In de twee vorige edities behandelde de Indische fotograaf en NICC correspondent Armando Ello (website: ‘Hoezo Indo’) het begrip ‘TwijfelIndo’. Daarin ging hij dieper in op het Indische gevoel, dat vrijwel altijd prevaleert, hoezeer het ‘Indisch bloed’ ook gemengd is met ‘Europees bloed’. In aansluiting daarop past dit artikel zeker. De socioloog Dr. Marlene de Vries behandelt dit onderwerp eveneens, zij het vanuit een ander gezichtspunt, namelijk ‘Indisch’ of ‘Indonesisch’.
“Je bent Indisch? O, je bedoelt Indonesisch zeker!” De meeste Indo’s zal deze opmerking bekend voorkomen. Indo’s, mensen van gemengd Nederlands-Indonesisch komaf, vormen een van de grootste etnische minderheids-groepen in ons land. Tussen 1945 en 1965 kwamen ca. 200.000 Indo’s naar Nederland, omdat er voor hen geen plaats was in het postkoloniale Indonesië.
Toch blijken heel veel autochtone Nederlanders bitter weinig te weten over de Indo’s. De gemiddelde Nederlander blijkt niet zo vaak op het idee te komen dat iemand Indisch is. En als ze horen dat zulks het geval is, zeggen ze vaak: “O, Indonesisch”. Ze weten vaak niet wat het verschil is tussen Indisch en Indonesisch. (evenmin trouwens als het verschil tussen Indisch en Indiaas, maar dat terzijde, red.).
Marlene de Vries deed voor het Instituut voor Migratie en Etnische Studies van de Universiteit van Amsterdam onderzoek naar de jonge generatie Indo’s in Nederland. Niet voor niets verzucht een Indische vrouw in De Vries’ boek: “Indisch is een gevoel”: “Het lijkt wel of wij niet bestaan....” Ook in het huidige debat over de multiculturele samenleving worden Indo’s zelden genoemd, zoals ook grootschalig onderzoek naar de integratie van deze groep geheel ontbreekt. Dat een dergelijk groot onderzoek nooit heeft plaatsgevonden, heeft te maken met het feit dat de Indische integratie geruisloos en nagenoeg probleem-loos is verlopen.
Niet zelden wordt er gesproken over een ‘geruisloze assimilatie’. “Je hoort erg weinig over Indo’s, omdat er nauwelijks problemen zijn geweest”, meent Roy Melger. Deze Indische socioloog deed met financiële steun van de Stichting Het Gebaar onderzoek naar de sociaal-economische positie van de generatie Indo’s die op jonge leeftijd naar Nederland kwam. “Alles liep zoals het lopen moest, dus er was geen reden om geld te steken in onderzoek naar de diepere oorzaken van eventuele problemen. Er waren geen onderwijsachterstanden, en ook beroepsmatig en cultureel waren Indo’s onopvallend. Ze bouwden geen moskeeën of tempels, maar gingen op in de Nederlandse kerken”.
Met hun onderzoeken proberen De Vries en Melger de lacune in de kennis over Indo’s enigszins op te vullen, al moesten beiden zich bij gebrek aan geld tevreden stellen met kleinschalige onderzoeken. Terwijl De Vries zich voornamelijk richtte op de Indische identiteit, keek Melger naar de sociale mobiliteit van de Indo’s, die op jonge leeftijd naar Nederland kwamen. “Mijn onderzoek is voortgekomen uit een gevoel van oernieuwsgierigheid: Hoe is het de Indo’s vergaan nadat zij naar Nederland zijn gekomen”, legt Melker uit. “Zijn ze snel aan de bak gekomen, hebben ze door-gestudeerd en zijn ze verder goed geïntegreerd in de Nederlandse samenleving?”
Boek door: Marlene de Vries
In zijn boek: ‘Vijftig jaar in het land van aankomst’ concludeert de gepensioneerde socioloog dat de oudere generatie zich stevig heeft geworteld in de Nederlandse samenleving. “Ze doen in alle geledingen van onze maatschappij goed mee. Ongeveer 80 procent van de mensen die ik heb onder-vraagd, stemt bij verkiezingen, 42 procent is lid van een sport-vereniging en 41 procent heeft zich aangesloten bij een kerk-genootschap”.
Van doorstuderen in Nederland was daarentegen slechts in een enkel geval sprake. “Ze zijn in Nederland eigenlijk meteen aan het werk gegaan en hebben erg weinig vervolgstudies gedaan”. Hoewel de meeste oudere Indo’s relatief gemakkelijk een baan vonden, bleek uit het onderzoek van De Vries, dat het ‘Indische erfgoed’, waarbij bescheidenheid en beleefdheid naar leiding-gevenden een grote rol speelt, wel een remmende factor tijdens de professionele carrière. De Indische Irene Ulrich (69), die op jonge leeftijd naar Nederland kwam, constateert dat haar gebrek aan assertiviteit haar wel degelijk in haar loopbaan heeft gehinderd. “Ik heb werkelijk alles gepikt wat ze mij vroegen en met mij deden. Steeds dacht ik: Als ze me beter kennen, gaan ze me wel beter honoreren”. Dat gebeurde echter nooit. “Nu zie ik dat ik het anders had moeten aanpakken en dat ik door mijn opstelling bijvoorbeeld geen goed pensioen heb opgebouwd”.
Volgens De Vries speelt de invloed van de koloniale erfenis dan ook een belangrijke rol bij de sociale mobiliteit van de Indo’s, ook bij de 2e generatie, die hier in Nederland geboren is. “De invloed van de ideeën en gedragingen die samenhingen met de koloniale verhoudingen, bleek tot mijn verrassing vaak erg groot te zijn. Zij zagen hoe hun ouders zich nederig opstelden jegens de autochtone Nederlanders en dat hebben zij zich onbewust eigen gemaakt. Ze groeien op met het idee dat Nederlanders meer waren dan zij en dat ze als Indo nooit zo hoog op de maatschappelijke ladder konden komen als de autochtone Nederlander”.
Ook Irene Ulrich herinnert zich dat ze moest vechten tegen het idee dat de Nederlanders per definitie succesvoller zijn: “Mijn ouders droegen uit dat blank beter was. Mijn moeder had het ook steeds over mijn blanke buurmeisje: ‘Ze doet dit en ze doet dat…’. Als ik dat zat werd, sputterde ik wel eens: ‘Waarom neem je haar dan niet als dochter’. Ook het feit dat ik een Indonesisch vriendje had, werd niet geaccepteerd”.
Voor de jongere generatie Indo’s van nu blijkt de koloniale erfenis nauwelijks meer een rol te spelen. Dat heeft er volgens Marlene de Vries mee te maken dat ze een ander startpunt hebben dan de oudere generaties Indo’s. “Om te beginnen hebben ze vaak maar één Indische ouder. Daardoor zien ze er lang niet allemaal Indisch uit en zijn ze van jongs af aan met autochtoon Nederlandse familie opgegroeid. Tevens zijn ze groot geworden in een andere tijd. Ze zaten op school met Turkse, Marokkaanse, of Surinaamse kinderen en waren niet de enige kinderen die ‘anders’ waren. Ze groeiden op in een Nederland dat gewend was aan mensen met een andere huidskleur, cultuur of godsdienst”.
Door hun gunstige startpositie blijken de jongeren het bijzonder goed te doen in hun beroeps-carrière. Melger: “De jongere generatie heeft uitzonderlijk vaak doorgestudeerd. Terwijl de ouderen generaties veelal op een middenniveau zijn blijven steken, heeft de jonge garde nu wel leidinggevende posities bereikt”.
Naast het ontbreken van de koloniale erfenis als een belemmerende factor, signaleert hij nog andere oorzaken voor het hoge scholings- en beroepsniveau van de jonge generatie Indo’s. “Die is mede te danken aan het feit dat ze qua studie-mogelijkheden in een ‘gespreid bedje’ kwamen. Bovendien ligt het ambitieniveau bij Indo’s hoger dan bij autochtone Nederlanders. Indo’s hebben altijd geprobeerd zich zo goed mogelijk aan te passen, maar wilden tegelijkertijd ook goed presteren. Dat laatste zat altijd helemaal vooraan in hun bewustzijn. Nu de remmende factor is weggevallen, prevaleert de prestatiedrang”.
Veel jongere Indo’s zijn zodanig geassimileerd, dat hun (deels) Indische komaf niet altijd meer een rol speelt in hun leven. De Vries: “Voor de jongere generatie is het een eigen keuze of ze iets met de Indische achtergrond wil doen. Sommigen vinden het raar om zichzelf als ‘Indisch’ te bestempelen”. Zo noemt de Indische Dunja Landegent (30) het enige Indische in haar leven het Indische eten. “Verder doe ik heel erg weinig met mijn Indische komaf. Zeker na het overlijden van opa en oma, die in de familie nog het meest Indisch waren. Het is soms zelfs zo erg, dat ik niet eens weet wat ik als Indische cultuur zou moeten benoemen of wat Indische tradities zijn”.
Toch zijn er Indische jongeren die zich wel verdiepen in hun afkomst en hun aantal groeit gestaag. De Vries: “Sommige jongeren zijn er wel erg mee bezig. Vooral op de sites van Indische jongeren vind je de jongeren die zich vrij fanatiek met hun Indisch-zijn bezig houden. Soms gaan ze zelfs zover dat ze Indische of Indonesische woorden en uitdrukkingen gebruiken, terwijl ik zeker weet dat hun ouders Dat niet deden. Door die sites kun je een indruk krijgen over hoezeer de Indische identiteit bij deze jongeren leeft. Het gaat echter om een relatief kleine groep”.
Hoewel de rol die de Indische roots in hun leven speelt verschilt, noemen oudere en jongere Indo’s wel vaak dezelfde elementen die de Indische cultuur vormen. De eetcultuur wordt meestal als eerste genoemd, maar ook het gevoel dat het er in de Indische families gezelliger en minder ‘opgeprikt’ toegaat dan bij de meeste autochtoon Nederlandse families. Tevens vinden veel Indo’s dat hun omgangsvormen nog steeds verschillen van de Nederlandse etiquette. De Vries: “In Indische ogen kan de assertiviteit van autochtone Nederlanders vaak doorschieten in botheid. De veelgeprezen ‘eerlijkheid’ en ‘alles-moeten-kunnen-zeggen’ ideologie staan op gespannen voet met de Indische neiging iemands gevoelens te ontzien.
Over het algemeen hebben Indo’s wel waardering voor de Nederlandse tendens om gevoelens en gedachten uit te spreken – iets dat in de Indische kringen minder gebruikelijk is. Maar soms, vinden ze, gaan de Hollanders daarin gewoon te ver”.
Ook het meedragen van een andere geschiedenis dan de autochtone Nederlanders zagen veel deelnemers aan het onderzoek als onderdeel van hun identiteit. “De generatie Indo’s die in Nederlands-Indië is geboren en opgegroeid, is hun land uitgezet. Vaak zijn ze door de Japanse bezetting en de daaropvolgende Bersiap familieleden, vrienden of kennissen en bezittingen kwijt-geraakt. En vooral tijdens de Bersiap zijn de Nederlanders, inclusief Indo’s, maar ook de Chinezen door bloeddorstige horden Indonesische jongeren opgejaagd, vermoord en soms letterlijk in mootjes gehakt. Zoiets blijft in je familie vanzelfsprekend na-echoën”.
Voor Irene Ulrich geldt dat haar ervaringen in Nederlands-Indië gedurende de Tweede Wereld-oorlog pas jaren later weer een rol ging spelen. “Tijdens mijn huwelijk heb ik mijn Indische identiteit weggemoffeld. Wat ik inde oorlog en de gevaarlijke periode daarna heb meegemaakt, heb ik zelfs mijn man nooit verteld, laat staan er mijn kinderen mee opgezadeld. Rond mijn veertigste raakte ik in een identiteitscrisis en werd ik opeens geconfronteerd met de vraag: ‘Wie ben ik eigenlijk?’ Ik ben me ervan bewust dat de ervaringen, vooral uit mijn kinderjaren, mij gevormd hebben. Mijn leven was opgebouwd uit angstconfrontaties, luguberheden en bedreigingen tijdens de oorlog met Japan en de Indonesische vrijheidsstrijd daarna”.
Door die andere geschiedenis voelen sommige Indo’s zich een stuk minder vanzelfsprekend Nederlander dan de autochtone Nederlanders. “Ik ben niet echt een Nederlanders, maar ook geen allochtoon”, meent Irene Ulrich. “Ik zit er ergens tussenin. Mijn gevoel is Oosters en mijn verstand Westers. Ik denk en praat vanuit Westerse standpunten, maar voel me meer wereldburger. Of ik nu in China ben, in Amerika of in Nederland…. ik voel me eigenlijk overal thuis en ik kan mij ook heel goed inleven in andere volken”.
Hoewel de Indische cultuur voor sommige Indo’s nog springlevend is, constateert De Vries in haar boek toch dat de invloed van de Indische culturele erfenis voor alle generaties in kracht en invloed aan het afnemen is. “Ik denk dat de Indische cultuur aan het verwateren is, alleen al door het feit dat een groot deel van de jongere generatie maar één Indische ouder heeft. Er is geen voeding meer vanuit de herkomstlanden zoals bij Turken, Marokkanen of zelfs Surinamers. Het ziet er naar uit dat de Indische afkomst in de toekomst meer een soort voetnoot in iemands levensverhaal zal zijn, dan een substantieel onderdeel ervan”, meent De Vries. Dunja Landegent betreurt het langzaam uitsterven van de Indische cultuur. “Het is heel jammer dat het verdwijnt, want het is toch een belangrijk stuk van je identiteit. Ik heb het mijn ouders eigenlijk een beetje kwalijk genomen dat zij mij geen Indonesisch hebben geleerd. Ik was eens aan het werk in een winkel toen een Nederlandse man op mij afkwam en Indonesisch tegen mij begon te spreken. Ik kon niets terugzeggen. Ik vond dat heel erg: hij wel en ik als Indo niet….”
Roy Melger ziet het verwateren van de Indische cultuur als een onvermijdelijkheid, die geen reden tot verdriet is. “Ja, ik ben ervan overtuigd dat we een uitstervend ras zijn. En nee, dat is niet erg. Want voor alle immigranten-groepen geldt dat ze op de langere termijn alleen nog in hun eigen kringen iets aan de eigen identiteit en cultuur doen”.
(Bron: Nieuwsbrief LV-INOG)
Opmerkingen
298
263