Indische rel om belediging Mohammed in 1931
Priester mag profeet geen "grove wellusteling" noemen
- uitvergroten
- © CC
In 1931 ontstond in Nederlands-Indië een conflict over het beledigen van de profeet Mohammed. De jezuïtische pater Jan ten Berge omschreef Mohammed in een brochure als "grove wellusteling". Mede onder invloed van het opkomend nationalisme protesteerden moslims heftig tegen deze kwalificatie. Het Indische Gouvernement bleek gevoelig voor de kritiek en verbood verdere verspreiding. Een verzoek aan het Nederlandse parlement om Ten Berge naar Nederland terug te sturen, werd door het niet opgevolgd. Een reconstructie van de eerste Nederlandse clash met de islam.
"Een onnozel stel fabels en verzinsels"
Jan ten Berge was vóór de oorlog een bekende missionaris en jezuïet, actief in Indonesië. Ook publiceerde hij regelmatig. In april en juni 1931 schreef hij twee artikelen in het jezuïetenblad Studiën over de Koran, waarin hij de profeet Mohammed o.a. een "grove wellusteling" noemde, die het met vrouwen en seksuele betrekkingen niet zo nauw nam. De Koran noemde hij "een onnozel stel fabels en verzinsels en verkeerd begrepen verhalen."
Het was het begin van wat de "kwestie-Ten Berge" zou gaan heten: het eerste openlijke verzet van de Indonesische moslimgemeenschap tegen de manier waarop door Nederlanders over de islam en de profeet werd geschreven.
Op zich was het niet zo opzienbarend wat Ten Berge verkondigde. In Nederland was al veel eerder en vaker in minderwaardige termen over Mohammed (in Joodse en Christelijke geschriften vaak "valse profeet" genoemd) en de Koran geschreven. Het enige verschil was dat in 1931 zo'n beledigende tekst voor het eerst onder ogen kwam van zelfbewuste moslims die hiertegen protesteerden. Met name de moslim-voormannen Mohammad Natsir en Wiwoho Poerbohadidjojo leidden het protest tegen de teksten van Ten Berge.
Rechtszaak en pamfletten
- Uitvergroten
- © ruangjuang.wordpress.com
Mohammad Natsir was aangesloten bij de in 1923 in Bandung opgerichte Persatuan Islam, ook wel PERSIS of Islamitische Unie genaamd, een groep liberale moslims die streefden naar religieuze opvoeding en educatie. In het tijdschrift Pembala Islam eiste Natsir in 1931 vervolging van Ten Berge wegens belediging van de profeet en het schrijven van een haatzaaiend artikel. Ook verscheen er een pamflet, dat zich vooral keerde tegen de beschrijving van de profeet als een wellusteling.
Juridische stappen bleken niet mogelijk, omdat het werk van Ten Berge in Nederland was geschreven en verspreid, en daarmee volgens het Indisch Gouvernement niet onder verantwoordelijkheid viel van justitie in Nederlands-Indië. Pikant daarbij was, en Natsir legde daar als eerste de nadruk op, dat in deze zaak voor het eerst door Indonesiërs een beroep werd gedaan op de in 1914 in het Wetboek van Strafrecht voor Nederlandsch-Indië ingevoerde zogenaamde "haatzaai-artikelen" die op grote schaal gebruikt werden om Indonesische anti-koloniale uitingen en geschriften te verbieden of te vervolgen.
Natsir legde zich niet bij dit formele antwoord neer en eiste dat de autoriteiten de haatzaai-wetgeving ook tegen voor moslims beledigende teksten zouden gebruiken. Nog tien jaar lang bleef hij proberen om Ten Berge voor het gerecht te slepen, maar tevergeefs.
Hoe braaf de moslims zich ten slotte toch toonden bleek uit het feit dat verspreiding van het protest-pamflet op verzoek van het Indische Gouvernement vrijwillig werd gestaakt. ‘De heeren leverden eigener beweging de biljetten op het residentie-kantoor in,’ aldus de verbaasde verslaggever van de Sumatra Post op 7 augustus 1931.
Volksraad
- uitvergroten
- © CC
- Wiwoho Poerbohadidjojo
Raden Wiwoho Poerbohadidjojo, de tweede moslim-voorman die protesteerde tegen de geschriften van Ten Berge, was in 1931 namens de Jong Islamieten Bond (JIB) lid van de Volksraad, het adviesorgaan van het Inische Gouvernement dat deels uit gekozen en deels uit benoemde leden bestond. In dit "schijnparlement" diende Wiwoho een officieel protest in tegen de uitlatingen van Ten Berge. Een officieel antwoord kreeg hij van ir. Kiewiet de Jonge, de regeringsgemachtigde voor Algemene Zaken.
Kiewiet de Jonge benadrukte dat het om wetenschappelijke artikelen ging, maar vond ook dat de artikelen "enkele minder gelukkige uitdrukkingen bevatten en een bepaald zeer afkeurenswaardige zinsnede." Het leidde tot een waarschuwing aan het adres van Ten Berge om ‘het afkeurswaardige zijner woorden ernstig onder het oog te brengen’. Verder mochten er geen exemplaren, overdrukken of vertalingen van de artikelen in "Studiën" in Nederlands-Indië meer worden verspreid. Uiteindelijk besloot de in september 1931 aangetreden nieuwe Gouverneur-Generaal De Jonge de kwestie als afgedaan te beschouwen.
Onridderlijk en liefdeloos
- uitvergroten
- © Delpher
Hoewel Ten Berge dus niet vervolgd zou worden, werd de afloop van de "kwestie" toch als een overwinning voor de protesterende moslims gezien: de als beledigend erkende publicatie moest immers uit roulatie genomen worden. Dat besluit werd ook door de Indische pers deels met gejuich ontvangen. DeSumatra Post ging daarin het verst en publiceerde op 20 augustus 1931 een vlammend artikel, dat bij de katholieke gemeenschap insloeg als een bom.
Ten Berge werd hierin niet gespaard. De krant schreef:
‘Het is onridderlijk van een Nederlander, liefdeloos van een priester, vooral van een man, die tusschen Mohammedanen leeft, en die dus heeft kunnen zien hoe ernstig velen hunner hun geloof belijden, hoe zij verknocht zijn aan hun leer, en hoe zeer zij, dikwijls den Christenen in innigheid van geloofsovertuiging ten voorbeeld kunnen strekken. Als Katholiek heeft hij het recht en de Plicht om de leer van Mohammed als een dwaling te beschouwen, maar als geloovig man, dient hij toch respect te hebben voor de „dwaling" die het millioenen menschen de gelegenheid geeft zich te verheffen in de sfeer, waar de mensen gemeenschap krijgt met gedachten en gevoelens van hoogere orde. Zeer terecht heeft de regeering zich deze zaak aangetrokken, en de verspreiding van het artikel belemmerd, door dreigend te wijzen op het haatzaai-artikel.’
Dit was het moment waarop veel katholieken zich gekrenkt voelden, en daarmee werd de zaak-Ten Berge nieuw leven ingeblazen. Het artikel leidde tot een verwijdering tussen de katholieke gemeenschap en de als liberaal bekend staande Sumatra Post.
Van Boetzelaer van Dubbeldam
Uiteindelijk bereikte het Indische rumoer ook Nederland. Op 17 maart 1932 bracht CHU-kamerlid C.W. Th. baron van Boetzelaer van Dubbeldam het ter sprake. Hij sprak daarin over een verzoekschrift uit Nederlands-Indie, waarin de Kamer gevraagd werd om personen, ‘die op zoo'n onchristelijke wijze den Islam beleedigden’ te laten verwijderen uit Indië. Het spreek voor zich dat hiermee Ten Berge werd bedoeld.
“Ik zou over deze zaak niet spreken,” vervolgde de parlementariër, “als ik niet wist, dat dit geval in Indië zeer groots beroering gewekt heeft en dat daarover zeer ernstige ontstemming is ontstaan. Ook in den Volksraad is er door verscheidene sprekers aandacht aan gewijd.”
Het leek de CHU-er niet raadzaam om met het verzoek in te stemmen. Wel waarschuwde hij voor voorzichtigheid, “en hoe men van de zijde van de zending niet de gevoelens van anderen moet krenken”. Hetzelfde gold volgens hem ook voor moslims: “Gaat men echter na, van welken kant hier het meest gezondigd wordt, dan meen ik te moeten constateeren, dat van den kant van de Mohammedanen ook wel eens zeer beleedigende uitdrukkingen tegenover den Christelijken godsdienst gebezigd worden.”
De woede onder Indonesische moslims over de zaak-Ten Berge leek toen al te zijn verstomd. Toch had het rumoer een ding voor het eerst duidelijk gemaakt: over de Islam diende met respect gesproken en wie dat niet deed liep de kans daarover aangesproken te worden, óók door het Indische Gouvernement.
Al in 1937 diende zich een nieuwe zaak aan, die opnieuw voor veel onrust zorgde en waar Wiwoho opnieuw vragen over zou stellen de Volksraad. Deze keer ging het ook om een onwelgevallige afbeelding van de profeet zelf. Op deze kwestie gaan we in een volgend artikel nader in.
Bron NPO Geschiedenis
ICM 26.1.16
Opmerkingen