NIOD -  Oorlogsstatistieken

10897288872?profile=originalNIOD -  Oorlogsstatistieken  

 

Het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD) heeft jarenlang gegevens verzameld met betrekking tot de Tweede Wereldoorlog en Indonesische onafhankelijkheidsstrijd. Ten behoeve van later onderzoek en om het grote publiek enig inzicht te geven in de belangrijkheid van de gebeurtenissen, werden de cijfers op een rij gezet. Eerst op papier en later op de website van het NIOD. Om deze gegevens meer bekendheid te geven, publiceerde Java Post – zij het in enigszins aangepaste vorm – het gehele overzicht. Opdat we niet vergeten.

Krijgsgevangenen

De cijfers met betrekking tot de krijgsgevangenen werden in 1978 gepubliceerd door majoor drs. H.L. Zwitzer. Op basis van de in de archieven van de Koninklijke Marine en van het Koninklijke Nederlands-Indische Leger (KNIL) aanwezige gegevens kwam hij tot de conclusie dat van de Europese militairen in Nederlands-Indië in totaal een 42.233 in krijgs-gevangenschap zijn geraakt: 3.847 van de Koninklijke Marine, 36.869 van het KNIL, en 1.517 behorende tot de KNIL hulpkorpsen. Van deze 42.233 mannen zijn 8.200 omgekomen (19,4%). Marine 648 (16,8%), en KNIL en hulpkorpsen: 7.552 (19,6%).

 

10897288882?profile=originalMevrouw B. Hartwig-Hoogeveen op de Europese begraafplaats Kembang Kuning te Soerabaja, waar de, op 20 februari 1942 te Balikpapan door het Japanse leger omgebrachte, kapitein H. W. Hartwig van het KNIL, in 1972 ten tweede male werd herbegraven. (KITLV)

Het sterftecijfer van de krijgs-gevangenen van alle geallieerde nationaliteiten in de Pacific-oorlog samen lag op 27%. Het Amerikaanse was 34%, het Australische 33% en het Britse 32%. Wat het algemene sterftecijfer verlaagde was het lage percentage onder de Nederlanders: minder dan 20%. (Gavan Daws, ‘Gevangenen van de Japanners; Krijgsgevangenen in de Pacific gedurende de Tweede Wereldoorlog’, Baarn 1996, p. 409.)  

 

Burgergeïnterneerden

Gegevens over de aantallen geïnterneerde burgers in Indië zijn zeer onvolledig omdat bijna alle Japanse stukken die op de internering betrekking hebben, alsook veel kamparchieven verloren zijn gegaan. Van het totaal aantal geïnterneerden kan daarom alleen een schatting worden gegeven. In de loop van de oorlog hebben de Japanners aan het Internationale Rode Kruis doorgegeven dat er ongeveer 98.000 geïnterneerden waren. De Nederlandse regering heeft na de oorlog gesteld dat er circa 110.000 geïnterneerden zijn geweest. Dr. D. van Velden heeft in haar proefschrift ‘De Japanse interneringskampen voor burgers gedurende de Tweede Wereldoorlog’ (Groningen 1963) het beschikbare cijfermateriaal bij elkaar gebracht. Op basis van dit materiaal geeft L. de Jong in ‘Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog’, deel 11b, p. 348 en 359, de volgende cijfers: Java 80.000, Sumatra 12.000, Grote Oost 3.900, Borneo 500. In totaal zijn dat 96.400 geïnterneerden.

De door Van Velden verzamelde gegevens zijn hoogstwaarschijnlijk niet volledig, vandaar dat De Jong het verstandig achtte ervan uit te gaan dat er circa 100.000 geïnterneerden zijn geweest (p. 754). H.L. Zwitzer komt in zijn boek ‘Mannen van 10 jaar en ouder’ (Franeker 1995) op basis van het aantal naoorlogse claims van ex-geïnterneerden op een Japanse uitkering tot eenzelfde schatting. Het aantal van 100.000 Nederlandse burgergeïnterneerden lijkt daarmee de meest betrouwbare schatting te zijn.

Over het aantal omgekomen Europese burgergeïnterneerden bestaat minder overeenstemming. De schattingen variëren tussen de 10.580 en 16.800 slachtoffers. Van Velden meldt in haar proefschrift (p. 368) dat het Nederlandse Rode Kruis het aantal doden op 13% schatte (dat zou een aantal van 13.000 doden betekenen). H.L. Zwitzer komt tot een getal van 10.580 omgekomenen door dit aantal van 13.000 doden te corrigeren met het vooroorlogse sterftecijfer (H.L. Zwitzer, Mannen van 10 jaar en ouder, p. 83).

Op basis van het cijfermateriaal van D. van Velden komt L. de Jong tot een aantal van 13.120 sterfgevallen. De Jong vermeldt tevens dat de Japanners in de loop van de oorlog aan het Internationale Rode Kruis een dodental van 16.800 opgaven (16,8%). De Jong sluit zich hierbij aan door te kiezen voor een sterftecijfer van één op zes (11b, p. 753-754).

(Indo)Europese buitenkampers

Hoeveel niet-geïnterneerde (Indo) Europeanen er in totaal van de honger en andere ontberingen zijn omgekomen is niet bekend. Schattingen van het aantal (Indo) Europeanen dat uiteindelijk buiten de kampen is gebleven lopen sterk uiteen van 120.000 tot 200.000. Historicus Hans Meijer heeft zeer recent het aantal ‘buitenkampers’ op circa 125.000 geraamd (‘In Indië geworteld’, Amsterdam 2004, p. 226).

10897289483?profile=originalKamp Tjideng op Java.

Als gevolg van de Japanse bezetting van Nederlands-Indië stierven waarschijnlijk meer dan 21.000 ‘Europeanen’ (8.200 krijgsgevangenen en ongeveer 13.000 burgergeïnterneerden. Daar komt nog bij een onbekend  aantal ‘buitenkampers’). Vóór de oorlog telde de Europese gemeenschap in Indië circa 290.000 personen, van wie circa 260.000 de Nederlandse nationaliteit hadden. Dit zou een Europees sterftepercentage van meer dan 7% betekenen.

Inlanders

De Jong vermeldt dat van de 50 miljoen Javanen en Madoerezen er tijdens de Japanse bezetting circa 2,5 miljoen zijn gestorven; dit betekent een sterftepercentage van 5% (11b, p. 572). De Indonesische regering schatte het totale dodental begin jaren 1950 op 4 miljoen (S. Sato, ‘War’, p. 155).

Hoeveel Indonesiërs gedurende de Japanse bezetting als romusha’s (werksoldaten) moesten zwoegen, is niet precies bekend. Volgens bewaard gebleven Japanse statistieken was het aantal romusha’s op Java in november 1944 circa 2.6 miljoen, waarvan bijna één miljoen op tijdelijke basis. Daar deze tijdelijke krachten op een gegeven moment door anderen moesten worden afgelost, lag het totale aantal ingezette Javaanse werksoldaten tijdens de Japanse bezetting vermoedelijk nog veel hoger dan 2,6 miljoen. De Japanse historicus Shigeru Sato berekende dat, indien men aanneemt dat in de twintig maanden tussen januari 1944 en augustus 1945 (de periode van de meest intensieve werving van romusha’s) elke tijdelijke ‘werksoldaat’ gemiddeld ongeveer twee maanden werd ingezet, het totale aantal tijdelijk gemobiliseerde romusha’s op Java de 10 miljoen benadert. Telt men daar de permanente romusha’s (circa 1,6 miljoen) bij op, dan komt het totale aantal ingezette Javaanse romusha’s in de buurt van de totale ‘mobiliseerbare’ arbeidsmacht op Java, die door het Japanse leger op 12,5 miljoen mensen werd geschat (Shigeru Sato, ‘War, nationalism and peasants; Java under the Japanese occupation 1942-1945’, St Leonards 1994, pp. 157-158).

Het aantal Romusha’s dat overleed als gevolg van de ontberingen is evenmin exact vast te stellen. De Japanners voerden een zeer gebrekkige administratie en verbrandden verscheidene van die administraties na de capitulatie. Een gangbare schatting is dat van de circa 300.000 Javaanse romusha’s die overzee werden getransporteerd, er slechts  ongeveer 77.000 overleefden, een sterftepercentage van 74,3% (Henk Hovinga, ‘Einde van een vergeten drama’, p. 74). Het door Hovinga genoemde aantal van 77.000 overlevenden betrof echter alleen de Javanen die in de opvangkampen van het Nederlandsch Bureau voor Documentatie en Repatriëring van Indonesiërs (Neboduri) zaten, terwijl nog onbekende aantallen koelies rondzwierven, zich ter plekke vestigden, of op eigen gelegenheid naar Java probeerden terug te keren. Op basis van enkele verspreide gegevens schat Remco Raben het sterftecijfer in  Javaanse koeliegemeenschappen in de Buitengewesten op tegen de 50%, “en aan de ‘spoorwegen des doods’ een stuk hoger” (Remco Raben, ‘Arbeid voor Groot-Azië’, pp. 102-103). Shigeru Sato neemt hier opnieuw een afwijkend standpunt in: hij schat het aantal overzee gestuurde romusha’s dat overleefde op circa 135.000 personen (‘War, nationalism and peasants’, p. 160).

Volgens De Jong zou van de overzee gestuurde Balinezen circa 85% zijn overleden. De Jong vermeldt voorts dat van de circa 100.000 romusha’s die zich in november 1944 aan de spoorlijn en kolenmijnen van de residentie Bantam op de westpunt van Java bevonden, ten tijde van de Japanse capitulatie nog maar circa 10.000 aanwezig waren (11b, pp. 532-533). Dat zou betekenen dat in Bantam wellicht 90.000 Javanen zijn omgekomen. Verdere gegevens over aantallen op Java omgekomen romusha’s ontbreken. Hetzelfde geldt voor gegevens over de overleden lokale koelies op Borneo, Celebes, Sumatra en Nieuw-Guinea die aan het werk werden gezet op hun eigen eiland. Hovinga acht het daarom waarschijnlijk dat er in totaal aanzienlijk meer dan 300.000 Indonesiërs in Romusha-dienst zijn omgekomen.

Andere nationaliteiten

Behalve Inlanders hebben de Japanners ook op grote schaal Chinezen, Maleiers en Tamils geronseld in Singapore en Maleisië. De meeste van deze mensen moesten werken aan de Birma-Siam spoorweg, samen met eveneens geronselde Birmezen en Thais. In totaal hebben er waarschijnlijk 190.000 uit de Britse koloniale gebieden afkomstige romusha’s aan de spoorlijn gewerkt. Veel rapporten en getuigenverklaringen duiden op een sterfte van 80% onder deze dwangarbeiders. Dat zou 152.000 doden betekenen. Samen met de omgekomen Indonesische romusha’s komt het totale dodental in Zuidoost-Azië volgens Hovinga dan op circa 450.000 (Henk Hovinga, ‘Einde van een vergeten drama’, pp. 136-137.) De Jong vermeldt dat van de circa 4.000 na de Japanse capitulatie in Thailand aangetroffen romusha’s de overlevenden waren van groepen die tezamen op zijn minst 10.000 Javanen hadden geteld (11b, p. 535).

 

10897290059?profile=originalGroep gewapende Heiho’s (hulp-soldaten in dienst van de Japanners)

Heiho’s

“Hoeveel heiho’s (hulpsoldaten) er in totaal geweest zijn, is niet bekend – de laatste opperbevelhebber van het Japanse Zestiende Leger […] luitenant-generaal Josioetsji Nagano, verklaarde kort na Japans capitulatie dat er in augustus ’45 op Java nog bijna 25.000 en op Timor nog ca. 2.500 waren en dat van Java enkele tienduizenden heiho’s naar elders waren verplaatst, ‘op eigen verzoek’, beweerde hij, van wie ca. 15.000 nog in leven zouden zijn.” (De Jong, 11b, p. 958)
Voorts: “Van Witsens schatting is dat van de ca. 15.000 ex-KNIL-militairen die op Java Heiho geworden zijn, ongeveer de helft is omgekomen. Hoevelen van de tienduizenden anderen die Heiho werden, er het leven bij hebben ingeschoten, is niet bekend.” (De Jong, 11b, p. 960)
Op basis van de in De Jong genoemde cijfers zou het aantal heiho’s op circa 60.000 man geschat kunnen worden.

Dwangprostituees

Bart van Poelgeest schatte het aantal Europese vrouwen dat in Japanse bordelen in Nederlands-Indië werd tewerkgesteld op tussen de 200 à 300. Bij ongeveer 65 vrouwen staat hierbij vast dat van gedwongen prostitutie sprake was (‘Gedwongen prostitutie tijdens de Japanse bezetting’, in: Wim Willems en Jaap de Moor, red., ‘Het einde van Indië’, Den Haag 1995, pp. 186-187). Van Poelgeest geeft geen schatting van het aantal Indonesische dwangprostituees. Volgens George Hicks spreken de meest betrouwbare schattingen van het totale aantal ‘troostvrouwen’ van 80.000 Koreaanse vrouwen en waarschijnlijk zo’n 20.000 vrouwen met de Japanse of de Taiwanese nationaliteit of afkomstig uit de door Japan bezette gebieden (‘Japanse legerprostitutie 1932-1945: een overzicht’, in: N.D.J. Barnouw e.a., red., ‘Vijfde jaarboek van  het Rijksinstituut voor Oorlogs-documentatie’, Zutphen 1994,    p. 19). In 1995 kwam de Japanse Fumiko Kawada na onderzoek op een aantal van 22.234 slachtoffers van seksueel geweld in Nederlands-Indië, een getal dat ook maîtresses en verkrachtingen behelsde. Het Indonesische tijdschrift Tempo noemde in 1992 het getal 60.000, zonder daar een bron bij te vermeldden. (Cijfers geciteerd door Brigitte Ars, ‘Troostmeisjes’, Amsterdam 2000, pagina 145).

                                             George Hicks heeft berekend dat de verhouding tussen het aantal Japanse troepen en het aantal ‘troostmeisjes’ op ongeveer 50:1 gesteld kan worden (‘The Comfort Women’, London 1995, p. XIX). Ten tijde van de Japanse capitulatie bevonden zich in Indië ongeveer 300.000 Japanners (Elly Touwen-Bouwsma en Petra Groen, red., ‘Tussen Banzai en Bersiap’, Den Haag 1996, p. 95). In dat geval zouden er in Indië circa 6.000 dwangprostituees zijn geweest. Dat cijfer is goed in overeenstemming te brengen met het bovengenoemd aantal van 20.000 dwangprostituees met de Japanse of de Taiwanese nationaliteit of afkomstig uit de door Japan bezette gebieden.

Gesneuvelde geallieerde militairen

Het totale aantal tijdens de strijd gesneuvelde geallieerde militairen in Azië en de Pacific bedraagt circa 156.000 man.

Dit aantal komt tot stand door het optellen van de volgende cijfers: Verenigde Staten circa 90.000; Australië 45.843; Groot-Brittannië en Commonwealth tenminste 17.200; Nederland 2.654; Nieuw-Zeeland tenminste 134. Niet meegeteld zijn de onder de Amerikaanse legereenheden gesneuvelde Filippijnse militairen, de ongeveer 1,4 miljoen Chinese gesneuvelden en de circa 12.000 in augustus 1945 omgekomen leden van de Sovjetstrijdkrachten.

Hiroshima en Nagasaki

Het grote probleem bij het schatten van het aantal slachtoffers/doden van de atoombommen is dat niemand exact weet hoeveel burgers en militairen zich op het moment van de kernexplosies in Hiroshima en Nagasaki bevonden. De cijfers in deel 11b van het ‘Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog’ van L. de Jong – te weten 64.000 doden en 72.000 gewonden in Hiroshima en 39.000 doden en 25.000 gewonden in Nagasaki – zijn zeer waarschijnlijk gebaseerd op de resultaten van diverse Amerikaanse en Japanse onderzoeksrapporten uit de tweede helft van de jaren 1940 en de jaren 1950. Deze resultaten werden sindsdien in veel gezaghebbende boeken aangehaald Deze cijfers zouden echter wel eens te laag kunnen zijn. In 1950 werd in Japan voor het eerst een telling gepubliceerd van het aantal overlevenden van de kernbom-explosies.

10897290468?profile=originalHiroshima: totale verwoesting

Toen men vervolgens het aantal overlevenden van het geschatte aantal aanwezigen tijdens de atoombombardementen aftrok, kwam men tot de conclusie dat tot 1950 in Hiroshima 200.000 mensen en in Nagasaki 140.000 mensen waren overleden. Daar veel overlevenden zich in 1950 echter nog niet als zodanig bekend durfden te maken, viel deze berekening veel te hoog uit. In 1976 rapporteerden de twee getroffen Japanse steden aan de secretaris-generaal van de Verenigde Naties dat ten gevolge van de atoombommen tot het eind van 1945 in Hiroshima 130.000 à 150.000 doden en in Nagasaki 60.000 à 80.000 doden te betreuren waren geweest. De Amerikaanse militair historicus Richard Frank kwam in 1999 tot de volgende voorzichtige conclusie: “The actual total of deaths due to the atomic bombs will never be known. The best approximation is that the number is huge and falls between 100.000 and 200.000.” (Richard B. Frank, ‘Downfall; The end of the Imperial Japanese Empire’, New York 1999, pagina 287).

Ook over het aantal mensen dat in latere jaren aan de gevolgen van de kernexplosies is overleden bestaat grote onzekerheid. Als gevolg van de lange termijneffecten van de atoom-bommen is het sterftecijfer onder diegenen die de explosies hebben overleefd duidelijk hoger dan    het landelijk gemiddelde, maar hieromtrent zijn geen betrouwbare cijfers beschikbaar. In Hiroshima en Nagasaki worden dodenlijsten van overleden ‘hibakusha’ (slachtoffers van de atoombom) bijgehouden. Een ‘hibakusha’ is iemand die zich tijdens, of vlak na de explosies binnen een straal van twee kilometer van de epicentra van de atoombommen bevond.

In augustus 1994 telde de lijst van Hiroshima 186.940 doden en de lijst van Nagasaki 102.275 overledenen. In augustus 2000 stonden op de dodenlijst van Hiroshima al meer dan 217.000 namen. Wanneer een ‘hibakusha’ overlijdt wordt hij of zij automatisch op de dodenlijst gezet, ongeacht de oorzaak van overlijden. Het is dus niet zeker of alle gestorvenen op deze lijsten ook inderdaad aan de gevolgen van de atoombommen zijn overleden.

Niettemin kan volgens de Amerikaanse historicus John Dower het totaal van “immediate and longer-term deaths caused by the bombing of the two cities” geschat worden op “as high as triple the familiar early estimates – in the neighborhood, that is, of three hundred thousand or more individuals” (Michael J. Hogan, ed., ‘Hiroshima in history and memory’, Cambridge 1996, p. 125).

Nederlandse Bersiapslachtoffers

Eind 1947 werd door de Nederlandse autoriteiten het totaal aantal slachtoffers van de bersiap op 3.500 geschat; of daarbij de slachtoffers onder de Ambonezen zijn meegeteld is niet duidelijk. Volgens De Jong is deze schatting vermoedelijk te laag geweest: vermoorden werden alleen aangemeld als zij relaties hadden die dat konden doen, maar talrijke Indisch-Nederlandse mannen en vrouwen die met Indonesiërs gehuwd waren, leefden geïsoleerd in de binnenlanden. Eind 1948 waren er in heel Indië nog circa 2.500 Europeanen zoek – dat cijfer sloot evenwel ook personen in die in de Japanse bezettingstijd spoorloos waren verdwenen. (L. de Jong, ‘Koninkrijk der Nederlanden’, deel 12, pp. 744-745.)

Nederlandse militaire verliezen tijdens de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd

De gemiddelde sterkte van de landstrijdkrachten in Nederlands-Indië in de jaren 1946-1949: Koninklijke Landmacht 70.000; KNIL 40.000; Mariniersbrigade 5.000 Benadrukt moet worden dat het hier de gemiddelde sterkte van de in Indië aanwezige landstrijdkrachten in de jaren 1946-1949 betreft. Het totaal aantal militairen dat op enig moment tijdens deze periode in Indië heeft gediend moet dus aanzienlijk hoger hebben gelegen. De verliescijfers zijn als volgt onder te verdelen (resp. verliezen aan gesneuvelde en door ziekte en ongeval overleden militairen):
KL: 1602 – 907; KNIL: 722 – 1098; Mariniersbrigade: 155 – 101. Totaal: 2479 – 2106. Totaal: 4585. (Bron: D.C.L. Schoonoord, ‘De Mariniersbrigade 1943-1949; Wording en inzet in Indonesië’,  Amsterdam 1988, p. 315)
Kolonel bd. J.W. de Leeuw komt tot de volgende totaalcijfers voor de periode tussen 15 augustus 1945 en 1 januari 1963 (dus inclusief het conflict om Nieuw-Guinea in 1962): Gevechts-verliezen (inbegrepen vermoord): 3281, niet-gevechtsverliezen (ziektes, ongevallen, executies etc.): 2134; doodsoorzaak onbekend: 762. Totaal: 6177.

10897288872?profile=originalNederlandse militaire ereveld Kembang Koening Soerabaja

Bij deze cijfers zijn ook omgekomen politiemensen, Rode Kruispersoneel etc. meegeteld. Tenslotte zijn ook mensen opgenomen die niet in Indië zijn aangekomen. Zij behoorden echter reeds tot een uit te zenden eenheid en zijn daarom ook door De Leeuw meegenomen. De Leeuw benadrukt dat deze cijfers nog aan verandering onderhevig zijn. (Bron: zgn. Roermond-database van De Leeuw.)                                          Tijdens de Eerste Politionele Actie zijn 169 Nederlandse militairen omgekomen, tijdens de Tweede sneuvelden 113 (L. de Jong, ‘Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog’, deel 12, p. 972).

Indonesische verliezen tijdens de onafhankelijkheidsstrijd

In Indonesië wordt gesteld dat de Republikeinse strijdkrachten in de jaren 1945-1949 in totaal circa 100.000 man hebben verloren. Nederlandse militaire historici houden dat voor een betrouwbaar cijfer. Het revolutionaire geweld tegen de burgerbevolking op Java heeft bovendien naar schatting aan enkele tienduizenden Indonesiërs het leven gekost. Ook als gevolg van de door de PKI geïnitieerde Madioen-opstand zijn vermoedelijk enkele tienduizenden slachtoffers gevallen. Op Sumatra zijn alleen al in de periode voorafgaand aan de Eerste Politionele Oorlog zo’n 7.000 Karo-Bataks om het leven gekomen (De Jong, ‘Koninkrijk’, deel 12, p. 865 en 1014).

Bron: Het bovenstaand overzicht is tevens te raadplegen via         de website van het NIOD:http://www.niod.knaw.nl/nl/vraag-en-antwoord/japanse-bezetting-paci...

E-mail me wanneer mensen hun opmerkingen achterlaten –

U moet lid zijn van ICM - abonnement 8 euro per maand periode 2024 - 2025 om opmerkingen toe te voegen!

Doe mee ICM - abonnement 8 euro per maand periode 2024 - 2025

Blog Topics by Tags

Monthly Archives