Vanonder de koperen ploert (31)
In 1974 ondernamen mijn vrouw Maja (Tanah-Merah, 1940) en ik (Magelang, 1939) met onze zoontjes Marco (3 jaar) en Eric (1 jaar) een tocht van 3 maanden door Java. Ik schreef er het reisverslag 'Vanonder de Koperen Ploert' over (Thomas Rap, 1975). Na Bandung, Jogya, Semarang, Surabaya, PasirPutih is nu Malang aan de beurt.
Malang, op zoek naar Willem Walraven
Je kunt nauwelijks spreken van een literaire gigant als iemands totale oeuvre bestaat uit een boekje met enkele novellen, die na zoveel jaar wat stijfjes aandoen.
Willem Walraven (1887-1943) is echter iemand die door de brieven die hij schreef— gebundeld door uitgever Van Oorschot — geheel levend voor je staat met al zijn prettige en minder prettige eigenschappen, en het volmaakt op papier zetten van één personage is een krachttoer die de meeste romanciers hun leven lang vergeefs nastreven.
Op Java herlas ik Tjalie Robinsons Piekerans van een straatslijper en Walravens brieven.
De Piekerans hielpen me om me weer een beetje thuis te voelen in het land, Walravens heimweebrieven naar Nederland kon ik nu wat beter begrijpen.
Uitgestoten door zijn familie in Dirksland (Zd-Holland) kwam hij op jonge leeftijd als KNIL -militair naar de Westjavaanse garnizoensplaats Tjimahi.
In 1918 maakte hij zich los van het leger, verdiende als boekhouder zijn brood en na een korte mislukking als hotelier en orchideeënkweker leefde hij ten slotte van zijn inkomsten als free-lance medewerker van de Indische Courant, waar hij onder de schuilnaam M.C. (de initialen van één van zijn zoons) grote bekendheid kreeg.
Kort na zijn vertrek uit het leger trouwde hij met Itih, een Soendanees meisje dat hij in Tjimahi had leren kennen, waar zij hielp in de warung die Walraven nogal eens bezocht.
Door dit huwelijk isoleerde hij zich al snel van de Nederlandse bovenlaag, die een Indonesische huishoudster wel kon accepteren, maar een echt huwelijk toch wat te ver vond gaan.
De tragiek van Walraven was dat hij dit huwelijk bewust sloot en van zijn vrouw en (vele) kinderen
hield met alle liefde die hij kon opbrengen, maar aan de andere kant zwaar leed onder het isolement dat er het gevolg van was.
Het ging niet zozeer om de Europese samenleving in Indonesië, die kon hij missen als kiespijn, maar het heimwee naar Holland, naar mensen waar je echt een gesprek mee kon voeren, naar boeken, films en toneel. Dit heimwee spreekt uit al zijn brieven.
Geleidelijk vervreemdde hij van zijn gezin, hij kon niet tegen de `Indische geslotenheid,' en zelfs de contacten die hij later kreeg met literatoren zoals Du Perron, Greshoff, Nieuwenhuys (Breton de Nijs) en met een gevoelige neef, de stuurmansleerling Frans Schamhardt, verscherpten eigenlijk alleen het gevoel van isolement.
Walraven heeft nooit het geld bij elkaar kunnen brengen om nog eenmaal Nederland te zien, het land dat hij haatte omdat hij het vereenzelvigde met zijn ouders, die hem zo hardvochtig naar de Oost gestuurd hadden, maar waar hij toch ook zo'n heimwee naar had dat zelfs de geur van kruiden als tijm en kervel hem tranen in de ogen bracht.
Het is de vraag of hij naar Holland vertrokken zou zijn als hij het geld bijeen had kunnen krijgen, want het was geen land waar Itih en zijn kinderen zich thuis zouden kunnen voelen.
Hij zat klem en wist het en kon zich alleen uitleven via de talrijke brieven die hij in de loop van de jaren naar vrienden en kennissen in Nederland zond.
In 1943 overleed Willem Walraven in een Japans interneringskamp, moe en apathisch.
In Malang staat aan de aloon-aloon nog steeds het gebouw waarin vroeger het restaurant Hoen Kwe gevestigd was, waar Walraven lange avonden doorbracht met zijn neef Frans Schamhardt (als diens schip Surabaja aandeed), pilsje na pilsje drinkend totdat de Chinees de tafeltjes en stoelen opstapelde en het duo met zachte aandrang het pand uitzette.
Het staat nog als restaurant in het telefoonboek van Malang, maar is sinds enige tijd een beddenwinkel geworden.
Walraven woonde — omdat hij niet tegen de hitte van Surabaja kon — in Blimbing, vroeger vermoedelijk een verstild voorstadje van Malang, maar nu een druk en rommelig voorportaal van deze rustige stad.
Naar het huis in Blimbing zijn we niet op zoek gegaan, het is zoeken naar een speld in een hooiberg. Wel hebben we een adres in Malang zélf (Klodjen Lor 18A), waar Walraven gewoond heeft voordat hij naar Blimbing verhuisde.
De betja brengt ons zonder problemen naar Klodjen Lor, al heet de straat nu heel anders. Nummer 18 bestaat wel, maar 18A niet, we lopen doelloos verder en vragen het nog eens aan een oude betjaman. Ja, dit heette vroeger inderdaad Klodjen Lor.
Als we de tweede maal de straat doorlopen stopt een luxewagen en een kleine Chinese heer stapt uit, keurig in het pak, met glimmende zwarte schoentjes.
`I saw you looking at a map,' zegt hij, `and I wondered... what are you looking for?'
We steken vloeiend van wal: we zoeken een journalist die hier voor de oorlog op nummer 18A gewoond heeft, met de naam Walraven.
0, ah, o, zegt het heertje en meldt dan timide dat hij ons probeert te begrijpen en graag zijn Engels wil oefenen, maar het toch niet helemaal door heeft.
Wat langzamer herhalen we het en voegen er een vertaling in ons magere Maleis aan toe. Nu begrijpt hij het beter, een newspaperman van voor de oorlog.
Veel Nederlanders zijn na de soevereiniteitsoverdracht in de kampong terechtgekomen, vertelt hij, het is jammer maar zo zijn de tijden nu eenmaal. Misschien dat deze meneer óók...?
Nee, nee, meneer Walraven is al dood, kunnen we hem melden. Hij blijft beleefd, maar begrijpt duidelijk niet meer wat we hier doen, je gaat toch niet zoeken naar iemand die dood is?
We zoeken zijn oude huis, om er een foto van te maken, leggen we uit.
0, een foto voor zijn familie.
We laten het maar zo en hij stapt kordaat af op de bewoner van nummer 18, waar een kleine werkplaats is gevestigd.
Het is een grote man van een jaar of vijftig die het allemaal nog precies kan vertellen. Dáár woonde voor de oorlog een Chinees, daar een Arabier, daar een onderwijzer en op die hoek daar was het huis van de Hollandse schrijver.
Maar dat is toch nummer 18A niet, werpen we tegen. Er is hier nooit een nummer 18A geweest, zegt hij.
Echt niet? Nee, hij heeft vanaf zijn geboorte in deze straat gewoond.
De man maakt zich zo snel als de beleefdheid het toelaat los van ons en de Chinees, vermoedelijk meer vanwege de gehate Chinees dan vanwege de door het tijdsverloop aan haat onttrokken belanda's.
Het aangewezen hoekhuis is een modern bouwsel dat er niet langer dan een jaar of twintig kan hebben gestaan. Plichtmatig fotografeer ik het, het is meteen ook het eind van onze onderzoekingen.
Naschrift: Frank Okker schreef de biografie van Willem Walravan in 'Dirksland tussen de doerians' (2000, uitg. Bas Lubberhuizen)
Opmerkingen