De Japanse “Senshi Sōsho” (“oorlogsserie”) telt 102 delen, samengesteld door het Japanse Instituut voor Militaire Historie. Daarvan gaan er twee over de invasie van Nederlands-Indië in 1941-1942. Het eerste deel betreft de verovering van Nederlands-Indië, eindigend met de capitulatie van het KNIL op Java. Het tweede deel betreft de maritieme operaties in en om de Indonesische wateren, waaronder de slag in de Java zee, eind februari 1942.
Dankzij financiële steun van de Corts Foundation werd de vertaling van het eerste deel – in het Engels getiteld ‘The Invasion of the Dutch East Indies’ – op 21 september 2015 in Leiden gepresenteerd. De vertaler Willem Remmelink, voorheen lange tijd directeur van “Japan-Netherlands Institute” in Tokyo, hield de volgende inleiding.
De Tweede Wereldoorlog heeft diepe littekens achtergelaten in zowel de Nederlandse, de Indonesische als de Japanse samenleving. De reacties hierop zijn echter nogal verschillend.
In Nederland is de aandacht vrijwel uitsluitend gericht op de slachtoffers: de burgergeïnter-neerden, de krijgsgevangenen aan de Birma of Pakan Baroe spoorlijn, en natuurlijk de troostmeisjes.
In Indonesië ligt de focus niet op de Japanse bezetting, hoe zwaar deze ook was en hoevelen ook het leven hebben gelaten, als romusha of vanwege het onverstandig economisch beleid van het militaire bestuur. In Indonesië ligt de focus nog volledig op de Proklamasi, het uitroepen van de onafhankelijk-heid. De Japanse bezetting krijgt slechts zeer summiere aandacht. Er zouden ook ongemakkelijke vragen kunnen worden gesteld, zoals die naar de rol van Soekarno tijdens de Japanse bezetting. Aangezien Indonesiërs in het algemeen conflicten trachten te vermijden, wordt de val van de Nederlands-Indië en de Japanse bezetting tot niet meer gezien dan een opmaat naar de onaf-hankelijkheid.
De Japanse visie
In Japan is de reactie nog ingewikkelder. Voor heel veel Japanners is het Tokyo Tribunaal en de atoombommen op Hiroshima en Nagasaki, deze laatste beschouwd als gruwelijker misdaad dan alles wat het Japanse leger ooit heeft begaan, het einde van de discussie. Anderen echter pleiten voor een meer serieus debat over de politiek van de jaren ’30 en de Japanse rol tijdens de oorlog. Helaas is deze discussie volledig gepolitiseerd en de deelnemers worden het zelfs niet eens over de naamgeving van de oorlog, de Pacific Oorlog, de Grote Oost-Azië Oorlog, de Vijftienjarige Oorlog, of de regio Azië-Pacific Oorlog, om maar een paar voorbeelden te noemen.
De Japanse leden van de advies-raad tijdens de presentatie
In tegenstelling tot de veteranen van het KNIL, die nogal stiefmoederlijk zijn behandeld door de naoorlogse Nederlandse regeringen, werd de veteranen van het Japanse keizerlijke leger en marine of hun nabestaanden relatief goede zorg geboden. Hun verenigingen speelden ook een belangrijke rol bij de verkiezing van een reeks conservatieve regeringen, wat natuurlijk de discussie over de rol van Japan en zijn strijdkrachten voor en tijdens de oorlogsperiode dempte. Dit wil niet zeggen dat de Japanners niet worstelen met de erfenis van de oorlog. Het persoonlijke verlies en de trauma’s zijn uitvoerig gedocumenteerd. Maar los van dit immense persoonlijk oorlogsleed, hebben veel Japanners het gevoel dat welke verkeerde politieke beslissingen dan ook hun soldaten en matrozen naar het buitenland zond, deze soldaten en matrozen moeten worden geëerd voor hun loyaliteit en opoffering.
Dat wreedheden en zelfs oorlogs-misdaden zijn gepleegd was lang moeilijk te accepteren, net zoals in Nederland het publiek niet kon geloven dat hun jongens die na de oorlog naar Indonesië waren gestuurd zich niet zo hebben gedragen als had gemoeten. Sinds Vietnam, Afghanistan, Irak en talloze andere conflicten weten we, dankzij de directe media-aandacht, dat oorlog veel smeriger is dan oude heldhaftige oorlogs-verhalen ons willen doen geloven. We weten ook, dat zodra de politieke, religieuze, economische, of welke andere motieven die tot de oorlog hebben geleid ophouden te bestaan, het leven weer gewoon verder gaat. Wat overblijft is het persoonlijke leed van de slachtoffers, met weinig kans op schadeloosstelling en waar-schijnlijk nog minder kans op een officiële verontschuldiging.
Persoonlijke motieven
Toen mij gevraagd werd deze vertaling te maken, vroeg ik me af waarom ik twee jaar van mijn leven zou moeten spenderen om een boek te vertalen over een vergeten campagne die ook nog eens tot een totale Nederlandse nederlaag had geleid. In grote lijnen kende ik het verhaal. Mijn vader en twee oudere zusters hadden in Japanse internerings-kampen gezeten, net als andere leden van mijn familie. Mijn vader deed zich nooit voor als een slachtoffer. Hij leek zich meer te beschouwen als iemand die toevallig op het verkeerde moment op de verkeerde plek was geweest, met alle gevolgen van dien. Met een van mijn zusters was het een ander verhaal, maar ik ben blij dat ze vandaag bij ons is. De oprichter van de Corts Foundation was door de oorlog ernstig getraumatiseerd, maar ik heb nooit helemaal zijn obsessie begrepen om te willen weten wat er precies gebeurd is en hoe, om te voorkomen dat het nageslacht het zou vergeten.
Wat me uiteindelijk toch deed besluiten om dit project uit te voeren was een brief van een lezer in het NRC-Handelsblad van 18 mei 2012. De brief – bedoeld als protest tegen de geplande reorganisatie en verplaatsing van het Nederland Instituut voor Oorlogsdocumentatie – vertelde ook het persoonlijke verhaal van de schrijver. Dat deze was gevangengenomen aan het einde van de oorlog, en dat hij op de dag dat hij werd bevrijd had gezworen om alles, maar dan ook álles, over de oorlog te willen weten. En dat dát de rest van zijn leven had bepaald. Toen ik dit las, besefte ik me dat er nog veel te leren viel over deze vergeten campagne – op dat moment de grootste overzeese landings-operatie in de militaire wereld-geschiedenis.
Willem Remmelink tijdens zijn lezing
Het beeld van Japan
De algemene gedachte is, dat een overmachtig Japans leger en marine neerdook op een slecht voorbereid Nederlands-Indië, en dat de val van de Nederlands-Indië in de aard der dingen lag, zoals lt. kol. Mantel, een stafofficier van het Nederlands-Indisch Leger, opmerkte na de capitulatiebijeenkomst in Kalidjati. Dit staat echter in schril contrast met het beeld van vóór de oorlog, toen Japan werd beschreven als
een derderangs natie met oorlogsschepen als sardineblikjes, vliegtuigen van papier, en soldaten en matrozen die niet ´s nachts kon vechten omdat ze geen wortelen aten en daarom niet goed konden zien. In werkelijkheid bleken in het begin van de oorlog de Japanse oorlogsschepen en vliegtuigen juist veel beter dan bijna alles wat de Geallieerden bezaten, en waren nachtelijke aanvallen juist een Japanse specialiteit.
De ommezwaai van opschepperig zelfvertrouwen naar volledige overgave heeft de Nederlandse burgerbevolking zeer verbijsterd. Bekend is de opmerking van een Nederlandse vrouw in Batavia (Jakarta), toen zij getuige was van het binnentrekken van de Japanse troepen in deze stad, dat ze niet kon begrijpen hoe zo’n smerig uitziend stelletje lilliputters op gympjes haar lange en knappe Nederlandse helden hadden verslagen.
De schok was enorm, maar berusten in de gedachte dat dit op de een of andere manier onvermijdelijk was, verhindert een juiste waardering van de militaire campagne van de Japanners. Deze was immers dusdanig gewaagd dat niemand in Nederlands-Indië haar voor mogelijk had gehouden. In China leken de Japanners niet in staat om een slecht geoutilleerd Chinees leger definitief te verslaan; in een grensincident in Mantsjoerije waren ze eigenlijk geklopt door de Sovjets; en als naar het zuiden wilden, dan moesten ze langs de Amerikanen op de Filippijnen en de Britten in Maleisië en Singapore. Natuurlijk had de oorlog in Europa alles veranderd. Maar zelfs dan, de verovering van Zuidoost-Azië, met inbegrip van de Nederlands-Indië, leek onhaalbaar voor de Japanners. En tóch namen ze het risico. Nu, achteraf, kunnen we constateren dat de Japanse leiders op dat moment de toekomst van hun natie op het spel zetten door een oorlog te beginnen die menselijkerwijs niet door hen kon worden gewonnen.
Een sprong in het diepe
In feite is het geen rationeel besluit geweest. Medio oktober 1941 viel het derde Konoe kabinet na een botsing tussen premier Konoe en minister van oorlog Tojo. Ondanks zijn groteske ideeën over een nieuwe Aziatische Orde en een Groot-Aziatische Welvaartssfeer, vreesde Konoe een oorlog met de Verenigde Staten en overwoog zelf terug te trekken uit China. Voor Tojo en het leger was dit onaanvaardbaar. Tojo vertelde Konoe dat een man soms vanaf het balkon van de Kiyomizu tempel moet springen. Hij verwees hierbij naar een 18e-eeuwse boeddhistisch verhaal waarin een jongen die bidt voor de gezondheid van zijn zieke moeder van het hoge balkon van de Kiyomizu tempel in Kyoto springt. De jongen bleef op wonder-baarlijke wijze ongedeerd en zijn moeder kon plotseling weer lopen.
Onder leiding van Generaal Tojo, de volgende premier, sprong Japan in blind vertrouwen van het balkon van de tempel. In eerste instantie leek de gok goed uit te pakken. In een paar maanden, en veel sneller dan gepland, veroverden de Japanse legers Zuidoost-Azië. Toen deze echter hun vaart hadden verloren, en de Geallieerden een Japanse over-winning weigerden te accepteren, veranderde de oorlog in een uitputtingsslag waarop Japan slecht was voorbereid.
Japanse theorie en praktijk
Dankzij Nederlandse en andere Geallieerde bronnen weten we hoe het KNIL en zijn partners verslagen zijn, maar zij vertellen ons niets over hoe de Japanners eigenlijk hebben gewonnen, hoe ze de aanval planden, voor-bereidden en uitvoerden. De invasie van de Nederlands-Indië is een schoolvoorbeeld van Japanse militaire theorie en de praktijk. De nadruk op snelheid en aanvalskracht, de klassieke inzet van een legerdivisie in twee colonnes met een zwakkere linkervleugel om de vijand op zijn plaats te houden en een sterke rechtse om de beslissende slag uit te delen, een snelle en agressieve voorhoede met het risico dat de hoofdmacht deze niet kan volgen: al deze elementen werkten op Java tot in de perfectie tegen een KNIL dat al snel in wanorde verkeerde.
Echter, het succes van de campagne maakte de Japanners ook blind voor de zwakten van hun doctrine. De onophoudelijke nadruk op het doortastend en resoluut optreden leidde bij vele commandanten tot een zekere roekeloosheid omdat ze bang waren voor lafaards te worden uitgemaakt. In de Java-campagne deed dit er niet toe, maar later in Birma leidde het tot de verspilling van duizenden goed opgeleide en loyale troepen. Tojo’s sprong in het diepe, à la Kiyomizu, zegt evenveel over zijn militaire opleiding als over zijn karakter.
Communicatie
Toen ik begon met het vertalen en de oorlogsplannen en logistiek doornam, dacht ik dat het allemaal vrij goed doordacht was. Toen ik echter generaal b.d. Ad Herweijer, voormalig plaats-vervangend commandant van het Nederlandse leger, om zijn mening vroeg, schudde deze zijn hoofd en zei: “Wat een houtje-touwtje operatie. Wij zou nooit hebben durven plannen op die manier.” Echter, de focus van de Japanse tactiek lag geheel op het verrassingseffect, het niet-doen wat de vijand dacht dat je zou gaan doen, ongeacht de risico’s. Dankzij deze tactiek kregen ze het KNIL meteen plat. Het feit het schip met het hoofdkwartier van het Japanse Zestiende Leger aan boord door eigen vuur in de Bantam Baai was getorpedeerd en tot zinken was gebracht met bijna alle communicatie-apparatuur aan boord, was misschien wel een blessing in disguise. Met uitzondering van de Tweede Divisie in West-Java, had de legerleiding tijdens de hele Java-campagne geen contact met de onder zijn bevel staande eenheden. In het geval van de Tweede Divisie leidde het contact tot meer nadelen dan voordelen. Het initiatief overlaten aan de plaatselijke commandanten en hen te laten handelen naar hun eigen oordeel, werkte in het voordeel van de Japanners.
Ik ben geen militair expert, maar ik zou bijna wensen dat het Nederlandse hoofdkwartier in Bandoeng evenmin contact had gehad met zijn troepen. De voortdurende wijzigingen in dispositie en plotselinge marsen en tegenmarsen matten de troepen af, waardoor ze gedemoraliseerd raakten en ze zich vaak bevonden op plekken waar er geen geloofwaardige verdediging meer mogelijk was.
Als dit boek iets weerspreekt, dan is het wel de veronderstelde numerieke superioriteit van de
Japanse troepen. Tijdens de eerste week van maart 1942 landden ongeveer 55.000 Japanners. Ze werden geconfronteerd met een 60.000 KNIL-soldaten, en als we de Australische, Britse en Amerikaanse troepen meetellen, in totaal een leger van ongeveer 80.000 man. Toegegeven, het merendeel van deze troepen was slecht opgeleid en bewapend. De Japanners waren beter opgeleid, ze waren voor het grootste deel in de strijd gehard, en werden beter geleid. Het is ontnuchterend om te lezen hoe het KNIL zijn Thermopylae vond in de Tjiaterpas waar slechts één bataljon van de Shoji Detachement, ondersteund door vliegtuigen van de Japanse Derde Luchtdivisie, doorbreekt, en, blijkbaar de weggewezen door een Nederlandse krijgsgevangene, de Nederlandse posities over-vleugelt.
Ook deze slag begon als een wanhopige gok van een frontlinie commandant die op eigen oordeel aanviel, maar werd beloond met de onverwacht snelle overgave van het gehele Nederlands-Indische Leger. Java Post
The Invasion of the Dutch East Indies – Willem Remmelink (editor). ISBN: 9789087282370, 640 pagina’s. Prijs: € 79,50.
De volledige vertaling is integraal te lezen op: https://openaccess.leidenuniv.nl/handle/1887/3518
Met dank aan N.I.C.C
Opmerkingen
Onderteken en doneer om ons werk af te maken.
Klik onderstaande link.
https://petities.nl/petitions/uitbetalen-op-basis-van-traktaat-van-...