Resumerend heeft de Indische gemeenschap tot op de dag van vandaag zeven claims open staan jegens de Nederlandse overheid en twee jegens banken en verzekeringsmaatschappijen.” Aldus de belangrijkste conclusie in het boek ‘Opgevangen in andijvielucht’ van Griselda Molemans. In dit artikel bespreken we claim nummer 6, gebaseerd op de uitkering voor de ex-krijgsgevangenen uit Birma en Thailand.
In juli 1954 verscheen in de Nederlandse pers het volgende bericht: “Het Ministerie van Buitenlandse Zaken te ‘s-Gravenhage maakt het volgende bekend: In de oorlogsjaren heeft Japan in het bezette gebied van Birma en Thailand een spoorlijn aangelegd die beide landen verbond; hiervoor werd gebruik gemaakt van vele tienduizenden geallieerde krijgsgevangenen. Na de wapenstilstand is de spoorlijn opgebroken en werd het hierbij vrijkomende materiaal door het geallieerde oppercommando verkocht. De ontvangsten hiervan zijn thans, nadat tussen de betrokken geallieerde landen hiertoe overeenstemming was bereikt, verdeeld over de landen waarvan de onderdanen aan de spoorlijn hebben gewerkt, met de bedoeling dat deze gelden aan de betrokken ex-krijgsgevangenen zullen worden uitgekeerd. De onderhandelingen terzake hebben geruime tijd geduurd. doch onlangs zijn de gelden ter beschikking van de Nederlandse Regering gesteld ter verdeling onder degenen, die, behoord hebbend tot de Nederlandse (Nederlands-Indische) Zee-, Land- en Luchtstrijdkrachten, als krijgs-gevangenen van Japan, die gedwongen aan de Birma-Thailand spoorweg hebben gewerkt.”
In het bericht, waarin vervolgens betrokkenen werd opgeroepen zich te melden, werd niet aan-gegeven hoeveel de Nederlandse overheid had ontvangen. Uit de Handelingen van de Tweede Kamer blijkt echter dat het ging om 100 duizend Engelse ponden, oftewel 760 duizend gulden. Dit bedrag zou in theorie moeten worden verdeeld onder ca. 18.000 Nederlandse krijgsgevangenen die aan de spoorlijn hadden gewerkt, dan wel aan hun nabestaanden (ca. 3000 overleden tijdens hun werkzaamheden). Een eenvoudige rekensom leert ons dat dit slechts fl. 42,22 gulden per persoon zou opleveren. Mogelijk omdat het aantal aanvragen lager werd ingeschat, werd de hoogte van de uitkering vastgesteld op op fl. 61,73.
‘Het geld is bijna op’
Verantwoordelijk voor de uitvoering van de regeling was het Ministerie van Buitenlandse zaken, Directie Overgangszaken Indonesië. Aanvragen van ex-KNIL-militairen dienden te worden gezonden naar dít ministerie, aanvragen van personeel van de Koninklijke Marine naar het Ministerie van Marine. Tijdens de uitvoering van de regeling bleek dat niet mogelijk was vast te stellen, wie daadwerkelijk aan de spoorweg hadden gewerkt, reden waarom werd besloten uit te keren aan allen die tijdens hun krijgs-gevangenschap in Thailand of Birma hadden verbleven.
In 1967, kort na de overdracht van de werkzaamheden van Buitenlandse– naar Binnenlandse Zaken, werd een rapport opgesteld met betrekking tot de stand van zaken voor wat betreft déze en de algemene krijgs-gevangenenregeling. Op dat moment was het beschikbare geld bijna geheel verbruikt: “Er is nog geld voor ongeveer een dozijn uitkeringen. Aanmeldingen komen bijna niet meer binnen.”
Evenals de algemene krijgs-gevangenenregeling (ex-artikel 16 vredesverdrag met Japan) en de burgergeïnterneerdenregeling (JU) werd ook déze regeling niet gesloten. Nog steeds kunnen aanvragen worden ingediend. Aanvragers moeten zich hiervoor wenden tot de Stichting Administratie Indische Pensioenen (SAIP).
Japanse wacht Krijgsgevangenen-kamp Thanbyuzayat in Thailand.
De ‘claim’
In ‘Opgevangen in andijvielucht’ vraagt Griselda Molemans zich af of het Geallieerd opperbevel inderdaad aan de Nederlandse overheid heeft uitbetaald, en om hoeveel geld het dan wel ging. “Het antwoord ligt veilig opgeborgen in het Nationaal Archief in Den Haag: de betreffende dossiers over de oorlogsschaderegeling Nederland-Thailand zijn pas in 2031 te raadplegen.”
Vreemd genoeg geeft ze even verder in haar tekst zich zelf al antwoord. Volgens “een bron” gaat het om 17.399 ex-dwang-arbeiders (…), en 100.003 Britse ponden.
Na nog een keer te hebben gewezen op het feit dat vele belanghebbenden niet hebben geweten van deze regeling, concludeert zij: “Er staat dus nog altijd een deel van de huidige waarde van ruim 3,5 miljoen euro op de balans van de Nederlandse overheid.”
Ik heb geprobeerd te achterhalen waar zij deze 3,5 miljoen euro vandaan haalt, en ik moet toegeven, het is me niet gelukt. Hoe het ook zij, haar boodschap is duidelijk: de overheid heeft – ook híer – te weinig kenbaarheid gegeven aan de regeling, en er zo een flinke duit aan overgehouden.
In december 2013 deed de schrijfster een oproep op de website van het Amerikaanse The Indo Project:
“My question to Dutch survivors of the Burma Railway in the US is this: did you know about the Siamese compensation settlement. And did you receive the compensation? If you didn’t, may I receive your name and date of birth to include in a list which forms the basis of a court case against the Dutch State? Please note: the amount per person is not the most important aspect: there is a pattern in the way the Dutch government has handled several compensation settlements for displaced persons from Indonesia. Most rightful claimants have never been informed about these financial arrangements.”
Het ‘patroon’ waarvan zij hier spreekt, zou gelden voor meerdere compensatieregelingen. De Nederlandse Staat wordt binnenkort door haar op het matje geroepen.
Drie regelingen
Ik besprak hier in de Java Post tot dusverre drie van haar claims. Het betreft drie regelingen die gemeen hebben dat zij alle drie tussen 1954 en 1956 van kracht werden, werden uitgevoerd door ambtenaren van het zelfde ministerie, en betrekking hadden op door de overheid verkregen lump sums. De instanties van wie de gelden werden verkregen waren verschillend: de krijgs-gevangengelden ex artikel 16 van het vredesverdrag werden verkregen van het Internationale Rode Kruis; de gelden behorende bij het Yoshida Stikker protocol (JU) van Japan; die van het Thailand-Birmafonds via een Geallieerde bankrekening in Londen. Bij deze transacties was het doel van de gelden duidelijk: ‘krijgsgevangenen’, ‘burger-geïnterneerden’, ‘krijgsgevangenen die werkten aan de spoorlijn’. Nimmer werden echter nadere voorwaarden opgelegd of aanwijzingen gegeven hoe dat geld verder verdeeld moest worden. De Nederlandse overheid was zélf verantwoordelijk voor deze verdeling, en deed dat, voor zover ik dat kan overzien, naar behoren. In ieder geval in de geest van de hieraan ten grondslag liggende besprekingen.
- Aan ca. 91.000 burger-geïnterneerden (van de geschatte 100.000) werd in totaal 38 miljoen gulden uitgekeerd, per persoon fl. 415,-. Toen bleek dat nog bijna 3 miljoen in kas was en nauwelijks nog aanvragen binnenkwamen, werd in 1960 aan rechthebbenden een nabetaling gedaan.
- Aan ca. 38.000 ex-krijgs-gevangenen (van de geschatte 42.000) werd in totaal 11 miljoen gulden uitgekeerd, per persoon fl. 264,-. Toen in 1962 bleek dat nog 1,1 miljoen in kas was en nauwelijks nog aanvragen binnen kwamen, werd 1 miljoen weggeschonken aan een stichting die als doel had financiële steun te verlenen aan gezinnen van in financiële nood verkerende ex-krijgsgevangenen. Na volledige schenking van deze gelden beëindigde deze stichting in 1966 haar werkzaamheden.
- Aan een onbekend aantal ex-krijgsgevangenen uit Birma- Thailand werd in totaal 760.000 gulden uitgekeerd, per persoon fl. 61,73. In 1967 was nog geld over voor ‘een dozijn’ aanmeldingen.
De regelingen zijn niet gesloten, ondanks het feit dat de lump sums in alle gevallen in de jaren ´60 waren verbruikt. Toegekende aanvragen om ‘Japanse’ uitkeringen worden sindsdien betaald met Nederlands geld. Mochten, naar aanleiding van de publiciteit rondom ‘Opgevangen in andijvielucht’, belanghebbenden veronderstellen alsnog aanspraken aan de genoemde regelingen te kunnen ontlenen, dan moeten zij zich melden bij de SAIP.
Naar het archief!
Natuurlijk blijven vel vragen onbeantwoord. Zo weten we bijvoorbeeld onvoldoende van de uitvoering van de Birma/Thailand-regeling, en kennen we van deze regeling niet het uiteindelijke aantal uitkeringen. De suggestie van mevrouw Molemans dat de overheid onoorbaar handelen verdoezelt door de archieven niet te openen, is onterecht. Had zij, net zoals ik, een telefoontje gepleegd met het Nationaal Archief, dan had zij te horen gekregen dat alle desbetreffende archiefbestanden hetzij openbaar zijn, hetzij ‘beperkt openbaar’. ‘Beperkt openbaar’ wil echter slechts zeggen dat de stukken wél mogen worden ingezien, maar niet mogen worden gekopieerd. Dat is anders dan verdoezelen. Java Post
______________________
Opmerkingen
23/1-2019 facebom 60