Kolonialisme behoeft geen verdediging, maar reflecti

Kolonialisme behoeft geen verdediging, maar reflectie

Kritiek op de koloniale geschiedenis heeft zeker niet de overhand en er wordt bitter weinig mee gedaan.

 en 
763?appId=93a17a8fd81db0de025c8abd1cca1279&quality=0.8
Nederlandse moeder en kind op reis in Java, ca. 1905. Beeld Hollandse Hoogte / Roger Viollet Agence Photographique

Er is al zo lang en zo veel kritiek op het koloniale verleden dat we niet meer kunnen spreken van ‘koloniaal denken’, betoogt Sander van Walsum (O&D, 3 januari). Hij plaatst zich daarmee in een lange keten reacties op het pamflet ‘Tempo Doeloe, een omhelzing’ van Kester ­Freriks, die daarin zijn goede herinneringen aan de koloniale wereld wil redden van het postkoloniale zwaard.

Maar Van Walsum doet nog iets anders: hij werpt de vraag op wie nou de underdog is. Hebben de ‘zwartboekschrijvers’ en critici inderdaad al lang de overhand, zoals hij beweert? Wij betogen hier van niet. De vraag is niet of er koloniale kritiek is, maar wat er met die kritiek wordt gedaan, en dat is vooralsnog bitter weinig.

Van Walsum heeft wel gelijk als hij stelt dat het postkoloniale debat alleen maar is verhevigd in plaats van verstomd. Er is iets aan het veranderen. Het was eind jaren tachtig nog een taboe het woord ‘oorlogsmisdaden’ in verband te brengen met het Nederlandse optreden tijdens de ­Indonesische dekolonisatieoorlog; Loe de Jong moest het onder druk schrappen uit het desbetreffende deel van Het Koninkrijk dat in 1988 verscheen.

Vandaag de dag wordt de term ‘oorlogsmisdaden’ gebruikt door historici als Gert Oostindie, die toch eerder tot de mainstream behoren dan tot de door Freriks en Van Walsum zo gewantrouwde kritische voorhoede.

Het kantelpunt

Maar wanneer is dan het kantelpunt bereikt? Wanneer zijn we voorbij het koloniale denken? Dezelfde argumentatie die Van Walsum op het heden toepast, kunnen we zo toepassen op de jaren zestig. Toen wist heel Nederland na het roemruchte interview met veteraan Joop Hueting immers ook dat er iets niet pluis was in Indië. En we kunnen nog iets verder terug: ook tijdens de dekolonisatieoorlog waren er kritische geluiden, al in 1947 werd Raymond Westerling in de linkse pers ‘de Beul van Zuid-Celebes’ genoemd.

Wat dat laat zien, is dat alleen het in de openheid brengen van zulke zaken niet genoeg is. Wie de koloniale geschiedenis in al haar complexiteit en gruwelijkheid wil begrijpen, kan er niet omheen dat daarvoor op zijn minst andere perspectieven en een wil tot grondige analyse nodig zijn. Alleen erkennen dat er ‘ook zwarte bladzijden zijn’ helpt ons niet begrijpen hoe het kan dat de nostalgische jeugdherinneringen van Kester Freriks en de politieke gevangenen in het interneringskamp van Boven-Digoel onderdeel zijn van hetzelfde verhaal.

Zo simpel is het niet

Er zijn dus geschiedverhalen nodig die die complexiteit laten zien. Wat Van Walsum in zijn verdediging van Freriks voorstaat, is echter iets anders, dat door anderen al omschreven is als het balance sheet of empire: het idee dat je plussen en minnen netjes naast elkaar kunt zetten en dat het morele eindoordeel een simpele optelsom is. De historiografie wordt zo één groot plakboek, met op de ene pagina ­Rawagede en op de andere de gelukkige jeugd van Kester Freriks. Dat is simplistisch moreel boekhouden en kan onmogelijk voor geschiedwetenschap doorgaan.

Dat is het ‘koloniale denken’ waartegen geageerd wordt, en dat wij in tegenstelling tot Sander van Walsum wel op veel plekken terug zien komen. We zien het bijvoorbeeld terug in de opmerkingen van de historici Piet Emmer en Frank Ankersmit in De Telegraaf eerder dit jaar, waarin zij de veranderende omgang met koloniale symbolen hekelen, zoals het voorzien van ­context bij een beeld van Johan Maurits, of de wijziging van de naam van de Jan Pieterszoon Coenschool in Amsterdam. We zien het ook in de woede of onverschilligheid die volgen als iemand ons wijst op racisme.

We zien het in de weigering tot systematische analyse over te gaan, om zo de plusjes van gelukkige jeugdherinneringen en goedbedoelende kolonialen te kunnen blijven isoleren van de context waarin ze tot stand kwamen. Een verdediging van het kolonialisme is dus allerminst nodig. Reflectie op dit koloniale denken des te meer.

Matthijs Kuipers is als historicus gepromoveerd aan het European University Institute in Florence en docent aan de Universiteit Utrecht.

Anne van Mourik is onderzoeksassistent bij het onderzoeksprogramma ‘Onafhankelijkheid, dekolonisatie, geweld en oorlog in Indonesië, 1945-1950’ van het KITLV, het NIMH en NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust en Genocidestudies.

E-mail me wanneer mensen hun opmerkingen achterlaten –

U moet lid zijn van ICM - abonnement 8 euro per maand periode 2024 - 2025 om opmerkingen toe te voegen!

Doe mee ICM - abonnement 8 euro per maand periode 2024 - 2025

Blog Topics by Tags

Monthly Archives