Zijn bekentenis kantelde het beeld van Indië
Door zijn verhaal te vertellen op tv, in 1969, kantelde het beeld over de Nederlandse politionele acties in Indonesië. Joop Hueting blikt terug. „Mijn vrouw werd diezelfde avond opgebeld door veteranen dat ze met machinegeweren aan de overzijde van de straat lagen”.
Door Kester Freriks
Er komt een twinkeling in zijn ogen: Indië-veteraan Joop Hueting (Den Haag, 1927) kijkt „tevreden en gerustgesteld terug” op wat hij heeft bereikt met zijn televisieoptreden van ruim een halve eeuw geleden. Hij was een van de aller eersten die openlijk sprak over de oorlogsmisdaden begaan door Nederlandse militairen tijdens de politionele acties in Nederlands-Indië. Hij deed dat in het programma Achter het Nieuws, van de VARA. Vrijdagavond 17 januari 1969. „Mijn bekentenis veroorzaakte een ontploffing.”
Eind november opende Hueting in het Verzetsmuseum Amsterdam de tentoonstellingKoloniale Oorlog met als ondertitel Gewenst en ongewenst beeld. De titel „koloniale oorlog” beschouwt hij, zoals hij toen zei, „als een kleine triomf”. Met zijn bekentenis over de harde gevechtshandelingen in het voormalige Nederlands-Indië is een vaak hevig gevoerde discussie begonnen over structureel geweld die pas nu echt loskomt. Donderdag is Hueting in het Verzetsmuseum te gast in een openbaar gesprek met onder andere journalist Ad van Liempt.
Destijds benoemde Hueting voor het eerst het „ongewenste beeld” van de Nederlandse dekolonisatieoorlog, bekend als de politionele acties. In augustus vorig jaar concludeerde de Zwitsers-Nederlandse historicus Rémy Limpach in deze krant dat „Nederlandse militairen structureel en op grote schaal extreem geweld hebben gebruikt tegen Indonesiërs in de periode 1945-1950”. Hij kwam tot zijn bevindingen na omvangrijk promotieonderzoek in overheidsarchieven en getuigenissen.
Hueting weegt zijn woorden nauwkeurig. Hij bevindt zich, na een val waarbij hij zijn heup brak, in een revalidatiekliniek in Amsterdam. Binnen handbereik liggen recente boeken en artikelen over de „structurele geweldsexcessen” van het Nederlandse leger in de voormalige kolonie. Hij vervolgt: „Nederland verzweeg het gewelddadige verleden tijdens de dekolonisatieoorlog. De regering had weliswaar schoorvoetend toegegeven dat er sprake was van wandaden, maar die waren er slechts bij uitzondering. Ik zag het anders. Wat ik meemaakte aan geweldsdaden waren beslist geen uitzonderingen, maar van hogerhand officieel verordonneerd. Geweld, zoals het met mitrailleurvuur doorzeven van kampongs, het op een afschuwelijke manier martelen van gevangen en het houden van wraakacties was structureel. Dat laatste woord, ‘structureel’, maakt een wereld van verschil.”
Het officiële overheidsstandpunt
De visie van Hueting ging lijnrecht in tegen de gangbare opvatting dat de politionele acties slechts ten doel hadden „rust en orde te herstellen”. Dat was altijd het officiële overheidsstandpunt. Geweld kwam slechts bij wijze van uitzondering, als „exces” voor. Ook werden de Nederlandse militairen als „helden” beschouwd die Indonesië „bevrijdden van opstandelingen”. Op 17 augustus verklaarden president Soekarno en vicepresident Mohammed Hatta op 17 augustus 1945 de kolonie onafhankelijk.
„Mijn bekentenis kwam als een schok”, memoreert Hueting. „Door een enkele televisieuitzending kantelde het publieke beeld van onze jongens in de Oost. Zij waren niet langer de vrijheidsstrijders die men altijd in hen had gezien.” Mede dankzij Hueting kwam de politiek die Nederland in Indonesië voerde in een kwaad daglicht te staan. Het was presentator en eindredacteur Herman Wigbold die Hueting voor dit gesprek uitnodigde. De emoties laaiden hoog op, vooral onder Indiëveteranen voor wie de beschuldiging hard aankwam. Daags na de uitzending moest Hueting zich, vanwege doodsbedreigingen, met vrouw en oudste dochter in veiligheid brengen op de Veluwe. Hueting: „Mijn vrouw werd diezelfde avond opgebeld door veteranen dat ze met machinegeweren aan de overzijde van de straat lagen en ons huis gingen beschieten. Ik ontving honderden brieven vervuld van haat; ik heb ze allemaal bewaard. Het televisiejournaal heeft mijn leven ingrijpend veranderd. Niemand had zoveel commotie verwacht.”
Ook in overheidskringen bracht zijn bekentenis aanvankelijk veel te weeg, maar geleidelijk ebde de aandacht weer weg. PvdA-fractievoorzitter Joop den Uyl vroeg de regering vier dagen na de uitzending om opheldering. Premier Piet de Jong zegde een onderzoek toe en binnen enkele weken kon Cees Fasseur, destijds ambtenaar op het ministerie van Justitie en later hoogleraar in de Geschiedenis van Zuidoost-Azië, beginnen aan zijn werkzaamheden. Na drie maanden verscheen het onderzoeksrapport dat onder de naam Excessennota bekend zou worden. Fasseur was de eerste die zou erkennen dat in dit korte tijdsbestek geen grondig onderzoek plaats kon vinden, het ging meer om een inventarisatie van bronnen. In het rapport staan 110 gevallen van exceptioneel geweld opgesomd.
Toch, alweer snel raakte de Indonesische kwestie in de vergetelheid: er kwam geen parlementaire enquête en belangrijke archieven bleven gesloten. De regering sanctioneerde evenmin een vervolgonderzoek. Hueting: „Het onderwerp verdween van de politieke agenda. Ik was bang dat het allemaal voor niets was geweest. Nog steeds vind ik het onvoorstelbaar en onrechtvaardig dat het CDA, de meerderheidspartij, de parlementaire enquête afwees. De Kamer nam de nota voor ‘kennisgeving’ aan en dat was dat.”
Daarom verheugt het Hueting des te meer dat het tij is gekeerd: „Kennelijk is de tijdgeest er nu rijp voor. Zelfs Museum Bronbeek in Arnhem, verbonden aan het tehuis voor Oud-Militairen, noemt een recente tentoonstelling kortweg Oorlog! Van Indië tot Indonesië 1945-1950. In mijn tijd was het ondenkbaar dat de politionele acties werden aangeduid als oorlog.”
Vuurgevechten
Oorlogsmisdaden zijn universeel, ze komen voor in elke oorlog, vertelt Hueting. Dat was de context waarin hij zijn uiteenzetting wilde plaatsen. „Ik was getuige van de verschrikkelijke misdaden door de Nederlandse soldaten en hun commandanten begaan, ik heb zelf ook in vuurgevechten gestaan en geschoten. Ik diende, in 1947, als 19-jarige dienstplichtige soldaat bij het 5de bataljon Stoottroepen. Veel mensen dachten dat ik het initiatief had genomen omdat ik zou lijden aan nachtmerries, aan trauma’s van de oorlogshandelingen, maar dat klopt niet. In die tijd had Nederland de mond vol over het gewelddadige Franse optreden in de Algerijnse Onafhankelijkheidsoorlog. Dat de Fransen zich tijdens deze dekolonisatieoorlog schuldig maakten aan misdrijven veroordeelden de Nederlanders scherp. Maar Nederland verzweeg zijn verleden en suste zijn eigen geweten. Ons land was beslist niet vrij van wandaden. Dat wilde ik aankaarten. Ik vond dat we ook naar onszelf moesten kijken.”
De Nederlandse regering stuurde in die jaren 220.000 soldaten naar het front in Indonesië voor een oorlog die na vijf bloedige jaren uiteindelijk werd verloren. Aan Nederlandse zijde vielen vijfduizend doden, aan Indonesische zijde een veelvoud: 150.000 strijders en burgers. „Eigenlijk zat de nutteloosheid meteen in het begin”, aldus Hueting. „Tussen het bevel tot oorlogvoering in de Oost en onze daadwerkelijke aankomst daar was Japan allang geen vijand meer. Dus de eerste aanleiding om de Jap te verjagen, bleek niet meer geldig. Vervolgens kwamen de Indonesische vrijheidsstrijders in het vizier. Die moesten we verslaan om de voormalige kolonie voor Nederland te behouden. Hierdoor kwamen we in een spiraal van guerrilla en contraguerrilla terecht. De gewelddadigheden groeiden, aan beide zijden. We kregen geen greep op de strijd, toen niet, en eigenlijk nog steeds niet.”
„We hadden aanvankelijk geen idee wat we als soldaten in Indië moesten doen. Het was zo verschrikkelijk pijnlijk, zowel voor Indonesiërs als de Nederlanders. Ik maakte altijd een onderscheid tussen de Nederlanders die daar woonden en het land kenden en wij, als jonge gasten, die van niets wisten. Het was een tragische splitsing in levensvisie. Wij kwamen aan als bevrijders, maar van wie moest het land bevrijd worden? Van zijn eigen bewoners? In de loop van de tijd raakten we gedemoraliseerd en kwamen we erachter dat we tegen de Indonesische bevolking streden. Dat was natuurlijk een vergeefse zaak, al wilde de legerleiding dat niet toegeven.”
Een treffend detail in deze hele geschiedschrijving is dat veel veel Nederlandse militairen en dienstplichtigen die naar Indonesië werden gezonden tijdens de Duitse bezetting in het verzet hadden gezeten. Hueting nu: „Niemand verwachtte of rekende op die misdaden. Ons was verteld dat we een vreedzame missie zouden vervullen. Achteraf bezien stuurde de regering en legerleiding ons de strijd in met uitermate besodemieterd materiaal. De Britse Lee-Enfield geweren waren waardeloos, onze verdere bewapening was schroot, de uniformen waren geheel niet berekend op de tropen. Eigenlijk wisten we nauwelijks wat we in Indië moesten gaan doen, zo slecht waren we ingelicht. Geleidelijk nam het besef van zinloosheid onder de soldaten toe; dat leidde tot gewelddadigheden, verkrachtingen, martelingen.”
Bedreigingen
Redacteur Wigbold, interviewer Hans Jacobs en Hueting zelf waren „stomverbaasd” door de heftige reacties. Niet alleen Hueting, ook journalisten die veteranen aan het woord lieten over wreedheden, werden bedreigd. Achteraf heeft Hueting wel een verklaring voor de shock waarin de Indië-strijders verkeerden: „Ik bewoog me niet in hun kringen, ik kwam nooit op reünies. Daar worden sterke verhalen en foto’s uitgewisseld, en daar hield ik niet van. Ik ging psychologie studeren en werd hoogleraar. Tal van oud-soldaten begonnen een nieuw leven en verzwegen hun Indische tijd. Opeens waren zij geen helden meer. Thuis leverde dat heftige confrontaties op met hun familie. Dat heeft weer voor nieuwe trauma’s gezorgd.”
Ondanks felle aanvallen kreeg Hueting ook steunbetuigingen. Maar die kwamen uiteindelijk te laat. Hij voelde zich „alleen staan”. Een pas verschenen boek als Soldaat in Indonesië van Gert Oostindie met als ondertitel Getuigenissen van een oorlog aan de verkeerde kant van de geschiedenis ligt in het verlengde van Huetings rol „als klokkenluider”, zoals hij zichzelf ziet. Ook Last van de oorlog (2002) door Stef Scagliola handelt over de Nederlandse oorlogsmisdaden in Indonesië en de moeizame verwerking daarvan. Journaliste Anne-Lot Hoek volgt de recente ontwikkelingen op de voet. In juni van dit jaar verschijnt bij Uitgeverij Boom de 900 bladzijden tellende studie van historicus Limpach onder de titel De brandende kampongs van generaal Spoor, waarin de auteur afrekent met het idee dat de oorlog in Indonesië een „schone” oorlog was, zoals het gewenste beeld graag wil. Daaraan is nu voor altijd getornd.
Hueting zelf heeft zijn herinneringen of bevindingen nooit opgeschreven: „Het gaat niet om mijn persoonlijke verhalen. Ik zie de koloniale oorlog in de bredere, universele context van soldaten die op een missie worden gestuurd waarin ongewild geweld in het veld ontstaat. Niemand, geen van de soldaten, was voorbereid op zo’n aangrijpend treffen met de Indonesische soldaten en vooral de vaak weerloze Indonesische bevolking. We waren slecht opgeleide soldaten, verzeild in een vreemd land voor een oorlog waar niemand uiteindelijk iets van begreep.”
x
x
Kester Freriks is de schrijver van Echo´s van Indië, De onafhankelijkheid van Indonesië in verhalen en herinneringen. Athenaeum – Polak & Van Gennep, Amsterdam, 2015.
x
Dit verhaal verscheen eerder in NRC Handelsblad, 20 januari 2016.
ICM 24.1.16
Opmerkingen
70