Besproken door: Pjotr X. Siccama – deel 5.
In dit deel van de bespreking van het boek lijkt het alsof een pijnlijk herinneringsbeeld wederom uit de laden van verwarring en ontzetting tot leven komt.
De nooit gestelde vraag bij de Indische gemeenschap was én is: had de Nederlandse Staat een echt plan om de nieuwe Nederlanders uit haar kolonie op een adequate manier te laten integreren? Of was er helemaal geen plan, behalve dan dat slechts tijdens een onderonsje van betrokken bewindslieden vage (en duistere) afspraken werden gemaakt? (Ik verwees de lezer naar eerder gepubliceerde artikelen van ondergetekende in ICM: “ontkenning van een bevolkingsgroep” – (Toegegeven dat die bewuste artikelen in woede en haast waren geschreven).
In het begin van de vijftiger jaren, precies een jaar na de onfhankelijkheid van de Nieuwe Republiek Indonesië, kwam de commissie Werner met een verwerpelijk rapport over de nieuwkomers uit het voormalig Nederlands Indië.
Deze commissie vreesde storm op komst, donkere wolken en sociale onrust bij de dreigende repatriatie van alle Europeanen uit het voormalig koloniaal gebiedsdeel.
Kenmerkend voor het rapport waren niet alleen dat de aanbevelingen maar ook dat de rest van het rapport doortrokken was van verwerpelijke en absurde ideeën van de commissie Werner. Een paar ervan zijn onder andere de volgende:
De repatrianten (hier wordt de Indisch-Europese gemeenschap bedoeld), zouden in Nederland tot (grote) sociale onevenwichtigheid en grote onrust leiden. Verder zouden deze mensen niet in staat (liever gezegd: helemaal niet bij machte alsof ze allemaal kennelijk een handicap hadden) zijn normaal in het arbeidsproces e.d. te worden ingezet en deel te nemen aan de Nederlandse maatschappij. “Zij (Indo-Europeanen) horen thuis in de tropen”, het staat er echt. Enkel de kinderen van de Hollandse KNIL-soldaten, die blonde of rode haren hadden, mochten worden gerepatrieerd, omdat die in de Indische maatschappij discriminatie te wachten stond. (.)
Ridiculiseren was voor de commissie kennelijk een aparte kunstvorm. Om kort te gaan: een waterval van vooroordelen en valsigheden waar geen einde aan kwam. Het beruchte rapport zou heden ten dage leiden tot aangifte door het OM wegens rassendiscriminatie van de auteurs (onderzoek van Pelita). Mijnheer Werner had met zijn gruwelrapport tegenover een bevolkingsgroep voor de rechter moeten worden gesleept. Waarom het niet is gebeurd, blijft een raadsel. Nauwelijks drie jaar geleden is de man overleden en al die tijd heeft Justitie liggen slapen. De Nederlandse Staat heeft veel uit te leggen aan haar inwoners en niet te vergeten te herstellen aan met name het ‘Hollands Huis’ dat dreigt om te vallen van historische missers.
Kwalijk is in dit verband de rol van de kerken, zowel de Rooms Katholieke als de Protestante, die het rapport in haar geheel en niet alleen in de kern hadden onderschreven.
Wanneer Kousbroek in zijn boek – in een zekere hoofdstuk -heeft over de neiging om enkelen de nek om te draaien, dan ageer ik tegen al diegenen die precies hetzelfde het Werner-rapport voor juist geacht hebben. Het ernstig verwijt tegenover hen vind ik nog steeds juist en wordt ik weer wit van woede wanneer ik die documenten weer ter hand neem. Enkele bewindslieden van toen zouden op welke wijze dan ook, op onderdelen zeker en ontegenzeggelijk beïnvloed zijn geweest door het rapport ondanks de verwerpelijkheid ervan.
Werden de mensen (in Indië geboren Hollanders-Europeanen- overigens en Indische Nederlanders) in dat voormalige gebiedsdeel reeds gediscrimineerd om vrijwel álles, hier in
dit land werden zij wederom geconfronteerd met dezelfde bejegening. De commissie had oogkleppen op, was eenvoudigweg blind en xenofobisch en volstrekt racistisch.
Foto - 1946 begin van de politionele acties in Nederlands Indië
\ foto -Rollende tanks in de straten zonder vreugdevolle gejuich; de oorlog in Indië was in 1945/46 alweer begonnen voor alle inwoners.
Het rapport krioelde van fouten, misv erstanden en alle vooroordelen die men maar kon bedenken maar vormde onder andere ook de kern van waaruit, calculerend,maatschappelijke relevanties konden worden gehaald (die zo af en toe) nog steeds opgeld doen bij sommigen (en niet alleen bij ambtenaren) en bijgevolg een eigen leven zijn gaan leiden.
Er waren gelukkig nog een paar bewindslieden die hun gezond verstand gebruikten en onderdelen van het rapport als beleidscriteria – of richtlijnen - terzijde hadden gelegd. Maar het kwaad was reeds geschied waarna het valse script boven het hoofd van de betrokken gemeenschap hing.
De commissie was immoreel en schaamteloos aan het werk geweest, had alles compleet verkeerd getaxeerd en had geen enkel idee (nooit een zg. Socio-onderzoek ingesteld) van de juiste en aanwezige potentie van de nieuwkomers. Kapitaalvernietiging op grote schaal kunnen we zeggen. Kortom Commissie Werner had de Indische gemeenschap bij voorbaat al veroordeeld nog voordat de betrokkenen voet op Nederlandse bodem hadden kunnen zetten tot een verpeste stigmatiserende toekomst.
Een grotere onbegrijpelijkheid was het zogenaamde modelleren van de nieuwkomers naar Nederlands begrip. Er wás helemaal geen model voor al die mensen die uit een tropisch Nederlands gebiedsdeel kwamen en een ander, meer ideaal beeld van “de Europese provincie Holland” hadden. Het leidde tot een diepe droefenis en teleurstelling bij de betrokken nieuwkomers.
Een feitelijke bijzonderheid was bijvoorbeeld het gegeven dat al die Europeanen uit Nederlands Indië (die wel en daar niet geboren waren), WO II hadden meegemaakt geen fysieke (en visuele niet te vergeten) bevrijding en vreugde over het definitieve einde van de Wereldellende kónden beleven zoals die er in Europa en Nederland wel was geweest. De Amerikanen, Engelsen en andere geallieerde manschappen rolden met hun tanks als bevrijders al joelend de Europese steden in en er werd gejuicht, gedanst, feestgevierd en wat er allemaal niet bij kwam kijken.
Zij, die Europeanen in Nederlands Indië, vielen van de regen in de drup; dat wil zeggen er waren geen juichende geallieerden en vreugdevolle manschappen die door de straten in Indië met tanks rolden (toen de Japanners weg moesten trekken) zij hadden immers geen tijd om te juichen en de bevrijding te vieren vanwege de opstanden die aan de gang waren (Bersiap e.d.) van de Indonesische onafhankelijkheidsstrijders.
Dat verschil is heel groot en voor al die mensen zeer traumatisch, dient de Nederlander te weten die hier nooit iets over heeft gehoord. Een journalist van een ochtendblad was verbaasd bij het aanhoren van dit verhaal: hij wist niet beter dan dat in Nederlands Indië de bevrijding exact op dezelfde manier was verlopen. En dat uit de mond van een journalist. Net verlost van de Japanse bezetter, er een oorlogstrauma van overgehouden, of er kwam weer een andere oorlog op hen af.
“Nog altijd heb ik de indruk,” schrijft Kousbroek, “..is het taalgevoel van de meeste Indische mensen, onmiskenbaar beter dan dat van geboren Nederlanders.”
Waarom is dat toch?
Weemoedigheid ontdek je in de ontroerende en oplichtende zinnen wanneer hij schrijft over het zo jammerlijk verdwijnen van het voor hem zo dierbaar Indische-Nederlands dat met zijn zuivere klinkers en zo licht voor de mond uitgesproken en zijn enigszins afwijkende gebruiken van voorzetsels. Dit laatste schrijft hij in volstrekt ironische zin. (de directe herkenbaarheid voor het Indische spreken). Overigens bij de autochtonen komt dit fenomeen eveneens voor, maar dan om verschillende redenen.
Over dit laatste (het gebruik van voorzetsels) is echter een plausibele verklaring voor. De Indische Nederlanders in Nederlands Indië werden immers dagelijks geconfronteerd met het Maleis, zoals Kousbroek ook weet en de dagelijkse omgang met de Indonesiërs verliep in het algemeen op natuurlijk wijze en die bijzondere situatie werden (en worden) wederzijdse datieven en ablatieven van beide talen door elkaar gebruikt voor hen als een zekere natuurlijke verstengeling als gevolg, tot nu toe.
Het mooi Indisch-Nederlands wordt nu nog gesproken door oudere Indo ‘s die in dat land zijn achtergebleven en Indonesiërs in Indonesië.
Het is begrijpelijk dat nu in Indonesië de daar achtergebleven Indische Nederlanders en ook de Indonesiërs zelf die Nederlandse scholing en/of opvoeding hadden gekregen, laten we zeggen ongevraagd tot conservators zijn gepromoveerd van een taal die zo langzaam uitsterft. Straks kunnen we alleen maar uit geschreven bronnen lezen, maar helaas zullen we niet kunnen hóren hoe die werd uitgesproken: de klanken, kleur en de typische manier van spreken.
Met Kousbroek treur ik mee als hij schrijft dat het hem met “..treurigheid vervult bij het verdwijnen van die taal..” “Indië verloren, rampspoed geboren.”,
|
Het gaat hier om verdwijnende talen, taalsyntheses en taalaccenten en allerlei varianten ervan die (voornamelijk) nog weleens worden gebezigd waar mogendheden hun kolonies hadden: India, Zuid-Oost Azië.
Het grappige verschijnsel over het successievelijke verdwijnen van bijvoorbeeld een taalvariant (wellicht ook van dialecten), specifieke accenten en typische tongvallen kwam de schrijver tegen in de stad Londen (maar ongetwijfeld ook elders in Groot-Brittanië), waar een immigrant uit India het ons zo vertrouwde Indiaas Engels ‘verruild’ had voor het Cockney’s, (op natuurlijke wijze nemen we aan) maar dan wel met die zeurderige irritante toon zoals de inboorlingen (Kousbroek:in India) plegen te spreken.
Eigenlijk gaat het net zo in Holland, waar de laatste twee generaties Indische Nederlanders alweer (sinds 1930 is dit ongeveer de 5e), die toch dat ander Nederlands van hun ouders niet klakkeloos hebben overgenomen. Deze generatie Indo’s heeft op een zo natuurlijke manier de omgeving verkend, geleerd, geëxpirimenteerd en geluisterd, bewust en onbewust en de taal niet alleen ingepast in de nodige
communicatie, maar sluimerend verrijkt met hún vocabulaire, mimiek, gedragingen en kleur niet te vergeten. Weemoedig schrijft hij erover en ook met een triestheid getuige te moeten zijn van het dreigende grote verlies van een kostbaar auditief juweel dat dan slechts als een papieren bewijs dient van de geschiedenis van de Indo-taal.
Diegene die ooit in India is geweest, zou die Indiase toon, waar Kousbroek over heeft inclusief de mimiek die erbij hoort, direct herkennen bij het volgende verhaal.
Het doet me denken aan een kleine gebeurtenis over de meloenverkoper in India bij wie een regelmatige Indiabezoeker op een dag een stuk meloen kocht voor een bepaalde prijs. De volgende dag kwam de bezoeker precies op dezelfde plek terug en dezelfde meloenverkoper stond er weer. De bezoeker vroeg om een stuk meloen. Maar deze keer was de prijs van het stukje meloen vertienvoudigd, waarop de bezoeker tegen de verkoper zei dat het gisteren de meloen maar zoveel of zo kostte. De verkoper antwoordde dat het een vergissing was, want gisteren was hij er niet, het moest een andere zijn geweest.
Terwijl de verkoper sprak met het Indiaas Engels wiegde hij (zoals men dat meestal gewend is te doen) met zijn hoofd en antwoordde in het Idiaas/Engels: “No, madam, you are mistaken,
yesterday I was not here, it must be somebody else….” Met de heel karakteristieke accenten op de medeklinkers als de D’s en de T’s.
Een paar Amsterdamse vrienden, regelmatige Indiabezoekers, hebben sindsdien een soort koosnaam gegeven voor die “Indiase inboorlingen” (Kousbroek): “Loddie loddie”. Treffend en met een zekere (Amsterdamse) humor moet ik zeggen bij mij zo geïntroduceerd.
|
Drs. K.W. (Werner) Buck Limburgse gedeputeerde in Den Haag. |
Opmerkingen
57