10897406689?profile=originalBuitenkampers vormen een grote, maar vergeten groep die tijdens de oorlog en Bersiapperiode in Nederlands-Indië zwaar heeft geleden. Over ’het erge’ praten ze alleen in eigen kring.

Bronvermelding : TROUW.

Indo’s, de gemengd Indonesisch-Europese burgers van Nederlands-Indië, waren tot op het bot loyaal aan Nederland. De Japanse bezetters verwachtten dat de mensen van gemengd bloed wel voor hun Aziatische kant zouden kiezen, maar dat pakte totaal anders uit.

Voor Lucy Bussemaker-de Neve was het al Nederland wat de klok sloeg in Indië. Zoals de meeste Indo-Europese vrouwen bleef ze zich tijdens de Japanse bezetting van Nederlands-Indië westers kleden. „Dat was de tragiek van haar eigen opvoeding. Mijn moeder was zo pro-Nederland dat ze weigerde om zich te ’verlagen’ door Indonesische kleding te dragen”, vertelt Herman Bussemaker (74). Hij maakte als ’buitenkamp-kind’ de Japanse bezetting en daarna de gewelddadige Bersiapperiode (1945-1946) mee. Zo’n 200.000 Indische Nederlanders hebben de Tweede Wereldoorlog in Nederlands-Indië buiten de jappenkampen doorgebracht, onder vaak moeilijke omstandigheden.

De groep is groter dan de 120.000 Nederlanders die in de kampen geïnterneerd waren, maar nog steeds relatief onbekend. Dat is volgens historicus Bussemaker te wijten aan het ontbreken van een Indo-schrijfcultuur en aan het moeten ’overleven’ in het naoorlogse Nederland. Welbeschouwd is het cynisch dat uitgerekend de meest loyale dienaren zo’n hoge prijs hebben moeten betalen voor hun trouw aan Nederland. Bussemaker: „Eén op de zes Indische Nederlanders heeft de bezetting en de Bersiaptijd niet overleefd. Dat realiseert men zich in Nederland niet.”

Vanaf het begin van de Japanse bezetting in maart 1942 verzetten Indo’s zich tegen maatregelen om de Nederlandse invloed op met name Java uit te bannen. Op het bezit van de Nederlandse vlag of een portret van koningin Wilhelmina stonden op zijn minst stokslagen en in het uiterste geval onthoofding; maar dat weerhield veel Indische Nederlanders er niet van om zo’n vlag of portret te koesteren. Door geen salaris en pensioenen meer uit te betalen en KNIL-militairen krijgsgevangen te maken, raakten de buitenkampers geïsoleerd en vogelvrij. „Indische families kropen bij elkaar. Voor hun bescherming waren ze aangewezen op ouderen en jongeren. Jongens werden de straat op gestuurd om aan geld te komen. Ze verwilderden, sommigen werden zelfs crimineel”, schetst Bussemaker de ’steeds vijandiger leefomgeving’.

Herman Bussemakers vader keerde niet terug uit krijgsgevangenschap. Hij kwam in september 1944 om toen het troepenschip Junyo Maru werd getorpedeerd. Met zijn moeder, oma en twee broers leefde Bussemaker in de citroen- en sinaasappelplantage van de familie op Oost-Java. Door te kiezen voor het behoud van de plantage had zijn pro-Nederlandse moeder haar Indische afkomst zwaarder laten wegen. Alleen Indo’s mochten immers buiten de kampen leven. „Dat moet voor mijn moeder een verschrikkelijke stap zijn geweest. Pas later heb ik me gerealiseerd dat die keuze haar innerlijk verscheurd moet hebben.”

Na de capitulatie van Japan op 15 augustus 1945 brak zeker voor Indische Nederlanders een nog moeilijker tijd aan, die van de Bersiap. Jonge Indonesische vrijheidsstrijders, opgeleid door Japanse militairen, verklaarden de oorlog aan het kolonialisme. Indische Nederlanders moesten het ontgelden, omdat ze te boek stonden als pro-Nederlands en in eerste instantie zonder bescherming tussen de inlandse bevolking woonden. De meeste slachtoffers onder Indo’s zijn tijdens de Bersiap-periode gevallen. Bussemaker: „Mijn vijandbeeld en dat van vele anderen bestond niet uit Japanners, maar uit Indonesiërs. Voor hen zijn we uiteindelijk naar Nederland gevlucht.”

Zo’n 50.000 Indo’s werden na de Japanse capitulatie deels voor hun eigen veiligheid alsnog gearresteerd en in kampen geïnterneerd. Het eten was er karig en slecht. „Rijst met een waterige soep. Met een katapult schoten we op mussen en als er een kat of hond door het kamp liep, verdween die meestal in de pan. Mijn moeder maakte sambal van slakken. We vonden het nog lekker ook.”

De familie Bussemaker verbleef in vier verschillende kampen tot ze pas anderhalf jaar later, in maart 1947, vrij kwam. Twee jaar later besloot moeder Bussemaker dat haar drie zoons in het op onafhankelijkheid afstevenende Indonesië geen toekomst hadden. Ze keerden niet van verlof in Nederland terug.

Voor veel Indische Nederlanders is het ’de meest bittere frustratie dat ze in Nederland als tweederangs burgers zijn behandeld’ in het land dat ze tegen zo’n hoge prijs altijd trouw waren gebleven, zegt Herman Bussemaker, die ook voorzitter is van het Indisch Platform, het overlegorgaan van Indische organisaties in Nederland. Ambtenaren en militairen kregen geen salaris of pensioen over de jaren die ze gevangen hebben gezeten; Indische Nederlanders zijn uitgezonderd van de afspraken tussen Nederland en Indonesië over vergoeding voor de geleden oorlogsschade. „Maar mijn moeder is nooit bitter of gefrustreerd geweest”, vertelt Bussemaker. „Ze zei altijd: ’Jongens, we hebben het hier toch goed’. En ze heeft geweigerd om ooit nog een voet op Indonesische bodem te zetten.”

581?appId=e9b4e2a1869038ffcaf318a6d1463b0b&quality=0.8

Na de Japanse capitulatie patrouilleren militairen door de straten van Batavia (1945). (FOTO COLLECTIE NEDERLANDS INSTITUUT VOOR MILITAIRE HISTORIE)

581?appId=e9b4e2a1869038ffcaf318a6d1463b0b&quality=0.8
Historicus Bussemaker maakte in Nederlands-Indië de bezetting en de na-oorlogse -periode mee: ¿Mijn vijandbeeld bestond niet uit Japanners, maar uit Indonesiërs.¿ (FOTO MAARTJE GEELS)

DEEL DIT ARTIKEL


E-mail me wanneer mensen hun opmerkingen achterlaten –

U moet lid zijn van ICM - abonnement 8 euro per maand periode 2024 - 2025 om opmerkingen toe te voegen!

Doe mee ICM - abonnement 8 euro per maand periode 2024 - 2025

Blog Topics by Tags

Monthly Archives