Column Hans Vervoort - WEG UIT INDIE (fragment 6)
Korte inhoud van het voorafgaande: Het is 1942, de Japanners hebben Nederlands-Indië veroverd en Hans en Sonja komen met hun moeders terecht in een interneringskamp.
Net zoals iedereen hield Hans altijd zijn ogen goed op de grond als hij door het kamp liep. Je wist maar nooit wat iemand ergens had laten vallen. Een knoop of een elastiekje was al een meevaller, die konden altijd van pas komen. Een touwtje was helemaal mooi meegenomen. Maar de vondst die hij vandaag op de Grote Weg deed liet hem even duizelen: iemand had een stronkje kool aan de wegrand laten vallen. Bijna had hij het niet gezien, het lag net achter een kluitje aarde, maar terwijl hij doorliep riep zijn linker ooghoek: hé, hier ligt iets.
Zijn moeder die af en toe in de keuken van de Japanners mocht werken, was een keer bleek van pijn thuis gekomen: ze had een zakje gloeiende rijst in haar blouse verstopt en die op haar blote huid mee naar huis gedragen. Zo namen de keukenwerksters ook wel restanten mee naar huis van de groente die ze voor de Jap hadden moeten schoonmaken en koken. Dit koolstronkje zou dus ook wel uit een jurk of blouse gevallen zijn. Hans raapte het op en hield het in de palm van zijn hand zodat niemand het kon zien.
Waar kon hij het rustig bekijken? De badhokjes waren het best, maar toen hij daar aan kwam zag hij dat de schoonmaakploeg bezig was de hokjes schoon te maken. Tante Aal was erbij, ze trok een vies gezicht terwijl ze naar hem zwaaide. Zeep had niemand meer, dus schrobden veel moeders de kleren met zand of met iets zeperigs dat ze maakten van houtskool-as uit de keuken. Dat spoelden ze af met water uit de waterbak die in elk hokje stond. Als dat water oud werd begon het te stinken en ook de zand- en asresten roken niet lekker. Vandaar tante Aal's vieze gezicht.
Dan maar naar de wc's, besloot Hans.
De poepsloot was ook een plek waar je op jezelf kon zijn en hij liep er heen. De geur waar hij in de eerste tijd van het kamp nog misselijk van werd, had nu iets vertrouwds. Eenmaal in een hokje met de deur dicht deed hij zijn hand open. Het stronkje kool was een beetje vuil aan de twee kanten waar het afgesneden was. Hans had het hokje gekozen waar het water binnen kwam dat door de poepsloot dreef en de drollen meenam. Hier, in dit eerste hokje, was het water nog schoon en hij ging op zijn hurken zitten en liet het water langs de kool lopen. Bijna schoon waren de afgesneden gedeelten toen en zonder bedenken nam hij een hap. Een heerlijke smaak vulde zijn mond: een beetje bitter maar ook een beetje zoetig. Hij kauwde zo lang mogelijk op de stukjes kool en pas toen iemand van buitenaf riep:'Hé, wanneer komt dit hokje vrij?' slikte hij het snel in.
Meer weten over het boek Weg uit Indië? Kijk op www.hansvervoort.nl
Wordt vervolgd!
Antwoorden
Column Hans Vervoort - WEG UIT INDIE (fragment 5)
Korte inhoud van het voorafgaande: Het is 1942, de Japanners hebben Nederlands-Indië veroverd en Hans en Sonja komen met hun moeders terecht in een interneringskamp.
De Jap had tien meisjes van een jaar of twintig weggehaald, grote meiden dus, die helemaal niets gedaan hadden. Ze werden met een bus weggehaald en waren daarna nooit meer teruggekomen. Hun moeders zwaaiden ze huilend uit en door de andere moeders in het kamp werd over ze gepraat alsof hen iets heel ergs was overkomen. Maar zodra er kinderen in de buurt waren zwegen ze. Dat wekte natuurlijk de nieuwsgierigheid en alle kinderen probeerden er achter te komen wat er met die grote meisjes gebeurd was. Hans en Sonja natuurlijk ook, maar tante Aal en Hans' moeder kregen een zuinige mond als ze er naar vroegen, en zeiden zoiets als: 'Vermoedelijk moeten ze de was van de Jap doen.' Maar Sonja ving een keer het woord 'troostmeisje' op.
Dat was toen Harry en Tjeerd, twee oudere jongens, bij de speelboom een keer opschepten dat zij het wisten.
'Ze zijn troostmeisjes geworden, voor de Japanners' zei Harry tegen een meisje van een jaar of tien dat hem bewonderend aankeek.
'Ja, zo wil ik ook wel getroost worden,' zei Tjeerd. Hij kneep zijn ogen genietend samen.
'Huilen Japanners dan ook?' vroeg Sonja. 'Dat heb ik nog nooit gezien.'
Het was waar, ze kenden de Japanners alleen als harde schreeuwers die de kampmoeders sloegen en deftig als een koning door het kamp rondliepen.
'Nee, natuurlijk niet. Jappen kunnen niet huilen,' zei Harry. 'Maar ze willen wel verzorgd worden, hun haar geknipt en hun nagels gedaan. En af en toe over de bol geaaid. En dat doen die meiden nu, zegt mijn moeder. Daar krijgen ze extra eten voor.'
Over de bol aaien. Hans vond het erg vervelend als zijn moeder dat bij hem deed. Maar misschien vond je dat weer leuk als je volwassen was.
'Ik weet wat er gebeurd is met die meisjes die met de bus weggehaald zijn,' vertelde hij later die middag zijn moeder. Dan wist zij het ook.
'Hoezo?' vroeg zijn moeder scherp. Ze leek geschrokken.
'Ze zijn troostmeisje geworden. Ze knippen het haar van de Jappen en aaien ze over hun bol om ze te troosten. Omdat ze zover van huis zijn, misschien.'
'O,' lachte zijn moeder, 'bedoelen ze dát met troostmeisje. Nou, dat is beter dan de was voor ze doen zoals ik dacht.' Even later zag hij zijn moeder met tante Aal praten. Ze keken naar hem, glimlachten en schudden het hoofd.
Hans voelde dat het ging over de troostmeisjes. Was er toch iets meer aan de hand? Waarom zouden de moeders van die meisjes zo huilen als het alleen ging om het troosten van Japanners? Hij kwam er nooit achter. Moeders hielden hun kinderen overal buiten, daar deed je niks tegen.
Meer weten over het boek Weg uit Indië? Kijk op www.hansvervoort.nl