De verraders - Willem Oltmans

 

 

10897308677?profile=originalDe verraders

Willem Oltmans

Inhoudsopgave

Door op onderstaande teksten te klikken gaat U direct naar de pagina''s van de werken van Willem Oltmans o.a, zijn memoires.

New York City deel I Rome Pompei Den Haag Bonn Frankfurt Amsterdam Den Haag Baghdad Teheran Beyrouth Belgrado Den Haag Den Haag Amsterdam Aan boord van de Willem Ruijs deel II Djakarta Merdeka paleis Merdeka-paleis Merdeka-paleis Djakarta Bandoeng Bandoeng Djakarta Djakarta Honolulu New York City Verenigde Naties (U.N.O. hoofdkwartier) El Shandura (Egypte) Cairo Djakarta deel III 1. 2. 3. 4. 5 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21. 22. 23. 24. 25. 26. 27. 28. 29. deel IV Den Haag Den Haag Hotel de Witte Brug Den Haag Het Parool New York City Den Haag New York City Ankara Kopenhagen New York City deel V Huis ter Heide Washington Washington Beverly Hills Washington Washington Den Haag Amsterdam Soestdijk Bonn Den Haag Belgrado Den Haag New York City New York City New York City Amsterdam New York City Den Haag Stockhom Amsterdam Washington New York City Amsterdam Verenigde Naties New York City Amsterdam New York City Huis ter Heide New York City New York City Nawoord

 

  

[p. 35]

Den Haag

1956 Was een triest jaar. Alle pogingen om tussen Djakarta en Den Haag tot overleg te komen waren mislukt. In Indonesie had eerst het vijftiende kabinet sinds de onafhankelijkheidsverklaring van 1945, geregeerd. Premier was toen de gematigde Boerhanoedin Harahap van de Masjoemi (Islamitische partij) geweest. Hij had geprobeerd in de winter te Genève een Nieuw Guinea gesprek op gang te brengen.

Willem Drees merkte hierover in zijn mémoires op, dat de goedwillende Harahap onder zodanige druk van Djakarta had gestaan, dat hij zeer ver in zijn eisen jegens Nederland diende te gaan.

‘Te ver, opdat een uiteindelijk vergelijk mogelijk was’, aldus de lezing van Drees. Minister Luns verklaarde, dat de Geneefse pourparlers ‘zogenaamd’ mislukt waren. Toen het kamerlid Algra hem vroeg of Indonesie dan misschien geen overeenstemming had gewild, antwoordde de minister simpeltjes met ‘zo is het’.

Luns loog. Al was niemand bereid dit te zeggen. En is niemand bereid dit in verband te brengen met Luns' eigen gebrek aan kennis van de Indonesische verhoudingen in die tijd, en bovendien gebrek aan manieren om op diplomatieke wijze met Aziaten om te springen. Niet alleen Indonesiers betrokken bij de Geneefse conferentie van 1955-1966 waren unaniem in hun oordeel, dat het juist minister Luns is geweest, die opzettelijk deze laatste kans op een vreedzame regeling van het conflict had getorpedeerd. Dr. Zairin Zain, indertijd adviseur van de Indonesische delegatie met de rang van gezant verbonden aan de ambassade in Londen, heeft mij verzekerd, dat de uitgesproken tactloosheid van onze minister er in beslissende mate toe heeft bijgedragen, dat Dit laatste top-overleg vóór de débacle van het verbreken der diplomatieke betrekkingen, in een fiasco is geeindigd. Het kabinet Harahap zou niets liever hebben gewild dan een oplossing gevonden te hebben voor de kwestie Nieuw Guinea.

Luns' shockerende onkunde ten aanzien van Indonesie en Indonesische problemen was aan Indonesische zijde trouwens sedert jaren een bekend feit. Al in 1953 had de minister Indonesie op onvergetelijke wijze voor het hoofd gestoten door in Australie over de kwestie Nieuw Guinea overleg te gaan plegen en in het voorbijgaan ‘even’ Indonesie aan te doen voor een ontmoeting met zijn ambtgenoot Moekarto. toenmalig Indonesische minister van Buitenlandse Zaken.

[p. 36]

Men behoeft er geen Indonesische bronnen op na te slaan. De Nederlandse ‘Preangerbode’ in Bandoeng schreef 25 juli 1953 een hoofdartikel van de hand van Jan Verhoek, waarin namens de Nederlandse gemeenschap in Indonesie beklag werd gedaan over ‘hoe bedroevend slecht de regering in Den Haag thuis was in de geest van de elementaire regels van diplomatie’.

‘Laat de Nederlander in Indonesie, die wellicht iets meer van het oosten weet dan gij, minister Luns, u uit de droom helpen: het was weinig hoffelijk, wat ge - geheel opzettelijk - deed. Wilt u komen praten over affaires, die Nederland en Indonesie na aan het hart liggen, reis dan niet via Hollandia en Canberra. Kom er eens apart voor over. Dan zult gij niet alleen hoffelijkheid en vriendelijkheid op uw weg vinden, maar wellicht ook een Indonesische ambtgenoot, die wat tijd voor u vrij maakt’.

Moekarto, later ambassadeur in Washington, heeft mij verzekerd, dat hij in 1953 slechts weinig tijd had om met minister Luns in Djakarta te spreken, niet zo zeer omdat het kabinet in Indonesie op dat moment demissionair was, maar omdat men duidelijk van een misnoegen over Luns' diplomatieke ontact wilde doen blijken. Luns zijn reputatie in Indonesie werd in 1953 als ‘Botte bijl’ (zoals het hoofdartikel in de Preangerbode ook luidde) permanent gevestigd.

Commentator M. van Blankenstein (Het Parool), met wie ik die jaren van Nieuw Guinea strijd, ook in Rijkens verband, nauw heb samengewerkt, had de besprekingen van Genève als journalist bijgewoond. ‘Nadat Luns zijn stoel driftig achteruit had geschoven en uitriep, dat verder praten geen zin meer had, terwijl hij bovendien zonder te groeten de conferentiekamer verliet, toen moest men alle hoop opgeven’, aldus Blankenstein. ‘Men zegt niet tegen een Indonesier dat verder overleg geen zin meer heeft. Het is juist een tekenend karakteristiek van de Indonesier, dat hij met praten niet ophoudt en blijft overleggen bij het oplossen van conflicten’.

In een gesprek met een andere collega, Theo Droogh, van Elseviers Weekblad, zette minister Leimena zijn reactie op het mislukken van Genève treffend uiteen.

‘Men denkt zo gauw’, aldus deze Indonesische onderhandelaar, ‘dat het hier slechts om de verhouding Nederland - Indonesie ging. Men moet dit alles echter bezien vanuit het raamwerk der verhoudingen tussen het westen en het opkomende Azie.

[p. 37]

Ik trek de consequenties van het mislukken van deze conferentie in het geestelijke en culturele vlak. De materiele consequentie vind ik wel belangrijk, maar nog belangrijker zijn de spirituele. Ik zie in het mislukken van dit overleg een symptoom van het begin van het aflopen van de invloed, die Europa, en daarin Nederland, op Azie heeft. Europa, en daarin Nederland, is groot en heeft een groot verleden. Het is rijk aan geestelijke waarden en cultuur. Elk volk, dat in geestelijke ontwikkeling is, roept om iets van een ander geestelijk rijp volk. Door het mislukken van deze conferentie heeft Nederland een verkeerd antwoord gegeven op de roep van Azie.’

Na het falen van Harahap was Ali Sastroamidjojo voor de tweede maal aan het bewind gekomen. Hij was internationalist. Met Soekarno verkreeg hij grote bekendheid als voorzitter van de Aziatisch-Afrikaanse conferentie van Bandoeng (1955). Hij behoorde tot de kerngroep van P.N.I.'ers. Hij had in Leiden rechten gestudeerd. Hij was beslist niet anti-Nederlands. Nog in oktober 1966, heb ik bij hem aan de Djalan Krawang op het terras gezeten. Hij leefde toen teruggetrokken en schreef herinneringen. Ook als ambassadeur bij de Verenigde Naties heb ik hem een aantal jaren goed gekend. Hij maakte dikwijls een norse indruk, maar hij was een bekwaam politicus en voortreffelijk ingelicht. Hoe men later over zijn twee regeringsperioden zal oordelen dient te worden afgewacht. In ieder geval was het Pak Ali, die snel het initiatief nam de kwestie Irian Barat te internationaliseren. Meteen in mei 1956 begon Soekarno zijn serie buitenlandse staatsbezoeken in de Amerikaanse hoofdstad. Vice-president Richard Nixon verwelkomde het staatshoofd namens generaal Eisenhower en betitelde hem ‘de George Washington van Indonesie’. (Eisenhowers' opvolger, John F. Kennedy kwam zelf naar het vliegveld toen Soekarno in 1961 de lange reis uit Indonesie had gemaakt).

Ik wil, in dit verband, een gesprek dat ik in februari 1968, in New Hampshire, met de toenmalige kandidaat voor het Amerikaans presidentschap, Nixon heb gevoerd, injecteren.

Hij vertrouwde mij toe, terwijl ik met hem tijdens zijn verkiezingscampagne meereisde, dat de V.S. in 1948 een ernstige vergissing hadden begaan. ‘Toen de Nederlanders hun eerste politionele actie tegen Soekarno begonnen, hadden wij onmiddellijk troepen moeten zenden om uw land in uw strijd tegen

[p. 38]

Soekarno te steunen’, aldus Nixon. En hij voegde er notabene aan toe: ‘Hadden wij dat toen gedaan, dan hadden wij thans niet met het vraagstuk Vietnam gezeten......’. In het welkomstwoord was Soekarno een George Washington geweest, een nationale held, een vader des vaderlands. Maar nu bleek, dat de heer Nixon in zijn hart Soekarno het liefst de mariniers op zijn dak zou hebben gestuurd, zodat hij nooit een George Washington zou hebben kunnen worden. Waarom denken wij in westerse landen toch altijd, dat Aziaten als vanzelfsprekend het oostblok moeten wantrouwen, en dat wij zelf toch zulke nette mensen zijn?

De zomer van 1956 namen de spanningen tussen Nederland en Indonesie verder toe. Bij zijn jaarlijkse rede ter gelegenheid van de herdenking van 17 augustus 1945, de dag van de onafhankelijkheidsverklaring, had Soekarno de opzegging van 3.661 niljard gulden schulden aan Nederland aangekondigd. ‘Wij hebben deze bedragen’, aldus de president, ‘allang afgelost. Het grootste deel ervan werd immers gebruikt om oorlog tegen Indonesie te voeren! Stap voor stap zal onze regering alle maatregelen treffen, die de staat schoon zullen vegen van de overblijfselen van banden die ons volk wurgen. Toen de Nederlanders onze onafhankelijkheid tenslotte erkenden lieten zij een brandkast achter, niet gevuld met geld of goud, maar met kwitanties en schuldbekentenissen.’ Soekarno schreeuwde van de trappen van het Merdeka paleis; ‘Volgens de Ronde Rafel Conferentie accoorden van 1949 werden wij zelfs verplicht de schulden van de toenmalige Nederland-Indische regering over te nemen! Deze overeenkomst is thans meer dan zeven jaar van kracht geweest. Gedurende deze periode hebben wij als nette mensen alles betaald, plus de rente op de koop toe!’ Volgens Soekarno was Indonesie onder meer verplicht Nederlandse financiele toezeggingen, zoals het betalen van pensioenen aan voormalige Nederlands-Indische ambtenaren, waaronder militairen, die tegen de republiek hadden gevochten, na te komen.

‘Wij zijn geen oplichters’, aldus de president, ‘wij willen onze werkelijke schulden zeker vereffenen, maar dan moeten het ook echte schulden zijn.’

Wat Soekarno zei, was waar. Maar Den Haag was woest. Het land, dat een Hugo Grotius had voortgebracht pikte geen unilaterale opzeggingen van wederzijds geaccepteerde afspraken. Het kamerlid Scheps (P.v.d.A.) legde mij omstandig uit, dat hij met de

[p. 39]

Indonesiers kon sympathiseren, maar dat overeengekomen verdragen aan de conferentietafel dienden te worden opgezegd, zoals het onder beschaafde landen de gewoonte was. Weer had Indonesie een ‘vrijelijk’ bekrachtigde overeenkomst zonder meer overboord gegooid. Met Djakarta viel niet te werken. Voor een rechtlijnig denkende minister president als Drees was een dergelijke revolutionaire kronkel al helemaal niet te pruimen. Onze permanente vertegenwoordiger bij de Verenigde Naties kreeg opdracht krachtig te protesteren. De klok werd intussen verder teruggedraaid. Men zou zich natuurlijk kunnen afvragen of bij dit langdurig vertraagde gevecht van actie en reactie, van zet en tegenzet, van als jullie rot doen, dan kunnen wij het ook: of wanneer Nederland normaal en ruiterlijk bij de souvereiniteitsoverdracht de hele taart, plus de moot Nieuw Guinea, aan de republiek zou hebben overgedragen, of wij dan in deze mate van pesterijen en treiterijen in het voormalige Indie te lijden zouden hebben gehad als nu het geval is geweest. De Britten, die gemakkelijker de bakens wisten te verzetten dan wij, die de vlag streken, het volkslied speelden en met hun doedelzakken afmarcheerden zijn toch in de meeste kolonien aanzienlijk beter gevaren dan wij in Indonesie. Ik bedoel allerminst te zeggen, dat de Indonesiers bij al hun daden en misrekeningen steeds te excuseren zouden zijn. Integendeel. Aan de andere kant ben ik er van overtuigd, dat had men tijdig bij ons, in Den Haag de hand wat dieper in eigen boezem gestoken, het Indonesische drama zich aanzienlijk minder extreem zou hebben toegespitst, als het zich heeft gedaan.

[p. 40]

Den Haag

Het jaar 1956 kenmerkte zich, behalve door geharrewar over geldkwesties, door andere hoog emotionele gebeurtenissen, die de boog steeds verder spanden. De politieke processen tegen Nederlanders in Indonesie wekten ongekende verontwaardiging. 19 April 1956 overleed beklaagde Jungschlaeger in Indonesische gevangenschap. Schmidt die al op 18 december 1953 werd gearresteerd, wachtte nog altijd op berechting.

Ten onrechte heeft men in Djakarta gemeend, dat het vastzetten van gijzelaars Den Haag vrees zou aanjagen of zou imponeren, zodat het de Papoea's eerder los zou laten. Die beruchte politieke processen werkten als een boemerang. In zijn boek ‘Nederland staat terecht in Indonesie’, heeft de journalist H.C. Beynon van dit drama een levendig overzicht gegeven. Ik heb nooit begrepen hoe men zich aan Indonesische zijde zo fataal heeft kunnen verkijken, door zich van het argumenten te blijven bedienen, dat druk uitoefenen op wat men de Nederlandse kruideniers noemde, Den Haag er toe zou kunnen brengen door de knieen te gaan wanneer bijna heilige principes aan de orde waren.

Voor de meesten, hier, bracht de kwestie Nieuw Guinea een diepgeworteld rechtsgevoel in het geding. Men had de Papoea's een belofte gedaan. Punt. Of die belofte juist was, historisch of internationaal politiek een haalbare kaart zou zijn, dat deed verder niet terzake, afspraak was afspraak. Vooral als zij nog zwart op wit stond ook. Dan viel er al helemaal niet aan te tornen. Dit was nu eenmaal ons karakteristiek waar de Indonesiers bij het bepalen van hun politiek al evenmin rekening mee hebben gehouden. Men heeft er in Djakarta uitzonderlijk lang over gedaan om de averechtse uitwerking van allerlei subtiele vormen van chantage, bovendien ten eigen nadele, op te merken. 20 Augustus 1956 eiste de openbare aanklager vijftien jaar gevangenisstraf voor Schmidt. De verdachte zou zich aan subversieve activiteiten hebben schuldig gemaakt. Hij zou onder meer de ondergrondse beweging van ex-kapitein Westerling hebben voortgezet.

Volgens het A.N.P. hoorde Schmidt zijn veroordeling volkomen rustig en als een toonbeeld van zelfbeheersing aan.

10 September 1956 vroeg de verdedigster mevrouw Mieke Bouman, in een pleitrede van vijf en zeventig bladzijden, vrijspraak. Schmidt zelf voegde aan deze fillibuster toe, dat hij

[p. 41]
ICM 5.10.2015
E-mail me wanneer mensen hun opmerkingen achterlaten –

U moet lid zijn van ICM - abonnement 8 euro per maand periode 2024 - 2025 om opmerkingen toe te voegen!

Doe mee ICM - abonnement 8 euro per maand periode 2024 - 2025

Opmerkingen

Dit antwoord is verwijderd.

Blog Topics by Tags

Monthly Archives