Mijn schoonvader Anton Stolze noemde in zijn gesprekken vaak de naam van zijn goede vriend Gio Hakkenberg. Zij hadden beiden gewerkt aan de Birma spoorweg en werden ook samen kort daarna afgevoerd naar Japan om daar in de kolenmijnen te werken.
Hij sprak altijd met grote bewondering over deze man, die ik zelf kende als een officier van vakdiensten bij het korps mariniers. Ik wist dat hij was onderscheiden met de eremedaille met de zwaarden die hoort bij de Orde van Oranje Nassau en dat hij al veel eerder was onderscheiden met de Militaire Willemsorde.
Aan het eind van hun leven woonden zij uiteindelijk samen in het verzorgingshuis Rumah Kita te Wageningen. Beiden zijn tot hun dood, mijn schoonvader iets eerder en Gio Hakkenberg relatief kort daarna. Ook hun het tehuis waar zijn woonden hadden zij vrijwel dagelijks veel contact met elkaar.
Maar van mijn schoonvader kreeg ik verder nooit iets te horen over zijn eigen oorlogsverleden maar ook niet over deze kameraad.
Maar hier is dan de beschrijving van alles waardoor deze INDO als een held kan worden gezien.
Begin van zijn loopbaan
Giovanni Narcis Hakkenberg (geboren te Soerabaja, 6 december 1924, overleden te Ede op 15 februari 2013) meldde zich in februari 1941 op zeventienjarige leeftijd, samen met zijn neven en broer, aan bij de Koninklijke Marine in Nederlands-Indië. Na drie maanden werd hij overgeplaatst op Hr. Ms. Soerabaja (eerder bekend onder de naam De Zeven Provinciën), waar hij een nautische opleiding kreeg. In oktober 1941 bestond de taak van de bemanning voornamelijk uit het inschepen van oorlogsmaterieel voor het KNIL en voor Australië en werd gevaren op de kleine Soenda-eilanden.
Na de oorlogsverklaring met Japan nam de Soerabaja KNIL-militairen aan boord en zette het schip koers naar Portugees Timor, waar het vliegveld werd bezet. Hakkenberg deed tijdens de landing in B-2 sloepen dienst als roeier. Na de landing keerde de Soerabaja terug naar Soerabaja, waar Hakkenberg werd overgeplaatst op torpedobootjager Hr. Ms. Kortenaer. Dit schip nam onder meer deel aan de luchtslag bij de Straat van Billiton en voer op 27 februari 1942, samen met 8 andere torpedobootjagers en vier kruisers, naar de Javazee om de strijd met de Japanse vloot aan te gaan.
Strijd met de Japanners
Hakkenberg was op de Kortenaer op het achterdek in functie als hulpkanonnier. Aan het einde van de dag werd het schip aangevallen door een Japanse onderzeeboot; Hakkenberg kwam daarbij in zee terecht en wist zich, doordat hij een reddingsvest droeg, het leven te redden. Intussen was de Kortenaer gezonken, waarbij 170 man om het leven kwam. Om drie uur 's nachts werden de overlevenden door de Britse torpedobootjager Encouter opgevist uit de zee en vervolgens door een Britse jager naar Soerabaja overgebracht.
Hakkenberg werd door de Japanse bezetter in maart 1942 krijgsgevangen gemaakt en uiteindelijk (hij zat onder meer in een kamp te Malang) naar een werkkamp in King Saoyk (Thailand) gezonden, waar hij moest werken aan de Birmaspoorlijn. Na enige tijd werd hij overgeplaatst naar een ander kamp, waar de werkdruk nog hoger lag. Hakkenberg kreeg malaria en werd naar een hospitaal gezonden; hij overleefde de ziekte ternauwernood (zijn vechtlust ontwaakte toen hij de gieren zag die op nieuwe graven afkwamen en de lijken opgroeven) en werd toen overgebracht naar een ander kamp.
Bij de Mariniersbrigade
Hakkenberg werd begin 1944 met de Aramis naar Japan gezonden, waar hij in een steenkoolmijn tewerk werd gesteld: tegen het einde van de oorlog woog hij nog maar 41 kilogram. Op 18 augustus, drie dagen na de capitulatie van Japan, vernam hij pas dat de oorlog was afgelopen. Op de terugreis naar Nederlands-Indië reed de trein langs Nagasaki; toen hij de puinhopen zag vergaf Hakkenberg de Japanners: Vanaf dat moment heb ik de Japanners de oorlog vergeven. Let wel: vergeven, vergeten zal ik het nooit (Bron: Ooggetuige. Nummer 4. Mei 2006, bladzijde 32).
Terug in Jakarta (hij wilde niet naar een rustkamp in Australië) hoorde Hakkenberg dat zijn broer en neven de oorlog niet overleefd hadden. Hij werd rusteloos en gaf zich op voor de Marinebewakingsdienst te Batavia. In maart 1946 ontmoette hij de commandant van de Mariniersbrigade en vroeg hem overplaatsing naar zijn geboortestad Soerabaja. In mei 1946 werd zijn aanvraag gehonoreerd en kwam hij bij de VDMB, die toen in oprichting was. In de beginperiode werd Hakkenberg opgeleid tot "verhoorder" van gevangenen, die bij de voorposten van de Mariniers gevangen waren genomen. Later werd hij in de rang van matroos eerste klasse benoemd tot detachementscommandant te Gedangan.
Bij de VDMB
Hakkenberg zag er in deze tijd niet uit als militair; hij kleedde zich als een dessabewoner, soms als een Japans officier. Allereerst werd hij teruggeroepen naar Soerabaja om deel te nemen aan de actie naar Modjokerto. Hierna keerde hij terug naar Soerabaja en werd hij ingezet te Djember. Kort daarop volgde zijn benoeming tot detachementscommandant te Bedoeki en Bondowoso, waarna hij werd bevorderd tot kwartiermeester.
In februari 1948 ging hij in de rang van marinier eerste klasse over naar het Korps Mariniers en in maart 1948 werd hij tijdelijk benoemd tot sergeant. In deze functie werd hij aangesteld als hoofdkwartiermeestercommandant in Loemadjang. Dit was een tijd van geweld en de tegenstanders waren plunderaars, die voor moord niet terugdeinsden, leden van fanatieke religieuze secten, politieke agitatoren, die opriepen tot moord en doodslag, en soldaten van het Indonesische leger.
Acties te Loemadjang
Hakkenberg vertelde later dat de periode in Loemadjang de mooiste tijd was geweest. Hij zwierf, gekleed in een zwarte broek met een lange sarong over zijn schouder, waaronder hij een tommygun verborg, op blote voeten van kampong tot kampong en praatte met de mensen over de dingen van de dag. Indien hij op een dergelijke zwerftocht gepakt was door een terroristenbende dan had hem een vreselijke dood gewacht, want niemand zou hem dan verdedigd hebben.
Hakkenberg leidde in deze tijd dus min of meer een dubbelleven: enerzijds was hij erg gesteld op het primitieve leven in de kampongs, waar hij een deel van zijn leven deelde met de bewoners en anderzijds was hij steeds blootgesteld aan plotseling verraad en een zekere, bijzonder wrede dood. Men zei over hem in deze tijd: die jongen heeft een zon in zijn hoofd, waarmee men bedoelde dat Hakkenberg één brok energie was en warmte uitstraalde. Binnen de VDMB zeiden zijn medewerkers: Hij heeft een nieuw wapen uitgevonden... de glimlach. En zij voegden daaraan toe: Hij doet zijn eigen naam eer aan: hij hakt zich elke dag door een berg problemen heen (bron: De laatste man, bladzijde 245).
Acties in deze tijd
Hakkenberg ondernam diverse acties toen hij te Loemadjang aangesteld was als hoofdkwartiercommandant; geregeld trok hij met vier of vijf Madoerezen dertig tot veertig kilometer in de omtrek van zijn detachement, waarbij niemand hem lastigviel. Dat kwam omdat de bevolking een onbeperkt vertrouwen in hem had. Hakkenberg had de overtuiging dat wanneer een guerrilla bestreden moest worden men de bevolking op zijn hand diende te hebben; deze moest om dit doel te bereiken eerst gepacificeerd worden, wat alleen gelukte als men goed voor hen was.
Hakkenberg werd voor zijn acties door kapitein Meerdink in opdracht van bataljonscommandant luitenant-kolonel W.A. van Heuven voorgedragen voor de Militaire Willemsorde. De reden was dat Hakkenberg zich in de strijd onderscheiden had door zijn daden als commandant van een detachement van de Veiligheidsdienst van de Mariniersbrigade in de periode van september 1947 tot mei 1949 bij de bestrijding van terroristische bendes in Oost-Java, waarbij hij aan het hoofd van een zeer kleine groep met een fanatieke aanvalsgeest de numeriek sterkere en goed gewapende bendes wist op te sporen en gevoelige verliezen wist toe te brengen.
De Militaire Willemsorde
Hakkenberg kreeg de Militaire Willemsorde bij Koninklijk Besluit van 6 maart 1951 nummer 40 (hij was toen korporaal) voor een aantal, specifiek genoemde acties, namelijk:
Op 24 augustus 1948 in Daragowak de invloedrijke bendeleider Pa Tai met vijf van zijn handlangers arresteren;
Op 25 oktober 1948 in de kampong Djakarta een geïnfiltreerde TNI-groep te overrompelen en gevangen te nemen;
Op 7 april en 19 april 1949 ten zuiden van Mentoeroes de overmachtige tegenstander gevoelige verliezen toe te brengen;
Op 14 februari 1949 te Bodag verscheidene uit bestuursoogpunt belangrijke personen te overmeesteren en daarbij een archief van de staf van het TNI met zeer waardevolle gegevens in handen te krijgen;
Op 6 maart 1949 te Nitikan de republikeinse regent van Madioen te arresteren en deze met enige gevangenen, ondanks hevig verzet, veilig het eigen hoofdkwartier binnen te brengen.
Met deze benoeming verviel het eerdere besluit, waarbij Hakkenberg de Bronzen Leeuw kreeg toegekend.
Latere loopbaan
Hakkenberg vertrok in 1949 naar Nederland en nam in de rang van sergeant-majoor deel aan de oorlog in Nieuw-Guinea, waar hij onder meer actief was in de training van het Papoea Vrijwilligers Corps onder kolonel W.A. van Heuven. Op 29 april 1963 verkreeg hij de Eremedaille in de Orde van Oranje-Nassau, zilver met de Zwaarden.
Hakkenberg werd in 1970 in de rang van eerste luitenant benoemd tot officier vakdiensten. In de rang van kapitein werd hij belast met de algemene militaire vorming in de Marinierskazerne in Amsterdam en in 1974 verliet hij de dienst. Een bataljonscommandant zei eens over Hakkenberg: Zo'n vent spreekt gewoon tot je verbeelding. Dat "ras" raakt uitgestorven. Maar hij is er gelukkig nog. Hakkenberg overleed te Ede in februari 2013 en zijn as werd op zijn wens (hij wilde worden verenigd met zijn broer en zeven neven) in januari 2014 uitgestrooid in de Javazee.
ICM 26.9.17
Opmerkingen
153