De staf van Prins Diponegoro Door: Michel Maas en Lidy Nicolasen
De pelgrimsstaf van prins Diponegoro (de Willem van Oranje van Indonesië), veroorzaakt 181 jaar na dato opwinding in zijn thuisland Indonesië. Volkskrant correspondent Michel Maas legt uit waarom en Lidy Nicolasen reconstrueert met de Nederlandse bezitters hoe de staf uiteindelijk kon terugkeren naar Indonesië.
De staf van Diponegoro staat stilletjes in een zijzaaltje van de tentoonstelling Aku Diponegoro (Ik Diponegoro). Piepkleine spotjes werpen een schemerig, bijna geheimzinnig licht op de staf. Spiegelwanden weerkaatsen het licht, maar het blijft te donker om er selfies te maken. Flitsen is verboden. Er zijn weinig bezoekers in de Nationale Galerie in Jakarta. De stilte in het zaaltje staat haaks op het rumoer dat de staf heeft veroorzaakt in de Indonesische media.
De terugkeer van Diponegoro’s staf, na 181 jaar, was groot nieuws. Het was bijna alsof de Javaanse prins en nationale held zélf een beetje was teruggekeerd. Grote kranten als Kompas en Jawapos besteedden er hele en halve pagina’s aan en maakten daarmee duidelijk dat deze staf veel meer is dan alleen maar een stok met een kunstig gesmede metalen bovenkant die lijkt op de zon of de maan of de aarde waarover de houder regeerde. Diponegoro gebruikte de staf als hij op bedevaart ging naar heilige plaatsen op Java – vooral in Yogyakarta. Daarmee heeft de staf zelf ook iets heiligs gekregen. Er liggen krachten in verscholen van een geschiedenis die teruggaat tot de Javaanse godenwereld.
Prins Diponegoro
Held
Ook Diponegoro (1785-1855) is meer dan zomaar een prins. Hij staat in de Indonesische herinnering gegrift als de eerste en grootste held van de strijd tegen de Hollandse kolonialen. Prins Diponegoro is de Willem van Oranje van Indonesië. Bij hem begon volgens de geschiedenis-boeken de bevrijding. Alle schoolreisjes in Jakarta eindigen bij de cel onder het oude stadhuis waar de prins werd vastgehouden. Ieder schoolkind heeft wel een selfie met de tralies.
De terugkeer van de ‘Staf van Diponegoro’ uit Nederland was voor iedereen een grote verrassing. De makers van de tentoonstelling hadden die goed geheim gehouden, tot de avond van de opening. Twee nazaten van gouverneur-generaal Jean Chrétien Baud overhandigden daar, in de Nationale Galerie, de 1.40 meter lange staf aan de minister van Onderwijs en Cultuur. De gouverneur-generaal had het object 181 jaar geleden meegenomen naar Nederland, waar de familie langzaam vergat wat het eigenlijk was. Erika en Michiel Baud brachten de staf terug, en werden daarmee op slag lokale beroemdheden die overal door media werden gevolgd.
De staf kreeg zijn schemerige ereplekje op de tentoonstelling. De stilte daar ligt misschien niet alleen aan de duisternis. Misschien deinzen veel mensen ook een beetje terug om al te dicht bij de staf te komen. Je weet maar nooit. Het kan immers zijn dat de spirituele kracht ervan nog niet is uitgewerkt. Dat is iets waarmee je in Indonesië altijd rekening moet houden.
De gevangenneming van Prins Diponegoro
Magie
Kompas, een serieuze en gerespecteerde krant, suggereert dat magie de reden was om de staf 181 jaar geleden aan gouverneur-generaal Baud te overhandigen. De Javanen wilden de Nederlanders betoveren: via de magische staf probeerden zij ‘de Nederlanders hun kracht af te nemen’, schrijft de krant. Dat is voor Indonesiërs niet zo raar als het lijkt. Magie speelt een grote rol in hun leven, tot op de dag van vandaag. Zelfs presidenten hebben er last van. Om de hoek, in de grote zaal, hangt bijvoorbeeld het centerpiece van de tentoonstelling: het schilderij ‘De gevangenneming van Diponegoro’ door Raden Saleh, onbetwist de grootste schilder uit de Indonesische geschiedenis, de Rembrandt van Indonesië, en dit schilderij is zijn Nachtwacht. Het was er bijna niet meer geweest. Het schilderij hing jarenlang in het presidentieel verblijf in Yogyakarta, maar ‘Ibu Ani’, de echtgenote van de vorige president Susilo Yudhoyono, was er bang voor. Dat gevoel had zij wel vaker. Zij dacht dat de geschilderde personages ‘s nachts door het paleis spookten en kreeg daar echt kippenvel van. Het onbetaalbare schilderij werd toen liefdeloos in de kelder opgeborgen waar het ten prooi viel aan vocht, schimmel en ongedierte.
Besar Kepala
Bezoekers drommen nu samen voor het gerestaureerde schilderij. Monkelend wordt gewezen op de hoofden van de Hollanders op het doek, die er een beetje opgeblazen uitzien. De schilder heeft ze met opzet iets te groot geschilderd, maar hij heeft dat zo subtiel gedaan dat het bijna niet opvalt. De Hollanders merkten het niet. Besar Kepala mompelt een bezoeker, en de anderen lachen. Besar Kepala (dikke kop) betekent in Indonesië arrogant of lelijk. Om de staf van Diponegoro lacht niemand. Dit ‘belangrijke artefact van de Indonesische geschiedenis en het Indonesische volk’ (Kompas) blijft voortaan in de Nationale Galerie, waar het met grote eerbied wordt behandeld. Je weet immers maar nooit hoe sterk hij nog is. Het kostte wat tijd, maar de Nederlanders zijn uit Indonesië verdreven; wie weet heeft de magie echt gewerkt.
In de hoek van de gang leunen een wandelstok, een speer en een ingeklapt antiek veldkrukje tegen elkaar aan. Erboven hangt een missiebusje. ‘Kijk, hier stond het ding. Op de muur zie je de afdruk nog’, zegt Erica Baud (64), net terug uit Indonesië. ‘Ik heb deze spullen uit het huis van mijn ouders. Niemand keek er ooit naar om. Ik nam ze mee omdat ik ze mooi vond’. Het ‘ding’ is de pas teruggevonden pelgrimsstaf van de in 1785 geboren Javaanse prins en vrijheidsstrijder Diponegoro. De prins is een nationale held aan wie op dit moment in Jakarta een tentoonstelling is gewijd. Samen met haar broer Michiel heeft Erica Baud de staf tijdens de opening van de tentoonstelling officieel overgedragen aan het Nationaal Museum. ‘Michiel hield een woordje en ik overhandigde de staf aan de minister van Onderwijs. Er stond een batterij fotografen en ik vergat de staf bijna los te laten. Het was een groots gebeuren, heel emotioneel.’ De staf komt uit de nalatenschap van haar voorvader Jean Chrétien
Baud. In juli 1834 werd hem als beginnend gouverneur generaal van Nederlands-Indië de 1,40 meter lange houten stok met zilveren beslag en een smeed-ijzeren schijfvormige kling, door een voormalige medestrijder van Diponegoro ‘in onderwerping’ aangeboden. De prins had de oorlog tegen de Nederlanders verloren en was gevangen gezet. Zijn bediende was met de staf aan de haal gegaan om die aan de Nederlandse machthebber te overhandigen na zijn overgave.
Sultans
Van oorsprong was de staf niet van de prins, maar van de Sultans van Demak, en dus veel ouder. Prins Diponegoro kreeg hem van een gewone Javaan. Hij droeg de staf altijd bij zich als hij op pelgrimstocht ging om de zegen van het Opperwezen te vragen voor zijn ondernemingen. Jean Chrétien Baud bracht de staf naar Nederland. Maar de kennis over het belang van de staf ging in de loop der jaren verloren. Dat veranderde vorig jaar zomer, vertelt nazaat van de vijfde generatie Erica Baud. Ze kwam in contact met Harm Stevens, conservator van het Rijksmuseum. Hij had in Bauds archief een beschrijving gevonden van de pelgrimsstaf. En dat niet alleen. Uit een briefwisseling bleek dat Baud de staf en andere voorwerpen had willen overdragen aan het Rijksmuseum en het Museum voor Volkenkunde in Leiden. Om onbekende redenen is dat nooit gebeurd.
Erica Baud: ‘Harm Stevens klopte bij een nicht aan, maar niemand van de familie wist er iets van. Er moest iets van een staf zijn. Ik zei: ik heb wel een paar dingen staan. Stevens kwam meteen kijken en toen hij zei dat het best dé staf zou kunnen zijn, heb ik hem meteen in bubbeltjesplastic verpakt en naar het Rijksmuseum gebracht. Toen we eenmaal de betekenis van de staf kenden, wisten we heel zeker: hij gaat terug naar Indonesië.’De staf komt uit het ouderlijk huis, dat is eigenlijk het enige dat Erica Baud zich herinnert. Zij en haar broers en zussen kunnen zich niet herinneren waar de staf al die jaren heeft gelegen of gestaan.
Aankomst van Prins Diponegoro bij het Nederlandse gezag na zijn overgave.
Geschenk
‘Wij waren totaal verrast. Het is geen roofkunst, het is een geschenk, dat zei Stevens meteen. We hebben ook gezocht naar een notitie van Jean Chrétien Baud. Die was nergens meer te vinden. Toen de staf onder een sterke tl-lamp van het Rijksmuseum lag, vroeg iemand ineens: wat staat er op geschreven? We bogen ons allemaal naar voren. Bleek dat het briefje van opa op het houten kapje van de kling was geplakt. Het was in de loop der jaren helemaal bruin geworden. We hebben geprobeerd het te ontcijferen. Dat lukte niet helemaal, maar wat we konden lezen, overtuigde ons er nog sterker van dat dit de bedoelde staf was.’
Op de tafel van Erica Baud liggen stapels boeken over de voormalige kolonie. Allemaal in de loop der jaren aangeschaft. Indië keerde immers altijd terug in de familieverhalen. Ze toont het portret van haar voorvader, geschilderd door de destijds in Nederland en Duitsland beroemde Javaanse schilder Raden Saleh. ‘Een niet onaantrekkelijke man’, zegt ze. ‘Je wilt natuurlijk ook dat hij een niet al te onaardige man was. Uit wat erover hem is geschreven, blijkt dat hij, hoewel een koloniaal heerser, veel aandacht had voor de Javaanse cultuur en gebruiken. In Nederland werd hij minister van Koloniën en toen heeft hij het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde opgericht. Een familieportret geschilderd door Raden Saleh hangt daar nu.’
Geen van de nazaten van Jean Chrétien Baud heeft later bemoeienis gehad met Indië. De vader van Erica Baud stond weliswaar in 1949 op de nominatie als dienstplichtige te worden uitgezonden, maar dat is vanwege een ziekte niet doorgegaan. Zelf werkt Erica Baud met Nederlandse gamelangroepen, maar pas nu heeft ze ‘op onze bedevaartreis’ de plaatsen bezocht waar haar voorvader ooit de baas was en waar ook een doodgeboren kind van hem begraven ligt.
‘Mensen vragen me vaak wat ik met Indië heb. Nu kan ik ze vertellen over mijn bet- bet- betovergrootvader en de staf van Diponegoro.’
Dit artikel verscheen eerder in De Volkskrant, 25 maart 2015.
Opmerkingen