Vanonder de koperen ploert (38)

13555675060?profile=RESIZE_710x

Vanonder de koperen ploert (38)
In 1974 ondernamen mijn vrouw Maja (Tanah-Merah, 1940) en ik (Magelang, 1939) met onze zoontjes Marco (3 jaar) en Eric (1 jaar) een tocht van 3 maanden door Java. Ik schreef er het reisverslag 'Vanonder de Koperen Ploert' over (Thomas Rap, 1975). Na Bandung, Jogya, Semarang, Surabaya, PasirPutih en Malang is nu Bali aan de beurt. We brengen onze dagen door in Kuta Beach, destijds al zeer toeristisch, maar op de flower-power-manier van de jaren 70.
Kuta Beach is een klein plaatsje dat doet denken aan Spaanse badplaatsjes, waar de plaatselijke bevolking geheel in het toerisme is opgegaan.
Ook hier is elke woning omgezet in een pension, waar men voor een paar gulden de nacht kan doorbrengen.
Daarnaast zijn er talloze eethuisjes waar men voor zeer lage bedragen (één à twee gulden per persoon) veel en gezond kan eten: gebakken vis, een uitgebreid slaatje en patates frites.
Niet erg Indonesisch maar wel smakelijk.
Kuta is dan ook geheel ingesteld op de Australische jongeren die hier een hippie-achtige samenleving opgezet hebben.
We kijken onze ogen uit, want het is eigenlijk de eerste keer dat we hier in het massatoerisme terechtkomen.
Door de smalle straatjes gaat een eindeloze optocht van jongens en meisjes op weg naar het strand of terug.
De jongens hebben een sarong om het middel geslagen, boomlange kerels voor wie het kledingstuk te klein is zodat hun stevige en rijkbehaarde kuiten er onderuit komen.
De meisjes hebben de sarong over de borsten heen en zien er warm en gelukkig uit: roodverbrande schouders, sproeten, vervellende neus.
Voor zover ze niet al met een vriend gekomen zijn worden ze met graagte opgevangen door gespierde Balinese boys in slank gesneden jeans en blote borst, die niets liever doen dan zo'n meisje achter op hun krachtige bromfiets te nemen om ze het land te laten zien en ze op alle manieren van hun eenzaamheid te verlossen.
Engels is hier de voertaal, moeizaam proberen we de in het Engels gestelde menukaarten terug te vertalen tot de Indonesische gerechten die we kennen.
In de restaurantjes is men zo verbaasd als een bestelling met enkele woordjes Maleis gepaard gaat dat we het een paar keer moeten herhalen voordat men begrijpt dat we in de landstaal bezig zijn. Gezellig is het wél, vooral 's avonds als de olielampjes branden en je na een tocht langs de souvenirstalletjes en kledingboetiekjes neerstrijkt in een sober eethuisje.
Elke minuut komen mensen langs om je iets aan te bieden, een kris of een beeldje of een zwijnetandje aan een ketting.
De kleine jongetjes van het dorp leggen zich vooral toe op het verkopen van kaartjes voor de dansvoorstellingen.
We bezoeken een opvoering van de beroemde Ketjakdans, ten behoeve van het toeristenpubliek ingekort tot één uur, maar daarom niet minder imponerend.
In een gezellig rond theatertje zitten in het midden zo'n honderd man in een dikke cirkel, die eindeloos in allerlei ritmische variaties de kreet ketjakketjakketjak uitstoten, afgewisseld met oeh!oeh!oeh!, waarbij ze hun armen omhoogsteken en hun handen laten wapperen.
Het klinkt een beetje vreemd als je het opschrijft, in werkelijkheid is het een fascinerend en meeslepend gezicht.
Tegen deze achtergrond van apengeluiden zingen voorzangers het verhaal en in het midden van de kring wordt gedanst, het gaat om een prins en een prinses en een boze koning die de prinses ontvoert, maar het loopt goed af.
 
Zelfs de kinderen kijken een uur lang geboeid naar het tafereel dat zich afspeelt bij het licht van één grote fakkel.
Het aardige van Bali is dat ondanks het toeristisch gebruik van het eiland, het toch nog steeds een vrij authentieke indruk maakt.
De pittoreske aspecten van de Hindoegodsdienst die men hier aanhangt zijn toeristische objecten geworden, maar dat neemt niet weg dat de godsdienst actief beleefd wordt.
De tempeltjes en beelden zijn dan ook geen restanten van een dode cultuur, maar voortdurend in gebruik.
Zelfs in het luxe Kuta Beach hotel staat een tempeltje waar we regelmatig vrouwen bezig zien met het offeren van bloemen, wierook en fruit aan de goden, en bij de uitgang naar het strand ligt op de grond een kunstig bloemstukje waaruit een lange wierookstok met gloeiend puntje steekt, geurig rokend.
We hebben slechts vijf dagen voor Bali, dagen die grotendeels weggaan met het zoeken naar geschikte souvenirs, want we willen niet met lege handen in Nederland terugkeren. Het regent veel, dat is iets waar we geen rekening mee gehouden hadden, want bij Bali denk je toch altijd aan zonneschijn, witte stranden en hawaiimuziek, al hoort het laatste eigenlijk meer bij een ander eiland thuis.
 
Ondanks het stormachtige klimaat kunnen we nog twee middagen op het strand doorbrengen, waar we twee vliegen in één klap slaan, omdat een gestage stroom van verkopers langskomt om souvenirs aan te bieden.
Als we uiteindelijk wat geïrriteerd raken en het zoveelste jongetje met zwijnetandjes aan een ketting ietwat kortaf te woord staan spreekt hij ernstig een vloek over ons uit: ons vliegtuig zal neerstorten en hij laat met zijn hand zien hoe dat zal gaan, een redelijke opstijging en dan loopt het ineens mis en storten we na een korte glijvlucht reddeloos ter aarde.
Hierna speelt hij wat met de kinderen, neemt ten slotte zijn blikken trommeltje weer op en vertrekt. Al die tijd heeft hij niet gelachen, alleen zijn tanden ontbloot.
Foto: Ketjakdans (Kuta Beach, 1974)
E-mail me wanneer mensen hun opmerkingen achterlaten –

U moet lid zijn van ICM - abonnement 8 euro per maand periode 2024 - 2025 om opmerkingen toe te voegen!

Doe mee ICM - abonnement 8 euro per maand periode 2024 - 2025

Blog Topics by Tags

Monthly Archives