Vuurwerk de verbinding met Indië?

10897292297?profile=originalVuurwerk en de link met Indië

Geschiedenis

 

Nieuwjaar wordt in Nederland sinds 1576 op 1 januari gevierd. Het schijnt dat de oudste bewoners van onze streken, die geen  echte kalender bezaten, tussen eind december en begin januari een midwinterfeest van twaalf nachten hielden. De Romeinen op hun beurt lieten aanvankelijk het nieuwe jaar op 1 maart beginnen, maar vanaf 44 v. Chr, toen Julius Ceasar de naar hem vernoemde Juliaanse kalender invoerde, werd dat 1 januari, de dag dat de nieuwe senaat werd geïnstalleerd. Met de heropleving van het Latijn tijdens de Renaissance ging die datum voor steeds meer mensen gelden, al probeerde de katholieke Kerk andere data ingang te doen vinden. Eerst stelde zij Pasen voor, daarna Driekoningen, vervolgens Kerstmis en ten slotte Sint Maarten; ook Maria Boodschap op 25 maart is nog in de aanbieding geweest.


Particulier vuurwerk in Amsterdam 1990 (foto ANP)

 

Om aan deze verwarring een eind te maken bepaalde de Franse koning Charles IX in 1563 dat Nieuwjaar in zijn land voortaan de Juliaanse editie werd en de Spaanse landvoogd Requesens liet op 16 juni 1575 per plakkaat weten dat dit ook voor de Lage Landen moest gaan gelden.  Internationaal zou dit ook  tot  de standaard uitgroeien. Hiermee viel 1 januari overigens nog niet op de huidige datum, want de kalender-hervorming van paus Gregorius in 1582, die het hele jaar tien dagen naar voren haalde, werd in Nederland slechts aarzelend overgenomen, omdat calvinisten niet graag van een paus wilden leren hoe zij een kalender moesten inrichten. Als laatste provincie ging in 1701 Drenthe overstag en sindsdien bestaat er dus een landelijk Oud en Nieuw. Desondanks heeft het  lang geduurd voordat de gehele  samenleving hiervan was door-drongen. Tot slechts enkele decennia geleden  sloten alle bedrijven hun boeken op 30 april af om vanaf 1 mei met een schone lei te beginnen. En het onderwijs heeft altijd een eigen jaar aangehouden. 

 

10897292869?profile=originalBurgerlijke nieuwjaarsdag uit Vaderlandsche Kindervreugd uit 1780. Rechts laat een jongen een zelfgeschreven Nieuwjaarsbrief zien. (Atlas van Stolk)

 

Een landelijk Oud en Nieuw  betekende overigens nog niet dat de jaarwisseling overal  op  hetzelfde ogenblik plaatsvond. In de Middeleeuwen bepaalden de kerkklokken het uur van de dag, waarvoor als basis diende: 'high noon' op een plaatselijke zonnewijzer. Van Oost naar West-Nederland gaf dat een verschil van ruim tien minuten, maar met een slordige koster kon dat nog oplopen. Zolang het transport-wezen  nauwelijks tot ontwikkeling was gekomen, maakte het niet uit dat alle steden en dorpen een eigen tijd hanteerden. De Engelse Spoorwegen reageerden toen als eerste. Terwille van hun landelijke dienstregeling richtten zij zich vanaf 1840 op de Greenwich Mean Time,  later uitgegroeid tot  de mondiale maatstaf. De Nederlandse Spoorwegen haakten hier in 1892 op in met de Amsterdamse Tijd, die op de Westertoren viel af te lezen. Dankzij een wet ging op 30 april 1909 die tijd voor het hele land in,  zodat  pas sindsdien  alle Nederlanders  synchroon leven.  Wel zou de Duitse bezetter hier in 1940  de Berlijnse Tijd invoeren, die nog steeds geldt, zij het onder de naam Midden-Europese Tijd.

 

Van buitenshuis naar binnenskamers

 

Over de vroegste nieuwjaars-viering bericht de Kerk. Het heet dat in voorchristelijke tijden de mensen vuren stookten, lawaai maakten, maskers droegen en offers brachten, teneinde de geesten die door het zwerk raasden, te verjagen dan wel mild te stemmen. Oud en Nieuw bleef echter een zuiver werelds festijn, met dien verstande dat  de katholieke Kerk 31 december wel heeft gewijd aan de heilige Silvester, paus tijdens het bewind van  de Romeinse keizer Constantijn de Grote, degene die de vervolging van christenen staakte.  Oudejaarsavond  heet daarom in verschillende landen Silvesteravond, waarin men een geslaagde poging van Rome mag zien om het feest alsnog een religieus tintje te geven. Ook in Nederland is die benaming momenteel in opmars, met dank aan de wintersporters onder ons vermoedelijk. Vaak ook worden op oudejaarsavond georganiseerde feesten Silvesterfeesten genoemd.

 

In de zeventiende eeuw, zo meldt de geschiedschrijver Jan ter Gouw in De Volksvermaken, ging Oudjaar gepaard met volle bekers en luide gezangen. Er werd veel in de lucht geschoten. 'Langs de straten trokken hele troepen jongelingen rond om te schieten: schot op schot knalde uit de koffij- en wijnhuizen, en de burgers schoten uit hunne stoepen'.

Menige Amsterdammer bewaarde hiervoor een apart kanonnetje op zolder. Daarnaast grepen de zogeheten Nieuwjaarszangers hun kans. Met een liedtekst als: 'Boven aan de hemel, Hangt een zak met zemel, Iedere zemel kost een duit, Hang den gierigen bliksem uit' gingen veelal arme mensen van huis tot huis om, blijkens een keur uit 1785, 'den luiden iets af te nemen of te eisen'. Dit dient letterlijk te worden genomen. Er bestaan getuigenissen van nieuwjaarszangers die  huizen binnendrongen en zich er dan ongevraagd te goed deden aan wat daar voor eetbaars aanwezig was.

Voor een lieflijker accent zorgden schoolkinderen die voor hun ouders nieuwjaarsbrieven schreven, om te laten zien hoe ver zij met schrijven gevorderd waren. De school kon op die manier tevens onder de aandacht brengen dat het schoolgeld nog moest worden betaald. In Vlaanderen zijn zulke brieven tot vandaag gebruikelijk gebleven.

 

10897292901?profile=originalLijst met geboorte en sterfte-gevallen in Lochem uit 1843, als nieuwjaarsbrief van de plaatselijke doodgraver. Hiervoor werd een geldbedrag terugverwacht. (Atlas van Stolk)

 

Ten tijde van de Verlichting groeide onder de burgerij een hang naar een meer intieme viering. De pendules die bij welgestelden op de schoorsteen-mantel kwamen te prijken, gaven ook de seconden weer, wat het gezamenlijk aftellen mogelijk maakte. Tegelijk met het verschijnen van de secondewijzer ontkiemde het moderne gevoel voor planning en dagindeling. Oud en Nieuw diende niet om boze geesten te verdrijven maar om goede voornemens te formuleren,  alhoewel zulke voornemens gewoonlijk in verband worden gebracht met de Romeinse god Janus, naar wie Januari is vernoemd. Janus, in het bezit van twee gezichten, staat te boek als de grondvester van het maat-schappelijk leven: met het ene gezicht keek hij vooruit, met het andere achteruit; vandaar dat hij het  symbool werd voor de vernieuwing.   

Een zo'n voornemen van destijds was: de voordeur op slot, zeker ten aanzien van opdringerige Nieuwjaarszangers, tegen wie al vanaf 1578  keuren waren uitgevaardigd.  In de achttiende eeuw  kwamen  visitekaartjes in zwang en men greep meteen de gelegenheid aan  om die  met een geschreven nieuwjaarswens erop rond te gaan sturen: hartelijkheid op afstand. En wie een aalmoes verlangde, moest  voortaan aanbellen  en  iets  te offreren hebben. In de negentiende eeuw leidde dit tot een hausse aan gedrukte nieuwjaarswensen, al bestonden die eerder: het oudste voorbeeld in het Amsterdamse Stadsarchief is  van  plaatselijke ratelwachters  uit 1669.  Vooral eenvoudige beroepslieden wilden op deze manier proberen hun loon aan te vullen, zoals lantaarn-opstekers, askarrenmannen, dood-gravers, nachtwachten,  klokken-luiders, torenwachters, straat-vegers en omroepers. Betere arbeidsvoorwaarden en  de opkomst van de kerst- en nieuwjaarskaart rond 1900 maakten geleidelijk een eind aan deze traditie, uitgezonderd voor één categorie: de krantenjongens.

Protestanten zorgden van hun kant voor een stiller uiteinde. De Algemene Synode van de Hervormde Kerk riep in 1817 'ter verbetering van den openbaren godsdienst' op tot een 'plegtig dankuur' 's avonds in de kerken. Hoewel 31 december in religieus opzicht geen enkele betekenis had, zou  de oudejaarsdienst volgens betrokkenen uitgroeien tot  een van de belangrijkste diensten van het jaar, vergelijkbaar met die in de Kerstnacht. De Gereformeerden plachten zelfs even voor twaalven de bijbel ter hand te nemen en psalm 90 voor te lezen. Zij gingen letterlijk 'biddend het jaar uit'. Toegewijde katholieken bleven hierbij niet achter, maar zij baden veelal ná twaalven. Geknield voor een stoel, met de ellebogen steunend op de zitting, deden zij dan een Onzevader en een Weesgegroetje, ofwel een zogeheten Tientje (een Onzevader, tien Weesgegroetjes en een plechtig kruisteken tot slot) of zelfs een compleet Rozenhoedje (vijf Tientjes).   

 

 

10897293067?profile=originalMan steekt vuurpijl af in 1695,   ter ere van Koning-Stadhouder Willem III. Ets van Jacob Gole, Rijksmuseum

 

 

Intussen werden in de steden de uitwassen op straat aangepakt, zoals openbare dronkenschap en wapengekletter. Ter Gouw schrijft dat aan het begin van de negentiende eeuw de Kalverstraat door het schieten nog op haar grondvesten schudde en dat iedere huisvrouw uit voorzorg schrikpoeder had klaarliggen. Maar in 1870 kon hij over Amsterdam constateren: 'van de huidige tijd niets dan lof'. Door eendrachtige samenwerking van politie, onderwijzers en kerkleiders was 'de lust tot uitspattingen evenzeer verminderd als de beschaving toegenomen'. Hulp hierbij zal zeker ook de eerste Wapenwet van 1896 hebben verschaft, die het openlijk dragen van wapens verbood. 

  

Alleen Nieuwjaarsdag gaf nog gedruis. Afgezien van de nieuw-jaarswensers die met hun druksels leurden, presenteerde uitwonend personeel zich en belden jongeren aan voor een versnapering. En dan de bezoekjes van familie, vrienden en buren over en weer.  Dit 'nieuwjaarslopen' was een plicht en een last.  Volgens de etnologe Eveline Doelman heeft het tot aan de Tweede Wereldoorlog geduurd voordat ook dit gebruik was verdwenen. De nieuwjaarskaart bracht voortaan nog slechts de beste wensen over. 

 

De link met Indië    

Nog nauwelijks opgemerkt door  mensen in het vaderland ontwikkelde zich gelijktijdig onder kolonialen in Nederlands-Indië een heel ander feest. Op 2 januari 1864 rapporteerde het Bataviaasch Handelsblad  dat de Chinezen de gewoonte hadden aangenomen om naast hun eigen Nieuwjaar ook het 'Europeesche Nieuwjaar' in te luiden met vuurwerk, een verschijnsel dat in Nederland kennelijk al zo goed als vergeten was.  En een decennium later staken de Nederlandse kolonialen  zelf vuurwerk af: 'zelfs de “ouden van dagen” onzer Europeesche maatschappij gaven er zich met ware verrukking aan over'. In het vaderland kende men  sinds  eeuwen grootse vuur-werken van overheidswege, en daarnaast vermaakte  de jeugd zich met eenvoudige rotjes, voetzoekers, slangetjes en muisjes, bijvoorbeeld op Hartjes-dag in Amsterdam.

Dat  achtenswaardige burgers  om middernacht  naar vuurpijlen en Bengaals Vuur  grepen,  met  alle risico’s  van dien, kwam uiterst merkwaardig over, ook bij menig journalist ter plaatse, getuige een terugblik op de viering van 1904 met de kop: 'Eén groot gekkenhuis!'       

 

Ferry Abels herinnert zich Oudejaarsavond als volgt

Iedere zichzelf respecterende Indische Nederlander stak vóór  de oorlog op oudejaarsavond vuurwerk af. Dat hoorde er nu eenmaal per traditie bij. Net zoals de enorme pan met Indische huzarensalade (in kleine blokjes gesneden gekookte aardappelen en rode bieten, doperwten, worteltjes, ananas, gesnipperde uitjes, gebakken en kleingesneden biefstuk, suiker en azijn en dat alles gemengd, met als garnering, gesneden schijfjes hardgekookte eieren). Daarnaast had je natuurlijk ook de grote glazen ovenschotel met overheerlijke Indische macaroni met knakworst, geraspte kaas en boter, en naar smaak te overgieten met zelf aangemaakte mosterdsaus.

Uiteraard ontbrak de Gado Gado en de saté ayam en saté babi, met een grote pan gekruide katjangsaus niet. En al deze traditionele lekkernijen waren het resultaat van gezamenlijk, ambachtelijk keukenwerk van onze vrouwen en dus ook mijn moeder.

Het oorspronkelijk in Nederland beschikbare en verkochte vuurwerk bestond helaas slechts uit vrij krachteloze donderbussen, gevuld met zwart kruit. Het ontsteken van dit vuurwerk van Nederlandse makelij leverde niet veel meer op dan een doffe plof. 
Hierin kwam al snel verandering en verdween het Nederlands vuurwerk van de markt. Er werd grootscheeps vuurwerk uit China ingevoerd. Helaas bevatte dit ‘legale’ Chinese vuurwerk – voor ons Indische jongens - slechts een beperkt, vooraf bepaald kruit-gehalte, conform de in Nederland geldende normen. Via-via, wist ik tegen de groothandelsprijs aan een flinke voorraad van dit vuurwerk te komen. Een deel ervan verkocht ik dan door aan vrienden en kennissen, voor een prijs die onder die van de winkelwaarde lag. Het ‘echte’ Chinese vuurwerk heeft wit kruit, een hoog kruitgehalte, geeft een veel hardere knal en bovendien een mooie felle lichtflits.

De 'brondongans', meterslange slierten aan elkaar gevlochten bommen, die wij kochten, met aan het eind een pakket bij elkaar gebonden zware bommen, die voor een zeer indrukwekkende eindexplosie zorgden, waren vaak illegaal via Rotterdam en België ingevoerd en zouden bij ontdekking onmiddellijk in beslag zijn genomen door de autoriteiten. Als ik deze brondongan op oudejaarsavond aanstak, liet de politie het vaak oogluikend toe   en hadden de agenten er waarschijnlijk zelf ook de grootste lol in, maar ja, het bleef illegaal vuurwerk.

Ze wisten echter heel goed, dat wij Indische mensen voldoende ervaring en kennis van zaken hadden om dit soort vuurwerk op een veilige en verantwoorde manier te ontsteken. Het werd tenslotte toch maar eenmaal in het jaar afgestoken, en bovendien wisten ze ook dat wij de 'rommel' die wij maakten, meestal nog dezelfde nacht en anders uiterlijk de volgende morgen ook nog  zelf opruimden. Hetzelfde oogluikend toelaten door de politie, gebeurde ook altijd met Tjap Go Meh, het Chinees Nieuwjaar dat in de Chinatown wordt ontstoken en wat doorgaans gepaard gaat met oorverdovende knallen. Ook deze gebeurtenis heeft maar eens per jaar plaats, zonder onlusten of wat dan ook.

Tegen het eind van het jaar vertrok ik dan ook steevast naar Leeuwarden, om mijn achterbak vol te laten gooien met vuurwerk. Qua veiligheid niet bepaald erg verantwoord, alleen al vanwege de hoeveelheid 'explosieven' in je achterbak, maar ja, je bent een Indo of je bent het niet, nietwaar? Een groot deel van de gekochte voorraad deden we vervolgens in de verkoop. Buren en kennissen konden op die manier voor een zacht prijsje aan vuurwerk komen en wij konden de kosten van het voor eigen gebruik bestemde vuurwerk, volledig compenseren.

Nu we ons op deze manier konden voorzien van een behoorlijke voorraad vuurwerk, konden we ook de competitie aangaan met mede Indische buurtbewoners. Een competitie die voornamelijk te maken had met het produceren van het meest indrukwekkende 'twaalfuurtje'. Halverwege de avond stuurden wij meestal onze kinderen op visite naar onze Indische buren. Onder het mom van: wens ze maar vast een gelukkig Nieuwjaar, was hun opdracht eigenlijk om uit te vinden uit hoeveel meter hun 'twaalfuurtje' bestond. Hadden we daar eenmaal een indruk van gekregen, dan konden wij ons eigen 'twaalfuurtje' indien nodig verlengen of versterken. Uiteraard was dit geen strijd op leven en dood. Het was gewoon een spel en had te maken met een stukje gezonde en leuke competitie.

De 'verliezer' feliciteerde altijd keurig de 'winnaar' en liet hem vervolgens weten dat hij volgend jaar beter zijn best zou doen. Na afloop van deze competitie gingen alle buren altijd gezellig even bij elkaar langs om hier en daar nog even na te praten en om samen nog een hapje te eten. Zo ging dat bij ons. (http://ferry.asa4u.net/)

Spelletjes en oliebollen 

 

Oud en Nieuw  in de Nederlandse steden was en bleef voorlopig een feest van lege straten en gesloten cafés. In de huiskamers vervulden twee elementen de hoofdrol. Ganzenborden was al in de vijftiende eeuw aan Zuid-Europese hoven gangbaar en kwam twee eeuwen later naar Nederland, waar het aanvankelijk op argwaan stuitte, vanwege de bijbehorende dobbelstenen die in de bijbel worden verfoeid.

In de negentiende eeuw was die argwaan in verband met kleurige pionnetjes wel geweken. De  speelgoedindustrie die in diezelfde eeuw ontstond zou voor steeds nieuwe  spellen zorgdragen, tot aan Trivial Pursuit en de Kolonisten van Catan toe. Maar ook wie tegenwoordig met Oudjaar virtueel een tennis-wedstrijd op een beeldscherm speelt, bevindt zich in de traditie van het aloude ganzenborden.  

 

10897293472?profile=originalHet andere element  was de oliebol. Over de herkomst daarvan doen allerlei theorieën de ronde. De wildste refereert aan de Germaanse godin Perchta. Zij  placht gedurende het midwinter-feest  gewone stervelingen  met een zwaard open te rijten terwijl zij door de lucht kliefde. Die stervelingen konden echter zorgen dat haar zwaard van hun lichaam afgleed door zich vol te proppen met gefrituurd deeg. Het bezwaar van deze theorie is dat frituren als bereidingswijze  pas in de achttiende eeuw opkomt. De theorie zou bovendien impliceren dat  er in onze contreien  klaarblijkelijk onbekende Germanen-stammen moeten hebben geleefd, want elders in 'Germania' is de oliebol afwezig (Engelsen betitelen hem niet voor niets als  Dutch donut).

Een andere mogelijkheid is dat de oliebol uit Portugal komt. Het vermoeden bestaat dat de Portugese Joden die tijdens de Spaanse Inquisitie naar Nederland vluchtten hun recepten mee-namen. In Portugal at men destijds al iets wat op oliebollen leek: oliekoeken van deeg met (gedroogde) zuidvruchten, gegaard in olie. De olie zou verwijzen naar de olie uit de eeuwig brandende lamp in de tempel van Jeruzalem. Veel Joodse gerechten hebben een verwijzing naar het geloof.

E-mail me wanneer mensen hun opmerkingen achterlaten –

U moet lid zijn van ICM - abonnement 8 euro per maand periode 2024 - 2025 om opmerkingen toe te voegen!

Doe mee ICM - abonnement 8 euro per maand periode 2024 - 2025

Blog Topics by Tags

Monthly Archives