Aanleiding voor dit artikel is dat eind vorige maand de Nederlandse vlag, die twee jaar lang door de verzetsgroep van Sergeant Mauritz Christiaan Kokkelink door het oerwoud van voormalig Nederlands Nieuw Guinea werd meegenomen, in het Museum Bronbeek in Arnhem een nieuwe vaste plek heeft gekregen.
De Nederlandse vlag, die de Kokkelink groep twee jaar lang met zich meedroeg.
Kokkelink en Willemsz Geeroms, commandant van het KNIL detachement op Nieuw Guinea leidden een guerrillagroep, die in de bossen van De Vogelkop (nu West Papua) uit handen van de Japanse bezetters wisten te blijven. Kokkelink kwam op 26 maart 1931 in Tjimahi in dienst van het KNIL, waar hij drie jaar verbonden was als fuselier en geplaatst werd bij de Kaderschool van het Leger. Bij de algehele mobilisatie op 9 december 1941 kwam hij in werkelijke dienst als militiesoldaat. Op 9 januari 1944 werd hij aangesteld tot tijdelijk adjudant onderofficier-instructeur. Bij Koninklijk Besluit werd hij op 20 juli 1950 eervol ontslagen uit de dienst van het Indische leger. Tot zover de algemene statistieken.
Verzet in Nieuw Guinea
Toen de japanners landden op de kust van Nieuw Guinea, was J.H.B. Willemsz Geeroms commandant van een KNIL-detachement. Op de dag van de landing besloot hij zich met zijn groep, waaronder Kokkelink, in het oerwoud terug te trekken. Vier op patrouille zijnde manschappen sloten zich bij hen aan, waaronder de reserve sergeant-majoor P.P. de Kock. In het eerste bivak op ongeveer 60 kilo,meter ten zuidwesten van Manokwari, had Geeroms het voordeel dat hij uit drie depots levensmiddelen en munitie kon laten ophalen. Deze depots had hij eerder dieper in de bergen laten aanleggen. Bovendien stond hij de eerste maanden in contact met een evacuatiekamp, waaruit zich enkele meisjes en vrouwen bij hem voegden.
Soms werden tochten ondernomen om tegen de Japanse troepen aan de kust te ageren. Zo werden tijdens zo’n expeditie drie van de Filippijnen afkomstige Amerikaanse militairen op, alsmede een Filippijnse soldaat. In de maand november werd het bivak door de Japanners ontdekt en aangevallen. Hierbij en bij eerdere gevechten vielen in totaal twaalf manschappen.
Geeroms besloot het bivak te verlaten en zich met zijn groep door de bergen een weg te banen naar een streek dichter bij de kust, even ten westen van Manokwari. Hierdoor waren ze
echter wel verder van hun depots verwijderd. De zware tocht naar de nieuwe locatie duurde bijna een maand. Kokkelink schreef later over deze barre tocht: …..door onbewoonde gebieden, over bergpassen van 2800 meter hoog, bijna zonder eten en gekleed in vellen van geklopte boombast. Wij staken de bergen over en trokken door brede rivieren, verstijfd van de kou en dikwijls te zwak om te lopen. Zeven man stierven van uitputting.
Twee laatste nog in leven zijnde leden van de groep van Kokkelink: links, L.P. de Kock en zittend, mevrouw K. Ayal. Rechts, Margot Coenraad en Bo Keller van Museum Bronbeek, met op de achtergrond de vitrine waarin de Nederlandse vlag nu tentoongesteld wordt.
Geeroms had nog 32 manschappen bij zich, toen hij in januari 1943 opnieuw een nieuw bivak betrok. Hij zond bij voortduring patrouilles uit, maar kreeg geen contact meer met geallieerde troepen. Veel van zijn mannen en ook hijzelf leden aan malaria, dysenterie en leden honger en dorst. De Papoea’s in deze streek waren niet erg betrouwbaar. Ze kregen van de Jappen
een Indische gulden voor iedere Nederlander die zij dood of levend bij hen inleverden. De groep moest dus zeer op hun hoede zijn. Een lid van de groep die verdacht werd van collaboratie met de vijand, werd op last van Geeroms gedood.
Wij vochten in het bos
Inmiddels trok de groep nog steeds ten strijde. Soms werden Japanse posten aan de kust overvallen en werden kleding, medicijnen en wapens buitgemaakt en e3en andere keer werd een Japanse schoener, de “Daito Maru” op de rivier beschoten. In de laatste maanden van 1943 en de eerste van 1944 traden de Japanners actiever tegen de groep op. Geeroms hield rekening met een nieuwe Japanse overrompeling en er werd afgesproken dat men dan zou proberen zich op een bepaald punt in het oerwoud zou hergroeperen.
Gezicht op de kust van Nieuw-Guinea, met prauws in het water (foto: Tropenmuseum)
Op 18 april 1944, toen Kokkelink met enkele manschappen op patrouille was, werd het bivak aan de rivier overvallen. Vier leden van de groep wisten te ontsnappen, maar alle overigen sneuvelden of werden vermoord. Willemsz Geeroms werd na gemarteld te zijn, gedwongen een brief te schijven, waarin hij Kokkelink en zijn mannen moest aansporen zich over te geven. Hierna werd hij door de Japanners onthoofd. De nog resterende leden van de groep bleven in de streek rondtrekken, voortdurend op hun hoede voor de Japanse
patrouilles. Bij confrontaties zijn drie mannen gesneuveld, waaronder een Amerikaan en een Filippijnse soldaat en werd er één krijgsgevangen gemaakt. De groep splitste zich. Tien man bleven bij elkaar en vier anderen trokken naar het gebied van Sansapor. Op 22 april 1944 werd de Daito Maru door de Amerikanen in Hollandia aangetroffen, toen zij daar landden. In de brug van de schoener werden kogelgaten aangetroffen en de gezagvoerder meldde waar en wanneer hij was beschoten. De geallieerden raakten er toen van overtuigd dat in het gebied ten westen van Manokwari nog KNIL eenheden actief moesten zijn. In september 1944 werd in die streek een groepje Nederlands-Indische parachutisten van de NEFIS neergelaten. Met behulp van Papoeagidsen wisten zij de groep van Kokkelink te lokaliseren. Kokkelink en de dertien anderen, ook de vier die naar het gebied rond Sansapor waren getrokken, werden vervolgens naar Hollandia overgebracht.
Onderscheiden
Bij Koninklijk Besluit van 12 april 1945 werd Kokkelink benoemd tot ridder in de Militaire Willems-orde. Dat was onder andere omdat hij als onder-commandant en later als commandant van een detachement, van in het begin 58 man sterk, na de Japanse bezetting van Nieuw Guinea, grote moed, beleidvol optreden, bekwaamheid en doorzettingsvermogen had getoond. Koningin Wilhelmina bracht het destijds zo onder woorden: “Bij de Japanse bezetting het binnenland ingetrokken zijnde, den vijand, ondanks onbeschrijfelijke ontberingen en moeilijkheden, gedurende twee en een half jaar, den grootst mogelijken afbreuk toegebracht, zoodat de Japansche autoriteiten zelfs tienduizend gulden en een grote hoeveelheid rijst en zout op zijn hoofd
stelden en een macht van elfhonderd Japansche soldaten uitzonden om zijn guerrillagroep te vernietigen. Nog zwak en ziek zijnde, na zich te hebben teruggemeld bij de Nederlandse autoriteiten, heeft hij zich onmiddellijk wederom aangeboden voor riskante opdrachten”.
Mauritz Christiaan Kokkelink (1913-1994)
Literatuur
- Wij vochten in het bos. De guerrillastrijd op Nieuw-Guinea tijdens de Tweede Wereldoorlog. Uitgeverij Van Kampen, 1956 (herinneringen van Kokkelink).
- Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. Nederlands-Indië, deel 11-b, blz. 1116-1117.
- Tanda kehormatan KNIL, Eerbewijs aan het KNIL. Samengesteld door de Stichting Erefilm KNIL onder redactie van P. van Meel, 1985.
- De ongelijke strijd in de Vogelkop. P.P. de Kock.
- Het verzet in de Vogelkop. Op blog.londoh.com (http://blog/?itemid=1266)
- Mauritz Christiaan Kokkelink. Wikipedia. (http://nl.wikipedia.org/wiki/Mauritz_Christiaan_Kokkelink)
Bron NICC.
Antwoorden