijn geboortestreek Saarland afkomstige hoofdcommissaris Otto Coerper, door zijn eigen collega’s werd gearresteerd en weggevoerd. Uit respect voor zijn trouwe diensten bij het politiekorps werd de commissaris in de gelegenheid gesteld om onder begeleiding thuis zijn uniform uit te trekken en nog wat persoonlijke bezittingen op te halen. Daarna werd hij terug gebracht naar het politiebureau van Soekaboemi waar alle Duitsers uit de hele omgeving verzameld werden in afwachting van hun wegvoering naar het eiland Onrust. Hierover schreef hoofdcommissaris Coerper later: “Ik hoefde mijn koffer niet zelf te dragen. Een jonge politieagent met de naam Engelmann nam de koffer op zijn schouder. Hij was ongeveer 19 jaar oud en de zoon van een Duitse man en een inheemse vrouw, die ergens in het oosten ver van de bewoonde wereld had gewoond. De jongen was naar Java gegaan om werk te zoeken, maar kon niets vinden met de heersende werkloosheid en had zich uiteindelijk bij de politie gemeld. Hij had slechts een gebrekkige opleiding, sprak geen woord Duits, had nog nooit andere landen gezien, laat staan Duitsland, maar werd nu als ‘Duitser’ geïnterneerd. Hoe meer hoe beter! Als zijn naam niet was geweest, was er misschien niemand op het idee gekomen dat hij een Duitse staatsburger zou kunnen zijn.” Ook zijn broer Willy en de Duitse vader van de beide Indische jongens, Albert Thilo Engelmann, een gepensioneerde KNIL-militair, werd opgepakt en geïnterneerd. Hij was een van de 66 overlevenden van de ‘Van Imhoff’, maar stierf enkele maanden na de scheepsramp alsnog in het ziekenhuis van Medan. De beide broers Oscar en Willy Engelmann zag ik wel op de interneringslijst van Dehra Dun staan.
Het kamp Lawé Sigala-gala
Over de Indo-Duitsers, die in de Alas-Vallei op Sumatra vastzaten, schreef van Heekeren in zijn boek ‘Batavia seint Berlijn’ op pagina 76: “Ik heb de indruk dat het getal 2396 het aantal is, dat op het laatst in Lawé Sigala-gala zat. Hieronder waren de 150 Indo-Duitsers, die het uiteraard bijzonder moeilijk hadden tussen de zogenaamde ‘arische’ broeders. Als de avond viel, zaten deze Indische jongens dikwijls met overgave krontjongmuziek te spelen, waarnaar door een deel der bewakers, die dezelfde culturele achtergronden hadden, werd geluisterd. Toen kapitein Van Selow, een officier van de bewakingstroepen, werd overgeplaatst, nam de troep juist met deze muziek afscheid van hem. Achter het prikkeldraad zongen de geïnterneerde lndo-Duitsers de geliefde en vertrouwde melodieën mee. Een van deze geïnterneerden was een zekere Hüsges, die als dienstplichtige in het KNIL had gediend onder luitenant De Jager, die aan de andere kant van de omheining stond... ‘Maar,’ zei De Jager, ‘toch moest je oppassen, want er waren er ook die fel pro-nazi waren,’ iets wat nauwelijks te begrijpen is voor iemand die zich de mallotige en gevaarlijke rassentheorieën van de nationaal-socialisten herinnert.”
Van Heekeren had het hier over de 150 Duitse Indo’s, die hij op pagina 35 reeds noemde in verband met hun arrestatie, maar of er eind 1941 nog steeds het zelfde aantal van hen in het interneringskamp geweest zou zijn valt te betwijfelen, want volgens het artikel “De Duitsche Indische jongens” in het Bataviaasch Nieuwsblad van 18 oktober 1941 waren het er nog slechts 50: “In het interview met de pers zeide mr. Block, de procureur-generaal, het volgende over het vraagstuk der Indische jongens, die een Duitschen vader hebben en daardoor zelf ook Duitscher zijn, doordat zoowel hun vader als zij zelf nagelaten hebben, naturalisatie aan te vragen: Tot nu toe worden nog steeds verzoeken om vrijlating ingediend. Van de Duitschers zeer weinig, die moeten trouwens blijven zitten. Wel doet zich onder die categorie het vraagstuk van den zg. Duitschen Indischen jongen voor, dat aandacht verdient. Daaronder bevinden zich jongens, die niet eens Duitsch spreken, die b.v. als monteur en werkman in een of ander bedrijf werkzaam waren. Zij zijn na 10 Mei 1940 zoo vlug mogelijk behandeld, maar niet alle. In Kota Tjane zijn er van die categorie nog ongeveer 50 (op een totaal van pl. M. 2500 geïnterneerden). Wanneer die jongens zich volkomen netjes gedragen en zich niet bij de nazi’s hebben aangesloten, zullen die t.z.t. wel weer in de maatschappij kunnen worden teruggebracht. Ook de rapporten van den kampcommandant over het gedrag zijn daarbij van groote beteekenis. De menschen worden aanhoudend geobserveerd in hun uitlatingen en gedragingen, vooral tegenover de Duitsche nazi’s.” De Indische Courant van 18 oktober 1941 voegde daar nog aan toe: “Hier echter hadden we een krachtiger verklaring willen hooren in den vorm van de verzekering, dat alles zal worden gedaan, om deze jongens voor het gevaar van nazi-besmetting te behoeden, wat als consequentie met zich brengt, dat met hun onderzoek spoed wordt betracht.” Daar is helaas niets meer van gekomen, want in verband met de verwachte landingen van de Japanners werd eind december 1941 besloten het kamp op Sumatra te ontruimen en de gevangenen, waaronder dus ook de Indische jongens, naar Brits-Indië af te voeren. Sommigen van hen hebben het helaas niet gehaald, want zij hadden het pech dat zij deel uitmaakten van het derde transport. Zij werden met 477 man in 2 meter brede kooien van prikkeldraad opeengepakt in het bloedhete ruim van de ‘Van Imhoff’. Omdat elke kooi amper één meter tien hoog was en het voor de gevangenen dus onmogelijk was rechtop te staan, hurkten en lagen zij dicht op elkaar met 30 man per kooi. Er was een gebrek aan zuurstof, drinkwater en sanitaire voorzieningen. In de kooien hing een vreselijke stank en het was er niet uit te houden van de hitte en het stof. De kans om Bombay levend te bereiken was voor deze gevangenen eigenlijk reeds vanaf het vertrek vrijwel nihil omdat de ‘Van Imhoff’ doelbewust niet met het teken van het Rode Kruis als gevangenentransport gemarkeerd was en daardoor een makkelijk doelwit werd van Japanse aanvallen, hetgeen helaas gebeurde.
Hans Willi en Franz Paul Tenzer
Bijzonder tragisch was het lot van de gepensioneerde KNIL-sergeant Fritz Paul Tenzer en zijn beide zonen Hans Willi en Franz Paul. De uit Waldenburg in Duitsland afkomstige Tenzer kwam op 23-jarige leeftijd naar Nederlands-Indië om als hospik te dienen in het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger. Hij trouwde met een Javaanse vrouw en stichtte een gezin in Malang. Zij waren daar gelukkig totdat het land, dat sergeant Tenzer 22 jaar trouw gediend had, zich plotseling tegen hem keerde! Op 10 mei 1940 werd hij samen met zijn beide oudste zonen Paul Franz (19 jaar) en Hans Willi (17 jaar), die beiden in Makassar geboren waren, uit hun huis gesleurd en afgevoerd door zwaargewapende agenten. Hun broertjes van 9, 11 en 15 jaar alsook hun beide zusjes bleven met hun moeder achter. Gelukkig waren zij nog te jong voor de internering. Het oneerlijke en onrechtvaardige aan deze arrestaties was het feit, dat zowel Fritz Paul Tenzer alsook zijn zonen allen stateloos waren en het derhalve niet verdiend hadden om als vijandige staatsburgers en dus als ‘staatsgevaarlijke subjecten’ beschouwd en behandeld te worden. Het is een groot onrecht, dat deze trouwe KNIL-soldaat en zijn Indische kinderen werd aangedaan. Bij het bestuderen van de transportlijsten van de ‘Van Imhoff’ heb ik mij dikwijls afgevraagd wat er in deze man en zijn beide jongen omgegaan moet zijn toen zij, opgesloten in hun kooi, met het schip zijn ondergegaan en verdronken. Decennia lang werd dit drama verzwegen en in de doofpot gestopt. Daarom voel ik mij verplicht, om al deze onschuldige mensen, die zo veel leed en onrecht moesten ondergaan enkel vanwege hun Duitse achternaam, uit de vergetelheid te halen en postuum eer te bewijzen. Helaas werden ook vele Indo-Duitsers, die door de Nederlanders uit de internering ontslagen werden, later alsnog door het noodlot getroffen toen zij in de handen van de Japanners vielen en het lot van alle Indische Nederlanders deelden.
Trouw aan Nederlands-Indië
De na-oorlogse generaties van Indo’s met een Duitse achternaam hoeven zich in elk geval niet te schamen voor hun afkomst, want hun vaders, grootvaders en overgrootvaders waren loyale militairen en burgers van Nederlands-Indië. Niet zij waren het, die hun trouw aan hun nieuwe hadden opgezegd, maar andersom! De Nederlands-Indische autoriteiten hebben hun trouw aan hen gebroken. De staat, die de Duitse KNIL-militairen en hun zonen door de jaren heen trouw gediend hadden, had zich ten onrechte tegen hen gekeerd. Ook dat maakt deel uit van de onverwerkte koloniale geschiedenis van Nederland...
-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Werner Stauder is afkomstig uit Duitsland en getrouwd met een vrouw van Indonesische afkomst. Hij was 34 jaar werkzaam bij de Telegraaf en werkt aan een boek over de internering van mensen met een Duitse achtergrond in Nederlands-Indië.