WEG UIT INDIË – Column/fragment 18
Korte inhoud van het voorafgaande: De Japanners hebben Nederlands-Indië veroverd en Hans en Sonja komen met hun moeders terecht in een interneringskamp.
Hans' moeder overlijdt, maar tante Aal, Sonja's moeder, neemt hem onder haar hoede. Samen beleven ze nare tijden. Eindelijk, op 15 augustus 1945, is de oorlog afgelopen. Maar de vrede blijft uit, want Indonesië heeft z'n onafhankelijkheid uitgeroepen en alle Nederlanders worden als vijand beschouwd. Pas na enkele maanden worden ze door Engelse troepen uit het kamp gehaald en komen terecht in een opvangcentrum in Semarang.
Het was al laat in de middag, een uur of drie, toen ze aankwamen in Semarang. Een voor een sprongen ze uit de vrachtwagen en stonden met hun spulletjes onder de arm om zich heen te kijken.
'Weer barakken,' hoorde Hans een vrouw teleurgesteld zeggen.
Ze waren opnieuw in een kamp terecht gekomen, een stuk of wat barakken op rode grond. Geen boom, geen gras, alles leeg en kaal gehouden om slangen en ander ongedierte geen kans te geven zich er te verschuilen.
Er klonk een schrille fluittoon. Een Engelse militair met snor en in korte broek had op een scheidsrechtersfluit geblazen. Er viel stilte en hij riep iets in het Engels.
Een van de vrouwen stelde zich naast hem op en ging wat hij zei vertalen.
'De tweede barak is voor ons,' riep ze. 'Bij de ingang ligt een stapel tikars, je weet wel, een slaapmat. Pak een tikar en zoek een plek. Wie het eerst komt het eerst maalt.'
Ze zette het zelf op een lopen met haar twee dochters, verbaasd achternagekeken door de militair en snel gevolgd door de groep moeders en kinderen.
'Jullie pakken de tikars, ik vind een plek,' riep tante Aal al hollend tegen Hans en Sonja.
Ze had het goed gezien, want bij de stapel tikars ontstond al snel een grote chaos van moeders en kinderen die elkaar de slaapmatten uit de handen rukten. Toen ze eindelijk drie matten te pakken hadden gingen ze op zoek naar tante Aal.
De barak bestond uit een lange open ruimte waarin iedereen zijn matje naast het andere legde. Maar tante Aal was niet te vinden. Ten slotte, helemaal aan het eind, vonden ze haar.
Tante Aal had een kamertje veroverd! Het was eigenlijk een berghok, niet meer dan een paar meter breed. Hun drie tikars pasten precies naast elkaar en dan hadden ze bij de deur nog wat ruimte over. Het was niet veel, maar het was een kamer voor hen alleen. Een luxe. Dat het kamertje geen raam had, viel hen pas na een paar uur op, zo blij waren ze ermee.
Toen hun magen begonnen te rommelen stuurde tante Aal Hans eropuit om te kijken of er iets te eten te krijgen was. Maar nu merkte hij dat zo'n aparte kamer ook nadelen had. Ze hadden niet gehoord dat het etenstijd was en de voedseluitreiking gemist. De grote etenspannen waren leeg. Met zijn zieligste gezicht bedelde hij nog wat rijstkorstjes bij elkaar, die een Engelse kok voor hem van de bodem van de pan schraapte en op een metalen bordje deed. Daar moesten ze het mee doen, maar ze hadden wel erger meegemaakt.
Toch konden ze die nacht elkaars magen horen rommelen. En het kamertje werd erg benauwd.
Vastberaden ging tante Aal de volgende dag op pad en kwam terug met een grote hamer.
Ze sloeg ermee tegen de muur. Er vielen witte stukken van af en daarachter kwamen bakstenen tevoorschijn. 'Nu jij,' zei tante Aal na een tijdje hijgend en gaf de hamer aan Hans.
Hij sloeg en sloeg en steeds meer kwam de muur los. Maar pas toen Sonja het van hem overnam sloeg ze de eerste steen los en naar buiten.
Een glimp zonlicht kwam naar binnen. Ze wrikten om beurten nog een paar stenen los en ze hadden ineens een raam. Een zacht windje blies zichzelf naar binnen.
Tevreden zaten ze op hun tikars en keken naar buiten. In de verte stond een groepje militairen op appèl. Telkens hoorden ze de officier een naam roepen en dan antwoordde iemand 'Aai.'
Meer weten over het boek Weg uit Indië? Kijk op www.hansvervoort.nl
Wordt vervolgd!
Opmerkingen