Op 1 augustus 1949, negen dagen voor de wapenstilstand tussen Nederland en de Republiek Indonesië, werd te Tjilatjap (thans Cilacap) een Nederlandse militaire patrouille uitgestuurd. De patrouille eindigde in een tragedie door gebrekkige inlichtingen, een onduidelijke opdracht en tactische fouten bij de uitvoering. Daarbij kwamen 26 Indonesische mannen, vrouwen en kinderen om het leven en raakten 33 gewond. Aan Nederlandse zijde viel geen enkel slachtoffer. Het gebeuren en de nasleep worden beschreven in de Excessennota uit 1969 en door Rémy Limpach in zijn boek De brandende kampongs van Generaal Spoor.
Museum Bronbeek beschikt over een afschrift van het politie-onderzoek naar de fatale schietpartij. Dit onderzoek bestaat uit de processen-verbaal van het Korps Militaire Politie (KMP), de Gewestelijke Recherche van de Daerah Politie en medische rapporten. Helaas ontbreken de 5 foto’s en het patrouilleverslag. Wat zeggen deze documenten over wat zich precies in Goenoeng Simping of Gunung Simping bij Tjilatjap heeft afgespeeld?
De stad
Tjilatjap was de voornaamste haven aan de zuidkust van Java. De stad werd op 2 augustus 1947, in de nadagen van de Eerste Politionele Actie door twee bataljons van de V-Brigade (1-3 RI en Inf II) bezet. Vernielingen en versperringen hadden de Nederlandse opmars ernstige vertraagd. Bij de bezetting van de stad zelf werd geen tegenstand ontmoet. De Indonesische verdedigers, voornamelijk ALRI (Indonesische marine), trokken zich terug.
Gedurende de Tweede Wereldoorlog had Tjilatjap veel te lijden gehad onder Japanse en geallieerde bombardementen. Gevoegd bij de vernielingen door de Indonesiërs voor hun terugtocht maakte dat de stad in 1947 voor 80% verwoest was.
Met de Tweede Politionele Actie wist Nederland nagenoeg het gehele grondgebied van de Republiek Indonesië te veroveren en een deel van de Indonesische regering gevangen te nemen. Dit succes betekende echter geenszins het einde van de strijd. Integendeel, het Indonesische leger en de strijdgroepen waren nagenoeg intact gebleven en voerden de strijd op. Temeer nadat bleek dat Nederland ook politiek haar hand had overspeeld. De Nederlandse regering was verdeeld over de houding ten opzichte van de Republiek, de vorm van een toekomstig onafhankelijk Indonesië en de opstelling ten opzichte van de Verenigde Naties. De federalisten, Indonesiërs die met Nederland bestuurlijk samenwerkten, keurden de actie uiteindelijk af. De internationale gemeenschap keerde zich grotendeels tegen de Nederlandse politiek in Indonesië. Onder deze druk liet Nederland Soekarno en de overige Indonesische regeringsleiders vrij. Het onlangs veroverde gebied werd teruggegeven. Met Indonesië werden onderhandelingen geopend over vervroegde overdracht van de soevereiniteit. Op middernacht 10/11 augustus 1949 ging op Java de wapenstilstand in. De gewapende strijd was ten einde.
Tijdens en na de Tweede Politionele Actie hergroepeerde de TNI (Tentara Nasional Indonesia) zich met name rond de grote steden en langs de verbindingswegen. Federaal gebied, het door Nederlandse troepen bezette gebied exclusief het pas veroverde Republikeins gebied, werd geïnfiltreerd. TNI-eenheden gingen over tot beschietingen van steden, posten, patrouilles en konvooien. Daarnaast vonden brandstichting, sabotage, ontvoeringen en intimidatie plaats. Ook in de regentschap Tjilatjap, federaal gebied sinds 1947, namen de activiteiten van guerrilla’s en de Indonesische schaduwregering toe. Bestuur en handel ondervonden ernstige hinder van de toenemende onveiligheid op het platteland. In de regentschap Tjilatjap was vanaf 19.00 uur een avondklok van kracht.
Verantwoordelijk voor de veiligheid in Tjilatjap was de W-Brigade van het Territoriaal- tevens Troepencommando Midden-Java. De brigade had voor deze taak in haar vak (in de residentie Banjoemas en de regentschappen Keboemen en Poerworedjo) twee infanteriebataljons (3-11 RI en 4-11 RI) ter beschikking.
Het 3de Bataljon van het 11de Regiment Infanterie (3-11 RI) was een bewakingsbataljon bestaande uit dienstplichtige militairen van de lichting 1945. Het was buiten divisieverband eind 1946 uitgezonden. In 1949 verbleef het bataljon inmiddels ruim twee jaren in Indië en was daarmee een ervaren eenheid. Het had actie gezien in Zuid-Celebes, Borneo en Midden-Java.
Tegen deze achtergrond vond de schietpartij plaats.
De melding
Het gebeuren op maandag 1 augustus 1949 werd in gang gezet door M (naam geanonimiseerd). Hij was 20-jaar, zonder beroep en inlichter (de term voor een informant) van de inlichtingendienst van de staf van het 3-11 RI. Op die fatale avond meldde hij zich om 19.15 uur bij de soldaat 1ste klasse D. van der Ent van de Inlichtingendienst. M vertelde Van der Ent dat zich 50 TNI militairen in een huis in de desa Goenoeng Simping zouden ophouden. Hij had deze zelf gezien. De desa lag enkele kilometers ten noorden van Tjilatjap. De TNI-ers waren gekleed in groene uniformen en uniformen van de Daerah-Politie. Een twintigtal was bewapend met karabijnen. M raadde aan een patrouille uit te sturen.
Soldaat Van der Ent lichtte de inlichtingenofficier van het bataljon, de 31-jarige reserve eerste luitenant infanterie D.G. Franken, in. Luitenant Franken achtte de melding geloofwaardig. Vooral ook doordat de informant verklaarde de TNI-militairen zelf te hebben gezien. De bewoner van het huis zou lid zijn van de ODM (Onder-district Militair). Franken maakte daarop melding bij zijn bataljonscommandant, de luitenant-kolonel J.T. Bastiaanse. Besloten werd een patrouille uit te sturen. Met welke opdracht wordt in het proces-verbaal niet expliciet vermeld. De luitenant vertrok naar het huis van de heer Soewito, de wedana van het district Tjilatjap, om deze over de actie te informeren. De wedana kon de luitenant niet vertellen dat voor een huwelijksfeest in Goenoeng Simping een vergunning was verstrekt. De assistent-wedana Raden Mas Koessoehardjo had de wedana hierover niet ingelicht. Franken was niet op de hoogte dat in genoemde kampong en huis een groot feest werd gehouden.
Bij zijn verhoor op 8 augustus verklaarde M dat zijn bericht gebaseerd was op informatie van derden. Een hem onbekende Indonesiër had hem op 1 augustus om 16.00 uur verteld dat op het huwelijksfeest ten huize van Somadihardja TNI-ers aanwezig zouden zijn. M had zijn informatie dus van horen zeggen. De beide medewerkers van de Nederlandse inlichtingendienst hadden echter begrepen dat hij zelf de TNI-ers had gezien. En op basis van dit gegeven werd de informatie als waarschijnlijk juist ingeschat. De informatie was ruim 3 uur oud. M was namelijk eerst naar huis gegaan en had een bad genomen. Over de betrouwbaarheid van de inlichter / informant doet Franken in het proces-verbaal geen uitspraak. Ook zei M dat hij had verteld dat in het huis een groot feest werd gegeven.
Bij het gesprek met M zou geen lid van de inlichtingendienst aanwezig zijn geweest die vloeiend Maleis sprak. Dit kan het verschil in interpretatie verklaren. Het laat meteen een probleem zien van de Nederlandse troepen in Indonesië. Het gebrek aan lokale talenkennis.
De gevechtspatrouille
De gevechtspatrouille bestond uit 15 militairen (exclusief twee chauffeurs) van de staf van 3-11 RI. De militairen kenden aldaar deels. Zij vormden geen organieke gevechtseenheid. De patrouille rukte uit met een versterkte bewapening van drie lichte mitrailleurs Bren. In twee vrachtwagens verplaatsten de geselecteerde manschappen zich naar het kantoor van de Inlichtingendienst. Daar voegden Van der Ent, een burger medewerker van de Inlichtingendienst en de informant M zich bij de patrouille. Van der Ent had M een groen Nederlands militair uniform laten aantrekken, zodat hij niet herkend zou worden. De patrouille telde in totaal 19 militairen, een burger en de informant van de Inlichtingen Dienst.
De vrachtwagens reden langs het huis van de wedana om Franken op te halen. De patrouille vertrok om 20.00 uur over de hoofdweg Tjilatjap – Banjoemas. Franken liet na enkele kilometers de vrachtwagens met de chauffeurs en een dekking van twee man op de hoofdweg achter. De luitenant lichtte de patrouille kort in over de actie: 50 TNI-ers, waarvan 25 bewapend, bevonden zich in en nabij een woning in een kampong. De patrouille van 17 man volgde aanvankelijk de verkeersweg en nam daarna een smal kampongpad in noord-westelijke richting. De patrouille verplaatste zich in tirailleurcolonne (met enen achter elkaar), kruiste een spoorbaan en trok door een kampong.
Bij een driesprong wees de informant de patrouillecommandant op een woning op ongeveer 50 meter. Aldaar zouden de 50 TNI-ers zich ophouden. Franken gaf de patrouille de opdracht het huis te omsingelen. Snel namen de militairen hun posities in. Twee afsluitgroepen werden gevormd. Het voorste gedeelte van zeven man volgde het pad en vormde een afsluitgroep aan de zuid-westelijke kant van het huis. Een Bren werd opgesteld op het kampongpad nabij de ingang van het erf. Het achterste deel van de patrouille posteerde zich als afsluitgroep noord-oostelijk van het huis. Een Bren werd oostelijk van de woning opgesteld. De derde Bren bevond zich op de rechtervleugel van noord-oostelijke afsluitgroep. Op deze wijze bezetten manschappen twee zijden van het huis. De twee aangrenzende zijden kon de patrouille met vuur bestrijken. De kans op treffers door eigen vuur werd hierdoor verkleind. Deze opstelling voldeed aan de voorschriften en de manoeuvre werd professioneel uitgevoerd.
Luitenant Franken bevond zich op het kampongpad vlakbij de ingang van het erf. Vandaar observeerde hij de situatie:
- het huis lag op een erf en had een pendopo.
- rondom de pendopo stond een groep van ruim 400 mannen, vrouwen en kinderen.
- deze luisterden kennelijk naar een gamelan voorstelling.
- het publiek droeg geen uniformkleding, maar normale Indonesische kleding.
- geen enkel persoon droeg zichtbaar een vuurwapen.
De waarneming was niet geheel in overeenstemming met de ontvangen melding van de inlichter. Franken besloot daarop nader poolshoogte te nemen. Hij informeerde enige militairen, die vlakbij hem stonden en gaf hen de opdracht dat niet geschoten mocht worden. In de verwachting dat dit bevel doorgegeven zou worden, betrad Franken het erf. Soldaat Van der Ent gaf het niet bevel echter niet door. Hij dacht dat ook andere militairen het bevel hadden gekregen. De opvolgend patrouillecommandant, sergeant A. Houwing, verklaarde dan ook later dat hij het bevel niet had ontvangen.
Enkele Indonesiërs, die via de hoofdingang het erf wilden verlaten, werden door de zuid-oostelijke afsluitgroep teruggestuurd. Kort daarna liepen vele personen in westelijke richting weg.
De schietpartij
Met zijn pistool in de hand liep Franken naar de noord-oostelijke zijde van het huis om het publiek beter te kunnen observeren. Aan de zuid-westelijke zijde van de pendopo zag hij een groep verdachte personen. Daarop ging hij naar de pendopo en baande zich daarbij een weg door een deel van het publiek. Bij de pendopo klonk dichtbij hem van rechts een schot. Franken hoorde de kogel langs hem fluiten. Na een ogenblik van stilte werd vanuit de afsluiting gevuurd. Onder het publiek ontstond paniek. Velen vluchten weg of lieten zich op de grond vallen. De Brenschutter op het kampongpad bij de ingang opende het vuur op een groep, die vanaf de voorzijde van de woning in westelijke richting wegvluchtten. Hij verschoot een volledig magazijn: 28 patronen. Mensen, die in noord-westelijke richting vanaf de achterzijde van de woning vluchtten, werden door de noord-oostelijke afsluitgroep onder vuur genomen. Daarbij gaf de met een pistoolmitrailleur Sten bewapende soldaat OVW (Oorlogsvrijwilliger) op rechts drie vuurstoten af. Daarna weigerde zijn wapen. De naast hem staande Brenschutter verklaarde 15 patronen te hebben verschoten. Een bevel om het vuur te openen was niet gegeven. Franken had op de grond dekking moeten zoeken voor eigen vuur. Liggend beval hij het schieten te staken. Daarbij ondersteund door sergeant Houwing. Het vuur werd daarop gestaakt. Het schieten was al met al van zeer korte duur.
Het voorschrift Kennis van het V.P.T.L. (Voorschrift Politieke Politioneele Taak Leger -JP) drukt een patrouillecommandant op het hart ’niet u, maar uw sectie omsingelt en doorzoekt dat huis, u leidt deze operatie en u blijft buiten het omsingelde huis.’ Het VPTL schrijft voor dat bij het doorzoeken van huizen de bewoners een voor een ongewapend en met de handen omhoog naar buiten moeten komen. De mannen en grote jongens worden gefouilleerd en onder bewaking gesteld. Nadat alle bewoners buiten zijn wordt het huis voorzichtig doorzocht. Bij vuur uit het huis kan dit worden beantwoord. De commandant moet ’tegen veel en ongeregeld vuren door den troep’ waken.
Om munitieverspilling te voorkomen was volgens de Gevechtshandleiding Indonesië uit 1949 een strikte vuurdiscipline nodig. Vuuropening mocht uitsluitend op bevel van de patrouillecommandant plaatsvinden. Het kader nam uitdrukkelijk niet zelf deel aan het vuurgevecht, maar leidde het vuur. Vuur mocht pas worden geopend nadat vijandelijk vuur was ontvangen, tenzij van te voren zeker was dat gewapend verzet zou worden gepleegd. Strikte vuurdiscipline werd gezien als een indicator voor goed leiderschap en een hoog moreel van de troep.
Tegen beide voornoemde richtlijnen werd door de patrouille Franken gezondigd. Door zich op het erf tussen het publiek te begeven gaf Franken de commandovoering (command and control) eigenlijk uit handen. Hij had niet langer het overzicht over zijn patrouille. Hierdoor kon hij zijn mensen niet meer leiden. Franken liep zelfs gevaar door eigen vuur getroffen te worden. Hij vergewiste zich er ook niet van dat zijn bevel om niet te schieten werd doorgegeven. In de verwarrende situatie openden enkele van zijn mannen kort na het mysterieuze schot het vuur. Een uitdrukkelijk bevel hadden zij daartoe niet gekregen. De schutters verklaarden dat het schieten bij de andere afsluitgroep begon en dat zij het vuur openden op wegvluchtende personen. Wie begon werd in het volgend onderzoek niet duidelijk.
Volgens de Excessennota en Limpach opende de patrouille het vuur, omdat zij dacht dat op de commandant was geschoten. De verklaringen van de patrouilleleden ondersteunen dit niet. De schutters vuurden, omdat zij in de veronderstellingen verkeerden dat een gevecht was begonnen of omdat mensen wegvluchten.
Luitenant Franken verklaarde dat hij door het gebeuren ’in de war was geraakt’. Hij wilde zo spoedig mogelijk de medische dienst informeren over de gewonden. Daarom liet hij het huis vluchtig doorzoeken. Belastend materiaal werd daarbij niet aangetroffen. Van een aantal personen werd nog de identiteitspapieren bekeken. Deze personen woonden allen in een andere kampong. De voornoemde verdachte personen bleken gevlucht. Na de verblijfplaats van de TNI gevraagd antwoordde een jongen: ’Ik weet dit niet, misschien gevlucht.’ Een achtervolging stelde hij in het donker niet in. De gewonden ter plekke werden niet verzorgd.
Franken verzamelde zijn patrouille en marcheerde af naar de wachtende vrachtwagens. Verliezen had de patrouille niet geleden. Naar schatting 150 patronen van het kaliber 7.7 millimeter en 50 patronen kaliber 9 millimeter waren verschoten. Te Tjilatjap informeerde luitenant Franken direct zijn bataljonscommandant, de commissaris van politie, de regent van Tjilatjap en de wedana.
Het vervolg
In opdracht van de bataljonscommandant luitenant-kolonel Bastiaanse formeerde sergeant A.J.J. Minnema om 23.30 uur een nieuwe patrouille. Met twee 3-tonners en acht militairen en een hospitaalsoldaat keerde deze naar de woning terug om gewonden op te halen. De patrouille werd vergezeld door een hoofdagent en acht politie-agenten. Gewonden of doden werden echter niet meer aangetroffen. Alle gewonden waren reeds weggevoerd. Daarop vertrok de patrouille Minnema om 24.00 uur weer naar Tjilatjap.
Wie had het fatale eerste schot gelost? De patrouillecommandant Franken verklaarde dat hij gedurende het voorval zijn vuurwapen niet had afgevuurd. Meerdere Indonesische getuigen zagen een Nederlandse militair, dit was dus luitenant Franken, tussen het publiek. Twee van deze getuigen verklaarden dat deze militair op een bepaald moment zijn rechterarm boven zijn schouder bracht en met een klein vuurwapen een schot loste. Daarop liet deze zich op de grond vallen. Voordat hij schoot zou hij tweemaal geroepen hebben: „Waar zijn de tentara’s?” Een andere Indonesische getuige verklaarde dat de Nederlandse militair na het schot geen dekking zocht, maar zich een weg baande door de menigte en de woning binnen ging. Aldaar bukte hij.
Wat leverde het onderzoek op betreffende de vermeende TNI-ers? Bewijzen voor de aanwezigheid van TNI-ers werden niet gevonden. De Indonesische getuigen verklaarden dat zij geen gewapende personen hadden gezien. Niemand was gekleed in een of ander uniform. Deze verklaringen behoeven niet te verbazen. Hadden zij immers TNI-ers gezien dan hadden zij verzuimd daarvan direct melding te doen. Echter, ook de Nederlandse militairen verklaarden hetzelfde. Franken was de enige die de vermeende TNI-ers die avond had gezien.
De woning was van Somadihardja. Zijn nicht, Radijem, was die dag getrouwd met Sopawi. Dit huwelijk werd met een groot feest gevierd. Er was een wajang-orang-voorstelling (Javaans traditioneel theater) met gamelan muziek. Voor het feest had Somadihardja op 27 juli een vergunning aangevraagd bij Soerawikarta, de loerah (dorpshoofd). De assistent-wedana, Raden Mas Koessoehardjo, verleende de vergunning. Over de avondklok van 19.00 uur werd in de vergunning volgens de loerah niets vermeld.
De informant M getuigde dat een Indonesiër hem had vertelde dat de bruidegom een TNI-er was. M. kende de Somadihardja naar eigen zeggen goed. Deze zamelde bij de bevolking van de desa Goenoeng Simping rijst en geld in bestemd voor de TNI. De loerah kende Somadihardja eveneens goed. Hij was tani (boer). Van contacten met de TNI was hem echter niets bekend. De loerah kon ook niet anders verklaren. Zulke contacten had hij immers meteen moeten melden. Somadihardja, Radijem en Sopawi waren volgens de getuigen niet op het feest gezien. Alle drie bleken na de schietpartij voor de koloniale autoriteiten bovendien onvindbaar. Niemand wist iets.
Sopawi bleek een mysterieus persoon. Volgens de inlichter was deze een TNI-er. De bruidegom zou uit Goenoeng Simping of Gumilir komen. De betreffende loerah’s kenden hem evenwel niet en in de bevolkingsregisters kwam hij niet voor.
Het onderzoek
Luitenant-kolonel Bastiaanse meldde de schietpartij de volgende dag bij de commandant van het detachement Tjilatjap van de 2de compagnie 4de bataljon Militaire Politie (2 MP IV), de wachtmeester Koninklijke Marechaussee H. Buisman. Die kreeg opdracht van zijn compagniescommandant een onderzoek te starten.
Met de korporaal der Militaire Politie, F.W. van Oorsouw, ging Buisman op 2 augustus om 13.00 uur naar de plaats van het delict. Het was inmiddels ruim 14 uur na de schietpartij. De plaats van het delict was dan ook niet meer onaangeroerd. De gewonden waren overgebracht naar het militair hospitaal en het burger ziekenhuis in Tjilatjap. De doden waren weggehaald en werden nog op 2 augustus begraven. Hulzen waren opgeraapt. Van een gedegen forensisch onderzoek kon daardoor geen sprake meer zijn.
Op het erf en in de tarub (tijdelijk afdak voor feestviering) van de woning in de kampong Bosok vonden de twee MP’s nog plassen geronnen bloed. Meubelstukken lagen wanordelijk door elkaar. De meubelstukken en de scheidingswand van de woning vertoonden kogelgaten. Het onderzoeksteam hoorde van de assistent-wedana dat hij 55 hulzen had gevonden. De meeste hulzen lagen op het kampongpad nabij de ingang van het erf. Een kleiner gedeelte had hij gevonden ten noord-oosten van de woning. De vindplaatsen kwamen overeen met de getuigenissen van de Nederlandse militairen. Buisman en Van Oorsouw namen de hulzen mee. Van de gevonden hulzen waren 43 van het kaliber 7,7 millimeter: 29 verschoten door een Bren, 14 door een geweer Lee-Enfield. Twaalf hulzen waren van 9 millimeter patronen verschoten door een pistoolmitrailleur: een Sten of Owen. Op 12 augustus werden nog 12 hulzen van 7,7 millimeter en 5 hulzen 9 millimeter ingeleverd. Dit zou het vermoedelijk aantal schoten op een totaal van 68 brengen. Dat was meer dan de patrouilledeelnemers hadden verklaard. Een huls van een patroon verschoten met een pistool werd kennelijk niet gevonden. Het proces-verbaal maakt hiervan geen melding.
De vindplaatsen van de hulzen kwamen overeen met de getuigenverklaringen. Uit de plassen bloed en de kogelgaten in de scheidingswand lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat gericht op de menigte werd geschoten. De meeste slachtoffers moeten aan de voorzijde van de woning zijn gevallen. Het vuur kwam daarbij voornamelijk van de lichte mitrailleur op links van de zuid-oostelijke afsluitgroep.
Op 3 augustus verhoorde het onderzoekteam de patrouillecommandant, luitenant Franken en enige gewonden van de schietpartij. De overige patrouilleleden werden op 4 augustus verhoord.
Wie van de afsluitgroep opende als eerste het vuur? Dit is niet met zekerheid vast te stellen. De verklaringen spreken elkaar deels tegen. Niemand verklaarde dat hij als eerste had gevuurd. De schutters dachten dat een gevecht was begonnen. Een soldaat gaf in tweede instantie toe dat ook hij had geschoten, maar dan in de lucht. Vier militairen en de burger verklaarden dat zij hadden geschoten. Gezien de getuigenverklaringen is het aannemelijk dat de Brenschutter op links van de zuid-oostelijke afsluitgroep als eerste het vuur opende. Gevolgd door de soldaat OVW en de Brenschutter op rechts van de noord-oostelijke afsluitgroep.
Luitenant Franken had zijn karabijn M95 en pistool FN 9 millimeter ter inspectie overhandigd aan de commissaris 1ste klasse van de Daerah Politie, B.T. Struben. De commissaris verklaarde dat hij bij inspectie de lopen van de beide vuurwapens schoon waren. Hij had geen kruitslijm aangetroffen.
Het opgraven van de dodelijke slachtoffers was om politieke- en adat rechtelijke gronden niet mogelijk. Visa et Repertum waren zodoende niet op te stellen. Daarvoor in de plaats namen de MP-ers op 15 augustus te Goenoeng Simping korte verklaringen van nabestaanden op.
Op 31 augustus werd het proces-verbaal afgesloten.
De nasleep
De zaak kwam in de publiciteit. Het dossier belandde op het bureau van de Legercommandant, luitenant-generaal D.C. Buurman van Vreeden. Ook werden door F.J. Goedhart (PvdA) enkele vragen gesteld in de Tweede Kamer van de Staten-Generaal. Luitenant Franken kwam op 12 september 1949 voor de krijgsraad. Hem werd onvoldoende leiding en onvoorzichtig handelen verweten met als gevolg de dood en zwaar lichamelijk letsel van meerdere mensen. De krijgsraad sprak hem echter vrij van dood door schuld door gebrek aan bewijs.
De juristen C. van Rij, W.H.J. Stam en F.A. Groeninx van Zoelen van de Commissie van onderzoek naar beweerde excessen door Nederlandse militairen bekeken op verzoek van A.H.J. Lovink, de Hoge Vertegenwoordiger van de Kroon (HVK), de hoogste Nederlandse bestuurder in Indonesië, eveneens de zaak. Zij concludeerden dat ’het noodlottig gebeuren te Goenoeng Simping niet is geweest een opzettelijk met vuurwapens optreden tegen burgerpersoneel, doch een reactie van een troep die meende dat zijn commandant gedood was of in levensgevaar verkeerde’. Twee van de drie juristen waren van mening dat de patrouillecommandant ernstige beleidsfouten had gemaakt. De vrijspraak van de krijgsraad was in hun ogen dan ook onjuist. Zij rapporteerden eind december 1949. Een verder gevolg heeft deze zaak niet meer gekregen.
Op basis van het proces-verbaal van de militaire politie lijkt de conclusie van de juristen gewettigd, dat van een opzettelijk gebruik van geweld tegen burgers geen sprake was.
De slachtoffers
De noodlottige patrouille te Goenoeng Simping had 26 mensen het leven gekost. Hun namen komen voor in het proces-verbaal.
(naam, geslacht, leeftijd, verwondingen, begraafplaats)
Katam man 12 meerdere schotwonden Rawabasoem
Pardi man 17 been Goenoeng Simping
Madsaeri vrouw 17 buik Goenoeng Simping
Madsalikin man 27 hoofd Rawabasoem
Mbok-Sanie vrouw 35 hoofd Rawabasoem
Madmakan man 20 borst Rawabasoem
Amatwiredja man 24 borst en hals Rawabasoem
Sambardi man 25 hals Gunung Simping
Kasam vrouw 30 buik Gunung Simping
Paidjem vrouw 17 hoofd Gunung Simping
Kasyem vrouw 50 buik, armen en benen Gunung Simping
Misem vrouw 16 buik en linker arm Gunung Simping
Tirtesukarto man 50 buik Gunung Simping
Singatirta man 30 rug Gunung Simping
Dasyo man 17 heup Gunung Simping
Martoediwirdjo man 25 buik Gunung Simping
Sukyem vrouw 20 hoofd Rawabasoem
Dasijem vrouw 20 buik Rawabasoem
Sindon man 16 buik Gunung Simping
Madwirana man 30 hals Gunung Simping
Martodiwirja man 25 hoofd Gunung Simping
Hadisumakto man 20 buik Gunung Simping
Misik vrouw 18 borst en rug Gunung Simping
Wirjantama man buik en rug Gunung Simping
Sintem vrouw buik en rug Gunung Simping
Sawen vrouw 24 borst Gunung Simping
Hun nabestaanden kregen van het bestuur een geldbedrag voor de begrafeniskosten en voor elk dodelijk slachtoffer vier meter lijkwade.
Bronnen
Groen, P.M.H., Marsroutes en dwaalsporen. Het Nederlands militair-strategisch beleid in Indonesië 1945-1950. SDU uitgeverij, ’s-Gravenhage 1991.
Handelingen Staten-Generaal Tweede Kamer, Zitting 1968-1969 nummer 10 008, Nota betreffende het archievenonderzoek naar geven omtrent excessen in Indonesië begaan door Nederlandse militairen in de periode 1945-1950, Bijlage 5 Overzicht van de in de onderzochte overheidsarchieven aangetroffen gegevens met betrekking tot excessen, p. 55-57. Zie http://www.staten-generaaldigitaal.nl.
Limpach, Rémy, De brandende kampongs van Generaal Spoor, Boom, Amsterdam 2016, p. 353-356.
Museum Bronbeek, 2014/02/05-4-9, Proces verbaal Korps Militaire Politie/Koninklijke Marechaussee, 2-M.P.IV.-, Detachement Tjilatjap, No. P.V. 53/Z.R.49/49.-, Tjilatjap, 31 augustus 1949.
Museum Bronbeek. Stencil Gevechtshandleiding Indonesië. Anno 1949. Deel II. Het optreden van afdelingen ter sterkte van ongeveer een peloton in verzetsgebied. School voor Reserve Officieren (SRO). Bandoeng, 14 augustus 1949.
Kennis van het V.P.T.L. Een kwestie van leven en dood! Landsdrukkerij Batavia 1949.
Voorschrift voor de uitoefening van de politiek politionele taak van het leger (V.P.T.L.)(herdruk uitgave KNIL), Nr. 1581, 2e druk, Ministerie van oorlog, punt 143.
x
Dit artikel verscheen eerder op het Museum Bronbeekblog, d.d. 27 maart 2017.
Opmerkingen