10897422096?profile=originalSanatan de Jongh Swemer (79) en Piet Alderlieste (88) zetten ervaringen in het jappenkamp en de Bersiap op papier  in de Telegraaf van 15 augustus 2020

Het was niet op 5 mei, maar deze week precies 75 jaar geleden dat de Tweede Wereldoorlog in ons koninkrijk eindigde. Terwijl Nederland in een zomerse bevrijdingsroes verkeerde, moest de bevolking van Nederlands-Indië drie zware maanden langer op vrijheid wachten. En toen die kwam, was de vreugde kort.

Bijna 100.000 Nederlandse burgers die volgens het NIOD instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies onder mensonterende omstandigheden in gevangenkampen zaten. Ruim 42.000 militairen die krijgsgevangen werden gemaakt en vaak tot dwangarbeider werden gemaakt. En in totaal 25.000 Nederlanders die de Japanse bezetting van de kolonie niet overleefden.

Het zijn cijfers die vergeleken met wat er in eigen land gebeurde maar beperkt bekend zijn. Tot frustratie van de Indische gemeenschap waarvan Sanatan de Jongh Swemer (79) en Piet Alderlieste (88) deel uitmaken. Ze zaten als jongens in het jappenkamp. Beiden hebben hun oorlogsverhaal op papier gezet. Voor hun kinderen en kleinkinderen, maar ook als tegenwicht voor het volgens hen breed verbreide misverstand van een oorlog in de ontspannen koelte van een klapperboom.

Hoe hij hoorde dat de oorlog ten einde was? Sanatan weet het nog goed. Het was een Nederlandse leidster in het jappenkamp die op een stoel klom en riep dat het voorbij was. De Jongh Swemer beschrijft het gedetailleerd in zijn recent verschenen boek Tropenjongen. Volwassenen om hem heen konden eerst niet geloven dat er echt een einde aan de gruwelen van het kampleven was gekomen.

Wilhelmus

„Er viel een stilte van ongeloof, tot het nieuws doordrong. Toen kwamen de emoties los. Vrouwen lachten en huilden tegelijk en vielen elkaar in de armen. Anderen riepen: ’We zijn vrij!! We zijn vrij!!’ Iemand begon met schorre stem het Wilhelmus te zingen, anderen volgden, eerst aarzelend en steeds meer uit volle borst... Een vrouw was naar een van de barakken gehold en kwam terug met een oud kussentje. Daarvan trok ze de naden los en er kwam een Nederlandse vlag uit die ze de hele oorlog verborgen had kunnen houden. Onder gejuich werd de driekleur opgehangen.”

Voor Piet Alderlieste had de capitulatie van Japan niet veel later moeten komen. Hij was het grootste deel van de oorlogsjaren ziek. Ging de ziekenzaal in en uit met malaria en dysenterie. „Daar kom je niet zomaar vanaf”, zegt Alderlieste, auteur van Nummer 9160. „De Japanners hadden wel medicijnen, maar die deelden ze spaarzaam uit. Ze legden voorraden aan voor zichzelf. Ze wisten natuurlijk niet hoelang de oorlog nog zou duren.” Piet lag op bed in de ziekenzaal van Ambarawakamp 7 toen hij een jongetje zag binnenkomen dat het uitschreeuwde. „We zijn vrij, we zijn vrij! We kunnen de poort uit.” Maar Piet had de kracht helemaal niet om de poort uit te gaan. Daar was hij veel te ziek voor.

Zijn moeder, die in een ander kamp, Banjoebiroe, verbleef en ook ziek was, liet haar zoon door een dame met een koets ophalen. Toen ze iets later een briefkaart kreeg waarop stond dat haar krijgsgevangen man de oorlog niet had overleefd, wilde ze volgens Piet alleen nog maar dood en naast hem worden begraven. De artsen vonden dat het niet kon, want ze had nog drie kinderen om voor te zorgen. Moeder Alderlieste moest van hen naar de bergen van Wonosobo op Midden-Java om in de koelte aan te sterken en daarna zo snel mogelijk terug naar Nederland.

Genoeg eten

Toen de Japanners gedwongen door de atoombommen op Hiroshima en Nagasaki zich overgaven, verbeterden de leefomstandigheden in kamp Kampili (Celebes) bijna direct. Het was het laatste van vier kampen waar Sanatan de Jongh Swemer verbleef. De ex-gevangenen konden weer gezond en genoeg eten krijgen omdat ze zaken mochten doen met de kampongbewoners die lange tijd voor hen onbereikbaar waren. Er werden in het ziekenhuis bedden vrijgemaakt om patiënten met dysenterie en beriberi te behandelen en het was gedaan met de onderdrukking door de Japanners. Niemand hoefde meer uren in de brandende zon op appèl te staan. Sanatan herinnert zich hoe hij met zijn moeder en broertje het kamp mocht verruilen voor een huis. Ze hadden er een kamer voor zichzelf. Het lijkt geen luxe, maar na jaren in slaapzalen en overvolle loodsen van bamboe zonder privacy te hebben geleefd, voelde het wel zo.

Terwijl de opluchting onder de bevrijde Nederlanders groot was, drongen ook de eerste signalen door dat er opnieuw gevaar dreigde. Britse officieren die Kampili bezochten, vertelden dat Soekarno de onafhankelijkheid had uitgeroepen. Vooral jonge onafhankelijkheidsstrijders, de Pemuda’s, wilden de Nederlanders zo snel mogelijk het land uit werken en gebruikten daarbij extreem geweld. Niemand ontkwam aan de blinde woede van de separatisten.

„Mensen van ons zaten buiten op het platje en werden er zo vanaf geschoten”, vertelt Sanatan. Zijn familie was relatief veilig omdat de onlusten op Java veel heftiger waren dan op Madoera, waar het gezin De Jongh Swemer woonde. Vader maakte deel uit van het veiligheidsapparaat en kon daardoor zijn naasten extra bescherming bieden.

„Als mijn moeder boodschappen deed, ging er een soldaat met een machinegeweer mee”, legt Sanatan uit. De lijfwacht bewees zijn nut toen hij met de zoon van zijn baas en diens vrouw in een hinderlaag reed. Pas nadat de militair zijn wapen op de jungle had leeggeschoten, konden moeder en zoon ontsnappen. Thuis stonden er gewapende wachten voor de deur. „Het was gewoon nog oorlog”, concludeert De Jong Swemer.

Bizar

Het bizarre was alleen dat de vijand van gisteren vandaag de vriend werd die de Nederlanders beschermde. Omdat van het Koninklijk Nederlands Indisch Leger (KNIL) weinig meer over was dan geknakte oud-strijders en Nederland niet snel troepen kon sturen, mochten de Japanners de wapens die ze 15 augustus hadden ingeleverd, weer oppakken. Piet Alderlieste zag het gebeuren en snapte er als jongen van dertien maar weinig van.

Helemaal niet in de decembernacht van 1945 voordat hij met zijn moeder, broer en zus inscheepte op de MS Oranje voor hun repatriëring. Ze brachten hun laatste nacht in de tropen door in een schoolgebouw in Semarang. Met prikkeldraad en zandzakken was het veranderd in een vesting. Op alle hoeken stonden Japanners met mitrailleurs die in het duister het vuur openden op Indonesiërs om hun aanval af te slaan. Hoofdschuddend: „Ik heb er in al mijn onnozelheid naar staan kijken.”

Piet, zijn moeder, broer en zus en het gezin De Jongh Swemer kwamen zonder kleerscheuren door de periode die nu bekendstaat als de Bersiap. De mannen kennen verhalen genoeg over Nederlanders die niet zo gelukkig waren. De schattingen lopen uiteen, maar er zijn in de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog vermoedelijk vijfduizend Nederlandse en Indisch-Nederlandse burgers omgekomen. Vaak op gruwelijke wijze. Ze werden in stukken gehakt, verbrand in hun huizen of doodgestoken met bamboesperen. Militairen werden met hun afgesneden geslachtsdeel in de mond ondersteboven opgehangen als afschrikwekkend voorbeeld. Of opgesloten in een bamboe varkenskooi in het water gegooid.

Dat in Nederland nu die kant van de geschiedenis weinig aandacht krijgt terwijl er wel een groot overheidsonderzoek loopt naar wandaden van Nederlandse militairen die probeerden tijdens de politionele acties Indië weer onder controle te krijgen, steekt de kampkinderen. Tegelijkertijd zijn zij de eersten om te erkennen dat er aan Nederlandse kant dingen zijn gebeurd die niet konden. „Nederland had Indonesië moeten laten gaan. De jongens die tijdens de politionele acties omkwamen, stierven voor niks”, is Alderliestes harde oordeel.

Ergernis

Sanatan de Jongh Swemer verzacht zijn ergernis over het scheve beeld, door te analyseren dat het niet het gevolg is van kwade opzet. „De voorlichting over de oorlog in Nederlands-Indië is slechter, dat er pas in 1988 een Indisch monument kwam, is natuurlijk heel vreemd”, zegt hij. „Dat komt vooral door onwetendheid. Mensen dachten echt dat we daar lekker in het zonnetje hadden gezeten, wachtend totdat de klappers naar beneden vielen”, vertelt De Jongh Swemer. „In Nederland is behoorlijk goed bijgehouden wat er in de oorlogsjaren gebeurde. In Indië gebeurde dat veel minder. Dat maakt het veel moeilijker om het verhaal door te vertellen en je er iets bij voor te stellen.”

E-mail me wanneer mensen hun opmerkingen achterlaten –

U moet lid zijn van ICM - abonnement 8 euro per maand periode 2024 - 2025 om opmerkingen toe te voegen!

Doe mee ICM - abonnement 8 euro per maand periode 2024 - 2025

Opmerkingen

Dit antwoord is verwijderd.

Blog Topics by Tags

Monthly Archives