De bloedige strijd om Nederlands- Indië maakt nauwelijks deel uit van ons collectieve geheugen. Historische instituties hebben hun taak laten liggen, stelt Anne-Lot Hoek. En dat is een zaak van ons allemaal.
De Nederlandse heeft jarenlang namenlijsten met geëxecuteerde gevangenen op Zuid-Celebes verborgen gehouden, meldde De Correspondent kort geleden. Dit is erg belangrijke informatie voor advocaat Liesbeth Zegveld, die zij kan gebruiken in haar zaak om financiële compensatie te krijgen voor de weduwen van aldaar vermoorde mannen. En dit blijkt al decennia in het Nationaal Archief te liggen. Maar heeft de staat die namenlijsten verborgen? Of hebben we er gewoon niet naar gezocht?
Er liggen duizenden documenten over de dekolonisatieoorlog van Indonesië in de Nederlandse archieven (en daar buiten) en ze zijn nog lang niet allemaal onderzocht. Hoe routinematig was de inzet van excessief geweld? We weten het nog steeds niet.
We staan dit jaar uitgebreid stil bij zeventig jaar bevrijding in Nederland, maar hebben weinig besef van een van de grootste militaire operaties uit onze geschiedenis. Doordat de autoriteiten Nederlands-Indië de vrijheid onthielden die hier zo gevierd werd, ontstond een bloedige burgeroorlog. Die duurde vijf jaar en het kostte aan honderdduizenden het leven. Toch maakt die gewelddadige operatie, met een ongekende nasleep van menselijk leed aan beide kanten, nauwelijks onderdeel uit van ons collectief geheugen.
Niet alleen de Nederlandse staat is verantwoordelijk voor het ‘verbergen’ van essentiële informatie; het gehele politieke en maatschappelijke establishment draagt verantwoording. Zo kwamen de drie grote historische instituten (KITLV, NIOD en NIMH) pas in 2012 met een gezamenlijk voorstel voor een grootschalig onderzoek naar gepleegd geweld.
De directeur van het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde, Gert Oostindie, stelde onlangs in het Historisch Nieuwsblad dat nu vooral de Indonesische regering dat onder-zoek nu tegenhoudt. Zij zou haar eigen bloedige verleden niet onder ogen willen zien.
Maar hadden wij onze kant van de puzzel niet al veel eerder en beter kunnen leggen? De historische instituten maakten zelf jarenlang weinig werk van het optekenen van ooggetuigenverklaringen van veteranen en het nagaan van de duizenden pagina’s aan archief-materiaal. Maar vooral: van het stellen van de juiste vragen. Daardoor lopen ze nu al 65 jaar achter de feiten aan. Daar heeft de Indonesische regering niets mee te maken.
“Nederlandse historici hebben jarenlang nauwelijks oog gehad voor de ernst en de omvang van het probleem”, zegt bijzonder hoogleraar Remco Raben van de Universiteit van Amsterdam. “Het is geen moedwillig verbergen geweest, maar de hele kwestie wordt eerder als een politiek probleem dan als een weten-schappelijk relevant onderwerp gezien. En daaruit spreekt de onverschilligheid, maar ook het geloof in de eigen relatieve goedheid.”
Die toon voor de omgang met belastende informatie werd door de politiek gezet met de afhandeling in december 1954 van de casus-Westerling,. Het kabinet besloot toen tijdens een geheime stemming, ondanks een nogal vernietigend rapport, om de beruchte kapitein en zijn nog wredere collega’s Vermeulen, Rijborz en Stufkens buiten de rechtspraak te houden. Slechts vier ministers stemden voor een veroordeling, want, zoals de toenmalige minister van Defensie Cornelis Staf, terecht opmerkte: „De politieke verantwoordelijkheid zal niet terzijde gesteld kunnen worden.”
Uitgebreid onderzoek naar andere zaken, of naar Westerlings opdrachtgever kolonel de Vries bijvoorbeeld, kwam er daardoor ook niet. De regering liet pas in reactie op de schokkende onthullingen van veteraan Joop Hueting in 1969, op nationale tv, een inventaris van excessen in de Nederlandse archieven maken, de Excessennota. Daar werd toen vervolgens weinig mee gedaan. Maar voor het onderzoeken van
excessief geweld moet je ook naar Indonesië, en in gesprek gaan met veteranen daar, zoals fotografe Marjolein van Pagee doet. Want al blijken er nu belangrijke namenlijsten van geëxecuteerden te bestaan, dat betekent niet dat de dieperliggende vraagstukken en de beantwoording daarvan slechts in de Nederlandse archieven besloten liggen. Niet alleen standrechtelijke executies, maar marteling door inlichtingen-diensten en aanvallen van het Indonesische verzet en de daarop volgende represailles van onze kant werden lang niet allemaal opgetekend.
Door het gebrek aan een objectief, overkoepelend en vooral een gezamenlijk narratief is een hardnekkige mythe ontstaan: Westerling was het mikpunt en de rest had gewoon zijn best gedaan.
Om uit de pas te lopen met die algemene opvattingen, had je aardig wat lef en moed nodig. Historicus Loe de Jong werd in 1987 ernstig belaagd door de veteranenlobby, toen hij het woord ‘oorlogsmisdaden’ in de conclusie van zijn magnum opus Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog durfde te gebruiken. Het leidde ertoe dat hij er weer snel exces van maakte.
Pas recent durfde Museum Bronbeek in Arnhem het aan om in zijn huidige tentoonstelling Oorlog! Van Indië tot Indonesië 1945 – 1950 het woord ‘oorlog’ te gebruiken, en ook beelden van de Indonesische kant te laten zien. Het leidde tot spanningen onder de bewoners van het inpandige veteranentehuis. Het is kenmerkend voor het nog steeds stroef verlopende maat-schappelijk debat waarin woorden als ‘vrijheid’ en ‘verzet’ op de voorgrond staan, maar waarvan we de betekenis onvolledig in onze
geschiedenislessen belichten. Geschiedenisverzwijging is dan ook geschiedenisvervalsing. En dat is niet slechts een zaak van de staat, maar van ons allemaal.
Javapost. Dit artikel verscheen al eerder in het NRC Handelsblad
ICM 7.11.2015
Opmerkingen