Zoektocht van een Buitenkampertje Door: Ton Begemann

10897268692?profile=originalZoektocht van een Buitenkampertje           Door:  Ton Begemann

Bron: NICC-Magazine edtie december 19.12.2016

Inleiding

Nadat mijn vader in Delft afgestudeerd was als civiel ingenieur, trouwden mijn ouders in oktober 1939 en vertrokken direct daarna  naar Bandoeng in Nederlands-Indië. Hij keerde terug naar zijn roots want zijn vader, mijn opa dus,  was ook een civiel ingenieur, die na zijn afstuderen in 1909 naar Indië ging waar hij Hoofd van de Provinciale Water-staat van Midden Java werd. In 1913 werd mijn vader als derde kind in Bodjonegoro geboren. In december 1941 werd ik (Ton) als eerste kind in  Bandoeng geboren, in het Leger des Heils Hospitaal.

Mijn vader moet omstreeks die tijd gemobiliseerd zijn, want hij is als 2e luitenant van het KNIL door de Japanners na hun inval in Java omstreeks de 8e maart 1942 gevangen genomen.

Mijn moeder had kennelijk bedacht, dat het beter zou zijn om niet in een Jappenkamp terecht te komen. De niet – Indonesiërs moesten een registratiebewijs (Pendaftaran) kopen waarop onder andere iemands “bangsa” (afkomst) stond.

Voor de Nederlanders was dit “Blanda-totok“ of Blanda- Indo”.

De Blanda-totoks verdwenen al snel in de kampen terwijl de Indo’s in 8 verschillende groepen werden ingedeeld (zie literatuur: Bandoeng 1942-1945 van F.J. Suyderhoud).

Hoewel mijn beide ouders gewoon Nederlanders waren heeft mijn moeder mij verteld, dat

zij toen tegen de Japanners zei, dat zij met een Indonesier was getrouwd die in Bodjonegoro was geboren, met als bewijs zijn geboortecertificaat.

Omdat hij ergens buiten Bandoeng krijgsgevangen zat was hij daarbij uiteraard niet aanwezig zodat de Jappen niet konden zien, dat hij gewoon een blanke Nederlander was. Mijn moeder probeerde er kennelijk ook Indisch uit te zien want ze gebruikte zwarte schoen-smeer om haar haar zwart te maken, zodat ze niet direct opviel.

De Jappen accepteerden dat verhaal en op haar Pendaftaran die ik in de erfstukken van mijn moeder heb gevonden staat bij de Bangsa: Blanda-Indo.

Zij hoefde dus niet een kamp in en haar huis werd door de Kempeitai (een soort Japanse Gestapo) geconfisceerd , en mijn moeder en ik moesten in de garage wonen .

Achteraf denk ik dat dit wellicht een zekere bescherming heeft geboden, want als je jarenlang een baby’tje in je achtertuin ziet kruipen, leren lopen, spelen etc. dan wil je moeder en kind toch geen kwaad doen. Mijn moeder maakte tijdens de bezetting pindakaas, die ze langs de straat verkocht zodat wij eten konden kopen. Tijdens de oorlog konden mijn ouders eens in de 6 maanden via het Rode Kruis elkaar een voorgedrukt kaartje sturen met een zinnetje erop en wat door hun handtekening erop in ieder geval een teken van leven was. (zie voorbeeld in afbeelding 1)

Zodoende wist mijn moeder ook dat mijn vader vanaf 1943 in Thailand zat. Hoe erg het werken aan de Birma spoorweg daar was kon zij toen niet weten

De Japanse capitulatie

Als Japan op 15 augustus 1945 capituleert roept Soekarno op 17 augustus de Republiek Indonesia uit . Nederland was toen echter niet in staat om het gezag te herstellen, omdat er nog geen troepen beschikbaar waren. In feite werd gezagshandhaving aan de Jappen overgelaten totdat     de Engelsen troepen stuurden (Gurkha’s uit India/Nepal). De Nederlanders in de kampen werden zo beschermd door hun Japanse bewakers. De periode die toen aanbrak kennen we als de Bersiap, waarin ad-hoc gevormde strijdtroepen van Indonesische opstandelingen hun moordpartijen begonnen om alle Blanda’s (Blanken = Nederlanders) uit te roeien.

Mijn moeder heeft mij verteld dat het een spannende en onzekere tijd was. Wat zou er gaan gebeuren met ons en daar zat ze met een paar vrienden op zekere dag in de tuin over te praten.

Op gegeven moment zegt één van die vrienden, dat hij even naar het Rode Kruis wil gaan om te kijken of er nog post is. “Zal ik Ton meenemen” vraagt hij aan mijn moeder. Mijn moeder zegt “OK“ en ziet mij met hem de tuin uitlopen. Op dat moment krijgt mijn moeder, volgens haar zeggen,  een boodschap van ‘boven’, niet doen!!! Zij holt achter ons aan en haalt mij terug.

Haar vriend is 2 dagen later terug gevonden in de rivier - in stukken gesneden. Dan heb je de oorlog overleefd, maar de vrede niet.

De evacuatie

In December 1945 worden mijn moeder en ik geëvacueerd. In    de erfenispapieren van mijn moeder heb ik de brief d.d. 12 December ‘45 van het R.A.P.W.I. Evacuatiekantoor gevonden, met het bevel dat wij op 14 December a.s. per vliegtuig van Bandoeng naar Batavia gevlogen worden om vandaar “denzelfden” dag per schip naar Bangkok door te reizen. (zie afbeelding 2, R.A.P.W.I. Evacuatie brief)

In Bangkok worden wij in een opvangkamp gezet waar ook de nog levende Nederlandse krijgs-gevangenen, die aan de Birma spoorweg    werkten,    naar    toe

10897347469?profile=original

gebracht werden. Daar was ook mijn vader bij en zo werd ons gezin weer herenigd. Hiervan kan ik mij niets herinneren, ik was toen net 4 jaar. Het enige dat ik nog weet en voor me zie, is dat ik door het kamp loop langs bamboe huisjes. Op 19 juni 1946 schepen we in op de Tabinta van de KNSM die ons naar Nederland brengt, waar we op 22 juli in Amsterdam aankomen. Deze informatie heb ik op internet gevonden, omdat iemand bezig is om de passagiers-lijsten van alle schepen, die na de Japanse capitulatie mensen van Indië naar Nederland hebben geëvacueerd, op een speciale website te zetten .

In Nederland gaan we bij de moeder van mijn moeder in Rijswijk wonen, omdat mijn vader op een soort ziekteverlof is om te herstellen van de Birma Spoorweg ellende. Daar wordt dan mijn eerste zus in november 1947 geboren. Kort daarop gaan we weer terug naar Bandung, waar we in de Jalan Progo gaan wonen met prachtig uitzicht op Gedung Saté, het paleisachtige kantoor van het voormalige Departement van Verkeer en Waterstaat, met daar achter de vulkaan Tangkuban Perahu. Mijn vader richt er        het Laboratorium voor Grond-mechanica op aan de Universiteit van Bandung  en ontwikkelt daar allerlei technieken om de Indonesische infrastructuur en bouwwerken aan te passen aan lokaal beschikbare middelen/ omstandigheden. Wij hebben een fijn leven. Er komen nog 2 kindjes bij en in weekenden en vakanties gaan we vaak de bergen rondom Bandung in, met als favoriet enkele theeplantages, onder andere Malabar, omdat daar vrienden van mijn ouders planter zijn. Onze baboe heette Loes en was vroeger de baboe van mijn opa toen die in Indië woonde.

Als het in 1954 duidelijk wordt dat mijn ouders Indonesier moeten worden om te mogen blijven,

Afbeelding 1

 

kiezen zij ervoor om naar Nederland terug te gaan. Met de Willem Ruys vertrekken wij vanuit Tandjung Priok, baboe Loes op de kade huilend achter gelaten.

Het leven in Nederland

Mijn ouders slagen er uiteindelijk in weer een goed leven op te bouwen, maar Indonesië gaat nooit uit hun gedachten, dat prachtige land en die vriendelijke bevolking. Ik word verder opgevoed met de voortdurende boodschap dat ik na mijn studie vooral naar het buitenland moet. Ook is duidelijk dat ze moeite hebben met het feit dat ze weinig erkenning en dankbaarheid ervaren, laat staan enige beloning voor wat ze gedaan hebben in Indië/Indonesië voor de weder-opbouw, ontwikkeling, en de  verdediging van dat land.

 

Afbeelding 3                  Maebashi Maru 2  (18-9-2012)             A=Aankomst, V=Vertrek; kr=krijgsgevangenen

LAND

STAD

1e KAMP

A/V

D-M-Y

kr

DODEN

Java

Soerabaja

 

V

1-2-1943

1900

 

Java

T. Priok

 

A

3-2-1943

1900

 

Java

T. Priok

 

V

5-2-1943

1700

 

Malakka

Singapore

 

A

9-2-1943

1700

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Changi-kamp

A

9-2-1943

1700

 

De Maebashi Maru 2 (7.005 ton, 1921, soms aangeduid als Mayebashi Maru) vertrok op 1-2-1943 met onge­veer 1900 krijgsgevangenen (3 Engelsen, verder allemaal Neder­lan­ders) uit Soerabaja (HBS-kamp) naar Singapore, de zoge­naamde Java Party 12., het 12e krijgsgevan­genen­transport dat van Java vertrok.

De route liep vlak langs de noordkust van Java.  Het was een smerig schip, afgewerkte kolen lagen aan dek; alles, ook de bemanning, zag er zwart en vettig uit. De krijgs­gevangenen werden in het voorste ruim gepropt, officieren en manschappen door elkaar. Er waren geen patrijspoorten, de ventilatie werkte niet, er hing een verpeste lucht. Lig­gend slapen was onmogelijk, iedereen zat met opgetrokken knieën.

Het eten bestond uit wat rijst en vissoep. Door een vis­vergiftiging werden velen beroerd en moesten over­geven. Daarnaast trad nog een permanganaat-vergiftiging op doordat de verdunde permanganaat (gebruikt om eetgerei af te spoelen) per ongeluk als thee werd geschonken; maag- en buikklachten waren het gevolg.

Op 3-2-1943 kwam het schip aan op de rede van Tandjong Priok (de haven was geblokkeerd door gezonken schepen); hier werd in verband met de vele zieken aan boord een medische keuring gehouden; hierbij werden ongeveer 200 man afgekeurd en aan wal gebracht. Op 5-2-1943 ging het schip verder richting Singapore.

Op 9-2-1943 kwam het schip in Singapore aan. De mannen werden in open vrachtauto's in de stromende regen getrans­porteerd naar de kazernes van Changi, afdeling Southern Area Changi Hills, NAAFI-blok. Er waren bij aankomst ongeveer 300 krijgsgevangenen met dysenterie (zij moesten naar een ziekenhuis).

Een groep van 1000 van deze krijgsgevangenen ging op 2-4-1943 op de Hawaii Maru 1 naar Japan. De overigen gingen met treintransporten naar Ban Pong, het beginpunt van de Birmaspoorweg in Thailand, op 13-4-1943, 15-4-43, 16-4-1943, 25-4-1943 en 6-5-1943.

The Maebashi Maru 2 (7,005 tons, 1921), sometimes called Mayebashi Maru) sailed on 1-2-1943 with about 1900 POW’s (3 British, rest Dutch) from Soerabaja (HBS-camp) to Singapore, the socalled Java Party 12, the 12th POW-transport from Java.

The ship navigated close along the north coast of Java. It was a dirty ship, coal remainders were on deck, everybody, also the crew, looked black and fatty. The POW’s were squeezed in the foremost hold, officers and lower ranks together. There were no port-holes, there was no ven­tilation, the air was badly contaminated. Sleeping in lying position was impossible, everybody was sitting with pulled up knees.

The meals consisted of some rice and fish soup. Many POW’s felt rotten and must vomit because of fish poiso­ning. Moreover a permanganate poisoning occurred when a diluted permanganate solution (used to clean eating things) was given accidentally as tea: stomach and abdomen com­plaints occurred.

On 3-2-1943 the ship arrived at  the Roads of Tandjong Priok (the harbour entry was blocked by sunk ships); here a medical control took place because of the many sick men: about 200 men were rejected and disembarked. On 5-2-1943 the ship sailed for Singapore.

On 9-2-1943 the ship arrived at Singapore. The men were transferred in open trucks during heavy rains to the bar­racks of Changi, section Southern Area Changi Hills, NAAFI-block. About 300 POW’s had dysentery (to  the hospital).

A group of 1000 POW’s were transported to Japan on 2-4-1943 with the Hawaii Maru 1. The remaining POW’s went by train to Ban Pong, the endpoint of the Birma-railway in Thailand, on 13-4-1943, 15-4-1943, 16-4-1943, 25-4-1943 and  6-5-1943.

NAMENLIJST  JAVA  PARTY  12  ( ctrl + click ) 

 

10897347283?profile=originalAfbeelding 2 (vorige pagina)

 

Dat Japanse producten in huis taboe waren en er geen spoorbielzen in de tuin lagen sprak voor zich. De oorlog, de Birma spoorweg en het buitenkampse leven in Bandoeng waren onder-werpen waar bij voorkeur niet over gesproken werd thuis. Het enige dat mijn vader mij vertelde over de Birma Spoorweg was dat hij daar een hekel aan de Engelsen heeft gekregen met als illustratie het volgende verhaal.

In de barak waar ze sliepen lag hij naast een Engelsman die op gegeven moment ernstig ziek werd. Hij moest hoognodig wat extra en goed voedsel hebben want het dagelijks rantsoen was beperkt en 2 keer per week kreeg je er een ei bij. Mijn vader gaf zijn eieren en nog wat extra voedsel aan hem en hij knapte uiteindelijk op. Toen mijn vader enige tijd later een ernstige oogziekte (kampogen) kreeg, waarvoor hij onder andere extra eieren  nodig had, kreeg hij niets van hem!

Er zal ongetwijfeld meer gespeeld hebben tussen de Engelse en Nederlandse gevangenen, want door zo’n voorval krijg je toch niet een hekel aan alle Engelsen.

Als ik in 1966 in Delft afstudeer, trouw ik en emigreer naar Amerika om bij Boeing in Seattle te werken. Na een paar jaar terug naar Nederland om in Groningen te promoveren en toen naar de Nederlandse Ambassade in Washington D.C. en uiteindelijk naar Philips in Eindhoven waar ik in 2001 met pensioen ga.

Met name in mijn Philips-tijd ben ik over de hele wereld gereisd en zodoende diverse malen in Thailand geweest. Met mijn vader die in 1991 gestorven is heb ik niet meer kunnen praten over de oorlog en het kamp. Ik had mij voorgenomen om dat uitgebreid met mijn moeder te gaan doen na zijn overlijden en zou deze gesprekken op video opnemen. Helaas krijgt mijn moeder op gegeven moment een hersen-infarct, raakt verlamd en kan onder andere niet meer praten, dus de videogesprekken kon ik vergeten. Ik blijf dus met veel onbeantwoorde vragen zitten.

Ik moet dus zelf op zoek waarvoor ik de familiearchieven en het internet gebruik waar je steeds meer informatie op kan vinden. Ook bezoek ik diverse malen de Burma spoorweg en uiteraard ga ik enkele malen terug naar Indonesië, in het bijzonder naar Bandung.

Wat levert de zoektocht op

In de jaren '90 ga ik voor het eerst naar Kanchanaburi in Thailand bij de Bridge on the River Kwai, de meest bekende plaats van de Birma spoorweg. Daar is ook de erebegraafplaats, waar ook veel Nederlandse militairen zijn begraven. Daar was toen al      het Thai-Burma Railway Centre Museum. Daar wordt je op indringende wijze geconfronteerd met de verschrikkingen van de aanleg van de spoorweg. Niet alleen de beelden zijn confron-terend maar ook de statistieken. Daar waren ook sterftecijfers/ percentages van de verschillende nationaliteiten waarbij opviel dat van de blanke gevangenen, Engelsen, Australiërs, Amerikanen en Nederlanders, de Nederlanders verreweg het hoogste overlevings-percentage hadden.

De verklaring die ik toen bedacht was dat zij voor een groot deel in Indië waren geboren en/of daar lang gewoond hadden en zodoende aan de tropen gewend waren.

Er was ook een statistiek waarin gekeken was naar de over-levingspercentages van drie categorieën krijgsgevangenen: vrijgezellen, getrouwd /geen kind en getrouwd en 1 of meer kinderen. En wat bleek daaruit: het sterftepercentage bij de vrijgezellen was het hoogst, dan getrouwd maar geen kind en het laagste percentage was de getrouwde militair met kind(eren)  Deze cijfers kregen voor mij extra emotionele waarde toen ik de postkaarten vond, die mijn vader en moeder elkaar via het Rode Kruis konden sturen. Het beetje tekst dat ze hierop konden/ mochten schrijven laat zien dat mijn vader iedere keer vraagt hoe het met Ton gaat en mijn moeder op haar kaart vertelt dat Ton mooi is, veel over zijn vader praat etc. (zie afbeelding 1)

Eind jaren '90 ga ik weer naar het Birma spoorweg museum en hoor daar dat ze inmiddels heel druk bezig zijn om alle archieven te digitaliseren. Ik krijg een visite-kaartje van een Australiër die daar mee bezig is en teruggekomen in Nederland stuur ik hem een e-mail met de naam en rang van mijn vader en de vraag of hij info heeft waar mijn vader aan de Birma spoorweg gewerkt heeft.

Binnen een paar dagen krijg ik een e-mail terug met een aantal bijlagen waarin niet alleen het kamp staat waar mijn vader aan de Birma spoorweg verbleef, maar ook wanneer en hoe hij daar naar toe gebracht was. Wat mij nooit verteld was, is dat hij na zijn gevangenneming eerst nog een tijd in een POW camp op Midden Java heeft gezeten en op 1 februari 1943 met 1900 POW's als Java Party 12 van Surabaya naar Singapore is overgebracht met een schip genaamd Maebashi Maru 2, dat na een noodzakelijke tussenstop in Batavia om 200 zieken van boord te halen op 9 februari 1943 in Singapore aankwam. Vandaar is hij op 16 april per trein naar de Birma spoorweg gebracht (Camp 4).

Deze tocht staat in afbeelding      3 (met link naar de namenlijst) beschreven. Het is huivering-wekkend hoe deze gevangenen de hele reis van 9 dagen onder in het ruim moesten zitten met opgetrokken knieën,  met slecht en giftig voedsel, mede waardoor 500 POW's dysenterie kregen en naar hospitalen in Batavia en Singapore afgevoerd moesten worden.

Als ik na deze kennis weer terug ga naar Thailand en daar met mijn vrouw een deel van de Birma spoorweg met een toeristische trein traceer, rijdend door een prachtig landschap en langs een mooie rivier, dan is het toch     een dualistisch gevoel; weten dat het niet voor niets de Doden Spoorweg heet, maar dankbaar dat mijn vader het overleefd heeft.                                      Als ik daarna in Hiroshima ben  koop ik daar een gouden herdenkingsmunt en dank de Amerikanen bij het monument, dat zij de atoombom hebben gegooid, waardoor een eind aan onze levensbedreigende ellende kwam. Dit deed ik uit volle overtuiging , omdat inmiddels ook bekend was geworden uit geheime Japanse regeringsdocumenten, dat als de geallieerden een invasie in Japan waren gestart in plaats van de atoombom te gooien, de Jappen de opdracht hadden om alle geallieerde geïnterneerden ter dood te te brengen.

Mijn vrouw en ik hebben inmiddels heel Indonesië uitvoerig bereisd en als ik daar dan ben dan voel ik me thuis, zeker als ik vertel dat ik in Bandung ben geboren en daar lang gewoond heb. Het is ontroerend hoe positief en hoe medelevend men daarop reageert. Het is alsof je weer thuis komt.

Afbeeldingen:

1. Voorbeeld van de POW postkaarten die mijn ouders via het Rode Kruis aan elkaar konden sturen.

2.  RAPWI brief over evacuatie vanuit Bandoeng.

3.  Beschrijving transport Java Party 12 met de Maebashi Maru 2.

Literatuur

F.J. Suyderhoud - Bandoeng 1942-1945  

Brouwer von Gonzenbach, P.G. (Japanse registratiekaart, verslag)

Dulm, J. van e.a. - Atlas Japanse Kampen, dl. I, p. 171 (2500 man)

Lijbaart, P.F. - Dagboek-

Nelson, David – The Story of Changi Singapore, 1974, pg 78, 210 (1705 krijgsgevangenen)

Oosterhuis, Jacob - Dagboek, eigen beheer, pg 87-89 (2000 man, Hawaii Maru)

Stellingwerff, J. - Fat man in Nagasaki, 1980, pg 7 (Hawaii Maru)

Verstraaten, Ton - Ooggetuige, 2008, pg 118-120 (1000 man, Hawaii Maru)

Witsen, E. van – Krijgsgevangenen in de Pacific-oorlog, 1971, pg 177

 

Websites

www.onzeplek.nl (Ronald Scholte, reisbeschrijving, klik op Fukuoka 14)

 

Namenlijst

Namenlijst Java Party 12 – Archief Nederlandse Rode Kruis (1700 kr)

 

 

 

___________________________

E-mail me wanneer mensen hun opmerkingen achterlaten –

U moet lid zijn van ICM - abonnement 8 euro per maand periode 2024 - 2025 om opmerkingen toe te voegen!

Doe mee ICM - abonnement 8 euro per maand periode 2024 - 2025

Opmerkingen

Dit antwoord is verwijderd.

Blog Topics by Tags

Monthly Archives