Ontkenning van een bevolkingsgroep

Deel  IV

 

 

Direct na de 2e WO, in 1945/46, braken hier en daar in de archipel opstanden uit. Het begon  met “brandjes” die weldra werden gedoofd. En zoals we uit de geschiedenis weten konden brandjes vroeg of laat  niet meer door plaatselijke troepen worden geblust. Ze werden al maar groter totdat  (voornamelijk in Java) revoltes uitbraken onder de bevolking  met hulp en  aanvoering van de Nationalisten.

 

De BERSIAP (revolutie/oorlog voor onafhankelijkheid) werd feitelijk ingeleid door de Indonesische Nationalisten waarbij voor hen geen weg terug was. Voor het Koloniaal Bestuur was de revolte aanleiding om tegen de Nationalisten nog drastischer op te gaan treden door een weliswaar niet zozeer uitgesproken oorlogsverklaring, met alle militaire middelen die het Bestuur ter beschikking had om de opstanden (die op Java het hevigst waren) de kop voorgoed in te drukken.

Het Koloniaal Bestuur had zich met deze militaire acties, die bekend staan onder “de politionele acties” danig in de vingers gesneden en zich onnoemelijk vergist, wat later veel ernstiger gevolgen met zich mee zou brengen dan men wel  dacht.

Dat de politionele acties zinloos waren was duidelijk; het waren meer pogingen  van het Koloniaal Bestuur die te maken had met het vermijden van politiek en economisch gezichtsverlies, althans om het politieke gezichtsverlies zo minimaal mogelijk te doen lijken. Horende doof en ziende blind, l’histoire se repète. Waar ook weer had men dat eerder gezien? De kortzichtigheid ten top wanneer men toch weet dat je dagen al geteld zijn. Het had zonder meer anders, veel vrediger en diplomatieker kunnen worden opgelost.

Veel mensenlevens werden voor een nutteloos doel geofferd: zowel aan de kant van de Indonesische als van de Nederlandse bevolking wat  historisch onvergeeflijk en pijnlijk was.

Met militaire ingrijpen van deze omvang, waarbij onnoemelijk veel geweld werd gebruikt, kunnen de gevolgen alleen maar catastrofaal  zijn. En waarachtig dat werden ze. Vóórdat de onafhankelijkheid van Indonesië in 1949 een feit werd, begon van de autochtone bevolking zich in vrijwel heel de archipel de opgekropte woede en wraak bot te vieren op álles wat Europees was: dus ook op de Indo/Europeanen.

 

Deze bevolkingsgroep , die dagelijks met de Indonesische bevolking verkeerde en daarom ook sociaal zeer dicht bij hen stond, moest het het eerst ontgelden. De vaak fysieke aanvallen, afgezien van het boycotten van alle Europeanen (personeel kwam niet opdagen, er waren protestmarsen tegen alles wat Nederlands was etc.) van de Indonesiërs tegen de Indo/Europeaan was dagelijks aan de orde. Het was, van Indonesische zijde zeer begrjpelijk en gerechtvaardigd dat men voor onafhankelijk­heid probeerde te strijden en daar was bij de Indo/Europeaan zelfs begrip voor; maar de plotselinge confronterende, revolterende en fysieke bedreigingen en aanvallen was men niet gewend van de vredige Indonesische bevolking en men voelde zich verra­den. De vraag rijst waarom plots de rustige en vredig levende Indonesiër zich zo ge­weld­dadig opstelde tegenover zijn landgenoot de Indo/Europeaan, die immers (over het algemeen) solidair met elkaar waren? Deze voor de Indo/Europeaan nog duistere houding of opstelling van de Indonesiër was logischerwijs terug te voeren naar het Koloniaal Bestuur. De Indonesiër wilde het Kolonial Bestuur in haar zwakte treffen door alle Europeanen sociaal en economisch te gijzelen.

 De Indonesische revolte wilde duidelijk een teken geven van afkeuring van de wijze van bestuur en de voortdurende achterstelling van de autochtone bevolking en deze zelf over haar lot laten beslissen: zij eiste de Onafhankelijkheid.

Er was geen weg terug en  de partijen stonden nu tegenover elkaar. En wat gebeurde er nu met alle Europeanen (die voor een deel ook in Nederlands-Indië geboren waren) inclusief de Indo/Europeaan?

Na de onafhankelijkheid van Indonesië, was van een stroom van repatrianten naar Europa van Europeanen en Indo/Europeanen (nog) geen sprake. Druppelsgewijs kwamen er naar het moederland wat ondernemers, ambtenaren en privé personen. Vertrekken naar Holland was niet bepaald het dagelijkse onderwerp van gesprek in 1950. Overigens werd vertrekken uit voormalig Nederlands-Indië ook niet geëntameerd van Regeringswege. Er waren immers na de Onafhankelijkheid afspraken gemaakt met betrekking tot het terugtrekken van de Nederlandse troepen uit heel de archipel met Java als voorbeeld en wel definitief rond 1952/53. Het was geen wonder dat na het vertrek van de Nedelandse troepen uit West Java (waar ondergetekende woonde) bij de Indo/Europeanen dat opeens het onderwerp van gesprek werd, er viel echter geen paniek waar te nemen. Men besloot meteen de wegen en de daarvoor geëigende instanties op te zoeken die voor een snelle vertrek van belang konden zijn.

 De inmiddels door de politiek opgefokte Indonesische bevolking had de aanval op alles wat Europees leek geopend. De discriminerende, scheldende, spugende en fysiek dreigende bevolking, op wraak belust (ook plunderingen – rampok - waren aan de orde van de dag) was vanaf 1953 t/m 55/56 opvallend en in leidde tot de uiteindelijke beslissing van menig Indo/Europees gezin dat de tijd is aangebroken om te vertrekken.

Toen kwam de stroom repatrianten op gang: een complete volksverhuizing leek het wel. De repatriëring werd min of meer in fasen gepland. Van grote paniek was geen sprake en het Koloniaal Bestuur probeerde zo goed mogelijk het vertrek te regelen. Vaak ging het compleet mis wanneer de betrokkenen hun paspoort door diverse omstandigheden kwijt waren en zo meer. Tragische misverstanden ontstonden er, die ertoe leidden dat de Indo/Europese mensen niet konden opteren voor het “Nederlandschap”, terwijl zij Europees van geboorte waren. En er waren meer van deze mensen die achterbleven met alle sociale gevolgen van dien. Er onstonden dramatische taferelen voor de loketten van instanties die repatriering regelden.

  Uit diverse havens van de archipel (het merendeel van de repatianten kwam uit Java) vetrokken onder andere de m.s. Willem Ruijs, Oranje, Sibajak, Johan van Oldenbarnevelt, Zuiderkruis etc.

Het nieuws van de hevige en vaak ernstige rellen op Java waarbij vele Europeanen op straat letterlijk werden aangevallen en geboycot, bereikte vanzelfsprekend de Europese en dus ook de Nederlandse media. De Nederlandse regering wist dat deze gang van zaken tot hele nieuwe situaties konden leiden en besloot achter de schermen tot een onderzoek omtrent de gevolgen van de komende stroom repatrianten. Een onder­zoekscommissie (Werner) ging aan het werk en de conclusies hieruit waren buiten­gewoon ernstig te noemen en wel ten nadele van de Indo/Europeaan.

Buitengewoon ernstig en vernederend, eerder schandalig kan het worden genoemd en dat voor een bevolkingsgroep die deels zowel Nederlands en/of ander Europees bloed in de aderen heeft stromen. Dit wordt als  het zoveelste verraad beschouwd tegen deze bevolkingsgroep die de Nederlandse Staat links heeft gelaten.”Weggezet” zou heden ten dage de term zijn. Alsof zij wildvreemde buitenlanders zijn. Dat deze onverant­woordelijke en laffe houding van de Staat der Nederlanden grote gevolgen zou kunnen hebben, kwam niet eens in hun op.

En dan de aankomst van de repatrianten (de naam zegt het al: RE–PATRIA = terugkeer naar het land der vaderen om het wat pathetisch te zeggen). Voor een ieder werd de schone verwachting van een zekere “thuiskomst” ogenblikkelijk de grond in geboord; het werd een complete nachtmerrie die tot op de dag van vandaag alsmaar geen einde vindt, lijkt het. De grote maatschappelijke teleurstelling en pijn was nog maar net begonnen.

 De confrontatie met het vaderland, waarnaar die velen zo hadden uitgekeken en verlangd en waarop ze zo goed mogelijk hadden voorbereid, was een hele grote klap in het gezicht. De vaak hostiele houding van de Nederlandse bevolking die hen als buiten­landers beschouwde was dagelijks te voelen en merkbaar. Immers de (autochtone) Nederlandse bevolking werd nooit en te nimmer geïnformeerd over deze bevolkings­groep als nazaten van Nederlandse (en andere Europeanen).

Dat reken ik de Nederlandse Staat (regeringen-bestuursambtenaren en alle verantwoorde­lijken) zeer aan: haar lichtzinnigheid van handelen en het bewuste verzuim de eigen Nederlandse bevolking te informeren over de bevolkingsgroep die indertijd in het voormalig Nederlands Indië leefde: wie zij überhaupt waren, in het bijzonder de aankomende repatrianten uit het voormalig Nederlands Indië.

 


Het verwijt aan de Nederlandse Staat (c.s.) van wanbestuurlijk handelen is met betrekking tot de nodige opvang in het vaderland van deze bevolkingsgroep juist en terecht. Er bestaat geen enkele rechtvaardiging voor dit groot onrecht deze bevolkingsgroep aan­gedaan. Dat deze bevolkingsgroep, als nazaten van Europeanen niet als “gewone” immigranten moest worden gezien is  meer dan duidelijk.

Pjotr.X.Siccama

 

Wordt vervolgd.

 

foto regeringschip (troepen en emigranten)

 

 

Columnist ICM

Pjotr.X.Siccama

U moet lid zijn van ICM - abonnement 8 euro per maand periode 2024 - 2025 om opmerkingen toe te voegen!

Doe mee ICM - abonnement 8 euro per maand periode 2024 - 2025

E-mail me wanneer mensen antwoorden –

Antwoorden

  • 3038272654?profile=original

     

     

    HISTORISCH – STAMFORD RAFFLES – Engelse gouverneur van Nederlands Indië – 1811 tot 1816

     

    Redactie  ICM dit keer maakt Peter een uitstapje, en komt later weer terug deel IV van de Ontkenning van een bevolkingsgroep.

     

    In 1811 probeerden de Britten de chaotische situatie in Europa die Napoleon teweeg had gebracht, uit te buiten door vanuit Maleisië (koloniaal gebied van de Britten) Ne­derlands Indië te veroveren. Zij slaagden hierin en land­den in de archipel in 1811. In hun gezelschap onder lei­ding van de Gouverneur van Penang (Maleisië), Minto, reisde Thomas Raffles mee. Deze werd benoemd tot (tijde­lijke)  Luitenant-Gouverneur van Nederlands Indië (1811-1816).

    3132457622?profile=original

     

    Hij vond Europeanen die met de autochtone bevol­king verkeerden een gruwel en decreteerde de gehate maatregel dat Europeanen zich niet met de autochtone be­volking mochten ‘vermengen’. Hij was berucht om zijn, op zijn zachtst gezegd, racistisch getint beleid in Nederlands Indië. In de paar jaar dat hij in de archipel heeft gezeten, had hij samen met zijn liefhebbende echtgenote, die net als haar man, misschien nog strikter en feller vasthield aan de scheiding tussen Europeanen en niet-Europeanen, een wa­re apartheid in willen voeren; daarmee hadden ze kenne­lijk ruime ervaring opgedaan tijdens hun bestuur in Ma­leisië en de rest van hun koloniën.

    In zijn uitgebreid verslag The History of Java  aan de Britse regent in Londen (origineel bewaard in Harvard Universiteitsbibliotheek VS) vermeldde hij  allerlei wetenswaardigheden van de botanie tot anthropologische resume’s tot in de details.

     

    3132462771?profile=originalWellicht aangespoord of minstens op een idee gebracht door dit ‘echtpaar Macbeth’, had het Nederlandse koloni­aal bestuur strikte regels voor aankomende bestuursamb­tenaren om gemengde huwelijken in de koloniën te voor­komen. Een vermenging tussen de culturen, was naar Raffles’ opvatting, een gruwel. Het leek alsof hij iets wil­de tegenhouden wat van nature niet tegen te houden was. Een soort Apartheid zo­als in Zuid Afrika. De herinnering aan Raffles’ maatrege­len was vers.

    De regels voor Nederlandse koloniale ambtenaren waren vrij duidelijk, zeker in het be­gin van de 19e eeuw: gemeng­de verbin­te­nis­sen met au­tochtonen mochten niet gestimu­leerd worden.  Zijn geestelijke erfenis ging een eigen leven leiden en alle residuen daarvan scheidden mensen van elkaar.  Een nalatenschap van de man die door de Indonesiërs en Indo Europeanen gehaat werd.  

     

    3132469707?profile=originalDat Raffles en zijn echtgenote met hun aanwezigheid in Nederlands Indië voor enorm veel beroering hadden ge­zorgd, spreekt voor zich. Ze werden zowel door de autoch­tone bevolking als door de Indo-europeanen veracht. De ironie wil dat in de geschiedenis in de nomenclatuur van de bo­tanie een plant, beter gezegd een merkwaardige tropische plant naar Raffles is vernoemd, (weliswaar niet om zijn heldhaftige  of betekenisvolle daden voor de Mensheid, maar eerder als waarschuwing) een bloem die laag bij de grond leeft en een vreselijke, rottende stank verspreidt: de Rafflesia Arnoldii. (naar de naamgever botanicus Arnold)

     

    Columnist ICM

    Pjotr.X.Siccama

     

  • Ontkenning van een bevolkingsgroep – ontkenning van het bestaan van de Indo/Europeaan. Deel - III

     

    In het werk van Groeneboer wordt het volgende gezegd over het spreken van het Nederlands in Nederlands Indië.

    Citaat: ”In het Indisch (is) de ambtelijke taal meer doorgedrongen dan het levende kleurrijke Nederlandsch, dat alleen de volksmond brengen kan” En verder  betoogt hij dat het boeken-Nederlands dat zo vaak in Indië gehoord wordt, er het gevolg van is” (Nieuwenhuis 1925: 55)

    Het is zowel interessant als bizar. Ja die boekentaal? Is daar iets mis mee.? Waar heeft Nieuwenhuis het over. Die Indo-Europese bevolkingsgroep (inclusief de Europeanen die er geboren en getogen zijn mogen we niet vergeten), woonde, leefde en  werkte nu eenmaal niet in het moederland en kon onmogelijk dagelijks de zogeheten “levend Nederlands” hóren en al helemaal niet beóefenen. Een oneigenlijk, onredelijk en onterecht verwijt. Dit vergelijk gaat aan alle kanten mank. Is het een wonder dat het zogeheten kleurrijk Nederlands daar in het verre Oosten niet werd gehoord uit de monden van laten we zeggen Friezen, Noord- en Zuidhollanders, Brabanders enz. enz., laat staan van de daar arbeidende ambtenaren en Hollandse koloniale medewerkers? De dialecten van de Nederlandse provincies werden daar immers nooit of zelden gehoord. Zij woonden nu eenmaal niet in het moederland en het ver­wijt ten aanzien daarvan was dan ook mijn insziens subjectief. De stroom van het “levend Nederlands” werd in Indië niet zoals in het moederland gevoerd. Neen, natuurlijki niet en wel om diverse redenen die ik hierna zal uiteenzetten.

    Het was namelijk zeer begrijpelijk dat de Indo-Europeaan een eigen taal op een levendige én natuurlijke manier had ontwikkeld door het GEMIS aan die stroom van het “levend Nederlands” die hen in feite was onthouden en waarvan zij dus cultureel en intelectueel waren  beroofd.  Alle “levende informatie” uit het moederland kwam niet bij die Europeanen en Indo-Europeanen die Nieuwenhuis (c.s.) terecht. Zij bedienden zich met het zogeheten “wild Nederlands”. Sterker nog er was geen enkele stroom van die belangrijk gevonden informatie die naar Indië kwam bij de lieden die er voortdurend kritiek op hadden. Daar lag het probleem nu juist.

    Werd nou helemaal niet naar de Indo-Europeaan geluisterd? Zag en hoorde men niet dat het Nederlands  werd verrijkt met een Indo-Europees vocabulaire en nieuw idioom? De zg. deskundigen konden wel kritiek leveren (vaak vrijblijvend ook nog) op alles wat ze tegenkwamen en op alles wat men toen niet aanstond, maar geen één durfde openlijk een lichtpuntje te signaleren. Menige  wetenschapper/onderzoeker (aanverwante studies en onderzoekingen van de Staat incluis) waren horende doof en ziende blind blijkbaar en dientengevolge zeer beperkt in hun (wereld)visie; als ze die al hadden gehad, is de vraag.

    We kunnen we die situatie enigszins  vergelijken met de  Portugese en Spaanse taalomslag van het Spaans en Portugees in Zuid Amerika (ex-kolonies van deze respectievelijke landen). Op dit continent werden in de loop van de tijd eveneens nieuwe woorden en nieuwe begrippen aan de taal toegevoegd (accenten werden anders/veranderd of verdwenen helemaal, de toon en begrippen eveneens). Het resultaat was ook kleurrijk, verrijkt en vloeide voort uit een natuurlijk én levend(ig) proces.

    Waren er ook niet nieuwe woorden op een natuurlijke manier ontstaan door de Indo-Europeaan? Vele zijn in het ABN woordenboek zijn opgenomen en geaccepteerd. Of zijn we dat ook al weer vergeten?

     En dan de paradox: Nieuwenhuis veronderstelde in vele van zijn werken dat het in Indië gesproken Nederlands zich uiteindelijk tot een dialect zou ontwikkelen. En voilá, daar zien we al de twijfel opkomen in welke richting het op zou kunnen gaan. Dus toch een erkenning? Deze lijn van Nieuwenhuis werd zeer teleurstellend door de betrokken verantwoordelijken (wetenschappers en bestuurders in de complexe linguïstische discours), nimmer onderzocht en verdween in een stoffige la, die gedachtengang is gewoon doodgebloed. Het lot van de Indotaal als dialect is tot op heden gelukkig niet bewaarheid.   

    De Hollanders (totoks) in Indië waren immers ambtenaren en de communicatie ging over het algemeen en doorgaans via het papier en was formeel en bijna 19e-eeuws. De taal die ‘men’ (de Indo-Europeaan) sprak, was toch een “brabbeltaaltje”, een term die al in de 19e eeuw bekend was. Nieuwenhuis vergeet dat het brab­beltaaltje was  terug te voeren naar de manier van communiceren van ambtenaren zelf en dus eveneens naar het Koloniaal Bestuur, dat, zo weten we maar al te goed, een nagenoeg vormelijk karakter had.

    Al die wijsneuzen, wetenschappers,  politici en bestuurders, inclusief de Nederlandse Staat, waren even schizofreen bezig, wanneer je Groeneboer leest. Het ging voortdurend over  het geven van (slechts elementair) onderwijs aan dé autochtonen en of het Koloniaal Bestuur (de autochtone bevolking wordt consequent Inheemsen genoemd) het Nederlands zou onderwijzen en of de Nederlandse taal over de hele archipel als voertaal  moest worden ingevoerd. Men kwam er eenvoudig niet uit. En waar bleven die taalkundige wijsneuzen met deze “kenniswetenschap”? Nergens toch ?

     Geen een keer wordt gewag gemaakt van de Indo-Eeuropeanen en die Europeanen die in de archipel waren geboren die ongetwijfeld dit soort Nederlands spraken. Zij waren diegenen die het zg.”brabbeltaaltje” gesproken hadden en dientengevolge was er een specifieke taalcultuur was ontstaan: de Indisch/Nederlandse, waar  zo veel om te doen was. (Laten we even wel wezen dat alles wat niet Nederlands was vaak gebrabbel genoemd werd en wordt) Kortom  het kwam erop neer dat men de invoering van het Nederlands over de archipel  toch niet zag zitten, mede ook uit raciale overwegingen. “… omdat  anders de superieure kennis-

     

    wetenschap van de fijne westerse beschaving heel makkelijk tot hen zouden kunnen komen en dat geeft veel onrust..”(Groeneboer bl. 47), afgezien van het feit volgens het Bestuur dat deze taaloperatie (verspreiding van het Nederlands over de hele archipel) ook heel veel geld zou gaan kosten. En daarbij was de hoofdreden voor zo n beslissing ook niet bepaald verheffend: “.. dat anders veel te veel Inheemsen Nederlands kennen en zo de sleutel krijgen tot de heilige en geheime kennis.”(Groeneboer bl.47).

    Uiteindelijk vond het Koloniaal Bestuur het achteraf  ook helemaal niet nodig om de Inheemsen  die kennis bij te brengen omdat ze toch inferieur waren. De  zeer racistische taal die werd gebezigd, de verwerpelijke ideeën en meningen in woord en geschrift die  in de archipel ten toon werden gespreid en dagelijks te horen waren, met alle sociale gevolgen vandien, zijn misselijk makend.

    Met minachting werd het zogeheten brabbeltaaltje in Nederlands Indië, dat zoals ik hiervoor al heb kunnen vaststellen, voornamelijk door de Indo-Europeaan  en de verindischte Hollanders werd gesproken aangeduid. Het wordt wel “wild Nederlands” genoemd (Groeneboer).  Men vergeet dat deze bijzondere taalontwikkeling voork wam uit de (dagelijkse) behoefte en noodzaak van die groep mensen die er geboren en getogen waren evenals  de autochtonen zelf en van mensen uit ander gemengd ras, teneinde zaken te benoemen die te maken hadden met het land zelf: oosterse volken met andere waarden, gewoontes en gebruiken en niet te vergeten de vaak complexe talen, verwant en verstrengeld aan elkaar, die in de hele archipel werden gesproken, leefden en werkten in een tropisch klimaat waarin de omgeving en omstandigheden immers grote invloed hadden. Realiteiten die in  het geheel niet te vergelijken waren met westerse en voornamelijk Europese waarden.

     Kijken we naar Zuid Afrika, waar de Hollanders de kaap e.o. koloniseerden (J. v. Riebeek) en waar vanaf eind van de 17e eeuw het zogenaamde “Kaaps Nederlands” was ontstaan. Daar zien we een natuurlijk proces van samensmelting, een  synthese van diverse talen uit diverse Europese talen (Duits, Frans en later Engels) en Maleisch (door arbeiders die uit Indië naar Zuid Afrika werden gebracht om er  te werken). Resultaat: Het Zuid-frikaans (Suid Afrikaons). Daarover had Nieuwenhuis het niet. Het kan zo verkeren.

    3132457200?profile=original

    COLLECTIE TROPENMUSEUM Portret van de Indo-Europeaan Python Wijnhamer en Britt met fiets (fotocoll. Tropenmuseum)


     

    Wordt vervolgd.

     

    Columnist ICM

    Pjotr.X.Siccama

  • Ontkenning van een bevolkingsgroep (ontkenning van het bestaan van de Indo/Europeaan)

    II (vervolg)

     

    In het boek van Kees Groeneboer (Amsterdam University Press 1997) over de taal en cultuurpolitiek in de koloniën trof ik de CLOACA MAXIMA aan oftewel de grote beerput van de Nederlandse Staat wat in dit geval over het voormalig Nederlands Indië gaat.

     

    Wat er zoal achter de schermen, buiten ieders (en zeker buitenlandse) blik en bereik met allerlei projecten, onderzoekinkjes, commisssies, rapporten en wetenschappelijke studies die op los werden gelaein op het gebied van de Inheemse talen – maar ook de Nederlandse taal die er werd gesproken (gebezigd voor sommigen)- en wat niet al, werden ondernomen was enorm geweest en dat alles kort samengevat: om de Indonesische bevolkingsgroep a. in toom te houden, b. haar ver te houden van invloed en macht, c. haar onnoemelijk dom te houden en d. de communicatie met de taal van de machthebbers a priori te bemoeilijken

     

    En daarmee had het koloniaal bestuur (de Nederlandse Staat) het fundament gelegd voor een succesvol wingewest. Tenminste zo werd erover gedacht.

    Al die wetenschappelijke onderzoeken die met de Indonesische taal te maken hadden strandden door onderlinge gehakketak, onenigheden en geruzie tussen wetenschappers, bestuur, wijsneuzen van journalisten met een grote ZERO als uitkomst. De onwetend­heid van hen allen had gezegevierd.

     

    Maar waar blijft hier de Indo/Europeaan in het boek van de heer Groeneboer? Nooit van gehoord of bestond die niet? Hij spreekt over de Europeanen en de Inheemsen (de autochtone bevolkings(groep(en), maar geen één keer over de Indo/Europeanen, een niet onbelangrijke groep in de Archipel. Het  onderscheid tussen Europeanen (laten we gemakshalve noemen de Hollanders = totoks),en de Indo/Europeanen wordt niet gemaakt. Waarom niet? Werd en wordt de Indo/Europeaan simpel onder de Europeanen geschaard? En zeker wanneer men over het Hollandsch/Maleisch of Maleisch/Hollandsch heeft.   

     Citaat: Na de Raffles waren er voortdurend totoks binnengekomen.  Deze mensen vers uit Holland  op vreemde bodem aangekomen, lieten bij hun aan­komst hun minachting blijken (Groeneboer). Immers zoals wij de Hollander (over het algemeen kennen) was de houding tegenover alles wat vreemd was toch bedenkelijk, eng en minderwaardig (waar het ook vandaan mogen komen of redenen van kunnen zijn). Het Hollands zg.spreekwoord : “wat de boer niet kent..” is illustrerend in dit verband. Vooroordelen te over en dan druk ik me zeer matig uit.

     

    Ze vonden wat ze om zich heen zagen bij aankomst in Nederlands Indië een soort cultu­rele anarchie (wat dat ook in die omstandigheid en in die tijd ook mocht betekenen) en vonden de manier waarop men zich uitdrukte een soort brabbeltaaltje (Groeneboer). Over wie hadden ze het hier, autochtonen of Indo/Europeanen?  En tijdens het lezen van dit werk is er bij mij zeker geen enkel teken van herkenning opgekomen. De totoks meenden de exclusiviteit te bezitten hoe een taal diende te worden uitgesproken (want dat was het hele eieren eten) en alles wat daarvan afweek was een brabbeltaal. Ze ont­leenden hieraan ook hun superieuriteit en macht over anderetaalsprekenden; zeker wanneer het om machtsbezit ging, zoals  in Indië. Citaat:’’..hun (meeste van de Indische beleidsvormers-lees Kol.Bestuur) ideeeën over de functie en rol van het Nederlands waren slim, naïf of juist dom – en vaak een merkwaardige combinatie van deze drie..’’(Groeneboer/bl.49) In een volgend artikel wil ik op deze taalcultuur nader ingaan.

     

    Het opvallende van dit werk is ook dat er bij de zogenaamde volkstelling in de dertiger jaren van de vorige eeuw alle daar in de Archipel verblijvende bevolkingsgroepen wel degelijk werden genoemd wanneer het om statistische gegevens ging; dan blijkt dat de Indo/Europeaan opeens wél bestaat, hoe wonderlijk toch.  –  Ik gedachten zie ik menige exkolo­niaal – de  Hollander, de Nederlandse Staat  (maar let wel: NIET de Hollandse bevolking!) verantwoordelijk voor deze beerput,  meewarig het hoofd in de handen leggen en schudden van diepe schaamte. En terecht.


    Wordt vervolgd.

     

    Columnist ICM

    Pjotr.X.Siccama

  • 3038272654?profile=originalDE ONTKENNING VAN EEN BEVOLKINGSGROEP

     

    De segregatie- en cultuurpolitiek van de politieke macht­hebbers des­tijds in Nederlands Indië had een maatschappelijke en desa­streu­ze uit­werking.   De autochtone bevolking werd in het geheel niet betrokken bij het belang van het land en bij het lands­be­stuur hetgeen in elk opzicht volkomen kortzichtig was. De autochtone bevolking en de Indo/Europeanen leefden in een politiestaat. Ik verwijs hiervoor onder andere naar de geschriften  en uitspraken van de oud minister van Onderwijs van Indonesië Abdulgani en generaal Nasoetion, die op niet mis te verstane wijze deze leugenachtige repressieve politiek van de Nederlandse Staat hadden verwoord.

     

     Dan de andere bevolkingsgroep: de Indo-Europeanen,(afstammelingen uit verschillende Europeanen, die in het land geboren zijn leefden en werkten) en niet alleen van Hollandse afstamming, te oordelen en te zien aan hun naam en diverse uiterlijk. Omstreeks 1952 telde deze Indo/Europese bevolkingsgroep maar liefst 300 duizend,  ( afstammelingen hiervan hadden  onderling vaak een bloedverwantschap en tegelijkertijd ook met de autochtone bevolking), maar deze  liet het bestuur volkomen koud, dat wil zeggen dat het bestuur deze bevolkingsgroep in de archipel hen als “gewone” Europeanen beschouwde, hetgeen zij in wezen niet waren. Voor het bestuur bestond deze (gemengde) bevolkingsgroep volgens De Nederlandse Staat dus  niet, omdat zij als ‘’gewone Europeanen’’ werden ingeschreven: hun geboorteaktes is het enig  bewijs van hun bestaan, maar niet gespecificeerd als zodanig (ze keken wel uit) eenvoudig vanwege hun gedeeltelijke Europese afkomst en bovendien, grotendeels  een Nederlands identiteit hadden. (ieder die in het voormalig Nederlands Indië werd geboren uit Nederlandse en/of andere Europeanen met gemengde verbintenissen had alle rechten en plichten als een Nederlandse burger en dus  recht op de Nederlandse nationaliteit). Deze bevolkingsgroep voelde zich zeer verbonden met het land waarin ze geboren waren.  – Dat verklaart in onze tijd een en ander hun ‘’zekere hang’’ naar hun geboortegrond en alles wat er mee samenhangt. Dit is een natuurlijk verschijnsel dat elke bevolking(sgroep) in de Wereld nu eenmaal heeft.

     

    De onderlinge afgunst van en binnen deze bevolkingsgroep en de autochtone bevolking wist het Koloniaal Bestuur op alle mogelijke manieren handig gebruik te maken, waarbij de Indo Europeaan als een soort buffer werd gezien en als zodanig beschouwd.  Het Binnenlands Bestuur verwachtte nauwelijks weerstand vanwege haar deels maatschappelijke chantabele positie.

    Immers zij hadden  eveneens de Nederlandse Nationaliteit en werd als zodanig gezien als ‘’volwaardige’’ burger van het Rijk, (naar het haar uitkwam en uitkomt) met een groot verschil dat juist deze groep in de Archipel, ondanks haar legitieme status geen reële en  actieve deel had in het bestuur .sterker nog, ze werd voor belangrijke bestuurfuncties zo veel mogelijk verre van gehouden. Het ‘’gevaar’’ van indirecte beïnvloeding loert via hen naar de autochtone bevolking en was immers een risico die in de gegeven constellatie niet al te licht moest worden geacht, vond het bestuur.

     De autochtone bevolking kon al helemaal niet rekenen op een werkelijke bestuurstaak in de Archipel.

     Het is overduidelijk dat het hele staatsapparaat gericht was op segregatie van groepen: naar alle schijn een slecht en verdraaide kopie van het regime in Zuid Afrika, met een nog kleurrijkere en  sociaal spectrum.  Het ontkennen van een bevolkingsgroep is een misdaad die nu actueler is dan ooit.

     

    Wordt vervolgd.

     

    Columnist ICM

    Pjotr.X.Siccama

Dit antwoord is verwijderd.