Wat Jappenhaat was, begreep ik bij mijn bezoek aan bij Leo van Maarseveen, toen 84 jaar. Jaren geleden. Soms blijft iets je lang bij, en dat was deze ontmoeting.
Onverzoenlijk
Ik was bij hem om kennis te maken. Het was een voorgesprek, want ik mocht hem interviewen op de Tong Tong Fair, over zijn boek Pukul Terus, blijven vechten. Het levensverhaal van een gewone Indische jongen (2009).
Hij vertelde over de oorlog, over de kampen en dat hij demonsteerde voor de Japanse ambassade met de anderen van de Stichting Japanse Ereschulden (JES). Ook dat hij niks van Japanse makelijk in huis duldde. Liever ook niet bij de kinderen. Japanners bestonden niet voor hem. Hij kende alleen de Jap.
Dus ik vroeg wat ik daarna in een bomvol theater zou vragen: “Maar er zijn toch ook goede Japanners?”
Leo liet een stilte vallen.
Iedereen in het theater voelde: een beladen vraag.
Ik wachtte.
En Leo zei slepend: “Oooo… jaaaa… hoor…”
Weer een stilte, wij wisten allen: nu komt het.
“… tien meter onder de grond.”
Vrijwel iedereen in de zaal lachte: we begrepen hem. Want we kenden allemaal wel iemand die dat ook had, die scherpe onverzoenlijke Jappenhaat. Het was, nou ja, een gewoon fenomeen.
Dat is nu 16 jaar geleden.
Japanner
Nu hoor ik vaak van de Tweede Generatie dat ze zoiets met zich meedragen. Ze herkennen een Japanner op twaalf meter afstand, feilloos, met een alert gevoel, terwijl anderen het verschil niet eens zien tussen Japans en Chinees. Kopen ze iets dat Made In Japan is, dan zijn ze zich daar zeer bewust van. Zo is er meer. Soms is het te veel.
Maar hoe kom je los van zoiets, terwijl het toch je vader is, of je moeder?
En wat krijgen je eigen kinderen daarvan mee?
Voor de oorlog waren er Japanners in Indië. Niet zo veel als Chinezen, maar toch, ze waren er. Niet een heel gemakkelijke tijd. Zeker vanaf 1904 ontwikkelde Japan zich tot militaire grootmacht en de dreiging die van het land uitging, wierp een schaduw over de Japanse inwoners van Indië. Ze werden snel verdacht van spionage. In mijn biografie van de Atjeh-generaal Van Daalen schrijf ik ook over hoe hij als KNIL-commandant brieven die hij uit Japan ontving, en hoe hij aan de regering in Nederland meer geld voor de defensie van Indië vroeg. Tevergeefs. Dat moest op een koopje.
Toen kwamen de Japanners.
Verzoening
De schrijfster Hélène Weski (1914-2006) vertelde me ook eens over de oorlog. En over de Bersiap. Toen ze met haar beschaafde damesstem sprak over ‘de hel van Soerabaja’ durfde ik niets meer te vragen. Ik dronk de thee die te sterk voor me was en at de fondantbonbons waar ik misselijk van werd. Om die verschrikkelijke uitdrukking, en omdat ik daar toen geen raad mee wist.
En toch was juist zij het die iets van verzoening leek te zoeken. In de verhalenbundel De mensen noemen het liefde ( 1982) voert ze een Japanner op als medemens, terugkijken op het verleden. Kan iets voorbij gaan, of blijft het altijd? En hoeveel generaties gaat iets door, als het doorgaat?
Een fragment.
- ‘Je kon kiezen tussen schapevlees, kippe-of varkensvlees,’ mompelt de Japanner.
- ‘…dan zag je zijn houtskoolvuurtje opgloeien en de bergwand droeg de heerlijk kruidige geur naar je toe en het water liep je in de mond.’
- ‘Indonesië,’ zegt hij.
- ‘Indië’ verbetert ze fel, ’toen heette het Nederlands-Indië!’
- Ik heb me niet vergist, denkt ze, zó één ben je er. Dan heb jij eraan meegewerkt dat het anders werd! Er zijn momenten in het leven dat je heel goed beseft wie vriend en wie vijand is!
- Nu begint hij te spreken, eentonig en wat nasaal, en ook hij lijkt zich meer tot de stenen te richten, dan tot de vrouw naast hem.
‘Er was een rivier, daar zijn we eens doorgetrokken. het was oostmoesson en hij was bijna doodgevallen. Een dun stroompje, dat zijn weg zocht tussen keien en brokken steen, sommige zo groot als huizen, uitgebraakt door de krater van de weg daarboven. We strompelden door die rivierbedding met zware bepakking, het was drukkend warm. Grote krekels krijsten de stilte aan flarden. Plotseling stootten we op een verhoogd plateau midden in de rivier en we besloten halt te houden en te rusten. Toen we erop geklommen waren, zag ik dat het plateau bedekt was met fijn wit gritzand, dat in regelmatige golven om enkele stenen heenlag, als had een menselijke hand ze zo geschikt. Ik telde ze: het waren er vijftien, vijf grote en tien kleinere.’ - Haar kreet snijdt door de stille tuin: ‘in die streek werd ik geboren! Dat plateau – ik was het vergeten. Het was dus werkelijk een herkennen…’
- Ze kijken elkaar aan en glimlachen om hun herinnering.
- ‘Vaak namen mijn ouders mij mee naar die plek om te zwemmen in een kom tussen de huizenhoge stenen en te picknicken op het plateau. Wit gritzand met vijftien stenen. ja, zo was het, ik was het vergeten, ik was nog maar zo klein…’
- Het is stil tussen hen, maar het is niet een stilte die onrustig maakt, de stilte van mensen die niet weten wat ze zeggen moeten.
- Hij is misschien een goede Japanner, denkt ze.
En verderop:
- ‘Hoe moet de mens handelen?’ zegt ze aarzelend, ‘ook ik kan u daar geen antwoord op geven. In mijn geboorteland, dat nu Indonesië heet, bezit het volk legenden en heldenverhalen, vol van diepe wijsheid. Zo is er een prins Ardjoena uit een vorstengeslacht dat in oorlog is met familieleden, die hun de troon betwisten. Hij trekt gehoorzaam naar het slachtveld en doodt in een vreselijk gevecht enkele van zijn neven. Als hij beseft wat hij gedaan heeft, gruwt hij van zijn daad en stelt een wijze kluizenaar de vraag: Hoe moet een mens handelen? De kluizenaar antwoordt: Aan elke mens wordt bij zijn komst op aarde een taak gesteld. Die taak zo goed mogelijk te vervullen, dat is de opdracht van de mens.’
- Hij legt zijn hand op haar arm in een lichte, korte aanraking, alsof hij het eigenlijk niet wil, maar het niet laten kan.
Het is een aarzelend zoeken naar contact en dat is al veel, voor wie de oorlog heeft meegemaakt. Maar niet elke emotie kan verzachten. Soms reist iets verder, door de generaties heen. Of het blijft bij deze Eerste Generatie horen, deel van de geschiedenis van Indië, deel van de cultuur.
Opmerkingen