Vanonder de koperen ploert (25)

13518685486?profile=RESIZE_710x

 

 
 
Vanonder de koperen ploert (25)

Hans Vervoort


In 1974 ondernamen mijn vrouw Maja (Tanah-Merah, 1940) en ik (Magelang, 1939) met onze zoontjes Marco (3 jaar) en Eric (1 jaar) een tocht van 3 maanden door Java. Ik schreef er het reisverslag 'Vanonder de Koperen Ploert' over (Thomas Rap, 1975). We verbleven eerst een maand in Bandung. En woonden daarna korter of langer in Jogyakarta en Semarang. Dan Soerabaja, mijn stad. We woonden er van 1948 tot 1953. Het roept veel herinneringen op.
Hier een herinnering aan de SSV-Gentengkali-school waar ik op de HBS zat (2e klas). De dag voor ons vertrek naar Nederland.

Bal na

In de gymzaal was het al vrij druk met de laatste voorbereidingen.
Anne-Lenta stond in een hoekje van het toneel diep in gedachten haar pasjes te repeteren, het hoofd een beetje gebogen, af en toe zag je haar onwillekeurig een kleine beweging maken.
In een hoek, bij de klimrekken, stond het laken opgesteld waar ik aan meedeed en het viel me een beetje tegen.
Het was een éénpersoonslaken, strak gespannen tussen twee staanders. Er was een notenbalk op geschilderd met zes noten en de rondjes van die noten waren uitgeknipt.
Met zijn zessen stonden we er achter, elk nam één noot voor zijn rekening. Dat was voldoende voor de melodie van `In een blauw geruite kiel. '
Telkens als je noot aan de beurt was, stak je je hoofd door het gat en zong de bijbehorende lettergreep.
Zo brachten we `In onze mooie oude school, hebben we allemaal veel jool, de gahahahahanse dag.'

De tekst was van Laméris, een wat rood aangelopen leraar Nederlands die geen orde kon houden. Tijdens de repetities, op het grasveldje achter het huis van Marjan Wahab, had het allemaal wel aardig geleken, maar nu viel het toch wat tegen.
Het laken maakte een nogal kleine indruk en het was ook niet behoorlijk gestreken.
De hele groep stond er wat bedremmeld bij, behalve Laméris die er nog wel in geloofde.
`Dag Sol,' zei hij vrolijk, `goed bij stem?' `Ja meneer,' zei ik.
Hij noemde ons al weken bij onze nootnaam.
`Arno heeft wat moeilijkheden,' zei hij.
We keken naar Arno Wijffenbach.
Hij was klein en mager en had een beslist niet kinderachtige bochel.
Arno grijnsde verlegen.
We hielden allemaal van hem, omdat hij zo allemachtig aardig mee kon doen ondanks zijn bult. `Probeer het nog eens, Arno,' zei Laméris.
Hij haalde een stemfluitje voor de dag en blies. `In onze...'
`Mooie , zong Arno. Het klonk helemaal niet zo slecht al sloeg hij bij de tweede lettergreep over. `Nou ja', zei Laméris, `het hoort erbij zullen we maar zeggen. Je zit in de overgang. Kom, laten we het doek maar vast achter het toneel zetten.'
Dat deden we.

Daarnaast bleef er niets anders over dan te wachten. Het was halfzeven en het begon snel te schemeren.
Ik zocht Lenta op, samen liepen we naar de rivier voor de school.
Je kon bijna niet meer zien dat het een bruine modderige stroom was, met veel geelkleurige drollen er in.
Het was nu bijna donker.
Rechts bij de brug zagen we de flikkerlichten van een paar etensstalletjes.
De bomen ruisten niet, want het was windstil, zoals meestal.
`Nog één dag,' zei ik. Ik had voor het eerst een lange broek aan, een lange witte broek, voor aan boord.
Bijna was ik er onderweg nog meegevallen toen ik slipte op de trambaan. `Ja, nog één dag,' zei Lenta.
Ze zou zelf graag gegaan zijn, want ze droomde van een balletcarrière. Ik kon haar profiel nog net zien, het zwarte haar tot de schouders, het stompe neusje waar ik toch nooit verliefd op had kunnen worden, al scheelde het weinig.
`Ik zal je schrijven hoe het daar is,' bood ik, aan. `Koud,' zei ze giechelend.
We kenden allemaal de verhalen van schaatsenrijden en sneeuwballen gooien, frisse rode wangen en het gedempte geluid van paardenhoeven in de sneeuw.
In de winkels stonden allemaal Hollanders te verkopen in plaats van Chinezen.
Het was een heel ander land. Veel kleiner, maar wél mooi.
In de zomer rijpte het koren en stond alles in bloei.

`Ben je zenuwachtig?' vroeg ik. Het leek me van wel.
Tenslotte ga je niet voor je plezier in een strak broekje en hemd staan ronddarren voor een paar honderd medeleerlingen.
`Nee hoor,' zei Lenta, `ik ben alleen bang dat ik duizelig word. Ik zie zo weinig zonder bril.'
0. Er restte alleen bewondering.
`We moeten maar eens teruggaan,' zei ik.
De zaal was al druk aan het vollopen, dat kon je zien als je het grasveld over liep.
Vooraan zaten de leraren, daarachter de leerlingen, met een enkele vader of moeder.
Alle medewerkers verzamelden zich achter het toneel en om precies halfacht begon het.
Wij waren gelukkig nummer twee. Laméris aan de piano en wij achter het doek.
Na de intro begonnen we dapper met ons lied, maar de eerste keer dat ik mijn kop door de notenbalk stak merkte ik dat de zaal plat lag. We waren niet meer te verstaan. Ik wist wel dat het leuk bedoeld was, maar zo leuk?
Achter het scherm keken we elkaar hulpeloos aan en elke keer als we aan de beurt waren keken we een seconde panisch de zaal rond met ons hoofd.

Bij het tweede couplet werd het stiller, totdat Arno's stem oversloeg. Er schoof een bulk hilariteit het toneel op.
`Ik doe het wel', riep ik tegen hem en bij de volgende noten staken we tegelijk de hoofden naar voren om zijn geluid te zingen.
Het applaus was hartelijk en we behaalden uiteindelijk toch de vijfde plaats van de tien deelnemers. Lenta zag ik vanuit de zaal in actie.
Haar grammofoonplaat was vrij zacht, maar het was toch knap wat ze zo op haar eentje deed op de planken.
Ze sprong heen en weer, draaide op één been, strekte haar handen smachtend naar links en naar rechts.
Derde plaats en bloemen.

Het geheel duurde een uur, daarna werd er gedanst op grammofoonplaten. Guy Mitchell, Frankie Laine en anderen.
Na een tijdje sprong de voorzitter op het toneel. `En nu... polonaise!' riep hij. Er werd een vrolijk muziekje gedraaid, waarop je levendig kon stappen. Ik liep de zaal door en kwam Lenta tegen. `Kom Lenta, zullen we?' vroeg ik en nam haar bij de hand. We liepen de polonaise, onder uitgestrekte armen door, linksom en rechtsom, van elkaar af en weer naar elkaar toe.
Daarna was het feest eigenlijk afgelopen, want echt dansen kon ik niet. Ik keek nog wat en praatte nog wat en om halftien kwam ik Paul tegen die zei: `Ga je mee naar huis?' Ik knikte, keek de grote zaal rond en nam in gedachten afscheid.
Over drie weken zou ik in Nederland zijn.

Naschrift: Op 3 juni 1953 vaart de Oldenbarnevelt door het Noordzeekanaal naar Amsterdam. Ik sta aan de reling. Het regent mot, langs het kanaal fietsen mannen met hoeden op en lange regenjassen aan. Ik ben veertien. De heimwee begint.

Foto: de laatste foto van de SSV-school Gentengkali (1958), 5 jaar na mijn vertrek hield de school op te bestaan. 
Minder weergeven
 
Alle reacties:
10Cees van den Hof en 9 anderen
 
2
 
15
 
 
E-mail me wanneer mensen hun opmerkingen achterlaten –

U moet lid zijn van ICM - abonnement 8 euro per maand periode 2024 - 2025 om opmerkingen toe te voegen!

Doe mee ICM - abonnement 8 euro per maand periode 2024 - 2025

Blog Topics by Tags

Monthly Archives