NECROLOGIE JOOP HUETING
Na dat ene tv-optreden in 1969 kende iedereen Joop Hueting
Bijna vijftig jaar geleden sprak de zondag overleden Joop Hueting als eerste over Nederlandse oorlogsmisdaden in Indonesië. Toen werd hij erom verguisd. Nu is zijn oordeel gemeengoed.
Sander van Walsum‘Zinloos en misselijk.’ Zo luidde de kop boven het redactioneel commentaar in De Telegraaf van 21 januari 1969. Deze woorden – tamelijk kras naar de maatstaven van die tijd – verwezen niet naar de oorlogsmisdaden tijdens de dekolonisatieoorlog in Indonesië die Achter het Nieuws, het actualiteitenprogramma van de Vara, vier dagen tevoren had onthuld, maar naar het feit dat veteraan Joop Hueting daarbij als klokkenluider was opgetreden.
Hueting werd in verband daarmee weggezet als matennaaier en nestbevuiler. Niet alleen door De Telegraaf, maar ook door (sommige) Indonesië-veteranen. Hij was tenslotte de eerste die publiekelijk verslag had gedaan van de gruwelen die het Nederlandse leger tijdens de zogenoemde ‘politionele acties’ van 1947 en 1948 stelselmatig had begaan. Met zijn analyse van aard en omvang van de oorlogsmisdrijven liep hij vooruit op de conclusie die historicus Rémy Limpach in 2015 zou trekken. Namelijk dat de begane misdrijven geen excessen waren, zoals de regering nog betoogde als reactie op Huetings ooggetuigenverslag in Achter het Nieuws, maar dat ze vast onderdeel waren van de militaire strategie.
Afgelopen zondag overleed Hueting, gepromoveerd psycholoog, op 91-jarige leeftijd. Hij is zijn naamsbekendheid altijd blijven ontlenen aan dat ene televisieoptreden van nog geen half uur. Dat de impact van zijn woorden groot was, bleek al tijdens de uitzending. De Vara ontving 841 reacties, overwegend negatief tot zeer negatief. Krap een derde van de reacties was waarderend van toonzetting. In de landelijke dagbladen verschenen na de coming-out van Hueting 460 artikelen, Achter het Nieuws kwam nog tweemaal op de kwestie terug en oppositieleider Joop den Uyl (PvdA) drong in de Tweede Kamer aan op opheldering over het Nederlands optreden in Indonesië.
Het kabinet-De Jong reageerde met de instelling van de zogenoemde Coördinatiegroep Indonesië 1945-1950, die onder leiding stond van de jonge Justitieambtenaar Cees Fasseur – die later vooral als historicus bekend zou worden. Fasseur stelde vast dat zijn commissiegenoten, overwegend met een Indische achtergrond, ‘eigenlijk helemaal geen zin hadden in dat onderzoek’. Hij schreef de zogenoemde Excessennota binnen een tijdsbestek van drie maanden dus vrijwel in zijn eentje.
Op de dag dat de nota verscheen – 2 juni 1969 – werd de actualiteit beheerst door ongeregeldheden op Curaçao die de inzet van Nederlandse mariniers vereisten. De Excessennota – niet veel meer dan een inventarisatie van bestaande bronnen – kreeg daardoor nauwelijks aandacht. Toch markeert ze een omslag in de publieke opinie over de dekolonisatie van Indonesië. Voor die tijd werd deze episode met vereende krachten uit het collectief geheugen gehouden. Er was weliswaar al meerdere keren onderzoek – ook kritisch onderzoek – gedaan naar het optreden van het Nederlandse leger, maar de regering en de meerderheid van het Nederlandse volk wensten van de uitkomsten eigenlijk geen kennis te nemen. Dat hing ook samen met het feit dat Nederland nog tot 1962 met Indonesië twistte over het bezit van Nieuw-Guinea.
Maar na 1969 kwam het thema met steeds kortere tussenpozen op de agenda en werd het kritisch oordeel van Hueting over de Nederlandse oorlogsvoering steeds meer gemeengoed. ‘Geschiedschrijver des Rijks’ Lou de Jong moest in 1988 zijn harde oordeel over het regeringsbeleid inzake Indonesië nog matigen onder invloed van verontwaardigde oud-strijders. Maar na publicaties van, onder anderen, de historici Gert Oostindie en Rémy Limpach gaf de regering alsnog opdracht tot een grootschalig, in 2021 af te ronden, wetenschappelijk onderzoek naar de dekolonisatie. In een van de stellingen bij zijn proefschrift had Hueting daar in 1968 al op aangedrongen: ‘Men kan zich afvragen waarom in Nederland nog geen begin is gemaakt met het onderzoek naar de juridische, historische, sociologische en psychologische aspecten van de oorlogsmisdaden, begaan door militairen in dienst van dit land in de periode 1945 tot 1950.’
Opmerkingen