Vanonder de koperen ploert (36)

 

13543308873?profile=RESIZE_710x

13543308664?profile=RESIZE_710x

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Hans Vervoort

 
Vanonder de koperen ploert (36)
In 1974 ondernamen mijn vrouw Maja (Tanah-Merah, 1940) en ik (Magelang, 1939) met onze zoontjes Marco (3 jaar) en Eric (1 jaar) een tocht van 3 maanden door Java. Ik schreef er het reisverslag 'Vanonder de Koperen Ploert' over (Thomas Rap, 1975). Na Bandung, Jogya, Semarang, Surabaya, PasirPutih is nu Malang aan de beurt.
De Bromo
Al vanuit Bandung werd ons aangeraden toch beslist de nachtelijke tocht naar de zandzee van de Bromo te maken, ook in Midden-Java werd ons deze krater warm aanbevolen en nu we in Malang zijn, niet meer dan zo'n honderd kilometer van dit fenomeen verwijderd, moeten we er aan geloven.
Om elf uur 's avonds kruipen we de gehuurde wagen in.
Na drie uur rijden door een steeds zwartere duisternis, waarin we spiraalsgewijs de berg op kruipen, arriveren we in het bergdorp dat bij de top ligt.
Het is inderdaad kil, zoals ons al van diverse kanten voorspeld was. Ik verbeeld me zelfs te zien dat we wat ademdamp uitstoten. Er is gemompel om ons heen in het donker, hier en daar flitsen flashlights aan en uit. Boven ons hoofd staat een glasheldere zwarte hemel met ontelbare roerloze sterren.
Eerst moeten we ons registreren bij het dorpshoofd, naam, huisadres, beroep, nationaliteit en het eeuwige paspoortnummer. We hebben ons paspoort niet bij ons en maken ons, als echte gezagsgetrouwe Hollanders meteen ongerust: mogen we nu niet verder? De oplossing wordt ons steels aangegeven, we kunnen elk nummer opschrijven dat ons in gedachten komt.
Briesen en hinniken kondigt de paarden aan waarmee we naar boven zullen gaan. Het mijne wordt beteugeld door een klein jongetje dat allang in bed had moeten liggen en mij met hoge ongeruste stem iets toeroept waarvan ik alleen het bekende `miester' versta. Maja is al opgestegen en met onverwachte snelheid in het duister verdwenen. Ik stap ook maar op de stijgbeugel en beland op de nek van het paard, dat onmiddellijk briesend begint te steigeren. Groot gejammer van het jongetje brengt hem tot rust en ik kom geschokt overeind.
Vroeger, toen ik nog jong was, reed ik door het bergplaatsje Trètès met losse handen en klapte met de zweep in de lucht, terwijl het paard voortgaloppeerde. Nu ben ik een ruim tachtig kilo wegende Hollander op een te klein paardje.
Ik voel me topzwaar, één onverwachte beweging van het paard en ik donder om.
Terwijl we een rotsig bergpaadje bestijgen — het jongetje scharrelt op grote sloffen naast me en belicht af en toe zuinigjes het pad — probeer ik me te herinneren hoe cowboys te paard zitten.
Klem je je benen om de buik van het beest of doe je ze juist uit elkaar om met behulp van de stijgbeugels een evenwicht te bewaren?
Na een uur gemodder, waarbij ik beurtelings probeer mee te geven of me juist als een zoutzak laat meedragen, bereiken we de zandzee, het is te horen aan het geslof van paard en jongen.
Voor me uit rijdt Maja, wat ik kan horen aan haar hulpeloos geroep. Haar begeleider is wat buiten adem geraakt door de steile klim en bietst bij mij sigaretten, zodat ze geheel in het pikkedonker rijdt. Een halfuur later stoppen we eindelijk.
Ik stap af en val meteen met een doffe klap op de grond, totaal verstijfde spieren. Goddank heb ik toch de flashlight bij me gestoken en niet het blikje bier dat ik eerst in gedachten had en na wat rondzoeken vind ik Maja. Het is nu halfvier in de nacht, bitter koud, en we zijn gekomen voor de zonsopgang die nog zeker anderhalf à twee uur op zich zal laten wachten. Wat doen we hier in godsnaam?
Met de flashlight kan ik zien dat we op een klein plateau staan met onduidelijke diepten eromheen. De paardenmensen hebben zich met hun dieren in een klein kringetje teruggetrokken en ik wordt verschrikt weggescholden als ik een stap in hun richting doe: kijk uit anders krijg je een trap van een paard.
Doelloos staan we een kwartiertje te kleumen totdat we een trap ontdekken. We lopen de treden op, er komt geen eind aan. Als we zwaar hijgend en duizelig bovenaan arriveren, weerhoudt iemand mij er nog net van om in een afgrond te stappen. We zijn boven op de smalle kraterrand terechtgekomen, uit de grote diepte voor ons stijgen weeë zwavelwolken op. En wie treffen we, na 15 000 kilometer vliegen, talloze uren met trein, bus en auto en anderhalf uur paardrijden op deze kraterrand aan?
Welgeteld tien vrolijke Duitsers met een grote fles Schnaps, die af en toe jodelen naar de elfde die op zijn eentje een tocht rond de krater is begonnen en af en toe een lampje laat schijnen om te laten zien dat hij nog niet naar beneden is gevallen.
Ook de achtergebleven Duitsers gedragen zich alsof ze op een berg geboren zijn en springen voor ons langs alsof er geen enkel gevaar te duchten is. Misschien zijn het ook wel Zwitsers. Eén, die wat te veel gedronken heeft, daalt een paar passen de trap af om daar te kotsen. `Hé Friedrich, was ist los?' maar hij geeft geen sjoege en valt geleidelijk aan over de trapleuning in slaap.
Na anderhalf uur rillen verschijnt het eerste vage daglicht over de bergtop en onmiddellijk daarna melden zich onze paardenmensen om door woord en gebaar duidelijk te maken dat ze het ook drommels koud hebben en dat we nu maar eens moeten terugkeren. De Duitsers vertrekken meteen. Ben je bedonderd, zeggen we tegen elkaar, we komen toch voor de zonsopgang, maar na een kwartiertje bezwijken we onder de druk, nemen een paar foto's bij te weinig licht en dalen de trap weer af.
Het is ons langzamerhand geheel onduidelijk wat nu het precieze doel van deze tocht is, als je weg moet op het moment dat je langzamerhand de contouren kunt onderscheiden van het diepe gat waar je de nacht bij hebt doorgebracht. De terugweg gaat sneller dan de heenweg.
Het blijkt dat we inderdaad steile bergpaadjes hebben beklommen, maar nu wordt ook zichtbaar dat links en rechts van dat pad huisjes liggen waarvan de bewoners bij het eerste ochtendkrieken uit bed zijn gesprongen om maar niets te missen van het dagelijkse vermaak van groggy zwaargewichttoeristen die op ontoereikende paardjes de berg afdalen.
Mijn jonge begeleider meent me een plezier te doen door het paard met zenuwslopende gillen aan te hitsen tot een klein galopje. Het verkiest goddank kalm te blijven, en maakt bij enkele halve misstappen duidelijk dat het in noodgevallen liever mij laat vallen dan zichzelf.
Ik voel me totaal verdwaasd als we eindelijk de auto weer bereiken. Het is intussen halfzeven geworden en je kunt zien dat we inderdaad op mooie plekken geweest moeten zijn.
Foto 1. Bovenop de Bromo met 10 vrolijke Duitsers. Hier enkele van hen.
Foto 2. Bij het ochtendgloren moeten we alweer naar beneden, waar de paardjes op ons wachten.
 
 
E-mail me wanneer mensen hun opmerkingen achterlaten –

U moet lid zijn van ICM - abonnement 8 euro per maand periode 2024 - 2025 om opmerkingen toe te voegen!

Doe mee ICM - abonnement 8 euro per maand periode 2024 - 2025

Blog Topics by Tags

Monthly Archives