Korte samenvatting Met liefde vertrekken (vrouwen uit Nederlands-Indië naar Japan (1946) en Japans Indische kinderen) van Han Gieske
Na de capitulatie op 15 augustus 1945 kwam op Java een groot aantal Japanse mannen en Indo-Europese vrouwen naar voren die hun relatie wilden omzetten in een (kerkelijk) huwelijk en samen naar Japan wilden vertrekken. Het boek beschrijft –voor het eerst- zowel aan de hand van Nederlandse als Japanse bronnen: de reactie van de Britse en Japanse legerleiding; de rol van Britse officieren en die van de Japanse jezuïet pater Koide en van de R.K. Kerk; de overtocht in vier schepen van 123 vrouwen (alsmede mannen en kinderen); de aankomst, ontvangst en het leven in Japan; en de reactie van de Nederlandse Militaire Missie in Tokio.
Een analyse van het beleid van deze Missie –vóór 1948 en daarna- laat de moeilijke situatie zien in Japan; beschrijft de hulp voor terugkeer naar Nederlands-Indië indien vrouwen dat wilden; de dilemma’s waar deze vrouwen voor stonden; in het bijzonder met betrekking tot de vragen die rezen omtrent verlies of behoud van de Nederlandse nationaliteit, met het bijbehorende recht op Nederlandse hulp. Juridisch beslissend voor de nationaliteit van met vijandelijke onderdanen gehuwde vrouwen was, zo bleek in de loop van 1947, een Koninklijk Besluit dat al in 1943 door de regering in Londen was uitgevaardigd. Deze vrouwen behielden hierdoor, in afwijking van de hoofdregel, hun Nederlandse nationaliteit. Het onderzoek naar dit Besluit toont aan dat de bedoeling ervan –blijkens de bespreking in de Raad van Ministers en de wetsgeschiedenis- een totaal andere was dan na de oorlog is aangenomen.
In het boek zijn persoonlijke verhalen weergegeven van vrouwen die in Japan bleven; van vrouwen die terugkeerden; van de Japanse begeleider van de scheepsreis naar Tanabe (Wakayama); van een Japanse stafofficier op Java; van pater Koide en diens laatste levensjaren op Kyushu; van een manager van een opvangcentrum nabij Tokio; en van veteranen die herinneringen ophalen aan de tijd tussen de capitulatie en hun repatriëring met name aan de hulp die zij van een Indo-Europese 'Florence Nightingale' in Batavia/Jakarta kregen.
Vanuit het gezichtspunt van de -ongeveer 70.000 buiten de interneringskampen gebleven- Indo-Europese vrouwen gaat het boek in op de periode op Java na augustus 1945, waarin vooral de Britten en Japanners te maken kregen met de snel in kracht toenemende Indonesische strijd om onafhankelijkheid. Beschreven worden de situatie, de houding en lotgevallen van de Japanners in die periode, alsmede de Bersiap van moorddadige revolutionaire jongeren in Batavia, Bandoeng en Midden- en Oost Java die tal van Indo-Europese slachtoffers eiste onder wie vele vrouwen en kinderen.
Het verhaal van de gevechten en de Bersiap in Soerabaja is verweven met de geschiedenis van een Indische familie die het familiehuis in het naburige Sidoarjo had moeten verlaten: een moeder met zeven dochters en hun kinderen. Eén van hen was in 1945 acht jaar. Citaten uit diens geschreven herinneringen laten scherp zien hoe deze jongen de Bersiap heeft beleefd. Hij en zijn moeder werden uit de frontlinies bevrijd door de Britten, een ander deel van de familie werd weggehaald door de Indonesiërs en opgesloten in een republikeins kamp (onder wie de oma, enkele van haar dochters en hun baby’s onder wie twee half-Japanse kinderen). Hiervoor is uit memoires van de jonge moeders geput.
De moeders met half-Japanse kinderen die op Java achterbleven kwamen uiteindelijk allen naar Nederland. In de Indische wereld werden de intieme relaties met Japanners doodgezwegen. Na verloop van tijd zochten de‘Japans Indische’ kinderen contact met elkaar. In 1983 werd een contactgroep gevormd en in 1991 een vereniging (JIN). Het boek beschrijft in het kort de maatschappelijke reacties en de verdere activiteiten, in het bijzonder de ontwikkeling van de zoekacties naar Japanse vaders alsmede de verwerkingsreizen naar Japan (in het kader van een Japans regeringsprogramma).
Door het boek heen zijn vele (tot dusver ook onbekende) verhalen opgenomen van moeders en hun half-Japanse kinderen. Het slothoofdstuk is gewijd aan het verhaal van Chérie die als baby met haar moeder in 1946 naar Japan vertrok, als elfjarige met haar (gescheiden) moeder naar Nederland kwam, hier in 1983 Hideko ontmoette, met wie zij de eerste contactgroep vormde, en die in 1994 een zoektocht ondernam naar haar (biologische) vader. De tocht die gefilmd werd voor een Japanse tv-documentaire, voerde langs de plekken op Java en Japan uit het verleden van haar moeder en haarzelf. De afloop van dit verhaal is tragisch.
Opmerkingen