10897306873?profile=originalTijden van weleer – oude Djogjase families Door:  Roel de Neve

foto - Georgius Leonardus Dorrepaal (1816-1883)

In Het Nieuws van de Dag voor Nederlandsch-Indië van 29 november 1938 verscheen een artikel onder de titel “Oude Jogjasche families; telgen van oude geslachten drukten hun stempel op de Kratonstad”. De schrijver besteedde daarin onder andere aandacht aan de families die nauw verbonden waren met de culturen en aan enkele nogal ‘merkwaardige figuren’, waaronder ene H. v.d. Klugt, drager van de Militaire Willemsorde.

De Europese (groot)landbouw-ondernemers in Nederlands-Indië namen, naast gouvernements-ambtenaren en militairen, een aparte positie in. In economisch opzicht waren zij belangrijk. Door hun ondernemingszin en pioniers-mentaliteit kon immers worden voldaan aan de in Nederland bestaande vraag naar producten als suiker, koffie, tabak, enz. En bovendien stonden zij in nauw contact met de desabevolking, wat nog een extra dimensie kreeg door het feit dat velen van hen ongetrouwd samenleefden met een vrouw uit de desa (huishoud-ster of njai) en zij niet zelden    zelf ook een Aziatische moeder hadden.

De cultuurondernemers spraken bovendien tot de verbeelding, verbonden als zij waren met de veronderstelde romantiek van het pioniersbestaan in de jungle en het ‘grandseigneuriale’ leven dat sommigen van hen daar in hun paleisachtige landhuizen leidden. Bovendien waren er de verhalen over de in Nederlands-Indië vergaarde en in Europese casino’s vergokte fortuinen. De Europese cultuurondernemer had overigens vele gezichten: van eigenaren van enorme landerijen en een groot aantal ondernemingen tot onder de tropenzon voortploeterende

bezitters van enkele kleine erfpachtpercelen. Aan de andere kant ontstonden er ware planters-dynastieën, die generaties lang actief waren, terwijl er aan de andere kant eendagsvliegen waren die gedwongen waren door  omstandigheden om hun onder-neming al na één generatie op te geven om daarna in de vergetelheid te geraken.

De negentiende eeuw was de grootste bloeitijd van de ‘planters-aristocratie’, het hart van het Indische patriciaat en een periode waarin zich wijdvertakte familie-netwerken vormden. Dit gold zeker ook voor de landhuurders   in de Javaanse Vorstenlanden Soerakarta en Djogjakarta. Zij huurden hun grond niet van het gouvernement, maar van de Javaanse vorsten en hun rijksgroten. In Djogjakarta vooral was er in de tweede helft van de 19e eeuw sprake van een concentratie van ondernemingen bij slechts enkele families. In  1885 waren 33 van de 52 ondernemingen eigendom van de families Baumgarten, Dom, Enger, Kläring, Raaff, Weijnschenk, Wieseman en van hun naaste verwanten.

In Soerakarta was het aantal ondernemingen dat jaar met 163 ruim drie keer zo groot, terwijl deze over relatief meer families was verdeeld. Vooral in Solo waren er families die hun zaken  in het groot deden. Zo grossierde de familie Dorrepaal in onder-nemingen en was zij omstreeks 1885 eigenaar of mede-eigenaar van zo’n 25 indigo- tabak- en suikerondernemingen. De grond-legger van dit indrukwekkende bezit, de Nederlander Georgius Leonardus Dorrepaal (1816-1883) was getrouwd met de half-Chinese Ludovica Manuel. Eén van haar zusters trouwde met Johan Frederik Arnold, broer van de stichter van de bekende Michiels-Arnold-landen.

De bekendste naam in Soerakarta was ongetwijfeld Dezentje. De eerste landhuurder van die naam, Johannes Augustinus (Tinus) Dezentje, was de zoon van een Franse vader die het tot Luitenant had gebracht en een Javaanse moeder. Veel roem oogstte hij met zijn optreden tijdens de Java-Oorlog van 1825 tot 1830. Met een door hem zelf gevormd corps Pradjoerits (inlandse soldaten) stond hij het gouvernement terzijde in de strijd tegen de opstandige Prins Diponegoro, wat hem een benoeming tot Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw opleverde.

Pas nadat de rust was hersteld, rees zijn ster als cultuur-ondernemer. In 1837 was hij met zo’n 1275 hectare grond tot verreweg de grootste landbouw-ondernemer in Soerakarta uitgegroeid. Zijn landen telden ongeveer een 39.000 ingezetenen en brachten in 1837 naar schatting eenderde van de totale koffieproductie in het gehele gebied rond Soerakarta op.

De familie Weijnschenk in Djogjakarta vormde de spil in   een andere vorstenlandse clan, waartoe ook families als Dom en Wieseman behoorden. De broers George (1811-1878) en George Lodewijk (1814-1859) Weijnschenk waren in 1845 huurder of mede-huurder van verschillende indigo- en koffie-ondernemingen. Een deel daarvan was ondergebracht in naamloze vennootschappen en waren in 1900 nog steeds eigendom van de familie. Eén van de zusters Weijnschenk trouwde met de landhuurder Pieter Dom (1802-1880). Zijn moeder huurde als ‘njai’-Dom in Djogjakarta in de jaren 1817-1819 enige desa’s. Ook de zoons van Pieter waren landhuurders, terwijl een van zijn dochters trouwde met Willem Frederik Wieseman (1830-1907), een andere bekende landhuurder. Minstens zo bekend was de naam Baumgarten. Deze familie stamde af van een Europese opper-chirurgijn die in 1813 overleed in Djogja. Diens half-Javaanse weduwe huurde daar reeds in 1818 enige percelen grond. Haar nakomelingen waren tot ver in de 20e eeuw als landhuurder actief. Nauw verwant aan de familie Baumgarten waren onder andere de families Van den Berg, Engel, Lammers en Weijnschenk. En  ziedaar, het web is compleet.

Tot slot nog iets over de in het begin van dit artikel genoemde H. v.d. Klugt. Gedoeld werd op Huibert van de Klugt, die op 22 augustus 1796 werd geboren in Kuilenburg (Culemborg) als zoon van Cornelis van der Klugt en Saartje de Leeuw. Hij trouwde    op 4 maart 1829 in Magelang (Kedoe) met Hendrikje Quisthout, weduwe van Simon de Waal en overleed in Djogjakarta op 22 oktober 1866. Zij kregen voor zover bekend twee dochters: Sophia Hendrika Wilhelmina, later echtgenote van Lodewijk Willem Frederik Akkermans en Theresia Louisa Henriette, later echtgenote van Julien Vroom.

10897306886?profile=originalJohannes Augustinus Dezentje

 

Huibert van de Klugt was op 17 mei 1814 in Nederlandse dienst getreden bij het 1e regiment Dragonders en ging op 15 december 1814 over naar         het bataljon der Oost-Indische huzaren nr. 5 (het latere regiment huzaren nr. 7). Op 15 oktober 1815 vertrok hij aan boord van het schip “Admiraal Evertsz” naar Nederlands-Indië.

Daar aangekomen doorliep hij de lagere rangen en werd in 1826 bevorderd tot tweede luitenant, commandant van het corps Djajang Sekars in de residentie Kedoe. In 1830 volgde zijn bevordering tot 1e luitenant en op 18 maart 1833 tot ritmeester bij het regiment huzaren nr. 7. In 1840 ging hij met pensioen. Tijdens de Java-Oorlog heeft hij zich meermalen onderscheiden. Zo trad hij in 1828 ‘verdienstvol’ tijdens een aanval op een sterke, door de natuur moeilijk te naderen vijandelijke positie, waarbij hij niet gevaarlijk ‘evenwel vrij ernstig gekwetst’ raakte (De Javasche Courant van 6 nov. 1828).

 

ICM 29.07.2015

E-mail me wanneer mensen hun opmerkingen achterlaten –

U moet lid zijn van ICM - abonnement 8 euro per maand periode 2024 - 2025 om opmerkingen toe te voegen!

Doe mee ICM - abonnement 8 euro per maand periode 2024 - 2025

Opmerkingen

  • 220

  • Uitbetalen op basis van Traktaat van Wassenaar 1966

    Het Traktaat van Wassenaar is in 1966 ondertekend door de regeringen van Nederland en Indonesië. Doel: De Indonesische regering betaalt aan Nederland het bedrag van 689 miljoen gulden ter genoegdoening aan de Nederlandse staatburgers, die huis, have en goed in Indonesië moesten achterlaten ten tijde van de repatriëring tussen 1947 en 1965. De Nederlandse regering heeft dit echter nooit aan de rechthebbenden uitbetaald.

    http://petities.nl/petitie/uitbetalen-op-basis-van-traktaat-van-was...

Dit antwoord is verwijderd.

Blog Topics by Tags

Monthly Archives