Een kind in Tjideng

10897248675?profile=originalEen kind in Tjideng

Bron Java Post
Posted on 24 november 2011 by buitenzorg

Door Gerard Samson

 

Het vrouwenkamp Tjideng in Batavia was een nog geen vierkante kilometer grote stadswijk, met vrij goede huizen waar meestal Nederlanders woonden. Het was omheind met een twee meter hoge, dicht gevlochten bamboehek waar je niet doorheen kon kijken. Op de hoek van de kampingang stond een grote villa, waar het Japanse kampleidingkantoor gevestigd was.

Gerard Samson (1947)

Aanvankelijk waren de regels in het kamp nog niet zo streng, maar dat werd in de loop van de tijd erger. Het meest vervelende waren de appels iedere morgen en avond, waarvoor duizenden mensen moesten aantreden om weer eens geteld te worden. Het begon met een absurd en vernederend ritueel, het diep buigen voor de commandant. Dit bestond uit vier commando’s, eerst Koitsekeh = in de houding, dan Kereh = buigen, daarna Naoreh = oprichten en tot slot Yasumeh = op de plaats rust. Het commando Kereh was héél belangrijk, er moest namelijk héél diep gebogen worden. Wanneer men zo voorovergebogen stond, liepen een aantal Japanners langs de rijen om er op toe te zien dat men diep genoeg boog. Was dit niet het geval, dan werden er klappen uitgedeeld. Ik ben er van overtuigd, dat hier de basis is gelegd voor mijn diepgewortelde afschuw voor alles wat autoritair op mij overkomt.  

Telproblemen

Het tellen van de geïnterneerden had wel iets komisch. Als er rijtjes van vier waren gaf het minder problemen op, bijvoorbeeld tien rijtjes van vier is veertig, maar als er één geïnterneerde niet kwam opdagen, dan kreeg je negen rijtjes van vier en één rijtje van drie; dan was de ellende niet te overzien! Het gerucht ging, dat Japanners alleen in groepjes van vier konden tellen, en dat 9 x 4 + 3 = 39 dus een absoluut onoverkomelijk mathematisch probleem opleverde. Soms gingen de geïnterneerden op de buitenste rijen staan in de hoop dat het tussenliggende gat niet gezien werd. Dat ging soms goed, maar als de Jap ontdekte dat er iemand niet op zijn plaats stond vielen er klappen. Als het dus geen even getal werd, klopte er volgens de Japanse manier van rekenen iets niet. De verklaringen, dat er mensen in de keuken werkten, ziek thuis of in het ziekenhuis lagen, overleden waren enz. maakte het geheel nog erger, want dan moest ook dát gecontroleerd worden. Wanneer er iemand, ondanks die controle nog steeds ontbrak, moest men het hele kamp door gaan zoeken tot de persoon gevonden was, en als er geen geldige redenen voor de afwezigheid waren, volgde een stevige afranseling.

Zo’n appel kon soms twee à drie uur duren in de warmte. Soms werd de persoon niet gevonden en dan kon het appel tot twaalf uur ’s nachts of nog later duren. We werden dan uiteindelijk, midden in de nacht en geheel uitgeput, naar huis gestuurd met de boodschap dat dit niet ongestraft zou blijven. En de pesterijen waren hiermee niet gedaan, want twee dagen later moest iedereen zich voor de zoveelste maal opnieuw laten registreren. Dit hield in, dat men uren achter elkaar in lange rijen moest staan om zich bij een aan een klein tafeltje zittende Japanner en een Japans sprekende Hollandse gids zich moest aanmelden. Wéér je naam, geboortedatum, geboorteplaats, getrouwd of niet, zo ja, aantal kinderen, nationaliteit, laatste woonplaats enz. enz. en zo ging het maar door tot in alle eeuwigheid.

Moederzorg

10897249269?profile=original

Kamp Tjideng

Het doel van de internering was mogelijke ondergrondse werkzaamheden tegen te gaan en het psychische moreel van de Europeanen volledig te breken. De mensen moesten het gevoel hebben dat er voortdurend duistere, angstaanjagende demonen boven hun hoofden zweefden. Toch was ik, toen toch al tien jaar oud, het mij niet zo bewust. Wij kinderen speelden gewoon door, ook al voelde je dat er iets niet pluis was zonder het onder woorden te kunnen brengen. Onze moeders probeerden ons zoveel mogelijk thuis te houden om ons veel van de ellende om ons heen te besparen, wat niet erg lukte, want je ging er natuurlijk toch wel met vriendjes op uit. Het gekke is dat je als kind wel erge dingen registreert, maar er verder niet bij stil staat en niet direct emotioneel op reageert. Dat zou echter niet zo lang meer duren, want het bewustzijn werd toch wel wat vroeger ontwikkeld.
We zaten nu al weer bijna een jaar in Japans gevangenschap en je begon nu duidelijk verschijnselen van ondervoeding om je heen te zien. De toevoer van voedsel werd steeds schaarser en de mensen steeds magerder. Zelf had ik er niet zo’n last van, want mijn moeder gaf mij bijna haar hele rantsoen eten, iets wat trouwens vele moeders deden.

De komst van Sonei

In april 1944 kregen we een nieuwe Japanse kampcommandant en dit werd voor de kampbewoners het absolute dieptepunt. Deze man zou voor altijd in mijn geheugen gegrift blijven staan. Zijn naam was Kenichi Sonei, door de kampbewoners ´Sunny Boy´ genoemd en beschouwd als de meest onbeschofte, fascistoïde demon en beul die er op twee benen heeft rondgelopen. Hij kwam van een militair krijgsgevangenenkamp en de wildste geruchten over dit fenomeen deden de ronde.
Sonei stond bekend als een Europeanenhater en een zuiplap. Bovendien was hij maanziek, een geestesziekte waarbij toevallen en woeste razernij hem levensgevaarlijk maakten. Bij volle maan bereikten zijn tomeloze woedeaanvallen een climax en sloeg hij alles om zich heen kort en klein.
Een van de dames in ons huis kreeg van al het gedoe schoon genoeg en begon in het geheim een soort ondergrondse beweging. Waarschijnlijk door verraad kwam het de Jap ter ore en werd zij op een dag meegenomen voor verhoor op het kampkantoor. We hebben nooit meer iets van haar gehoord of gezien.

Mijn geboortejaar

Sonei (1946)

Kortom, Sonei regeerde als een tiran en dat hebben mijn moeder en ik van zéér nabij mogen meemaken. Al lang ging er het gerucht, dat alle jongens vanaf tien jaar het kamp zouden moeten verlaten. Als oorzaak werd gegeven, dat er ongewenste seksuele relaties ontstonden tussen de vrouwen en de jongens. Aanvankelijk nam men dit niet zo nauw en dacht men dat het wel weer tot de nu beruchte geruchtenspreiding behoorde. Het noodlot sloeg echter toch toe, er kwam een order dat alle moeders met kinderen van die leeftijd zich om zeven uur ’s ochtends onverwijld moesten melden bij het kampkantoor. Weer lange rijen aan een tafeltje in de tuin van het kantoor met een kaalgeschoren Japanse ambtenaar erachter (alle Japanse militairen waren, van hoog tot laag kaalgeschoren). Naast hem zat een vrij jonge, Hollandse vrouw, die bij Sonei op het kantoor werkte en Japans sprak. Naar verluidt, had zij een relatie met hem. Toen wij aan de beurt waren bleek er iets niet te kloppen. Er was met mijn geboortejaar geknoeid. Het jaartal 1933 was doorgestreept en er naast stond, volgens de laatste registratie, 1934, en dus was ik nog geen tien jaar. De juffrouw vroeg of we even ter zijde wilden gaan staan en wachten. Na een tijdje voegde zich nog een dame met haar zoon bij ons met dezelfde fout. Tegen de middag was de hele stoet afgevinkt, de juffrouw ging even naar binnen en kwam terug met een oudere lijst, waar op stond dat wij in 1933 geboren waren. Ze zei, dat ze er op het ogenblik niets aan kon doen, maar dat Sonei zelf met ons wilde spreken. Onze moeders begonnen nerveus met elkaar te overleggen zonder iets tegen ons te zeggen. Het was inmiddels een uur ´s middags en behoorlijk warm geworden en we zochten een plaats in de schaduw op de voorgalerij van het huis. Ik hoorde wat gestommel in het huis en zag door een raam, dat Sonei zijn handen waste. Hij kwam met de juffrouw naar buiten, keek ons onderzoekend aan, zei wat tegen de juffrouw en stapte op mijn moeder af. Zonder enige omhaal beschuldigde hij mijn moeder van het feit, dat ze bij de laatste registratie de boel had bedonderd en het verkeerde geboortejaar had opgegeven (mijn moeder kennende was dit zeer waarschijnlijk waar). Mijn moeder ontkende dit natuurlijk, maar voor dat ze uitgesproken was kreeg ze een paar enorme harde klappen in het gezicht, waarbij haar bril een aantal meters door de lucht vloog, gelukkig zonder stuk te vallen. Ze bleef echter roerloos op dezelfde plaats staan, wat respect afdwong bij Sunny Boy. Het was van hem bekend dat, als je een stap naar achter doet of omvalt, je zwakheid toont en dan werd je helemaal in elkaar getrapt. Daarna liep hij naar de andere dame en haar zoontje en hetzelfde procédé herhaalde zich daar, doch zij viel op de grond. Met vreselijk gekrijs ontvlamde Sonei in woede en schopte de vrouw met zijn laarzen met veel bruut geweld in het gezicht, maag en onderbuik. De vrouw bleef bewusteloos liggen. Toen wendde hij zich tot ons en zei, dat onze moeders leugenaars waren en dat dit gestraft wordt, opdat het voor ons een leerrijk en waarschuwend voorbeeld mag zijn. Wij stonden zwijgend en bevend naar hem te luisteren en wisten niet wat we zeggen moesten. Sonei ging toen weer naar binnen om zijn handen te wassen. De vrouw begon kreunend weer wat bij te komen en de assistente van Sonei wilde haar overeind helpen, wat ze bestemd afwees, ze vertrouwde die vrouw niet. Mijn moeder hielp haar zo goed als het ging op de been en veegde met haar jurk het bloed van haar gezicht af. Een soldaat kwam naar buiten en beval ons weg te gaan van de voorgalerij en verwees ons naar het erf waar we op een rij in de zon moesten staan. Hij ging weer naar binnen en ik maakte van de gelegenheid snel gebruik om de bril van mijn moeder te pakken en in mijn zak te stoppen.

Angstzweet

Ik stond maar nauwelijks weer op mijn plaats toen Sonei zelf weer even het resultaat van zijn werk kwam bekijken. Waarschijnlijk had hij toch iets zien bewegen, liep resoluut op mij af en nam mij, om mij heen lopend onderzoekend op. Ik beefde van angst en het koude zweet liep mij van het voorhoofd, ondanks dat het zeker 32 graden warm was. Toen hij weer voor me stond keek ik recht in de ogen van deze mefisto, een ware reincarnatie van het absolute kwaad, het schuim der aarde, verenigd in een zieke geest. Voor het eerst van mijn leven ervoer ik, hoe er een diepe haat in mij opkwam en beloofde mijzelf dat, als ik de kans kreeg, hem persoonlijk na de oorlog met duizend kogels te doorzeven. Er gebeurde, geloof ik, nog iets in me. Een raar gevoel ging door mij heen van tja… was het bewustzijn? Was ik ineens tien jaar ouder geworden? Besefte ik nu misschien wél wat oorlog en bezetting betekende en dat we in ellendige omstandigheden verkeerden? En dat in dit soort toestanden mensen als duivels kunnen optreden.
Ook de gemartelde vrouw werd bekeken, maar zij verroerde zich niet en hield zich, met ogenschijnlijk bovenmenselijke krachten onbeweeglijk staande. Even zag het er naar uit dat hij haar nog een paar klappen zou uitdelen, maar misschien verbeelde ik me dat maar. Hij had ook immers zijn handen al gewassen. We moesten tot nader order in de zon blijven staan.
Het was intussen een uur of vier geworden en het was bloedheet. Aan de overkant van de tuin in de schaduw, ongeveer zes meter van ons stond een grote volière met beo’s, die rijkelijk voor onze neus werden gevoerd met vers gekookte rijst, groente en vruchten. Ze hadden al geleerd ´Konichiwa´ te zeggen, wat goedendag of zoiets betekent. Wij kregen helemaal niets, behalve wat water die een Javaanse bediende ons misschien wel zonder toestemming gaf. Om zeven uur ’s avonds werden we door een dienstdoend kaalhoofd weggestuurd. Hoe het met die vrouw en haar zoon verder is afgelopen ben ik nooit te weten gekomen.[i] Mijn moeder had zo te zien de bestraffing redelijk doorstaan.

Op transport

Een week later werd medegedeeld dat alle moeders en zoons die op de lijst stonden de volgende dag om 15.00 uur (uit gegevens die ik later kreeg was dat de 25e februari 1945) bij de uitgang van het kamp moesten staan. Alleen de hoognodige bagage was toegestaan. Daar werden de moeders van de jongens gescheiden, met hartverscheurende taferelen als gevolg. Niemand wist waar we naar toe werden gebracht en wat er met ons ging gebeuren. We werden weer in de bekende rijtjes van vier geplaatst, geteld enz. enz. en blijkbaar werd het een even getal, dus geen rekenkundige problemen. Er werd een soort, voor ons onverstaanbare, commando’s gebruld, waaruit we begrepen dat we naar buiten moesten lopen. De kamppoort ging open en naar schatting 150 jongens tussen de tien en elf jaar marcheerden het kamp uit de wijde en onbekende, boze wereld in, nagehuild door hun vertwijfelde moeders. Het was als een scène uit een onwerkelijke film, die mij mijn hele leven is bijgebleven.

E-mail me wanneer mensen hun opmerkingen achterlaten –

U moet lid zijn van ICM - abonnement 8 euro per maand periode 2024 - 2025 om opmerkingen toe te voegen!

Doe mee ICM - abonnement 8 euro per maand periode 2024 - 2025

Blog Topics by Tags

Monthly Archives