Er kunnen in iemands leven in de donkere dagen voor Kerstmis – o heerlijk Indië, waar men die dagen niet kent – dingen passeren, welke die dagen nog donkerder maken dan dat ze gemeenlijk vanwege de weersgesteldheid reeds zijn. Ik heb dit zojuist ondervonden. U zult het wellicht niet aardig van mij vinden, dat ik u van deze trieste ervaring deelgenoot maak. Ik neem echter aan, dat er voor u nog genoeg prettige dingen zijn in deze feestelijke en laatste maand van het jaar, die u het hoofd weer zullen doen opbeuren. Ik geef toe, het is geen bemoedigend begin. Ik dwing u er niet toe verder te lezen. Het slot is evenmin opwekkend. Een paar maanden geleden had ik hem ontmoet. Hij was een gepensioneerd Indisch spoorwegman, die de hoop koesterde van zijn pensioen nog enkele jaren in Holland, na een leven van hard werken in de tropen, rustig te kunnen genieten. Zo wikt de mens…
Hij was een eenzame man. Gescheiden van zijn vrouw en zijn twee kinderen waren reeds getrouwd, in Indië. Toen ik hem in een van de Haagse straten ontmoette, was hij op zoek naar kamers. Hij was terneergeslagen en ik bespeurde een zekere onrust in hem. Kamers zoeken is geen prettig werk, redeneerde ik bij mijzelf en zo verklaarde ik zijn neerslachtige bui.
Enige weken geleden kwam een van mijn dameskennissen naar mij toe en zei: “U ontvangt geregeld Indische kranten, is het niet? Kunt u er nu en dan een paar missen? We hebben een Indischman op kamers en die…..” “Natuurlijk”, zei ik en prompt ging er elke week een pak Indische kranten naar het aangegeven adres. “En hoe gaat het met het Indischmannetje?”, vroeg ik op zekere dag toen ik mijn vriendin ontmoette. “Het
gaat nogal. Eigenlijk een zielig geval. Zijn kinderen zitten in Indië en hij is van zin vrouw gescheiden. Hij kent hier maar weinig mensen”.
U begrijpt het al; de kranten waren bestemd voor de gepensioneerde spoorwegman, die eenzame die hier zo vreemd en bijna schichtig rondgekeken had na zoveel jaren van afwezigheid. Ik heb trouw de kranten laten bezorgen en nam mij stellig voor hem eens te gaan bezoeken.
Een week later kreeg ik een telefoontje: “U hoeft geen kranten meer te sturen…” “Hoezo, is hij vertrokken?” “Nee, hij is zwaar ziek geworden; het is een dubbele longontsteking”. Een dag later zat ik aan zijn bed. Een huurkamer zoals er duizenden in het Haagse zijn, dus overbodig om het interieur te beschrijven. Op een kastje stond een portret, een foto van zijn kinderen. Hij ademde moeilijk. Zijn toestand was al hopeloos. “Wil ik je kinderen een telegram sturen?” vroeg ik. “Nee, laat maar”, zei hij mat. “Heb je helemaal geen familie meer in Holland?” Het bleef even stil. “Wij zijn in Indië niet zo familieziek”, bracht hij er met moeite uit.
Even later sprak ik de verpleegster. Hij had een getrouwde zuster in Nijmegen, maar daar kwam hij nooit. Hij bleef mij aankijken en schudde zijn hoofd. Terwijl ik hem daar in die half-duistere ongezellige kamer, bleek en lijdend zag liggen, drongen zich Indische beelden aan mij op. Beelden vol zon en levensvreugde uit de dagen dat ik hem in Indië in volle activiteit had gekend. Wij zijn niet de regisseurs van ons eigen levensspel, maar hier worden op het slot wel heel zware accenten gelegd. Het bleef nu stil in de kamer. Zijn ademhaling was moeilijk. Zijn vingers trokken aan de dekens en zijn ogen zochten de wanden af.
In de nacht daarop is hij toen overleden. De vreemde verpleegster was erbij. Een vreemde had zijn ogen gesloten en zijn handen op het laken gekruist. De volgende morgen hoorde ik de bijzonderheden.
Zijn zuster, via een telegram gewaarschuwd, was de vorige avond overgekomen. Hij had haar niet herkend; gelukkig maar. Hij heeft niet hoeven zien dat zij volkomen onverschillig en zonder een spoor van ontroering aan zijn sterfbed had gestaan.
“Het was vreselijk”, zei de verpleegster. Ze verontschuldigde zich dat ze in jaren niets van hem had gezien of gehoord, maar het was toch haar bloedeigen broer… “Heeft ze nog iets gevraagd”, vroeg ik. “Of er geld voor de begrafenis was…”
Een uur later was ze weer vertrokken. Ze had een dagretour genomen. Op het kastje stond nog steeds het portret van zijn kinderen. Ik had het gevoel dat het gelaat van de gestorvene er naar toegewend lag. In mijn herinnering leeft hij nog leeft hij nu verder als de eenzame Indischman. Ik hoop maar dat er niet zoveel zo eenzaam zijn als hij in het Haagje, dat voor gerepatrieerden terecht de reputatie heeft van een paradijsje van gezelligheid. (Java Post)
Dit kerstverhaal verscheen in december 1937 in het
“Nieuws van den dag voor Nederl
ICM 24.12.2015
Opmerkingen
62