De claims van ‘andijvielucht’ (I)

De claims van ‘andijvielucht’ (I)

Premier Yoshida ondertekent vredesverdrag, San Francisco, 1951.

Premier Yoshida ondertekent vredesverdrag, San Francisco, 1951.

Herstelbetalingen aan krijgsgevangenen, ex artikel 16 vredesverdrag met Japan (claim 3)

“Resumerend heeft de Indische gemeenschap tot op de dag van vandaag zeven claims open staan jegens de Nederlandse overheid en twee jegens banken en verzekeringsmaatschappijen.” Aldus de belangrijkste conclusie in het boek ‘Opgevangen in andijvielucht’ van Griselda Molemans. In een eerdere beschouwing wezen we al op de gebrekkige onderbouwing van genoemde claims. Ter toelichting hier een nadere uitleg van herstelbetalingen aan ex-krijgsgevangenen op basis van het vredesverdrag met Japan.

Het op 8 September 1951 in San Francisco gesloten vredesverdrag met Japan voorzag wél in herstelbetalingen voor krijgsgevangenen, maar niet voor burgers. De Nederlandse regering besloot het verdrag eerst te ondertekenen, nadat door minister Stikker en de Japanse premier Yoshida een gentlement´s agreement was ondertekend, waarin werd afgesproken dat Nederland en Japan op een later tijdstip overeenstemming zouden zoeken over Japanse herstelbetalingen aan burger-geïnterneerden.

De uitkering aan krijgsgevangenen was gebaseerd op de tekst van artikel 16 van het vredesverdrag:   

“As an expression of its desire to indemnify those members of the armed forces of the Allied powers who suffered undue hardships while prisoners of war of Japan, Japan will transfer its assets and those of its nationals in countries which were neutral during the war, or which were at war with any of the Allied powers, or, at its option, the equivalent of such assets, to the International Committee of the Red Cross, which shall liquidate such assets and distribute the resultant fund to appropriate national agencies, for the benefit of the former prisoners of war and their families on such basis as it may determine to be equitable.”

38 duizend

Van het door de Geallieerden aldus verkregen en op rekening van het Internationale Rode Kruis (I.C.R.C.) gestorte geld, kreeg Nederland in eerste instantie ongeveer 11 miljoen gulden. Dit geld zou moeten worden verdeeld onder 42.233 op Rode Kruislijsten vermelde krijggevangenen. Nadere criteria werden door de Geallieerden uitgewerkt, in overleg met het Rode Kruis. Nadrukkelijk werd bepaald dat burgers geen rechten konden ontlenen aan de regeling. Tot rechthebbenden werden gerekend krijgsgevangenen die ten minste zes maanden in gevangenschap hadden verbleven of in gevangenschap waren overleden. Dit laatste betekende dat ook nabestaanden een uitkering konden ontvangen. In Nederland verblijvende Ambonese ex-militairen konden wél een beroep doen op de regeling, Indonesiërs echter niet. Dit laatste was geen vondst van de Nederlandse overheid, maar werd door de Geallieerden gezamenlijk afgesproken. Ingezetenen van andere nieuwe staten zoals Cambodja, India, Laos, Pakistan, de Filippijnen en Vietnam, werden eveneens uitgesloten.

In Nederland verliep de verdeling via het Ministerie van Buitenlandse Zaken. In 1956 werden belanghebbenden door publicaties in de pers opgeroepen zich te melden. Op grond van de beschikbare cijfers werd per persoon fl. 264,- beschikbaar gesteld. In 1962 hadden ongeveer 38 duizend ex-krijgsgevangenen de uitkering ontvangen, en was op dat moment nog 10% van het totaal, oftewel 1,1 miljoen, in kas. Misschien hadden niet alle betrokkenen zich gemeld, maar wel bijna alle. Bij de verificatie was gebleken dat het oorspronkelijke aantal van 42.233 hoger was dan het werkelijke aantal, omdat “achteraf bleek dat er ook veel burger-geinterneerden op de lijst stonden.”

Hulpfonds

In 1962 zond het Rode Kruis nog een nabetaling van 1,4 miljoen, te gebruiken voor een meer algemeen doel. Een door Buitenlandse Zaken ingestelde commissie stelde voor een stichting in het leven te roepen, die uit de beschikbare fondsen uitkeringen zou toekennen aan in financiële nood verkerende ex-krijgsgevangenen en hun nabestaanden. In 1962 werd opgericht de ‘Stichting tot hulpverlening aan ex-krijggevangenen van Japan en hun nagelaten betrekkingen’.  De Stichting kreeg tot zijn beschikking het tweede bedrag van het I.C.R.C., vermeerderd met 1 miljoen van het oorspronkelijke krijgsgevangenenfonds. Dit laatste hield nog fl. 100.000 in kas voor nakomende aanmeldingen.
Het ook wel zo genoemde ‘Hulpfonds’ is actief gebleven tot 1966, tot het laatste geld was uitgekeerd.

Het geld raakte op

Het resterende geld van het krijgsgevangenenfonds werd later alsnog geheel uitgegeven. Per 1 januari 1967 werd de taak van Buitenlandse Zaken voor wat betreft de uitvoering van artikel 16 van het vredesbedrag overgenomen door Binnenlandse Zaken. Op dat moment was nog slechts fl. 15.000 in kas. Uitkeringen vonden nog slechts sporadisch plaats.
Op basis van deze cijfers mogen we dus aannemen dat ca. 38.500 ex-krijgsgevangenen een uitkering van de artikel 16-gelden ontvingen. Indien het juist is dat het oorspronkelijke bestand nogal was ‘vervuild’ door burger-geinterneerden, dan kunnen we concluderen dat tenminste 91%, maar misschien wel 95% van de krijgsgevangenen of hun nabestaanden een beroep op deze regeling hebben gedaan.
De Nederlandse overheid heeft de regeling niet gesloten, ondanks het feit dat het van Japan voor dit doel verkregen geld ‘op’ was. Thans wordt de regeling – in naam -uitgevoerd door de Stichting Administratie Indische Pensioenen (S.A.I.P.). Uit de laatste jaarverslagen van de Stichting mogen we echter opmaken dat er sinds enige tijd geen aanvragen meer worden ingediend.

De ‘claim’

Mevrouw Molemans kent de juiste cijfers niet, en heeft daar, naar we mogen aannemen, ook geen goed onderzoek naar gedaan. In haar slothoofdstuk verwart ze voortdurend het fonds op basis van artikel 16 van het vredesverdrag (voor krijgsgevangenen) met het fonds op basis van de Yoshida-Stikker-overeenkomst (voor burger-geinterneerden). Ze veronderstelt dat het geld voor de militairen uit het Yoshida-Stikkerfonds komt, en komt op basis daarvan tot onterechte conclusies.

Ze veronderstelt dat de publiciteit rondom het artikel 16-fonds onvoldoende is geweest en daardoor vele ex-krijgsgevangenen hun uitkering hebben misgelopen: “Bij het ter perse gaan van dit boek zijn echter de namen achterhaald van een groot aantal ex-krijgsgevangenen die nooit op de hoogte zijn geweest van deze Japanse compensatieregeling.”
Een onterechte aanname. Als in een tiental jaren tijd mogelijk 95 % van de belanghebbenden een uitkering heeft ontvangen, dan kan de publiciteit niet in de weg hebben gelegen. Een 100%-score is immers onmogelijk. Natuurlijk is het mogelijk dat sommigen niet van de regeling wisten, maar het is evenzeer mogelijk dat sommigen geen uitkering wilden aanvragen. Omdat ze het geld niet nodig hadden, omdat ze het een belachelijk laag bedrag vonden, of omdat ze nog zó boos op Japan waren dat ze er niet van wilden weten. Als we nu, anno 2014, uitgaan van de gedachte dat tenminste 90% van de betrokkenen is overleden, mogen we ook aannemen dat mevrouw Molemans slechts van nabestaanden heeft vernomen dat ‘mogelijk’ in het verleden geen aanvraag werd ingediend. De enige weg om te controleren of dit werkelijk zo is, is contact opnemen met de SAIP.

Tenslotte constateert zij dat de oorspronkelijke uitkering van fl. 264,- (thans in de boeken van de SAIP vermeld als € 119,80) dient te worden geïndexeerd, omdat “de overheid sinds 1958 rente geniet over het door Japan betaalde schadebedrag.” Het fonds bestond uit een ‘lump sum’, die diende te worden verdeeld over het totale aantal potentiële rechthebbenden. In ongeveer 6 jaar tijd, van 1956-1962, werd 90% van het desbetreffende bedrag uitgegeven aan de doelgroep; vervolgens werd in de 4 volgende jaren nog eens 9% van dat bedrag door een privé stichting, zij het op basis van andere criteria, uitgegeven aan die zelfde doelgroep. Na 10 jaar was het geld op. De veronderstelling dat de overheid sinds 1958 (?) rente trekt (waarvan?) is nergens op gebaseerd. Molemans veronderstelt ten onrechte dat nog een deel van het oorspronkelijke geld ergens ligt te groeien, en heeft zo geen oog voor het sympathieke gebaar van de overheid de regeling niet te sluiten ook al kwamen de ‘Japanse uitkeringen’ sinds het midden van de jaren ´60 uit Nederlandse zak. Tenslotte vergeet zij dat de uitvoering van een regeling ook kosten met zich meebrengt.

 

Wordt vervolgd.

E-mail me wanneer mensen hun opmerkingen achterlaten –

U moet lid zijn van ICM - abonnement 8 euro per maand periode 2024 - 2025 om opmerkingen toe te voegen!

Doe mee ICM - abonnement 8 euro per maand periode 2024 - 2025

Blog Topics by Tags

Monthly Archives