Ah Min en de laatste rit over de Pakan Baroe spoorweg
Door: Martin Babeliowsky
Op 31 december 1948 werd middels een moedig huzarenstuk van het Korps Speciale Troepen het belangrijke vliegveld en de stad Pakan Baroe in midden Sumatra bezet. Op dat moment zaten twee LSK-mannen, Jim Beudeker, meteoman uit Bandoeng en ik, vliegverkeers-leider van Kemajoran, Batavia, bij de commandant vliegbasis Padang. “Jullie landen morgen op Pakan Baroe. Het vliegveld is uiterst belangrijk voor ons, maak het met de meeste spoed weer operationeel. Er is daar vrijwel niets, dus jullie moeten zoveel mogelijk zelf oeroesen. Je regelt je voeding en veiligheid zelf. Hier krijgen jullie wat noodrantsoenen, een radio-zend-ontvanger, wat meteospullen. Er wordt veel van jullie verwacht. Veel succes en sterkte“. Einde briefing.
Een paar uur later zaten we in de lucht, voorzien van een belachelijk kleine voorraad spullen om midden in de jungle een vliegveld operationeel te maken, op weg naar de meest avontuurlijke en angstige periode van ons leven. Ondanks de zeer grote problemen
wisten we in recordtijd in de brandende zon of natgeregend het veld weer operationeel te maken. We huisden in een kapotgeschoten hok, hadden te maken met alles wat de jungle te bieden had: een overmaat aan stekende insecten, slangen, tijgers en wilde varkens, onregelmatige schietpartijen van onzichtbare peloppors, soms honger, en een groot gebrek aan de meest eenvoudige middelen om onze taak te vervullen. Het vliegveld kreeg ondanks alles een goede naam bij onze vliegende ML-collega’s. Onze veiligheid nam echter zienderogen af. Een bevriende loerah kon ik nauwelijks redden van de dood door ernstige verwondingen van een klewang-houw van een peloppor.
Op een van onze struintochten wilden Jim en ik de Pakan Baroe-spoorlijn aflopen tot aan de Kamparrivier om te zien of de Jappen nog iets bruikbaars hadden achtergelaten. De spoorlijn kruiste de weg van het vliegveld naar de stad Pakan Baroe in een dal en wij volgden het spoor in de richting van de rivier. Een paar honderd meter verder liep de lijn tussen hoger wordende taluds. We letten meer op de omgeving en mogelijke tegenstanders, zonder op de rails te letten.
Dat hadden we wel moeten doen, zoals later bleek. Een eind verder zagen we boven op het talud aan de linkerkant een degelijk uitziend gebouwtje. We liepen tot aan de rivier en keken naar de overkant langs de vernielde spoorbrug. Plotseling werden we onder vuur genomen. Kogels sloegen in vlak naast ons in bomen en brugdelen. Het was zinloos om een vuurgevecht te voeren met onzichtbare tegenstanders aan de overkant. We besloten dus terug te lopen. Bij het huisje gekomen klommen we omhoog en vonden een goed gebouwd houten gebouw dat waarschijnlijk als seinhuis was bedoeld. We konden dit best ergens voor gebruiken. Dat dachten we ook van het platte spoorkarretje waarmee men zware lading over het spoor kon vervoeren en dat ergens naast de rails lag. Belangrijke vondsten, we konden alles gebruiken. Tegen de ongeregelde tegenstander hadden we weinig kracht. De sterkte die we op de grond niet hadden moest dan maar vanuit de lucht komen. De noodzaak daartoe werd ingezien en zo werd het plotseling druk op Pakan Baroe .
We kregen versterking met een vlieger met Piper Cub, 2 monteurs en twee verbindingsmannen. Grote logistieke en sanitaire problemen! Hoe verzorgen we die mannen…? Hadden we geen recht op een baboe? Jawel, we hadden recht op een baboe. Een dag later hing er een soeratje aan de ingang met de uitnodiging om te solliciteren naar de functie van Baboe dari Kepal Terbang: Baboe van het Vliegveld. Een schitterende titel. Mooie en minder mooie, jonge en oude dames stonden om 8 uur keurig opgelijnd. Onze techneuten keken likkebaardend toe en gaven Jim en mij ongevraagd commentaar met betrekking tot de keuze die we moesten maken. Vooral jong moesten ze zijn en mooi. Jim en ik hadden echter andere eisen en kozen de oudste dame voor een onderhoud. De slag was gelijk gewonnen. Ah Min had voor de oorlog bij een Hollandse familie gewerkt, ze zei dat ze goed kon koken, naaien en wassen. Ze maakte een betrouwbare indruk en sprak zelfs een paar woorden Nederlands. Er was echter een probleem. Ze woonde te ver van het vliegveld en kon dus alleen komen als ze een woning kreeg voor haar en haar gezin. Gelijktijdig kregen Jim en ik de brainwave: Het seinhuis van de Pakan Baroe-spoorlijn! We maakten ons plan. Hadden tien man nodig. Vier werkweigeraars werden gedreigd met een baboeloos tijdperk, zonder enige verzorging en een leven als paria, door allen geschuwd en veracht en toen hadden we 10 man.
Het was een fluitje van een cent. Zet een huis op balken op de platte wagen, duw het geheel naar de weg, til daar het gebouwtje op een batterij Japanse oliedrums en rol het geheel tegen de helling op naar het vliegveld en klaar is Kees. Problemen waren er nauwelijks. Dachten we. Het huis kon met moeite worden losgemaakt van de fundamenten. Het was veel zwaarder dan we dachten en het versjouwen zonder hulpmiddelen langs het steile talud naar beneden, was uiterst vermoeiend. Maar eindelijk stond het op lange balken op de kar.
Toen maakten we echt kennis met de spoorlijn. We wisten toen nog weinig van de verschrikkingen die zo vele krijgsgevangenen tijdens de oorlog moesten ondergaan bij de bouw van deze vervloekte spoorlijn. Hovinga’s boek “Eindstation Pakan Baroe” las ik pas in 1997. Toen drong de vreselijke oorlogstijd die in ’49 nog zo pas geleden was tot mij door. Nu stonden tien man klaar om wellicht voor de laatste maal gebruik te maken van de Pakan Baroe spoorlijn, maar nu voor een goed doel. Maar bij de eerste aanzet zakte het gevaarte krakend tussen de rails. De bouten van de rails zaten volkomen los in de verrotte bielzen. Dat hadden we bij onze verkenning moeten zien. We stonden voor een vrijwel onmogelijke taak. Eerst moest het huis worden opgelicht en de rails van opzij worden aangeduwd met palen om ze op hun plaats te houden. Bijna bij elke biels was het raak.
Door de steile taluds was er erg weinig ruimte om de steunpalen te hanteren. Het was bijna onbegonnen werk en we vorderden dan ook nauwelijks. Elke centimeter was een kwelling, want de kar zakte regelmatig tussen de rails…De inspanning om het gevaarte weer omhoog te krijgen was moordend onder de brandende zon en we waren aan het eind van ons Latijn. Na vele uren bereikten we de weg. Met onze laatste krachten werd het gevaarte op de lange balken op een batterij van vier maal negen oliedrums gezet, en een vreemde optocht begon van een langzaam op tonnen rollend huis tegen de helling op naar het vliegveld. Telkens als achter vier tonnen los kwamen moesten die snel naar voren worden gedragen en synchroon in het “rolwerk” worden ingebracht. Scheef ingebrachte tonnen bleken rampzalig en zorgden voor grote woede vanwege het gevaar voor kapseizen van het bouwwerk. Het was donker toen het huis eindelijk op zijn plaats stond. Een zeer opwindende dag eindigend met tien doodvermoeide mannen en een ingelukkige Ah Min die met haar kinderen onmiddellijk bezit namen van hun Roemah Baboe, waarop nog voor eenmaal de Nederlandse vlag stond.
Ah Min bleek een geweldig goede baboe te zijn. Ze zorgde voor ons als een moeder. We liepen weer in schone kleding en aten eindelijk weer voldoende. Ze was een geschenk van boven na al die weken van noodrantsoenen. Dank zij de Pakan Baroe-spoorweg kreeg Ah Min een huis en wij een lieve zorgzame hulp. Voor de overlevenden van de Pakan Baroe-spoorlijn toch nog een beetje troost....
Opmerkingen